Deel II
No 3
8 Febr. 1930

REEKS I

Het Profetische Woord

No 15.

3. JESAJA

INLEIDING.
Wij komen nu tot Jesaja, de machtige troostvolle profeet. Jesaja's werkzaamheid beslaat een periode van ± 60 jaar, zodat hij, aangenomen dat hij 18-20 jaar was, toen hij als profeet optrad; minstens 80 jaar oud is geworden, mogelijk wel 83- 85 jaar. Hij was tijdgenoot van Hosea gedurende ± 38 jaar, Micha ± 21 jaar en waarschijnlijk ook van Nahum.

Hij bekleedt een voorname, ja wel de eerste plaats onder de profeten, vooral vanwege de voorzeggingen over Israëls Verlosser en verlossing. Zijn naam, betekenend Heil of Redding des Heren, is zeer gepast.

Jesaja is een koninklijke figuur, in schier elk opzicht, Hij verenigt vele eigenschappen in zich. Dichter is hij bij uitnemendheid. Allerlei figuren worden door hem gebruikt. Als redenaar moet hij eveneens uitgeblonken hebben. Als schrijver is hij ook bekend geweest, zie 2 Kron. 26:22; 2 Kron. 18:13-20; Jesaja 36-39.

Welk een schone perspectieven ontrolt hij voor Gods Volk Israël! Hij laat ons verstrooiïng en straf, maar ook wederkeer en zegen zien. Geen wonder, dat het gelovig naar troost dorstend hart daardoor verkwikt wordt. En daar is niets tegen, mits men uitlegging en toepassing uiteenhoudt. De uitlegging geldt Israël; de toepassing is de les, die we uit Israëls historie trekken, n.l. deze: dat er in het leven van de gelovigen tijden kunnen voorkomen, waarin God Zijn aangezicht verborgen moet houden, waarin de zonde heerst in het vlees, waarop eerst wederkering tot God moet volgen, beter nog: waarop God eerst moet wederkeren, wil het innerlijk ik weer hersteld worden in Zijn gemeenschap.

Dit kan niet anders dan door het inwonen van de Verlosser. De toepassing tot uitlegging te maken, is vergeestelijken, iets wat verre af is van geestelijk zijn, wijl de geestelijke mens alle dingen onderscheidt. 1 Cor: 2:15, iets wat de vergeestelijkende mens niet doet, omdat deze daarmee aan Israël zijn belofte ontneemt en Israël en Kerk vereenzelvigt. Alleen op de uitlegging te staren, zonder te zien, dat hier voorbeelden liggen (1 Cor. 10), kan leiden tot verstarren in intellektualisme. Men legge de profetie uit voor Israël en passe ze toe naar tijden en gelegenheden.

UITLEGGING EN TOEPASSING.
Het zij ons vergund vooraf t.o.v. de uitlegging een en ander te herhalen. Men vrage zich af: Voor wie is een Schriftwoord allereerst bestemd? Over wie gaat het? Tot wie is de H. Schrift gericht? Is ze doelstellend of doelsteunend, d.i. dienend? Een schip, dat langs de Nederlandse kust vaart, op weg naar Rotterdam, richt zijn koers naar Hoek van Holland. Het kustlicht daar is doelstellend, de tussenliggende kustlichten zijn doeldienend, zij dienen om de koers recht te houden en het doel te bereiken, maar zij zelve zijn het doel niet.

Zo met de profetieën. Ze gaan over Israël, ze richten Israël op zijn einddoel: Gods volk te zijn op aarde in het land Kanaän. Voor ons zijn ze doeldienend. Ze zijn middel om ons doel, dat verder ligt, te bereiken. Het doeldienende geeft aan, dat wij een andere roeping hebben dan Israël, een hoogere of wil men een verder reikende, in Paulus ons gegeven.

De profetieën assimileren ons dus niet, maar isoleren ons, ze vereenzelvigen ons niet met Israël, maar zonderen ons af. Ze zijn wel voor ons, wat de parallel in het leven van de gelovigen betreft, maar gaan niet over ons, zijn niet tot ons gericht in eindverwachting. Ze gaan over Israël en blijven over Israël gaan, Geen oosters gewaad, geen kern voor de Kerk en de bolster voor Israël. God meent wat Hij zegt.

STRUCTUUR.
Om Jesaja wel te verstaan en tevens in te zien, dat er geen twee Jesaja's zijn, zoals de moderne kritiek na eeuwen meent ontdekt te hebben, is het nodig de structuur te geven, d.i. de grondschets, het overzichtelijke geheel. Deze is als volgt:

Jesaja 1:1 Titel.

A1 1:2-5:30, Vermaningen. Berispingen. Profetie.

B1 6:1-13. De stem uit de tempel. Verstrooiïng.

C1 7:1-12:6, Historie. Gebeurtenissen en Profetieën (Achaz).

D1 13:1-27:13. "Lasten", afgewisseld met Israël's zegeningen.

D2 28:1-35:10. "Wee's", afgewisseld met Jehova's heerlijkheid.

C2 36:1-39:8. Historie. Gebeurtenissen en Profetieën (Hiskia)..

B2 40:1-11, De stem uit de woestijn. Verzameling.

A1 40:12-66:24. Vermaningen. Beloften. Profetie.


JESAJA 1-5.
Het eerste deel A1 (1:2-5:30) vormt een geheel op zich zelf. In structuur gebracht, krijgen we 't volgende overzicht:

A1 E1 1:2-31. Het woord des Heren "Hoort". Sion de Wijngaard.

  F1 2:1-5 Sions toekomstige heerlijkheid.

G1 2:6-22. De zonde van Juda (mannen), Oordeel er over.

H1 3:1-15. Politieke ineenstorting van Juda.

G2 3:16-4:1, De zonde van Juda (vrouwen). Oordeel er over.

  F2 4:2-6. Sions toekomstige heerlijkheid.

      E2 5:1-30. Het lied des Heren "Oordeelt toch". Sion de Wijngaard.


JESAJA 1.
De titel van het boek is: "Het gezicht van Jesaja", het onderwerp is: "Juda en Jeruzalem". Dit is niet de "Kerk" of de "Wereld" maar Juda en Jeruzalem. Het woord gezicht wijst op een visie, die Jesaja gehad heeft. Hij heeft iets aanschouwd en wel over Juda en Jeruzalem. Dit beschrijft hij nu; men leze Jes. 1.

Wie meent te moeten denken aan de profetische dweepzucht, oosters inkleding van de profetie, fantastische figuren van de profeten stijl, waar het betreft de heerlijke voorstellingen over Juda en Jeruzalem, moet consequenterwijs daar ook van spreken, waar het betreft de schildering van Israëls zonden. Die zijn dan ook overdreven, ook dat zijn fantastische voorstellingen. Waarom is Israël dan evenwel weggevoerd? Waarom zijn ze dan in ballingschap gekomen?

Jes. 1 geeft ons de beschrijving van het zondige volk en roept het wee er over uit, wijl het ongeneeslijk krank is en verwoest zal worden. Zijn oversten heten oversten van Sodom en het volk, volk van Gomorra. De trouwe stad is een hoer geworden. Gods oordeel komt. Dat alles betreft het letterlijke Juda en Jeruzalem, niet de Wereld of de Kerk. Geestelijk moge Jeruzalem Sodom en Egypte heten Op. 19:8, letterlijk blijft het 't Jeruzalem, waar de Here gekruisigd is, niet de Kerk.

JES. 2.
Nu volgt in Jesaja 2 weer een woord, dat Jesaja ook ziet over Juda en Jeruzalem, Gaan we dit eerst na.

Jes. 2:1-4.

"Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amos, gezien heeft over Juda en Jeruzalem. En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het Huis des Heren, zal vastgesteld zijn op den top der bergen en hij zal verheven worden boven de heuvelen en tot den zelve zullen alle Heidenen toevloeien, En vele volken zullen heengaan en zeggen: "Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heren, tot het Huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heren woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten onder de Heidenen en bestraffen vele volkeren, zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen, het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen en zij zullen geen oorlog meer leren."

Wie hier wil vergeestelijken, moet dit consequent doen, Wie meent dat dit geschied is in de "Kerk", moet er toekomen de vredesactie van het tegenwoordige Pausdom als vervulling van dit woord te zien.

De kanttekeningen verstaan onder het naar de berg toevloeïen, de toeloop van de Heidenen tot de Kerk. Onder àlle Heidenen verstaan zij er énige. De Wet is het heilig Evangelie; het bestraffen is door de prediking des Woords; onder het tot spaden en sikkelen slaan, het van een zin zijn door het geloof in liefde en enigheid; het niet meer oorlog leren is het in Christelijke vrede leven zonder twist en onenigheid. Wat daarvan gekomen is, bewijst de Kerk- en Algemene geschiedenis.

Laat ons de leer van de Reformatie, uitkomend in de kanttekeningen van de St. Vert., niet tot Gods Woord maken, maar dit onvoorwaardelijk aannemen, zoals het er staat. Het biedt hier geenerlei moeilijkheid. Men blijve consequent in de uitlegging.

Jes. 1:1. Het gezicht van Jesaja den zoon van Amos, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem.

Jes. 2:1. Het woord dat Jesaja den zoon van Amos, gezien heeft over Juda en Jeruzalem.

Het eerste verklaart men voor Juda en Jeruzalem. Het tweede willen wij ook zo verklaren. Waarom ons hierin niet gelijk blijven of liever: ons houden aan wat God zegt, Hij spreekt niet van de "Kerk" of van de "Gemeente van Christus". Die was een verborgenheid in God, Ef. 3:9. Daarover kon dus niet geprofeteerd worden, anders was ze een openbaring in de H. Schrift geworden, of een neergeschreven verborgenheid, maar niet meer in God zijnde. Jesaja, kan dus in hfdst. 2 niet spreken over de Christelijke Kerk. Hij sprak over Juda en Jeruzalem, en verschuift alles naar het laatste der dagen. Bij Hosea (hfdst. 3) zagen we reeds, dat "de laatste dagen" toekomstig zijn. Hier hebben we dezelfde uitdrukking in een woord, dat ook nog in genen dele vervuld is. Daarom stellen we dat ook toekomstig.

Het Huis des Heren. In hfdst. 1 wezen we er reeds op, dat het Huis des Heren, Gods zichtbare woning was in het land Israël. We houden aan die betekenis ook vast in Jes. 2:2 en Micha 4:2. In Jesaja komt deze term 6 maal voor, n.l.: 2:2; 37:1, 14; 38:20, 22 en 66:20. Hiskia gaat op in het Huis des Heren, d. i, in de letterlijke tempel, 37:1, 14; in Jes. 38:20, 22 is ook de tempel bedoeld, Zou het in Jes. 2:2 en 66:20 dan niet Gods zichtbaar Heiligdom zijn? Wat voor betekenis had Israël dan aan Jesaja's woord moeten hechten?

Wat is een "geestelijke" tempel, "gebouwd uit alle Volken" en waarin nochtans die volken opgaan? Zijn dat reine redenen des Heren of troebele woorden waarin men zijn eigenlijke mening verbergt? Zeker, er is een waarheid achter de waarheid, maar die heft de eerste niet op, maar bevestigt die, d.i. maakt ze vaster. De vergeestelijkingsmethode heft het bestaan van de volken op en maakt van die volken door een eenzijdige, negatieve uitverkiezingsleer (negatief is hier: ten koste van) een eenheidsmensheid. Gods woord bestendigt het bestaan van de volken. Als het Nieuw- Jeruzalem daar is, zijn de Volken er ook nog. Hoe kan men dan leren, dat de uitverkorenen uit de volken de nieuwe mensheid vormen en het overige afgesneden wordt? Als die uitverkorenen dan alle als koningen en priesters zullen heersen, zoals het heet, waar zijn dan hun onderdanen? Men ziet, Schriftuurlijk en logisch loopt men vast.

Men zal zich dan nog staande trachten te houden door zich terug te trekken in het bolwerk van de woorden: "de volken, die zalig worden", en er op wijzen, dat hieruit dan toch maar blijkt, dat Johannes in profetische vervoering of oosterse inkleding, of visionaire visie spreekt van de "eeuwige" zaligheid "van de één wordende mensheid". Dit bolwerk is niets dan een kaartenhuis, het valt uiteen, want in de beste handschriften ontbreken deze woorden. En zelfs al stonden zij er, dan nog bleek, dat op de nieuwe aarde volken zijn, geen éénheidsmensheid. Tenzij men Gods Woord bot wil maken door valselijk genaamde wetenschap.

De term "Berg des Heren", komt 7 maal voor in het O.T.

  • Gen. 22:14 "Op den berg des Heren zal het voorzien worden".
  • Num. 10:33 "Zo togen zij drie dagen van den berg des Heren".
  • Ps. 24:3. "Wie zal klimmen op den berg des Heren".
  • Jes. 2:3 en 30:29. "Om te komen tot den Berg des Heren".
  • Mich. 4:2 en Zach. 8:3 "de berg des Heren der Heerscharen".

Waarom men hier aan een figuurlijke berg zou moeten denken, is niet duidelijk En hoe letterlijke volken eenmaal naar een figuurlijke berg zullen gaan, is voor ons een onoplosbaar probleem. Neem alles, waar mogelijk, letterlijk en de moeilijkheden vallen weg. Dan volgt uit Jes. 2 mede, dat de Vrede op aarde niet komt door Vredesbewegingen, Wereldbond van Kerken; Volkenbond, Vredes- en eenheidsbonden van welk soort dan ook, door geen Liberalisme, Socialisme, Kommunisme, Zionisme, Katholicisme, Calvinisme, Adventisme, Russellisme, maar alleen door Jehova, Die het pleit van de Volken zal beslechten. Dit geschiedt van uit Jeruzalem in de toekomende eeuw (aioon).





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden