Geld voor hetgeen geen brood is
Bijzonder onze tijd is moeilijk voor het geestelijk leven. Er is overal gejaagdheid in of een jagen naar het stoffelijke. Hieraan ontkomt niemand, die in het hedendaagse leven staat. Men moge zich beperken, en er zich zoveel mogelijk van trachten te onthouden, er moet een strijd om het bestaan gevoerd worden, waarin we allen min of meer de slagen oplopen van de geweldige vijand, die “geest des tijds” heet. Is dit de ene, noodgedwongen moeilijke bezigheid, de andere, die men onder de zon ziet, is, dat men geld uitweegt voor hetgeen geen brood is en arbeid d.i. arbeidsloon voor hetgeen niet verzadigen kan. Dat maakt de strijd des te zwaarder. Hetgeen men als leeftocht in de strijd om het bestaan verwerft, wordt vaak uitgegeven voor hetgeen maar voor een tijd is en de honger van het hart niet stilt. Men denke hierbij niet allereerst aan de “wereld”. Die slooft zich geheel uit voor het vergankelijke. Al z'n slavernij wijst juist aan, hoe men zoekt naar hetgeen de leegte, de holte stillen kan, maar dat niet is dan wind, ijdelheid. Het arme hart blijft er even leeg door. Hierover spreken we echter niet. Het woord van Jes. 55 wordt gezegd tot hen, die God kenden, althans konden kennen. En ook zij maakten zich daar schuldig aan. Israël zoekt overal elders naar spijs, en het brood des levens kon om niet, zonder prijs hun deel worden. Thans ziet men dit verschijnsel in de Christenheid. Zeker 't is altijd zo geweest, maar bijzonder in onze dagen vermoeit men zich met allerlei andere dingen behalve datgene, waarmee men zich, na aan zijn aardse roeping te hebben voldaan, bezig moest houden, de dingen van Gods Koninkrijk. Die kunnen voor de ene zus zijn, voor de andere zo, dat hangt af van de gaven. Maar ze moesten het hoofddoel zijn en zij zijn veelal bijkomstig; al te veel staat het stoffelijke, de buitenzijde op de voorgrond. Men moet mee met z'n tijd, is de leer, als men achterblijft, wordt men niet meer geteld of wordt men slachtoffer van zijn overtuiging. We wensen in dezen enerzijds niemand persoonlijk te veroordelen, maar geloven anderzijds niet, dat men er zo komt. Dat bewijst de hele gang van zaken. Alles veruitwendigt. Men weegt geld uit voor hetgeen dat niet verzadigen kan; op de duur móet de honger gaan kwellen en moet men sterven aan een geestelijk tekort. Dit laatste vooral is het ontzettende, dat de Christenheid boven het hoofd hangt. Verhongeren bij de voorraadskamer, verdorsten bij het water des levens; dat is: óm leven buiten hetgeen de Schriften ons bieden. Ook voor onze tijd heeft Jes. 55 wat te zeggen. Het roept ook ons toe, tot de wateren te komen, te eten, te kopen zonder geld en zonder prijs. De grote vraag is deze: Hoe richten we ons leven in naar de Schrift om Hem welbehaaglijk te wandelen? Allerwegen komt de “wereld” bij ons binnen. Maar ook allerwegen gaan de Christenen de wereld binnen en wegen geld uit voor hetgeen niet verzadigen kan. Wat nutten ons vele dingen? IJdelheid, zegt Salomo.
Men meent ook, dat het cultuurprobleem een ontzettend ingewikkeld vraagstuk is, dat wij, gelovigen van de 20e eeuw mede moeten helpen oplossen. Wij vragen: Heeft Christus de cultuurproblemen van Zijn tijd opgelost? Is Hij opgetreden als Wereldhervormer? Of heeft Hij de tijden en gelegenheden overgelaten aan 's Vaders macht? Waarom doen wij niet als Hij? Waarom laten we de problemen, die hoe langer hoe onoplosbaarder worden of zullen worden, niet over aan Hem, Die ze eenmaal Zelf zal oplossen. Waarom ons vermoeid met een last, die we niet geroepen worden te dragen. Laat ons geen geld uitwegen voor hetgeen niet verzadigen kan, op geen enkel gebied. Voor elk is dit een zaak van persoonlijk onderzoek en inzicht. Algemene lijnen zeggen niet veel of niets. Eén algemene lijn gaat evenwel voor allen op. Die vinden we in hetzelfde vers 2 “Hoort aandachtiglijk naar Mij, en eet het goede.” Ook voor onze tijd geldt dit woord. We moeten naar God horen. Dit kunnen we doen door meer Zijn Woord tot ons te laten spreken, te leren inzien, wat Hij in deze bedeling wil en van ons vraagt. Zijn geboden zullen ook hier niet zwaar blijken. Tegenover het eten van datgene, dat niet verzadigen kan, in welke vorm, in welke kring, onder welke omstandigheden dan ook, zegt Hij: Eet het goede, d.i. wat van Hem komt en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen, d.i. in de vreugde van het heil, dat Hij ook tijdens het stilzwijgen in onze bedeling aan het bereiden is.
|