Deel II
No 9
10 Mei 1930

REEKS I

Het Profetische Woord

No 21.

5. EZECHIEL


INLEIDING.
Nu volgt Ezechiël. Hij profeteerde onder hen, die in Babel kwamen bij de eerste wegvoering. De volgorde van zijn profetieën is niet strikt chronologisch, d.i. in tijdsorde. Toch vormt alles een sluitend geheel.

In Ezechiël komen 13 datums voor. Zie hfdst. 1:1-2; 3:16; 8:1; 20:1; 24:1; 29:1; 26:1; 30:20, 31:1; 32:1; 3217; 33:21; 40:f; 29:17. Zij vallen alle in de gevangenschaptijd van Jojachin en wel in het 5de, 6de, 7de, 9de, 10de, 11de, 12de, 25ste en 27ste jaar. Er is dus 13 jaar onderbreking. (Zie 33:1 en 40:1). De laatste datum is 29:17.

A1 1:1-12:28 De Verwoesting.

B1 13:1-23 Profeten en Profetessen.

C1 D1 14:1-11 Oudsten.

E1 14:12-15:8 Het Land en de Stad. (Oordelen.)

      F1 16:1-63 Jeruzalem. (Verlaten kind.)

G1 17:1-24 Babylonische Oorlog. (Gelijkenis.)

      H1 18:1-32 Het Volk. Spreekwoord. (Zure druiven.)

I1 19:1-14 De Vorsten van Israël.

C2 D2 20:1-44 Oudsten.

E2 20:45-22:31 Het Land en de Stad. (Oordelen.)

      F2 23:1-49 Jeruzalem. (Twee zusters.)

G2 24:1-32:32 Babylonische Oorlog. (Gelijkenis.)

      H2 33:1-22 Het Volk. Teken. (Wachter.)

I2 33:23-33. De inwoner van woeste plaatsen.

B2 34:1-31 Herders en Kudde.

A2 35:1-48:35 Het Herstel.



EZECHIEL 11, 16.

Ez. 11:15-20

"Mensenkind (Hebr.: Zoon van Adam, d.i. zoon des mensen, een term die 92 x voorkomt in Ez.), het zijn uw broeders... en het ganse Huis Israëls... Daarom zeg: "Zo zegt de Here: Hoewel Ik ze verre onder de Heidenen heb weggedaan en hoewel Ik ze in de landen verstrooid heb... Daarom zeg: Alzo zegt de Here Here: Ja. Ik zal ulieden vergaderen uit de Volken. en Ik zal u verzamelen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt en Ik zal u het land Israëls geven. En gij zult daarhenen komen en deszelfs verfoeiselen en gruwelen daaruit weg doen. En Ik zal hun eenerlei hart geven en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen en Ik zal hun een vlesen hart geven, opdat zij wandelen in Mijn inzettingen en Mijn rechten bewaren en dezelve doen en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn."

Dit deel spreekt van het wegnemen van het stenen hart. Is dit geschied bij de terugkeer uit Babel? Zo ja, waarom zegt Rom. 11:25 dan, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is en Hand. 28:27, dat het hart van dit volk (Israël) dik geworden is? Deze uitspraken bewijzen duidelijk dat Ez. 11 nog niet vervuld is. Het N.T. spreekt over Israëls verharding gedurende deze bedeling.

Ez. 16 leert ons niet alleen het herstel van Israël, maar ook van Sodom. Men leze dit hoofdstuk.

Vs. 53-63.

"Als Ik haar gevangenen wederbrengen zal (n.l.) de gevangenen van Sodom en haar dochteren en de gevangenen van Samaria en haar dochteren, dan zal Ik weder brengen de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar... Als uw zusters Sodom en haar dochteren zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders Samaria en haar dochteren zullen wederkeren tot haar vorigen staat... Evenwel zal Ik gedachtig wezen Mijns verbonds met u, in de dagen uwer jonkheid en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten. Dan zult gij uwer wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij uw zusteren die groter zijn dan gij, met degenen die kleiner zijn dan gij; aannemen zult, want Ik zal u dezelve geven tot: dochteren, maar niet uit uw verbond. Want Ik zal Mijnverbond met u oprichten en gij zult weten, dat Ik de Here ben, opdat gij het gedachtig zijt en u schaamt en niet meer uw mond opent vanwege uw schande, wanneer Ik voor u verzoening doen zal over al hetgeen dat gij gedaan hebt, spreekt, de Here Here."

Als er één tekst is, die Israëls herstel bewijst, is het deze. Nog nimmer is Sodom tot heden teruggekeerd tot zijn vorige staat. De Here Jezus bevestigt dit door te zeggen: "Doch Ik zeg u, het zal het land Sodom verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan u." Mt. 11:24. Sodom zal dus terugkeren, zoals het was, de Dode Zee verdwijnen of veranderd worden. En dan zal ook Israël hersteld worden. Deze konklusie is onweersprekelijk, tenzij men de H. Schrift niet gelooft. Maar dan houdt alle betoog ook op.

Sodom betekent hier niet Jeruzalem, maar heeft betrekking op het Sodom, van Gen. 19. Sodom had niet Jeruzalems voorrechten. Zijn overtreding is geringer dan die van Juda. Zie Mt. 11:23.

Op grond van een nieuw verbond wordt Israël hersteld. Niet uit uw verbond, dat is het oude van Sinaï (Jer. 31), maar op grond van "Mijn Verbond" d. i. het Nieuwe, dat van Gen. 17:8. Daartoe moet Israël gebracht worden onder "den band des verbonds", Ez. 20:37. En dit geschiedt in de toekomst, als de Here hen uit de volken uitvoert Ez. 20:34, als Hij met hen recht, vs. 35. Israël wordt weer ingebracht in het landschap Israël, vs. 42.


EZECHIEL 34.
Ez. 34 is, het bekende hoofdstuk over de herders, die zichzelve weiden en de schapen laten dolen op alle bergen. De Here betuigt, dat Hij naar zijn schapen zal vragen en ze zal opzoeken. Dat heeft Hij ook gedaan, Joh. 10:11. "Ik ben de Goede Herder. De Goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen. Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen zijn dieven en moordenaars, vs. 8. Daartoe behoren ook de herders van Ez. 34. Vs. 10 zegt dan ook, dat de Here Zijn schapen uit hun mond zal rukken, zodat zij hen niet meer tot spijze zijn." En vs. 12 gaat voort:

Vs. 12-13

"Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken en Ik zal ze redden uit alle de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn ten dage der wolk en der donkerheid. En Ik zal ze uitvoeren uit de Volken en zal ze vergaderen uit de landen en brengen in hun land en Ik zal ze weiden op de bergen Israëls..." .

De bergen Israëls is een term die 12 x in Ezechiël voorkomt n.l. in 6:2 en 3; 19:9; 33:28; 34:13; 36:1, 1, 4 en 8; 39:2, 4 en 17. Hij is niet te "vergeestelijken" en moet consequent uitgelegd worden als te zijn de bergen van het land Kanaän (zie hfdst. I.). Daar wordt Israël dus weer vergaderd en geweid. Men zou kunnen menen, dat dit reeds geschied is in de dagen van de Here Jezus, Dat is echter slechts een voorvervulling van dit woord geweest. Toen heeft de Here Zijn schapen opgezocht en er weliswaar enige tezamen gebracht, maar nog lang niet alle. Hij zegt daarom:

"Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn, deze moet Ik ook toebrengen en zij zullen Mijn stem horen en het zal worden één kudde en één Herder." Joh. 10:16.

Men meent meestal, dat dit schapen uit de Heidenen zijn. Dat nu is uitlegkundig niet zo. Het beeld van de schapen wordt steeds van Israël gebezigd. Er staat dan ook: "andere" Gr. "allos" d.w.z. iets anders van dezelfde soort. Had de Here de heidenen bedoeld, dan had Hij "heteros" gebruikt, andere van een andere soort, uit andere volken. Het woord van Joh. 10 doet zien, dat de bijeenbrenging in tweeën geschiedt. Ez. 34 wijst daar ook op. Eerst is er sprake van opzoeken, vs. 11 ("God heeft Zijn volk bezocht") daarna van redden uit alle de plaatsen, waarheen zij verstrooid zijn ten dage van de wolk en van de donkerheid, d.i. in de dag des Heren, die een dag van duisternis en donkerheid zal zijn, een dag van wolken en dikke duisterheid, Joël 2:2. Dan worden ze uitgevoerd en vergaderd in het Land Israëls. Dan wordt ten volle vervuld Joh. 10:27-28:

"Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij, En Ik geef hun het eeuwige leven (d.i. het leven van de toekomende eeuw, Zie Mk, 10:30) en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid (d.i. in die toekomende eeuw) en niemand zal ze uit Mijn hand rukken.

Zie verder Ez. 34:14-16. Zij zullen zeker wonen, in de woestijn en slapen in de wouden, zegt Ez. 34:25. En zij zullen de Heidenen niet meer tot roof zijn, vs. 27. Als dit vervuld was, zouden de Joden in 70 niet door de Romeinen weggevoerd zijn.

Vs. 29:

"Zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land (terwijl Jeruzalem in 70 uitgehongerd is) en den smaad van de Heidenen niet meer dragen (en nu is er al 19 eeuwen een Antisemitisme), Maar zij( de schapen) zullen weten, dat Ik de Here hun God ben en dat ze Mijn volk zijn, het huis Israëls, spreekt de Here Here."



EZECHIEL 36.
In Ezechiël 36 vinden we weer de verzekering van Israëls herstel, Men ziet hoe vaak de Here dat verzekert. Hij wordt niet moede het telkens weer te beloven.

36:8-12

"Maar gij, o bergen Israëls." Men ziet, er is geen vergissing mogelijk. Dezelfde bergen, die de vloek moesten horen, zie 6:2, 3 e.v. horen nu de zegening. "Gij zult mede uw takken geven en uw vrucht voor Mijn volk Israël dragen, want ze zullen weldra komen. Want zie, Ik ben bij u en Ik zal u aanzien en gij zult bebouwd en bezaaid worden. En Ik zal mensen op u vermenigvuldigen, het ganse huis Israëls, ja dat gehéél (dus niet enkele van de 12 stammen) en de steden zullen bewoond en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. Ja Ik zal mensen en beesten op u vermenigvuldigen en zij zullen vermenigvuldigen en vruchtbaar zijn en Ik zal u doen bewonen als in uw vorige tijden. (Dat nu is nimmer geschied; Samaria was bevolkt door een mengras, Galilea heet Galilea der Heidenen, vanwege de meerderheid van de daar gevestigde Heidenen). Ja Ik zal het beter maken dan in uw beginselen en gij zult weten dat Ik de Here ben. En Ik zal mensen op u doen wandelen, namelijk Mijn volk Israël, die zullen u erfelijk bezitten (dat is niet geschied na de Ballingschap, want de Joden zijn weer uitgerukt) en gij zult hen ter erfenis zijn en gij zult ze voortaan niet meer beroven." (d.i. kinderloos maken, zie verklaring van vers 13-15).

Dan zegt de Here, waarom Israël onder de Heidenen verstrooid is, n.l. vanwege des bloeds wil en der drekgoden vs. 18, En dan volgt waarom de Here hen herstelt:

vs. 23.

"Want Ik zal Mijn groten naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt en de heidenen zullen weten, dat Ik de Here ben, spreekt de Here, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn,"

Israël is niet alleen verstrooid, maar ontheiligt 's Heren naam onder de Heidenen. Het neemt niet alleen heidense gewonten aan en heidense leer, maar het werkt daarmee tegen God in. De Jood is tot een vloek onder de Heidenen (Zach. 8:13) en ontheiligt daarmee Gods naam te meer. Door zijn actie zal hij in de Antichristelijke tijd voeren tot totale Godloochening. Van veler heidenen zonde is de Jood de prikkel (Schunnig toneel, bioscoop, anti-Goddelijke actie in pers en maatschappij, handel).

36:24-28

"Want Ik zal u uit de heidenen halen en zal u uit alle de landen vergaderen en Ik zal u in uw land brengen, Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden. En Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwen geest in het binnenste van u en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land dat Ik uwen vaderen gegeven heb en gij zult Mij tot een volk en Ik zal u tot een God zijn."

Dit alles toeft nog. Israël moet nog komen in de wedergeboorte, die hier aangegeven wordt. Dat dit zo is, leert ons Mt, 19:28:

"En Jezus zeide tot hen: "Voorwaar zeg Ik u dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des Mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf troonen, oordelende de twaalf geslachten Israëls."

Men leze hier niet: dat gij die Mij gevolgd zijt in de wedergeboorte. Christus is immers nimmer wedergeboren, dus niemand kan Hem daarin volgen. Bovendien kan men niemand volgen in de wedergeboorte, aangezien men in de wedergeboorte volkomen passief is. 't Is God die wederbaart. Alle pogingen om; wedergeboren te worden, zijn ijdel. De Here Jezus zei daarom tot Nicodemus: Gij lieden moet wederom (Gr. van boven) geboren worden. Niet, gij moet u zelf wederbaren. In Mt. 19 is er dan ook geen sprake van een volgen in de wedergeboorte. Elk die Grieks leest ziet, dat de vorm hier geen richting aanduidt, maar een rust, een tijdruimte dus. De Here Jezus zeide dus: "Gij zult in de wedergeboorte van Israël, d.i. gedurende de tijd, dat die plaats heeft, zitten op 12 tronen, oordelende de geslachten Israëls."

Over dit oordeel nu heeft Ez. 36:21 het:

"Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen, die niet goed waren en gij zult een walging van uzelve hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen... Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, gij huis Israëls."

Volgens Mt. 19 is de Wedergeboorte toekomstig, want nog nimmer is Christus' woord vervuld. Daarom is de vervulling van Ez. 36 ook toekomstig. Op Israël ligt nog een deksel, 't is nog niet bekeerd tot God, 2 Cor. 3. Vanzelf is dus ook toekomstig vs. 33:38. "Ten dage als Ik u reinigen zal van alle uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. En het verwoeste land zal bebouwd worden, in plaats dat het een verwoesting was voor de ogen van een ieder, die er doorging. En zij zullen zeggen: Dit land dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden en de eenzame en verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond" (zie Jes. 51:3).

Eeuwenlang is het land, mede door Turkse afpersingen en knevelarijen, gedoemd geweest woest te blijven liggen. Het moest aan zijn sabbatten een welgevallen hebben. Onderwijl zou Israël in het land zijner vijanden zijn. Het land zou rusten, Lev. 26:34: "Alle de dagen der verwoesting zal het rusten, vermits het niet rustte in uw sabbatten, als ge daarin woondet" Lev. 26:35. Hierin zal een keer komen. Het zal worden als de hof van Eden. Ten dage als Israël ondertrouwd wordt, zal Ik, spreekt de Here, den hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren en de aarde zal het koren verhoren mitsgaders de most en de olie, Hos. 2:20-21.

"Dan zullen de heidenen. die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn (verminderd als ze zijn door de oordelen, in De Openbaring beschreven en waardoor millioenen zullen omkomen) weten, dat Ik, de Here, de verstoorde plaatsen bebouw en het verwoeste beplant. Ik de Here heb het gesproken en zal het doen."

Israëls natuurlijk levensonderhoud zal dus gewis zijn, zie les. 62:8-9. Zij zullen niet tevergeefs arbeiden les. 65:22-23, want ze zijn het zaad van de gezegenden des Heren. "Tot u zal niet meer gezegd worden: de verlatene en tot uw land zal niet meer gezegd worden: het verwoeste, maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar en uw land: het gebouwde, want de Here heeft een lust aan u en uw land zal getrouwd worden, Jes. 62:4.






Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden