Deel II
No 5
8 Maart 1930

REEKS I

Het Profetische Woord

No 17.

JES. 14-27.
Niet op alles, wat Jesaja verder geeft in 13-27; kunnen we ingaan. Toch willen we hier en daar wat aanwijzen. 24:23 "... en de maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden als de Here der heerscharen op den berg Sion regeren zal en te Jeruzalem en voor Zijn oudsten zal heerlijkheid zijn".

Volgens de voorspelling van den Here Jezus is dat toekomst, Mt. 24:29. Ook volgens Petrus' woord in Hand. 2. Als we die zon en die maan letterlijk opnemen (en niet doen zoals velen thans doen in onze dagen: er systemen in zien), dan moeten we, om ons zelf in het verband gelijk te blijven, de berg Sion ook letterlijk nemen en Jeruzalem ook. Waarom toch zou dat in eens figuurlijk de "Kerk" zijn? En waar vs. 23a toekomstig is, is vs. 23b het ook. De Here zal letterlijk op de letterlijke berg Sion regeren (dus daar een paleis hebben) en voor Zijn oudsten (uit Israël) zal heerlijkheid zijn.

En dan zal ook 25:6-9 vervuld worden: "En de Here der heerscharen zal op dezen berg (op Sion) alle volken een vetten maaltijd maken... en Hij zal op dezen berg verslinden het omwindsel des aangezichts, waarmede alle volken (dus ook de z.g. Christelijke naties) omwonden zijn en het bedeksel, waarmede alle natiën bedekt zijn. Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en Hij zal de smaadheid Zijns volks (d.i. Israël) van de ganse aarde wegnemen, want de Here heeft het gesproken."

  • 26:1. "Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: "Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen...".

  • 26:12 "... Here, Gij zult ons vrede bestellen...".

  • 27:6 "In het toekomende zal Jakob wortel schieten, Israël zal bloeien, zij zullen de wereld met inkomsten vervullen". Zie ook vs. 9.

  • 27:13 "En het zal te dien dage geschieden, dat er met een grote bazuin geblazen zal worden, dan zullen die komen, die in het land Assur verloren zijn en de weggedrevenen in Egypte en zij zullen den Here aanbidden op den heiligen berg te Jeruzalem".

Ook hier houden we ons aan de letter. De 10 stammen die in Assur verloren zijn en de weggedrevenen in Egypte zullen eenmaal wederkeren. Maar daartoe zal eerst de bazuin moeten weerklinken. Dat de bazuin nog niet geblazen is, bewijst de Here Jezus, Mt. 24:31: "En Hij zal Zijn Engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste derzelve", Men ziet dat het "te dien dage" toekomstig is t.o.v. onze bedeling.

JES. 28-35.
In hfdst. 28:1-35:10 vinden we de weeën" afgewisseld met Jehovah's heerlijkheid. Zie de structuur (Lid. P.). Men lette weer op de geregelde bouw. Alles naar vaste orde. De lezer ga zelf een en ander na.

D2 (28:1-35:10) nader ontleed geeft:

R1 S1 28:1-22 Efraïm, (Samaria en Israël).

P1 28:23-29 Jehovah de Onderrichter.

R2 S2 29:1-21 Jeruzalem en Libanon.

P2 29:22-24 Jehovah de Verlosser.

R3 S3 30:1-17 Verbond met Egypte.

P3 30:18-33 Jehovah de Genadige.

R4 S4 31:1-9 De afvalligen.

P4 32:1-20 Jehovah, de Rechtvaardige Koning.

R5 S5 33:1-12 De Assyrische Verderver.

P5 33:13-24 Jehovah, de Koning in Zijn schoonheid.

R6 S6 34:1-17 De Heidenen.

P6 35:1-10 Jehovah, de Koning in Zijn heerlijkheid.

28:5

"Te dien dage zal de Here der heerscharen tot een heerlijke kroon en tot een sierlijken krans zijn den overgeblevenen zijns volks...".

29:18-20, 22

"Te dien dage zullen de doven horen de woorden des Beeks en de ogen van de blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. En de zachtmoedigen zullen vreugd op vreugd hebben in den Here en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in den Heilige Israëls verheugen, wanneer de tyran (de Antichristus) een einde zal hebben en het met den bespotter uit zal zijn, en allen die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn (Op. 19:21) ...".
"Daarom zegt de Here, die Abraham verlost heeft, tot het Huis Israël alzo: Jakob zal nu niet meer beschaamd worden en nu zal zijn aangezicht niet meer bleek worden...".

Zie voorts 30:18-26, Een schoon gedeelte. Ook 32:1-4.

35:10

"En de vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en tot Sion komen met gejuich en eeuwige blijdschap (Hebr. blijdschap van de eeuw) zal op hun hoofd wezen, vrolijkbeid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden".

Dit zijn alle profetieën tot Juda en Jeruzalem gesproken en tot de overgeblevenen in Israël. Zij zullen ook voor hen vervuld worden.

JES. 36-39.
Van het volgende deel geven we alleen de structuur.

C2 (36:1-39:8) nader ontleed geeft:

U1 V1 36:1-37:13, De Koning van Assyriër. Zijn eis om Jeruzalem over te geven.

W1 37:14-20 Hiskia's vrees en gebed.

X1 37:21-28. Jesaja. Het antwoord op het gebed en de belofte van bevrijding van Sanherib.

U2 V2 38:1. "De Koning der Verschrikking". Zijn eis om Hiskia's leven over te geven.

W2 38:2-3. Hiskia's vrees en gebed.

X2 38:4-22. Jesaja. Het antwoord op het gebed en de belofte van bevrijding van de dood.

U3 V3 39:1. De Koning van Babel. Zijn brieven en geschenk.

W3 39:2, Hiskia zonder vrees en zonder gebed.

X3 39:3-8, Jesaja, Zijn boodschap en bevrijding van Babel.



JES. 40-66.
In het tweede deel van zijn boek leeft Jesaja vooral in in Israëls toekomende dag, hetzij t.o.v. Christus' eerste als t.o.v. Zijn tweede komst. Die komsten worden in één visie gezien. Lijden en heerlijkheid volgen vlak achter elkaar.

De Hoge Kritiek ontkent Jesaja's auteurschap van dit deel. Hiermee geeft ze bewijs Gods bedelingen niet te verstaan. Jesaja heeft vele jaren moeten zwijgen, zinnebeeld van Israëls zwijgen en uitgerukt zijn. Eerst in later jaren gaat hij weer spreken, zingen, ja juichen over Israëls toekomst na de Ballingschap, waarbij hij dan 's Heren eerste en tweede komst in elkaar ziet schuiven.

Het verschil tussen Jes. 1-39 en 40-66, dat de Kritiek er toe geleid heeft twee Jesaja's aan te nemen, waarvan de eerste Jesaja dan de bekende profeet, de tweede een onbekende man uit later tijd geweest heet te zijn, is geen verschil van persoon, maar van tijd en van stijl, Dat Jesaja's profetie in tweeën gesplitst werd, is omdat Israëls bestaan in tweeën geplitst zou worden. Tussen beide ligt de grote Ballingschap, die wel tijdelijk enige eeuwen voor een deel des volks is opgeheven, maar voor de grote meerderheid des volks is gebleven, De korte Ballingschap was beeld van de lange, het korte herstel van het toekomende. Daarvan spreekt Jesaja in het tweede deel.

De opinie van de Moderne Kritiek over de 2 Jesaja's is slechts een menselijk bedenksel. De Heilige Schrift geeft een heel ander antwoord, In het N.T. wordt Jesaja 21 maal vermeld als de auteur van het boek, 11 maal met het oog op uitspraken uit het tweede deel, 10 maal dus t.o.v. het eerste deel. In de Companion Bible vinden we deze lijst:

I. De 10 plaatsen waar Jesaja de auteur heet van het eerste deel zijn:

1
Mt. 4:14 - Jes. 8:23
2
Mt. 13:14 - Jes. 6:9-10
3
Mt. 15:7 - Jes. 29:13
4
Mark. 7:6 - Jes. 29:13
5
Joh. 12:39 - Jes. 6:9-10
6
Joh. 12:41 - Jes. 6:9-10
7
Hand. 28:25 - Jes. 6:9-10
8
Rom. 9:27 - Jes. 10:22-23
9
Rom. 9:29 - Jes. 1:9
10
Rom. 15:12 - Jes. 11:10

II. de 11 plaatsen waar Jesaja de auteur van het tweede deel genoemd wordt, zijn:

1
Mt. 3:3 - Jes. 40:3
2
Mt. 8:17 - Jes. 53:4
3
Mt. 12:17 - Jes. 42:2-4
4
Luk. 3:4 - Jes. 40:3-5
5
Luk. 4:17 - Jes. 61:1-2
6
Joh. 1:23 - Jes. 40:3
7
Joh. 12:38 - Jes. 53:1
8
Hand. 8:28 - Jes. 53:7-8
9
Hand. 8:30 - Jes. 53:7-8
10
Rom. 10:16 - Jes. 53:1
11
Rom. 10:20 - Jes. 65:1-2

 

Zes boeken citeren dus Jesaja, n.l. Mt. (6 x ), Mk. (1 x ), Lk. (2 x), Joh. (4 x), Hand. (3 x), Rom. (5 x ). Zijn naam wordt, in het N.T. genoemd door 7 verschillende personen.

  • Vier maal door Christus Zelf (3 x citaat uit het eerste deel, Mt. 13:14; 15:7; Mk. 7:6; 1 x citaat uit het tweede deel, Mt. 12:17);
  • twee maal door Mattheus (1 x citaat uit het eerste deel, Mt. 4:14; 1 x uit. het tweede deel, Mt. 8:17);
  • vier maal door Lukas(steeds citaat uit het tweede deel, Luk. 3:4; 4:17; Hand. 8:28, 30);
  • drie maal door Johannes (2 x citaat uit het eerste deel, Joh. 12:39, 41, 1 x uit het tweede deel, Joh. 12:38);
  • twee maal door Johannes de Doper (beide citaat uit het tweede deel, Mt. 3:3; Joh. 1:23);
  • zes maal door Paulus (4 x citaat uit het eerste deel, Hand. 28:25; Rom. 9:27, 29; 15:12 en 2 x uit het tweede deel, Rom. 10:16, 20).

Hebben deze allen, bovenal Christus, het mis gehad? Het is onze taak niet het werk van Schriftkritici te onderzoeken. Wij vragen: Wat zegt de Schrift. Wij wensen geen botgewet zwaard van de valselijk genaamde wetenschap te hanteren, maar het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Wie bovendien de structuur ziet, merkt, dat Jes. 1-39 niet af is. Waar zijn de tegenhangende delen ? Heeft de tweede Jesaja er die zo pasklaar bijgemaakt, dat ze een geheel vormen met het vorige?

Op alle Schriftkritiek is maar één antwoord: Zoek in het boek des Heren. Of wil men een ander: Er staat geschreven. In dit opzicht wensen we liever om onze naïeviteit voor achterlijk gehouden te worden, dan om van de wetenschap wil voor modern door te gaan.

Jesaja 40-66 bestaat volgens de structuur uit 2 delen B2 en A2.

B2 (40:1-11) heeft deze bouw:

B2 Y1 1, 2 Troost voor Jeruzalem. Haar ongerechtigheid verzoend.

Z1 3-5 De stem. Jehovah's werk. Heerlijk.

Z2 6-8 De stem. Jehovah's woord. Eeuwig.

      Y2 9-11 Troost voor Sion. De Here Here komt.


Het laatste deel: A2 (40:12-66:24) heeft deze structuur:

A2 B1 40:12-31 Gods twist met de Volken. IJdelheid van de afgoden.

C1 D1 41:1-42:16 Messias' zalving en zending.

E1 42:17-45:15. Jehovah's twist met Israël.

      B2 45:16-47:15 Gods twist met de Volken. IJdelheid van de afgoden.

C2 E2 48:1-22 Jehovah's twist met Israël.

D2 49:1-66:24 Messias' zending en overwinning.



JES. 40.
Het eerste deel, B2, Jes. 40:1-11 is een schoon gedeelte. Eenmaal zal 's Heren woord Israël nationaal hoopvol toespreken:

Vs. 1-2.

"Troost, troost Mijn volk, zal ulieden God zeggen, spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe, dat haar strijd (of krijgsdienst) vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden"

Hiermee neemt de Lo-Ammi, de Niet-Mijn-Volk-periode een einde. De Here noemt Israël weer: Mijn Volk. Israëls God zal hen troosten, de ongerechtigheid wordt verzoend en Israël krijgt het dubbel voor al zijn zonden. Onder dit "dubbel" is te verstaan: óf de "kwitantie", dat voor de zonde betaald is, óf de verzekering, dat zijn dubbele zonde (eerst verwerping van Jehovah, toen van Christus) verzoend is. In elk geval, de schuld is betaald en de gevangene kan vrij uitgaan.

Vs. 3.

"Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heren, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God".

Dit deel is vervuld in de bediening van Johannes de Doper. Zie Mt. 3:3. Mogelijk is dit slechts een voorvervulling geweest en komt er een rijkere herhaling.

Vs. 4.

"Alle dalen zullen verhoogd en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden en wat krom is, dat zal recht en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden."

Dat wacht nog op vervulling. Men ziet hier weer de sterke golving in de profetie, het één volgt vlak op het ander, het nabije en verre liggen vlak bij elkaar. En toch, hoeveel tijd kan er niet tussen liggen?

Vs. 5.

"En de heerlijkheid des Heren zal geopenbaard worden en alle vlees tegelijk zal zien, dat het de mond des Heren gesproken heeft."

De heerlijkheid des Heren is Christus in Zijn tweede komst.

Vs. 9.

"0, Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg, o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zegt tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God."

Dit woord is nog nimmer vervuld. Men kan het niet vergeestelijken, Jeruzalem is de "Kerk" niet, want er is verder sprake van de steden van Juda. Eenmaal, als de Verlosser uit Sion gekomen is, Jes. 59:20, zal Jeruzalem dit de steden van Juda toeroepen.

Vs. 10.

"Zie, de Here Here zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen, zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht."

De Here Here, Christus, zal komen tegen het Beest, Op.13, Zijn arm zal heersen, de Christus zal op aarde regeren en een ieder vergelden naar zijn werk.

Vs. 11.

"Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder, Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen, de zogenden zachtkens leiden."

Dit woord is deels vervuld, toen Christus als de Goede Herder in Israël optrad, Joh. 10, maar de volle vervulling wacht tot na Zijn wederkomst en zal nog heerlijker zijn. Zie Ez. 34. Het tweede onderdeel loopt van hfdst. 40:12-31 en beschrijft Gods twist met de Volken. Men ga dit zelf na.

JES. 41-42.
Het derde onderdeel, 41:1-42:16, handelt over Christus' zalving en zending. Ook hier worden eerste en tweede komst nauw aan elkaar verbonden.

41:2, 3

"Wie heeft van den opgang dien Rechtvaardige verwekt, heeft Hem geroepen op Zijn voet, de Heidenen voor Zijn aangericht gegeven en gemaakt, dat Hij over koningen heerse, heeft ze aan Zijn zwaard gegeven als stof, aan Zijn boog als een voortgedreven stoppel, dat Hij ze najoeg en doortrok met vrede door een pad, hetwelk Hij met Zijn voeten niet gegaan had."

Velen houden dit voor de beschrijving van Cyrus. We geven toe, dat er enkele trekken gevonden worden, die op een voorvervulling wijzen, maar geloven toch anderzijds, dat het hier gaat over Christus' tweede komst, waarin Hij eenmaal de Heidenen zal overwinnen. Volgens Op. 11:15 wordt het Koninkrijk des Heren en van Zijn Gezalfde bij het 7de zegel. Het grootste deel van Jes. 41 wacht nog op vervulling aan Israël, de Knecht, aan Jakob, de Uitverkorene, vs. 8.

Over vs. 18-19, het rivieren openen op hoge plaatsen en fonteinen in de wildernis, spraken we reeds in het lste hoofdstuk.

42:1a

"Zie, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelke Mijn Ziel een welbehagen heeft, Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven."

Dit deel is vervuld in Christus' eerste komst. Het volgende:

42:1b

"en Hij zal het recht den Heidenen voortbrengen" niet.

42:2

"Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem op de straten laten horen. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen, met waarheid zal Hij het recht voortbrengen."

Dit deel is vervuld, al zal het in de toekomst een nog bredere vervulling verkrijgen.

42:6b

"Ik zal U geven tot een verbond des Volks, tot een licht der Heidenen."

Dit heeft betrekking op het Nieuwe Verbond, dat de Here met Israël maken zal. Dan wordt Hij tot een licht der Heidenen, gelijk ook Simeon voorzei, Lk. 2.

42:7

"Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis en uit het gevangenhuis degenen, die in de duisternis zitten."

Ook dit vers heeft zijn voorvervulling gehad, zie Lk. 4. Maar in Zijn tweede komst zal het opnieuw vervuld worden, terwijl het nu zijn geestelijke betekenis heeft en betrekking heeft op de vrijmaking van de inwendige mens uit de kluisters van de zonde.

42:10a

"Zingt den Here een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde."

Het nieuwe lied van dit vers vinden we in Ps. 149.

Men zie verder vs. 13-15, waarin de strijd tegen de Antichristus getekend wordt. Vs. 16, het leiden van de blinden is voorvervuld, de blindgeboren, Joh. 9 was type van het blindgeboren Israël van onze dagen. Dat zal ook eenmaal door de Here geleid worden.

JES. 43-49.
Het derde onderdeel, reeds beginnend Jes. 42:18 en lopend tot 45:15, is Jehovah's twist met Israël. Het vierde loopt van 45:16-47:15, het vijfde van 48:1-22. Terwille van het overzicht nog even de structuur.

E1 A1 42:18-25 Betuiging. Zedelijk in gebreke. (Israël)

    B1 43:1-7 Bemoediging. "Vrees niet". (Israël)

  C1 43:8-13 Getuigen. (Israël)

D1 a1 43:14-17. Babylon. Verwoesting.

b1 43:18-21 Vernieuwing. Negatief.

      A2 43:22-28. Betuiging. Ceremonieel in gebreke. (Israël)

    B2 44:1-5 Bemoediging. "Vrees niet". (Israël)

  C2 44:6-20 Getuigen. (Israël)

D2      b2 44:21-23 Vernieuwing. Positief.

      a2 44:24-45:15 Jeruzalem. Herstel.


Hfdst. 43:1-7 en 44:1-5 bevat de bemoediging voor Israël.

43:5, 6

"Ik zal uw zaad van den opgang (het Oosten) brengen en Ik zal u verzamelen van den ondergang (het Westen), Ik zal zeggen tot het Noorden: Geef, en tot het Zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde."

Dit woord is niet vervuld in de terugkeer uit Babel. Nog nimmer is Israël gevoerd uit 0., W., N. en Z. Zach. 8:7 en 8 zegt: "Zie, Ik zal Mijn volk verlossen uit het land van den opgang en het land van den ondergang van de zon. Ik zal ze herwaarts brengen en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn." Dit woord werd gesproken na de Ballingschap, ziet dus op een toekomstige vervulling. Daarop heeft Jes. 43 ook het oog.

43:25 "Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil," is voor Israël nationaal nog onvervuld. Rom. 11:26 zegt dat "Israël zalig (d. i. behouden) zal worden gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en de goddeloosheden afwenden van Jakob."

Individueel vervult de Here Jes. 43:25 telkens, als de zondaar in Christus' bloed gerechtvaardigd wordt.

44:3.

"Ik zal Mijn Geest op uw zaad uitgieten en Mijn zegen op uw nakomelingen."

Dit, is nog maar voorvervuld op het Pinksterfeest. Pinksteren is het feest der eerstelingen. De volle oogst moet nog komen. Hand. 2:17 zegt dan ook zeer eigenaardig: "Ik zal uitstorten VAN Mijn Geest," Joël en Jesaja spreken van: "Ik zal Mijn Geest... uitstorten of uitgieten."

44:4, 5

"En zij zullen uitspruiten tussen in het gras als wilgen aan de waterbeken. Deze zal zeggen: Ik ben des Heren en die zal zich noemen met den naam Jakobs en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heren en zich toenoemen met den naam Israëls."

Dit alles is toekomstig. De geestelijke zin wordt te allen tijde bewaarheid. 43:25 "Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet."

44:22

"Ik delg Uw overtredingen uit als een nevel en uw zonden als een wolk, keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost."

Ook dit geldt Israël in de toekomst. Wat niet wil zeggen„ dat God met dit rijke woord niet duizenden zondaren getroost heeft en nog zal troosten. De Geest neemt uit het Woord om individueel toe te passen. Dat heft de nationale vervulling evenwel niet op. Wat thans hoofdelijk plaats vindt, wordt eenmaal nationaal aan Israël vervuld.

44:23

"Zingt met vreugde, gij hemelen, want de Here heeft het gedaan, juicht gij benedenste delen der aarde, gij bergen, maakt een groot gedreun met vreugdgezang, gij bossen en alle geboomte daarin, want de Here heeft Jakob verlost en Zich heerlijk gemaakt in Israël."

Ook dit betreft Israël. Dat de gelovige nu reeds in zijn ziel de verlossing gevoelt, is bewijs, dat dit woord de waarheid is. Het zal ook eenmaal nationaal aan Israël bewaarheid worden.

45:1-5 Kores was een type van Christus. Hij bevrijdde de stammen uit de Babylonische Ballingschap, liet Jeruzalems tempel herbouwen, verlichtte Babels juk, gaf Israël veel terug. Zo zal Christus, maar dan in veel verhevener, voller zin; geheel Israël vrij maken uit de Wereldballingschap, Jeruzalem weer verkiezen, de Tempel herbouwen. Dan wordt ook vervuld Zach. 6:12. Het Koninkrijk der Hemelen wordt dan aan Israël opgericht.

45:17

"Israël wordt door den Here verlost met een eeuwige verlossing." (Hebr.: verlossing van de Olamim zie Kanttek. St. Vertaling).

Die verlossing der eeuwen is de verlossing, die gedurende of met het oog op de toekomende eeuwen, die in Ef. 2:7 plaats vindt worden genoemd en waarin Christus over Israël regeert. Die eeuwen zijn toekomstig t.o.v. de onze. We leven thans in de tegenwoordige boze wereld, Grieks aioon of eeuw, Gal. 1:4. Na deze eeuw komen nog twee grote wereldtijdperken, aionen.

Vs. 17 b zegt: "Gijlieden zult niet beschaamd, noch tot schande worden in alle eeuwigheden." In 't Hebreeuws staat "in de eeuwen van de eeuw", d.i. in de 2 toekomende eeuwen, die op "deze eeuw" volgen. Dan immers zal Christus over het. Huis Jakobs Koning zijn "in der eeuwigheid", Luk, 1:33, Gr. in de aionen. Men ziet hoe deze teksten parallel lopen.

Het vierde onderdeel loopt van Jes. 45:16-47:15 en gaat over Gods twist met de Volken. Het bestaat weer uit drie delen, n.l. 45:16-25 over de Volken in het algemeen, 46:1-12 over Babels afgoden, 47:1-15 over Babels oordeel.

Een enkel woord over hfdst. 47.

47:1.

"Daal af en zit in het stof, gij jonkvrouw, dochter Babels, zit op de aarde, daar is geen troon meer, gij dochter der Chaldeën, want gij zult niet meer genaamd worden de tedere noch de wellustige."

Hier wordt ons de grote vernedering voor Babel getekend. Het wordt ons voorgesteld als een jonkvrouw, teder en wellustig. Het zal echter een verachte gevangene worden, wat blijkt uit het volgende.

47:2

"Neem den molen en maal, ontdek uw vlechten, ontbloot de enkelen, ontdekt de schenkelan, ga door de rivieren."

Het malen was een zwaar werk, dat meestal door twee vrouwen gedaan werd (Mt. 24:41). Babel wordt er toe veroordeeld. Voor zij daartoe gedwongen wordt, zal zij met ontbloote schaamdelen, met opgeschort gewaad, de rivieren door moeten waden, geleid als zij wordt naar het gevangenschapsoord.

47:3

"Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden, Ik zal wraak nemen, Ik zal op U niet aanvallen als een mens."

Het laatste wil zeggen: Veel sterker dan een mens, niemand zal het gericht ontkomen. Men leze verder vs. 4-15. Vs. 9 wordt geciteerd in Op. 18:8, bewijs, dat de Profeet hier een verdere achtergrond ziet en het Babel uit later tijd in één visie ziet met het Babel zijner dagen. Het toekomende Babel zal op één dag van kinderen beroofd en weduwe worden.

Het vijfde onderdeel omvat Jes. 48:1-22 en handelt over Jehovah's twist met Israël. Israël wordt gezien als in ballingschap verkerend. Dat blijkt uit vs. 18 en nog duidelijker uit vs. 20.

Het hoofdstuk bevat drie gedeelten: de gang naar, het verblijf in en de uittocht van Babel.

48:20

"Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het eind der aarde, zegt: De Here heeft Zijn knecht Jakob verlost."

Dit vers is niet vervuld bij de terugkeer uit de 70 jarige ballingschap. Toen werd Israël niet van zijn dienstbaarheid verlost, toen was er geen gejuich, toen is er niet gezongen van het heil tot aan de einden der aarde. Dat vs. 20 toekomstig is, is te zien uit Op. 18:4; Jer. 50:8; 51:6, 45, Zo blijkt van achteren weer de profetische tussenruimte. We zien zo, dat er 2 Babels zijn, één uit die tijd en één in de toekomst.

We spreken in dit opzicht niet van Oosterse inkleding, fantastische beelden, Apocalyptische visioenen, denken niet aan een letterlijk Babel uit die tijd en aan een "geestelijk", (beter ware dan symbolisch) Babel uit den eindtijd, waaronder de een Rome, de tweede de afvallige Christenheid, de derde de wereldmacht wil verstaan. We houden hier letterlijk aan de tekst vast en zien nu van achteren in, dat er een Babel zal zijn in de eindtijd. Het letterlijke Babel in Sinears' vlakte, het herbouwde Babel aan de Eufraat. En eenmaal zal tot Israël de profetie weerklinken: "Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeën, verkondigt met de stem, des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot het einde der aarde, zegt: De Here heeft Zijn knecht Jakob verlost."






Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden