REEKS I Het Profetische Woord No 18.
JES. 49-64. D2 F1 49:1-12. De Messias. Zijn Persoon: roeping, hoedanigheden en zending.
F2 61:1-66:24. De Messias. Zijn Persoon: zalving en uiteindelijke overwinning.
F2 willen we ook nader ontleden. Dan geeft het: F2 O1 61:1-9. Messias. Zijn Persoon. Genade.
O2 63:1-6. Messias. Zijn Persoon. Oordeel.
Ook S1 willen we nog in structuur zetten. S2 T1 65:1-7. Tegenstellingen.
T2 66:1-6. Tegenstellingen.
Men ziet welk een enig schone bouw het Woord heeft. Alles is in volmaakte harmonie of in zuivere tegenstelling. Overal is symmetrie. De kerndelen, de centrale middengedeelten springen naar voren (L en D2). De Wet des Heren is volmaakt, de getuigenis des Heren is gewis, de eenvoudige wijsheid gevende. Hoe gebrekkig is de indeling in hoofdstukken bij de structuur indeling! Men noeme ons een boek als Gods Woord, dat zó wetenschappelijk en zó eenvoudig is. Ieder kan de harmonie zien en de symmetrie vergelijken.
JES. 49-52. 49:6.
Wanneer is dit vervuld? Wanneer heeft Christus ooit de stammen Israëls opgericht? De vervulling blijft voor de toekomst. 49:8.
Christus zal Israël dus herstellen. 49:16.
Dit laatste deel bewijst, dat men niet aan de "Kerk" moet denken, maar aan Israël. Het eerste deel wordt vaak gebruikt om Gods trouw t.o.v. de gelovigen te bewijzen. Het "graveren" is een ingriffen, een tatoeeeren. Eenvoudig, kinderlijk gelovigen menen dat dit het hoogste van de liefde uitdrukt. Dit is niet zo. Men tatoeëert iemands naam in enig lichaamsdeel om hem in gedachtenis te houden. Hij is dan niet steeds aanwezig, niet bij ons. Het graveren wijst juist op een verwijderd zijn, op een gedenken vanuit een afstand. De "Kerk", d.i. de Gemeente, die Zijn Lichaam is, is niet in Gods handpalmen gegraveerd, maar is het Lichaam Desgenen, Die alles in allen vervult. Die is niet ingegraveerd in Gods handpalmen, maar is Mede-Lichaam van Christus. De schijnbaar vrome toeëigening van dit woord, dat wel tot troost kan strekken, wel doeldienend kan zijn, is in de grond een verkleinen van Gods heil voor de "dag der zaligheid". Een kind Gods is God evenveel nader als een vorstenkind de vorst nader is dan het volk. 49:22-26 beschrijft ons de schone toekomst voor Israël. De Volken zullen Israëls zonen naar Kanaän voeren en Israëls verdrukkers zullen zelf verdrukt worden. Koningen zullen Israëls voedsterheren, Vorstinnen Israëls zoogvrouwen zijn. "Het stof van de voeten lekken" betekent: grote eer aandoen, de grond waarop gij gestaan hebt, zal men kussen. In het Oosten was deze gewoonte in zwang. 50:1-2.
Een Jood mocht zijn vrouw een scheidbrief geven en haar wegzenden of verkopen aan zijn schuldeisers. (Deut. 24:1-3). Israël is wel verkocht om zijn ongerechtigheden en weggezonden om zijn overtredingen vs. 2, maar daarom is zijn verlossing, zijn loskoping, niet buitengesloten. Daarom zegt de Here: "Is Mijn hand dan gans kort geworden, dat zij niet zou kunnen verlossen?" Men leze verder het hoofdstuk. 51:3.
De Paradijstoestand keert terug. Dit is het Paradijs, door Christus aan het kruis de biddende moordenaar beloofd. Dit neemt zijn aanvang in Zion en zal zich ongetwijfeld van daar uit over de gehele wereld uitbreiden. Als de Here zegt, dat de moordenaar met Hem in het Paradijs zal zijn, bedoelt Hij, dat deze van af het begin Zijner Messiaansche regering in Zion bij Hem zal zijn. Hoe men vs. 3 geestelijk de Kerk betreffende moet opvatten, is een raadsel. Is de "Kerk" ooit verwoest! Zion, niet de Kerk zal zijn verwoeste plaatsen zien herbouwen. Dat dit woord niet vervuld is na de terugkeer uit Babel, is duidelijk. Nog nimmer is Ziens woestijn tot een Eden gemaakt. 51:11.
Dit alles geldt de toekomende eeuw. Zoals eenmaal, zie vs. 10, de Rode Zee droog werd en er een weg ontstond, zo zal er in de toekomst weer een weg zijn: "En daar zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns Volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage toen het uit Egypte optoog." Jes. 11:16, (Vreemd nietwaar, dat die twee Jesaja's zo in elkaar grijpen!). 51:17.
51:21-22.
Is dit woord vervuld? Waarom is Israël dan in het jaar 70 andermaal verstrooid en drinkt het nog de beker der zwijmeling? Deze verzen zijn onvervuld, maar leren tegelijk ook Israëls herstel. Immers als die beker, die niet meer gedronken zal worden, van Israëls hand genomen zal worden, moet het bestaan, en als hij aan hen, die bedroefd hebben, zal gegeven worden, moeten diegenen, die bedroefden, dat zijn de Volken, bestaan. Is dit symbolisch op de "Kerk" toe te passen? Zo ja, hoe kan dat, als de Volken bij Christus' wederkomst verdelgd worden? Hoe kunnen zij dan hetzelfde lijden, wat Israël thans lijdt? 52:1.
Dit is een woord dat nog verder reikt dan de toekomende eeuw. Dan komt er geen onbesnedene in Gods heiligdom. Ez. 44:9, hier niet in Jeruzalem. 52:3
Moet dat nu aan een ander volk dan Israël vervuld worden? Zou God zo Zijn belofte vervullen door een ander te geven wat Hij Israël belooft? Dit woord is niet vervuld bij de terugkeer. Jeruzalem bleef in handen van de Heidense vorsten, en zal naar 's Heren Woord vertreden worden van de Heidenen tot hun tijden vervuld zullen zijn. In Jes. 43:3 wordt gesproken van een losgeld. Dat geldt de bevrijding uit Babel door Perzië, Moorenland en Seba waren de losprijs. Hier 52:2 is sprake van het zonder geld gelost worden. Dit woord geldt Israël in de eindtijd. In 43:3 geeft God Kores een vergoeding voor de vrijheid, die deze aan Israël gaf, in 52:2 is hiervan geen sprake, omdat dan het Koninkrijk des Heren zal zijn en geen ander Vorst zal opvolgen, die de aarde zal beheersen. Dan. 2 Men ziet hoe het woord heel eenvoudig tot zijn recht komt, als men Israël maar niet uitschakelt en iets anders gaat leren dan er staat. 52:6.
Zo spreekt Israël, als de teruggekeerde Christus in zijn midden zal zijn. 52:7-12, Dan wordt ook vs. 7-12 vervuld en zullen de blijde boodschappers uitgaan met de blijmare: "Uw God is Koning", vs. 7. Dan zal de Here wederbrengen, vs. 8, dan wordt Jeruzalem verlost, het volk getroost; vs. 9, dan zullen de einden der aarde het heil van onzen God zien, vs. 10. Men neme dit alles letterlijk. In Rom. 10:15 wordt Jes. 52:7 geciteerd. Paulus zegt evenwel niet, dat dit toen vervuld is. Hij zegt alleen, dat er, wil dit woord vervuld worden, een gezonden zijn aan vooraf moet gaan. Dit heeft, wat Israël betreft, nog niet plaats gehad. Eenmaal wordt Israël het grote zendingsvolk, dat luide verkondigt dat Zijn God zichthaar in zijn midden is. Die boodschap kan thans geen enkele zendeling of Kerk brengen. Ze kan dan nu ook niet gebracht worden, ze is toekomstig en betreft de tijd, als Christus als Koning door Israël aangenomen is.
JES. 53. L A1 a1 52:13 Messias' voorstelling.
A2 a2 53:1-3 Messias' ontvangst.
Over het ontroerend schone hoofdstuk merken we op, dat het letterlijk vervuld is. Het opschieten als een rijsje duidt Zijn menselijke ontwikkeling aan, Luk. 2:52. Zijn veracht zijn is bekend, het dragen onzer krankheden en smarten, neemt Mt. letterlijk, zie 8:17, het verwonden was niet alleen "geestelijk", evenmin Zijn striemen. Het zwijgen voor Kajafas en Pilatus, was een letterlijk niet spreken. In Zijn dood was Hij bij de rijke. Door de beeldspraak, de vergelijkingen heen, is duidelijk de letterlijkheid, beter: de realiteit te voelen en te tasten. De Rabbijnen hebben dit hoofdstuk "vergeestelijkt", en er Israël mee willen zien aangeduid, niet de lijdende Messias. Rome en de Reformatie doen zo met andere delen van Jesaja. Tussen beiden is dus geen principieel verschil. Alleen hij die, waar mogelijk, de Schrift letterlijk neemt, staat op vaste bodem.
JES. 54-60. Evenals Saraï's huwelijk eerst onvruchtbaar was, en nog meer werd toen Abram Hagar nam, zo was het Nieuwe Verbond niet in werking, zolang Israël niet in zijn land was en het verbond met Sinaï aanvaardde. De onvruchtbaarheid van Israël wordt eerst weggenomen, als de Wet — het verbond van de onvrije — uitgedreven is en Christus, Die door Israël eenmaal aan de vloek van de Wet overgegeven is, andermaal als Man wordt aanvaard. Dan eerst worden de zonen van de Vrije geboren. Dat Paulus in Gal. 4:27 spreekt van het Jeruzalem dat Boven is, bewijst in genen dele, dat we Jesaja 54 op de "Kerk" moeten overbrengen. Wie dit doet, blijkt niet in te zien, dat Paulus twee bedieningen heeft gehad, die van het Nieuwe Verbond, waarin hij de hoogere Abrahamietische lijn voortzet (zie hfdst. II) en een latere, waarbij hij in een geheel nieuwe bedeling brengt. Dit heeft de Reformatie niet gezien, vandaar het niet recht snijden van het Woord en als gevolg daarvan het vergeestelijken. Het Nieuwe Verbond voor Israël is wezen het Verbond van Gen. 12, waarin ook de Heidenen betrokken zijn. Het heet "Nieuw" in vergelijking tot het Oude, dat van Sinaï. Evenals Sara andermaal Abraham terugkreeg en er als 't ware een nieuw verbond tussen hen tot stand kwam (de verjeugdiging van hun beider leven is daarvan het symbool), zo zal de Here met Israël een nieuw verbond aangaan en Israëls jeugd vernieuwen. In zover er in Handelingen een voorvervulling was en Paulus daarvan een bedienaar werd, is er sprake van de zonen van de vrije. Thans is de voleinding van het Nieuwe Verbond uitgesteld en een tussenbedeling ingekomen, die nimmer voorzien is. Over een en ander meer in: Veelvuldige Wijsheid Gods. 54:4-7. Israël is de Huisvrouw van de jeugd. Dit ziet op het eerste Verbond. Het huwelijk was onvruchtbaar, Israël werd daarom versmaad. Toch zal het niet te schande worden, in grote ontfermingen zal God het weder vergaderen. Deze smaad van het weduwschap wordt thans nog gedragen (hoewel God aan Zijn Verbond blijft gedenken, Lev. 26:44, het Verbond wordt niet vernietigd), eenmaal wordt aan de smaadheid niet meer gedacht. 54:9, 10. Zoals Noach de zondvloed meemaakte en God aan diezelfde Noach zwoer, dat Hij niet meer andermaal de aarde met water zal slaan, zo maakt Israël thans de toorn mee, maar belooft God aan datzelfde Israël, dat Hij niet meer toornen zal. Te leren dat het eerste het letterlijke Israël is en het tweede "de Kerk", is hetzelfde als te zeggen, dat God Noach wel het ordeel deed doormaken, maar niet met Noach het Verbond oprichtte. Even zeker als de Here met Noach het Verbond oprichtte, zal Hij met Israël het Nieuwe Verbond oprichten. Men leze verder het hoofdstuk. 55:1.
Ook dit woord heeft betrekking op de toekomst. Thans is het God, Die inwerkt, waarop wij uit te werken hebben (Fil. 2:12, 13 grondtekst) dan is het: "En die dorst heeft kome, en die wil, neme het water des levens om niet." Op. 22:17, Men onderscheide wel de bedelingen. 55:3. Het eeuwig verbond is het verbond van Gen. 17:7, dat in Jeremia het Nieuwe Verbond heet. 55:6, 7. Roepstem tot de zondaars om tot Christus te komen. 55:8-13. Gods gedachten hoger dan de onze. Wie meent, dat Israël verworpen is om hetgeen het gedaan heeft, weerspreekt dit woord, want dan zijn Gods gedachten gelijk aan de onze. Vs. 12-13 is toekomstig. 56:1-8.
De Here Jezus citeert dat woord in Mt. 21:13 en Mark, 11:17, niet omdat het toen vervuld werd of was, maar om de Joden te bepalen bij de heiligheid van het bedehuis. Vele kerken en kapellen heten: het huis des Heren. Geen enkele is: "Mijn Huis". Dat Huis, het Tempelpaleis van Ezechiël (zie aldaar), zal het bedehuis zijn voor alle volken, Zach. 14:16, 17, 21. Is eenmaal Israël hersteld, dan zal God nog meer tot hen vergaderen. Uit alle volken zullen er dan komen. Dat zijn de vreemden, die zich tot de Here voegen, om Hem te dienen, die Zijn sabbatten houden. Het Adventisme meent op grond van dit woord het Sabbattisme te moeten voorstaan. Waar is dan het Huis des Heren met zijn muren, vs. 5? Het volgende deel 56:9-58:14 leze men weer zelf en legge het uit voor Israël, In zoverre Israëls zonden algemeen menselijk zijn, geldt dit woord vanzelf ons allen, Paulus leert in Rom, 3:19 duidelijk: "Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder (Grieks "in" d.i. in de sfeer van) de wet zijn, In dit deel van Romeinen komt ook Jes. 59:7 en 8 voor, bewijs dat men niet steeds algemeen moet maken, wat God tot Israël zegt. Vele Heidenen zullen Israël beschamen, Mt. 11:21-24 en Rom. 2:6-7. In 58:1 is sprake van het Huis Jakobs, in vs. 13 van de sabbat. Geldt dit nu de Adventisten, die uit de Heidenen zijn? Welke verwoeste plaatsen zullen die dan bouwen, vs. 12? Worden zij gespijzigd met de erve van hun ? vader Jakob, vs. 14? Of worden we thans gezegend in Christus Ef. 1:3?
JES. 60-66. 60:1-2.
Hier zien we Israëls heil in de toekomende dag; niet dat van de "Kerk". Men leze verder het hoofdstuk, dat spreekt van de optocht van de volken naar Jeruzalem, van Israëls grote toekomstige heerlijkheid. 60:15.
Dat "eeuwige heerlijkheid" niet de betekenis heeft, die de Westerse theologie daarvan gemaakt heeft, n.l. tijdloze duur, bewijst de paralleluitdrukking: van geslacht tot geslacht. In die eeuwige heerlijkheid is er geslacht op geslacht. De H. Schrift geeft een ander begrip van eeuwigheid, (Zie deel II). 61:1-11. Dit deel is reeds besproken, We weten dat vs. 1-2a vervuld is bij 's Heren eerste komst. De dag der wrake vs. 2b, vs. 3-7 zijn toekomstig. Alle treurigen Zions zijn nog niet vertroost, de oude verwoeste plaatsen nog niet herbouwd, uitlanders weiden Israëls kudden nog niet, (Hoe kan men dit vergeestelijken?) vreemden zijn nog niet hun akkerlieden en wijngaardeniers, Israël is nog niet het priestervolk. Eenmaal zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de Volken. Men ziet dat het verschil in Volken, bij Christus' komst niet wordt te niet gedaan. En als de Volken blijven bestaan, waarom heeft Israël dan geen toekomst meer? 62:4. "Tot u (n.l. Zion en Jeruzalem) zal niet meer gezegd worden: de verlatene en tot uw land het verwoeste, maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar en uw land: het getrouwde. Heeft de Kerk een "land" ? Dan heeft Rome gelijk met zijn Kerkelijke Staat. Men ziet, waartoe men komt als men aan Israël niet laat, wat God voor dat volk bestemd heeft. 62:6, 7.
62:11, 12.
63:1-6, Het gericht over de ondergang van de wereldstrijdmachten. Hij vertreedt de Volken bij Armageddon, en zuivert het land van de vijanden door het geheel door te trekken tot Edom toe, 1600 stadiën ver. Op. 14:20. Dan keert Hij van Edom terug en zal andermaal Zijn intocht in Jeruzalem houden. Mt. 23:39. 63:15-64:12. Men leze verder het hoofdstuk, dat handelt over Gods grote ontfermingen, Israëls smeking, die voortgezet wordt in hfdst. 64. 65:19. "En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk en daarin zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws." Is dit woord vervuld bij de terugkeer uit Babel ? Immers neen. Andermaal is Jeruzalem in het jaar 70 vervuld met weening en geschreeuw en dit zal nogmaals geschieden, Zach. 14:2 en Mt. 24:21. 65:20. "Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen( dus geen zuigelingensterfte) noch een oud man, die zijn dagen niet zal vervullen, want een jongeling zal ster ven, honderd jaren oud zijnde, (d. i. wie op 100 jarige leeftijd sterft, zal nog een jongeling geacht worden), maar, een zondaar 100 jaren oud zijnde, zal vervloekt worden," d. i. die vroegtijdige dood, als jongeling, zal een bewijs zijn, dat hij een zondaar was. De gelovigen leven dan veel langer, zij hebben "eeuwig", d.i. aionisch leven, het leven van de eeuw. Men leze ook hier zelf verder en neme, waar mogelijk, de woorden steeds letterlijk op. Waarom niet? 66:13. "Als een, dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten, ja gij zult te Jeruzalem getroost worden."Kan dit van de "Kerk" gezegd worden? 66:18 b.
66:20. "En zij zullen al uwe broeders uit alle Heidenen den Here ten spijsoffer brengen op paarden en op wagenen en op rosbaren (draagstoelen) en op muildieren en op snelle lopers (kamelen of drommedarissen) naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Here." Nog nimmer vervuld. 66:23. "En het zal geschieden, dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den énen sabbat tot den anderen, alle vlees zal komen om te aanbidden voor Mijn aangezicht, zegt de Here." Zach. 14:16. "Zegt de Here". Als anderen wat anders zeggen, heeft dat geen waarde, is het ijdelheid. De Here heeft het gesproken en zal letterlijk en ten volle Jesaja's schone profetieën aan Zijn volk Israël vervullen. Merendeels in de toekomende eeuw of eeuwigheid, die tijd zal zijn, sabbatten en nieuwe manen zal hebben. De omstandigheden zullen echter zeer gewijzigd worden, want de Here is dan Koning en recht en gerechtigheid zullen heersen. Dat is de dag, die de Here maken zal, Ps. 118:24 Blijde zal Israël zeggen: "Looft den Here, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid." Ps. 118:29.
|