Deel II
No 4
22 Febr. 1930

REEKS I

Het Profetische Woord

No 16.

JES. 4.
De hoofdstuk-indeling in onze bijbels is gebrekkig mensenwerk. Niet met hfdst. 4:1 maar met 4:2 had een nieuw gedeelte moeten beginnen.

"Te dien dage", n.l. in de dag beschreven in hfdst. 2:1-4 waarvan 4:2-6 de tegenhanger is (zie structuur), zal des Heren Spruit zijn tot sieraad en tot heerlijkheid en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versieringen dengenen, die het ontkomen zullen in Israël. En het zal geschieden dat de overgeblevenen uit Sion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven te Jeruzalem, als de Here zal afgewassen hebben den drek van de dochteren Sions en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit zijn midden door den Geest des oordeels en door den Geest der uitbranding. En de Here zal over alle woning van den berg Sion en over zijn vergaderingen, scheppen een wolk des daags en een rook en den glans eens vlammenden vuurs des nachts, want over alles, wat heerlijk is, zal een beschutting wezen."

We nemen hier ook weer letterlijk wat letterlijk kan. Sion is Sion, d. w. z. een deel van Jeruzalem, Jeruzale is de letterlijke stad. "Te dien dage" is na al de oordelen. 's Heren Spruit, dat is Christus, zal zijn tot sieraad en tot heerijkheid. Dat is Hij voor Israel nog niet geweest. Dezelfde profeet zegt: "dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had, dat wij Hem zouden begeerd hebben, Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een man van smarten en verzocht in krankheid" Jes. 53:3. Dan zal Hij tot sieraad en heerlijkheid zijn.

Verder staat er: "De Vrucht der aarde". Ligt daarin niet opgesloten Christus' dood en opstanding, het "Tarwegraan", dat in de aarde eerst moet sterven om vrucht voort te brengen. Is deze "Vrucht der aarde" niet de Eerstgeborene uit de doden? Verder staat er dat Hij dat zal zijn voor de overgeblevene in Sion en de overgelatene in Jeruzalem. Uit andere plaatsen weten we, dat het derde deel zal ontkomen. Het overblijfsel wordt behouden. Ook dit woord is, wijl nog niet letterlijk vervuld, toekomstig.

JES. 5.
In Jesaja 5 volgt het lied over de wijngaard. In vers 1-7 wordt die wijngaard beschreven, in vs. 8-30 volgt de uitlegging. De wijngaard is Israël. Deze is uit Egypte overgeplant, Ps. 80. De wijngaard stelt Israëls geestelijke zegeningen voor, waarmee het God en den mens moet verblijden. Richt. 9. Hier zien we waarom dit niet geschiedde. De wijngaard bracht stinkende druiven voort. In Lk. 20 zien we, dat de landlieden ook niet deugden. In het vervolg van het hoofdstuk, vers 25-30, wordt het oordeel uitgesproken.

JES. 6.
Het tweede onderdeel is Jes. 6. Hiervan geven we alleen de structuur. De lezer ga de schone bouw na.


B1 J1 Het gezicht. Algemene mededeling.

K1 a1 2-4. De Serafs.

b1 5. De profeet. Onrein.

     a2 6. Een Seraf.

b2 7. De profeet. Gereinigd.

      J2 De stem. Bijzondere roeping.

K2 c1 8. De gezondene. "Toen zeide ik...".

d1 9, 10. Antwoord en opdracht.

      c2 11. De gezondene. "Toen zeide ik...".

d2 11-13. Antwoord en belofte.



JES. 7-12.
Het derde deel, C1 (7:1-12:6) kan ontleed worden als volgt:

C1 L1 7:1-9 Verbond (Syrië en Israël) "Het zal niet bestaan", vs. 7.

M1 7:10-8:8 Goddelijke tussenkomst, vs. 7, 10. De Zoon van de maagd.

     L2 8:9, 10 Verbond. Algemeen, "Zal niet bestaan".

M2 8:11-9:7 Goddelijke tussenkomst Immanuël.

     L3 9:8-10:32 Verbond. Des Heren. "Ik zal straffen".

M3 10:33-12:6 Goddelijke tussenkomst. De Zoon David.


Alleen het laatste deel willen we nader bespreken. Het begint zoals men ziet, in 10:33 en loopt tot 12:6. De structuur van dit onderdeel is deze:

M3 N1 10:33, 34 Profetie van Jehovah's bevrijding.

O1 P1 11:1-5 De Bevrijder, "Het Rijsje".

Q1 11:6-9. Zijn nieuwe bedeling. (Natuurorde).

O2 P2 11:10 De Bevrijder. "De Wortel".

Q1 11:11-16 Zijn nieuwe bedeling: (Politieke orde).

      N2 12:1-6 Dankzegging voor Jehovah's bevrijding.


JES. 11.
Jes. 11 had moeten beginnen met hfdst. 10:33.

10:33-11:1

"Zie, de Here Here der heerscharen zal met geweld de takken afkappen en die hoog van gestalte zijn, zullen neder gehouwen worden en de verhevenen zullen vernederd worden. En Hij zal met ijzer de verwarde struiken des wouds omhouwen en de Libanon zal vallen door den Heerlijke. Want daar zal een Rijsje, voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen".

We hebben hier met een schone tegenstelling te doen. Tegenover de verwarde struiken van het woud staat het Rijsje. Het woud is fors en hoog van gestalte, het Rijsje nederig. In Jesaja's dagen kon men Sanherib voor het "woud" houden. Bij dieper nadenken blijkt evenwel, dat de profetische visie veel verder reikt. Immers zegt 11:1, dat het Rijsje zal voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï. Dus uit Davids Huis. Maar niet uit Davids Huis als het nog op de troon zit, doch uit de ondergegane koninklijke linie, uit de afgehouwen tronk. In Jesaja's dagen stond de Davidische stam nog, was hij nog niet afgehouwen, Hieruit ziet men, dat Jesaja verder zag dan zijn dagen en we hier naar de eindtijd verwezen worden. Het Rijsje moet eerst komen en de Heerlijke worden, voor Hij het woud met ijzer afhouwt. Het ijzer ziet op Christus' tweede komst, Juda's verlossing mag een flauwe glimp van voorschaduw zijn, Jesaja's oog ziet verder.

11:2-4a

"En op Hem zal de Geest des Heren rusten (Hebr. Geest des Heren) de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des Heren. En Zijn rieken (of ademen) zal zijn in de vreze des Heren en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten, Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen, maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen."

Tot zover kan men de profetie vervuld achten achten (vs. 4a echter nog ten dele).

Beslist onvervuld daarentegen is vs. 4b en 5:

"Doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze dooden, want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn".

Dat dit deel onvervuld is, bewijst 2 Thess. 2:8, waar Paulus zegt: "... en alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelke de Here zal verdoen door den geest Zijns monds en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst". De ongerechtige is de Antichristus. Die wordt teniete gemaakt in de verschijning van Christus' toekomst (wederkomst). Men ziet, hoe Paulus hier een woord van Jes. 11 toekomstig stelt. Het is nog nimmer vervuld, Christus is nog niet wedergekomen en de Antichristus is nog niet teniet gemaakt. Zo ligt er tussen vs. 4a en 4b een kloof, de tussenbedeling. (Zie hfdst. I). En wie de goddeloze wil opvatten als een verzamelnaam, als een aanduiding voor de goddelozen in het algemeen, kan daarmee niet beweren, dat dit deel al vervuld is, aangezien God een dag gesteld heeft om de aardbodem te oordelen. Hand: 17:31.

Op enkele punten in vs. 4 is nog te letten. Eerst staat er een meervoudsvorm: de armen, de rechtvaardigen; dan het enkelvoud: de goddeloze. Dat heeft betekenis. De goddeloze moge goddelozen in het algemeen zijn, maar ziet ook op een bepaald persoon.

Verder lette men op het verschil met 2 Thess. Het Hebr. zegt: doden, 2 Thess.: te niet doen. Dat is niet hetzelfde, Bij 's Heren wederkomst wordt de Antichristus niet gedood, maar in de poel des vuurs geworpen. Hij toch is het Beest van Op. 19:20. Toch zegt Jes. 11, dat hij gedood worden zal. Ligt hierin een tegenspraak? Neen. Alleen het eerste gaat aan het tweede vooraf. De Antichristus, als dè goddeloze bij uitnemendheid, wordt eenmaal gedood n.l. nadat hij gepijnigd is in de aionen der aionen ("in alle eeuwigheid") d.i. de 2 laatste aionen; de toekomende eeuwen van Ef. 2:7. Men ziet hoe de Schrift ondanks de verschillen, niet onoplosbaar is, mits men de aionen en bedelingen in het oog houdt.

Waar vs. 4b en 5 toekomstig zijn en vs. 6-19 voortzetting van deze verzen is, is dit deel ook toekomstig.

11:6-9

"En de wolf zal met het lam verkeren en de luipaard bij den geitebok nederliggen en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee te samen en een klein jongske zal ze drijven; de koe en de berin zullen te samen weiden, haar jongen zullen te samen nederliggen en de leeuw zal stro eten gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van een asilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, gelijk de wateren den bodem van de zee bedekken".

Zullen we dit woord "vergeestelijken", zoals de St.V. in de Kanttekening doet? Daar wordt onder de wolf "de boze kwade, wilde, woeste mensen, zo Joden als Heidenen, verstaan, die door de prediking van Christus en Zijn dienaren en de innerlijke werking van de Heilige Geest zo veranderd worden, dat zij hun boze genegenheden afleggen en met de geest van de liefde en zachtmoedigheid aangedaan worden, zodat zij goedertieren en beleefdelijk met anderen leven en verkeren — zonder hen enig leed of schade te doen." Wat het lam, de luipaard en geitenbok, het kalf, de jonge leeuw en het mestvee is, verklaart de Kanttekening niet. Jammer. Het kleine jongske is "de minste discipel of dienaar van Christus, die de wolf en zeker ook de andere dieren bestuurt en regeert door de leer van het heilig evangelie." De leeuw stelt volgens de Kantt. "de vorsten en heren voor; die zich laten leiden en regeren door de prediking van Gods Woord." Het stro is — Gods Woord! Een zoogkind is "de geringste in de gemeente, die door de machtigen niet beledigd zal worden." De adder schijnen zij te zijn, wier harten te voren vol vergif waren. Dat zegt de Kantt. niet ronduit, maar is af te leiden uit de aantekening bij het de hand steken in de kuil van de basilisk.

We zouden zo nog door kunnen gaan, doch wensen geen verdere plaats in te ruimen aan de fantastische vergeestelijking door Origenes begonnen, door Augustinus voortgezet, door Rome verbreid, door de Reformatie overgenomen. In deze opvatting ligt de kiem voor allerlei meningen, Men neemt het de Apostolischen kwalijk, als zij het Woord Gods kaf noemen. Maar de Kanttek. laat men het wel stro noemen! Men duidt het als sectarisch, als opkomende richtingsmeningen het Woord vergeestelijken, maar zelf gaat men als "Kerk" daarin voor.

Hoe is men daartoe gekomen? Door de onjuiste mening, dat de hele wereld eenmaal bekeerd zou worden vóór Christus' wederkomst. Het evangelie zou alles doorzuren en de hele wereld zou voor Christus gewonnen worden. Men meende, dat alles in dèze bedeling zou geschieden, had geen oog, dat God nog andere tijden zal beschikken.

We nemen de woorden van Jes. 11:6-9 letterlijk op. Een letterlijke wolf zal naast een letterlijk lam verkeren, evenzo een letterlijke luipaard bij een letterlijk kalf nederliggen. Een werkelijke leeuw zal bij werkelijk mestvee weiden evenals koe en berin als werkelijke dieren, stro zullen eten. Enzovoort. We hebben hier te doen met een nieuwe natuurorde onder Messias' regering over Israël. In Mk. 1:13 lezen we, dat Christus tijdens Zijn verzoeking bij de wilde gedierten in de woestijn was. Een van de vruchten van Zijn overwinning zal deze zijn, dat het wild gedierte tam zal worden en bij de huisdieren zal nederliggen.

Er komt tevens een nieuwe geestelijke orde:

11:10

"Want het zal geschieden te dien dage,dat de Heidenen naar den wortel van Isaï zullen vragen en Zijn rust zal heerlijk zijn".

Hier zien we de wedergeboorte van de Heidenwereld.

Er geschiedt nog meer. Er komt ook een nieuwe politieke orde:

11:11

"Want het zal geschieden te dien dage, dat de Here ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië en van Egypte en van Pathros (OpperEgypte) en van Moorenland (ten Zuiden van Egypte, ongeveer de Soedan) en van Elam (tussen Babylonië en Perzië, ten Oosten van de Tigris) en van Sinear (Babylonië, Zuid- Mesopotamië) en van Hamath (Noord Syrië) en van de eilanden van de zee (d.i. de aan zee liggende landen, wellicht Zuid-Europa)".

Dit woord is nog in genen dele vervuld. Men lette er wel op, dat er staat: ten anderen male", Hebr.: de tweede maal. De "eerste maal" heeft geen betrekking op de terugkeer uit Babel. Toen kwamen de Joden alleen terug uit de Oosterse landen, niet uit de andere genoemde streken. Het "ten eerste male" moet daarom nog plaats hebben. Dat heeft dan betrekking op een gedeeltelijke wederkeer, van Israël vóór de wederkomst van Christus, voor de tijd van de Antichristus, zodat er een deel is, dat Christus kan ontvangen in het Land. Zach. 12. Het "ten andere male" heeft dan plaats na Christus' wederkomst als Hij zal staan tot een banier der Volken.

Men lette op dat: te dien dage. Deze term in Jesaja heeft herhaaldelijk betrekking op de toekomstige dag des Heren, waarin Hij grote dingen zal doen. De lezer ga dit zelf na.

  • 11:12 "En Hij zal een banier oprichten onder de Heidenen en Hij zal de verdrevenen Israëls verzamelen en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks". Het kan o.i. niet duidelijker.

  • 11:13 "En de nijd van Efraïm zal wegwijken en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden, Efraïm zal Juda niet benijden en Juda zal Efraïm niet benauwen". Men weet, dat we de Schrift, waar mogelijk, letterlijk nemen. Velen willen dit vergeestelijken voor de "Kerk" en lezen daar dan in, dat alle twist en tweedracht onder de gelovigen zal wegvallen. Doch hoe dan met vs. 14:

  • 11:14: "Maar zij, (datzelfde Juda en Efraïm, dus geestelijk genomen, die "Kerk") zullen den Filistijnen op den schouder vliegen tegen het Westen en zij zullen te samen het Oosten beroven, aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan en de kinderen Ammons zullen hun gehoorzaam zijn". Men zij consequent. Als met Juda en Efraïm in vs. 13 de "Kerk" bedoeld wordt, dan ook in vs. 14. Dan zal de "Kerk" dus eenmaal het zwaard moeten trekken. Doch tegen wie? Tegen de "Wereld" ? En men wil die evangeliseren en zo aan Christus' voeten brengen! Men ziet welk een verwarring er ontstaat door niet letterlijk te nemen, wat letterlijk genomen kan en ook moet worden. Men late dit woord staan voor Israël in de toekomst en alles is duidelijk.

  • 11:15, 16 "Ook zal de Here den inham van de zee van Egypte verbannen (deel van de Roode zee, mogelijk de Bittere meren van thans) en Hij zal Zijn hand bewegen tegen de rivier (de Nijl) door de sterkte Zijns winds en Hij zal dezelve slaan in zeven stroomen en Hij zal maken, dat men met schoenen daardoor zal gaan. En daar zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog".

Deze dingen zijn nog nimmer vervuld. Wil men een en ander zich geestelijk laten vervullen, dan geve men ons geestelijke schoenen om dit terrein te mogen betreden, anders kunnen wij niet volgen. Vs. 16 leert, dat het zal zijn gelijk als Israël geschiedde. Hiermee valt alle "geestelijke" uitlegging. Evenmin als Israël geestelijk door de Schelfzee ging, evenmin zal dit geestelijk geschieden.

JES. 12.

12:1-6

"En te dienzelfden dage zult gij zeggen: Ik dank u Here, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij. Zie God is mijn heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen, want de Here is mijn sterkte en psalm en Hij is mij tot heil geworden. En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils en zult te dien dage zeggen: Dankt den Here, roept Zijn naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de Volken, vermeldt, dat Zijn naam verhoogd is. Psalmzingt den Here, want Hij heeft heerlijke dingen gedaan, zulks zij bekend op den gansen aardbodem. Juich en zing vrolijk, gij inwoners van Sion, want de Heilige Israëls is groot in het midden van u."

Dat alles is toekomstig. Wij staan daarin voor een nieuwe bedeling voor Israël. Dan wordt het grote Volk zendingsvolk. Dan worden in Jakob alle geslachten des aardbodems gezegend Gen. 28:14. Dan komt ook Jes. 2:1-4 (en Micha 4:1-4) tot vervulling. Eenmaal zal de Here in Jeruzalem, de stad des Groten Konings, resideren, zitten in het paleis Zijner heiligheid (zie Ezechiël). Dan eerst geschiedt er recht op aarde. De heerschappij des Heren op aarde heeft tot werktuig Israël, Ps. 149, tot vredes-centrum Jeruzalem, Jes. 2, tot gerechtshof het paleis van de heiligheid. Ez. 40:47.

JES. 13-27.
In Jesaja 13:1-27:13 vinden we een nieuw onderdeel, waarvan we eerst de structuur geven.

D1 (13:1-27:13) nader ontleed geeft:

D1 Q1 S1 13:1-22. Last van Babel (Volk-Land)

P1 14:1-3. Israël. Jehovah's barmhartigheid.

 S2 13:1-22. Last van Babel (Volk-Land)

P2 14:24-32. Israël. Jehovah's bevrijding.

R1 a1 15:1-16:14 Last v. Moab.

     a2 17:1-14 Last v. Damaskus.

     a3 18:1-7 Last v. Ethiopië.

     a4 19:1-20:6 Last v. Ethiopië.

     a5 21:1-10 Last v Woestijn van de zee.

     a6 21:11,12 Last v. Duma.

     a7 21:13-17 Last v. Arabië.

     Q2 S3 22:1-14. Last van dal des gerichts.

P3 22:15-25. Israël. Oordelen en barmhartigeheid.

 S4 23:1-18. Last van Tyrus

P4 24:1-27:13. Israël. Oordelen en barmhartigeheid.


Duidelijkheidshalve zetten we nu ook 13-14 in structuur:


Q1 U1 13:1-5. Profetie. Babels verwoesting.

V1 a1 13:6. De dag des Heren.

b1 13:7-8. Gevolgen er van.

     a2 13:9-12. De dag des Heren.

b2 13:13-18. Gevolgen.

W1 13:19, 20. Ontvolking.

X1 13:21, 22. Verwoesting.

     U2 14:1-3. Profetie. Israëls herstel.

V2 c1 14:4-8. De verdrukker houdt op.

d1 14:9-11. Beschimping door de doden (figuurlijk).

     c2 14:9-11 Beschimping door de levenden.

d2 14:12-15. De verdrukker gevallen.

W2 14:21, 22. Ontvolking.

X2 14:23. Verwoesting.

     U3 14:24-32. Profetie. Jehovah's voornemen betreffende Assyrië, Filistea, Israël.


Wie het eene letterlijk neemt, doe het ook het andere. Wie Israël letterlijk neemt, neme het ook Babel. Men lette op de dubbele reeks. Eerst gaat het over het Volk, dan over de koning van Babel (U1, U2).

JES. 13-14. De last Babels.
Een last is een profetische uitspraak of waarschuwing. Die drukte de profeet als een gewicht teneer, totdat hij zich ervan bevrijdde door de last bekend te maken. In hfdst. 13-14 vinden we de profetie over Babel en over Israël. In Jesaja's tijd was Babel van weinig betekenis. Eerst 100 jaar later onder Nabopolassar en zijn zoon Nebukadnezar bereikte het een hoogtepunt. Een geslacht later werd het ingenomen door Cyrus en Darius de Meder. Nimmer echter is het oordeel zo over de stad gekomen als Jesaja hier profeteert. Hoogstens is er een voorvervulling of gedeeltelijke vervulling geweest, de eindvervulling toeft nog.

Dat deze "last" verder ziet dan wat heeft plaats gehad, bewijst 14:1,2:

"Want de Here zal zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen en Hij zal ze in hun land zetten en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen en zij zullen het huis Jakobs aanhangen. En de Volken zullen hen aannemen en in hun plaats brengen en het Huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des Heren, tot knechten en tot maagden en zij zullen gevankelijk houden degenen, die hen gevangen hielden en zij zullen heersen over hun drijvers."

Ons weer houdend aan de maatstaf die de Schrift ons in handen geeft en die we in hfdst. I aangewezen hebben, zien we in het Huis Israëls het Volk Israël, waarover de Here zich éénmaal zal ontfermen. Dat zal geschieden in de tijd, dat Babel, het sieraad van de koninkrijken, de heerlijkheid, de hoovaardigheid van de Chaldeën, zal omgekeerd worden zoals Sodom en Gomorra, Jes. 18:19. Dit woord is nog nimmer vervuld. Oudtijds is Babel niet omgekeerd als Sodom en Gomorra. Tot op Petrus' dagen was Babel (Grieks Babylon) bewoond. Petrus schreef van daar uit zijn brief, 1 Petr. 5:13, In 117 na Christus, dus lang na Petrus' dagen, werd het veroverd door Keizer Trajanus.

Eerst gaandeweg is het onder het zand bedolven, maar nog nimmer vergaan als Sodom en Gomorra. Tegenwoordig is er enig spoor van herleving. Het gericht ons hier in Jes. 13 en ook in Jer. 50 en 51 en Openb. 18 beschreven, moet nog plaats hebben. Babel de hovaardigheid van de Chaldeën moet nog onder gaan zoals de profeten voorzagen.

Vaak meent men dat Jes. 13:20-22 reeds vervuld is. Men geeft dan verhalen, waaruit blijken moet dat de Arabier er geen tent spant en de herders er niet legeren. Het overige niet letterlijk aan Babel vervulde deel van de profetie brengt men geestelijk, beter figuurlijk, over op Rome, de Christenheid, het wereldsysteem. Dit nu gaat niet op. Als God laat profeteren over Babel, make men daar niet wat anders van. Eenmaal zal het oude Babel het grote Babylon worden. De stad moge tijdelijk ondergegaan zijn, de plaats er voor blijft, de opbouw komt en het gericht van Jes. 13 zal aan het Babel, dat in der Chaldeën land ligt, voltrokken worden.

We houden ons in Jes. 13 en 14 aan de letter. Jes. 13:6 en 9 spreken ons van de dag des Heren, een dag, die volgens Petrus nog komen moet, 2 Petr. 3:10. Al het vroegere is slechts schaduw er van. De koning van Babel van Jes. 14 is in dit opzicht de Antichristus, die in de afgrond komt, Op. 20:3, die Jesaja de "hel", Hebr. de sheol, het onderaardsche noemt, vs. 9. Van zijn nederdalen geeft Jesaja een symbolische voorstelling. Het type van de Antichristus, Nebukadnezar, is niet overkomen wat aan het Antitype zal voltrokken worden, Zó verplaatst Jesaja 13-14 ons naar de eindtijd en is er geen symbolische vervulling over de Christenheid of over het wereldstelsel of over Rome in te lezen, maar realiteit voor Babel en Israël.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden