REEKS I Het Profetische Woord No 8. d. De inspiratie "GEESTELIJK ISRAEL". We zien hier dus twee groepen: zij die wandelen volgens de regel van Paulus' prediking en het Israël Gods. Paulus onderscheidt die, terwijl zij die de Schrift vergeestelijken, hen in elkaar doen overgaan, ze in elkaar oplossen. Op dit punt kunnen we thans niet dieper ingaan, we vestigen er echter de aandacht op om aan te tonen 1° dat God spreekt van: het Israël Gods, 2° dat dit onderscheiden wordt van de anderen die niet uit Israël zijn en die men ondanks Gods term wenst te noemen het "geestelijk Israël", wat de Schrift juist verhindert door te spreken over: "die naar dezen regel wandelen". De mens heeft hier dus verenigd, wat God gescheiden houdt. Dit als punt een. Nu punt twee. Wie meent dat hij de profetie vergeestelijken moet om aldus Israëls beloften te verkrijgen of meent dat die beloften voor hem zijn, zij gewezen op 1 Cor. 2:9. Daar lezen we: "Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft (of: dat heeft God bereid) dien, die Hem liefhebben." Israëls beloften nu zijn gezien, zijn gehoord, over Israëls toekomst is in het hart overlegd. Israëls profeten hebben Gods beloften gehoord en Zijn gezichten gezien. Paulus spreekt over hetgeen niet gezien, noch gehoord, noch overdacht is. Dat zijn hogere beloften. Wie zich dus Israëls beloften toeëigent, die wel gezien, gehoord en overdacht zijn, verliest zijn eigen hogere zegening van het niet geziene, noch gehoorde, noch overlegde uit het oog. Men zegge niet: De vervulling van die beloften is nog niet gezien, noch gehoord, noch overdacht. 1 Cor. 2:9 toch is citaat van Jes. 64:4, waar bij staat: behalve Gij, o God. Wat de profeten zagen, had God vanzelf reeds eerder gezien. In Jes. 64:4 (en 1 Cor 2:9) is sprake van iets, dat God alleen gezien, gehoord, overlegd heeft. Dat heeft Hij bereid voor hen, die Paulus' navolgers werden, gelijk hij het van Christus was. 1 Cor. 11:1. Zij die de Schrift dus vergeestelijken en het geziene, gehoorde en overdachte zich symbolisch wil laten vervullen, komen dus niet tot het niet geziene, niet gehoorde, niet overlegde. M.a.w. zij missen hun doel en verwarren de groepen.
DOELDIENEND, NIET DOELSTELLEND. Daarom zegt deze zijn navolgers te zijn. Wie Israëls beloften verlangt, is niet Paulus', maar Israëls navolger. Paulus zegt: Weest mijn navolgers. Waarom? Omdat Paulus tot hogere dingen komt, tot dingen die niet gezien, noch gehoord noch overdacht zijn. Nu kunnen Israëls gehoorde en geziene beloften ons wel steunen t.o.v. het niet gehoorde en niet geziene dat God ook wil geven,ze mogen echter niet doelstellend zijn, doch doeldienend. Een schip dat langs de Nederlandse kust vaart, wordt gediend door de vuurtorens die op vele plaatsen zijn opgericht, maar moet, wil het b.v. naar Rotterdam, niet de steven richten naar de haven van IJmuiden. Het zou zijn doel missen. Wel kan het licht van IJmuiden het dienen om zich te oriënteren. Zo ook met Israëls beloften bij de gelovigen van deze bedeling. Zij hebben er steun aan, maar mogen er de koers niet op richten, wijl zij dan hun hogere roeping uit het oog verliezen. Deze is niet voorgetypeerd in Israël; maar in Paulus. Wij voor ons laten Israëls beloften voor Israël, verheugen ons er in, dat God met dat volk Zijn doel zal bereiken, weten daaruit, dat Hij het met ons ook zal doen, worden in soortgelijke toestanden als Israël doorleefd heeft, getroost, gesterkt, vermaand door Gods Woord, trekken een parallel uit Israëls historie, maar verliezen daarbij de hogere beloften niet uit het oog. Dit kan alleen, doordat we de Schrift, waar mogelijk, letterlijk opnemen. We geven als regel: Neem de Schrift, waar mogelijk, letterlijk. De vervulde profetie bewijst, dat deze regel houdbaar is, de door God aan ons gegeven beloften dringen daartoe. Alle leer, hoe wetenschappelijk desnoods voorgedragen, die de Schriftwoorden versymboliseert, "vergeestelijkt" is valselijk genaamde wetenschap en ijdele filosofie. Heel de Schrift wordt er door in de hartader getroffen. Wij wensen niet, anders dan door rede en verband of andere Schriftplaatsen daartoe noodwendig gedrongen, af te wijken van de letterlijke zin. Eerst wanneer het niet anders kan, niet letterlijk, maar figuurlijk. Hiermee wint de Schrift ten zeerste aan kracht en wordt ten volle het zwaard des Geestes, tweesnijdend en scherp. Eerst zo wordt alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods terneder geworpen en blijkt, dat de helft van de Gods openbaring ons niet is aangezegd.
NIET DOOR ANDEREN GEHOORD OF GEZIEN. Toen de Here op het feest te Jeruzalem was en enige Grieken Hem wilden zien, sprak Hij over Zijn nabijzijnde dood en verheerlijking vs. 20-27, waarop er een stem uit de hemel kwam, die zeide: "En Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem wederom verheerlijken." Werd die stem algemeen verstaan? In gene dele. "De schare dan die daar stond, zeide dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken." Alleen de discipelen hebben de woorden verstaan. Zo ziet men, dat men, om 's Heren stem te horen, als 't ware afgestemd moest zijn op Hem of althans door God in staat gesteld moest worden Zijn woord op te vangen, anders waren Gods woorden niet dan een geluid. Uit Samuels geschiedenis blijkt, dat Gods stem niet steeds direkt onderkend werd (1 Sam. 3). En zelfs in dit opzicht meer ervaren profeten, wisten niet steeds of de Here sprak. Jeremia is daarvan een bewijs. Zie Jer. 32:6-8 De letterlijke vervulling van het gesprokene was hem bewijs, dat de Here gesproken had. Wat de zichtbare inspiratie betreft, lezen we, hoe degenen, die Paulus op de weg naar Damaskus begeleidden, wel een stem hoorden Hand. 9:7 (d.i. de klank van een stem, want Hand. 22:9 zegt, dat zij de stem niet hoorden, d.i. de woorden zelf niet verstonden; in het Grieks staat hier dan ook een andere naamval d.i. taalvorm voor de zelfstandige naamwoorden; hier dus staat stem in een andere vorm dan in 9:7), maar niemand zagen. Zij zagen de Here Jezus dus niet. Paulus heeft Hem wel gezien, want hij zegt in 1 Cor. 9:1: "Heb ik niet Jezus Christus, onzen Here, gezien?" God kan dus maken, dat de een ziet, wat voor de ander verborgen blijft. Dit blijkt ook uit 2 Kon. 6, Elisa zag vurige wagenen en paarden, zijn dienaar niet. Eerst moest God zijn ogen openen, zie vs. 15-17. De profeten nu ontvingen gezichten in en van de toekomstige gebeurtenissen. Deze werden of in hun nabijheid gebracht of zij werden er in geleid. In het eerste geval is het een gezicht, in het tweede werd de profeet "in de geest". De gezichten werden als door een teleskoop naar hen toegetrokken. Die gezichten waren geen visioenen; d.i. fantastische gedachtenbeelden die niet voor verwerkelijking vatbaar waren. Het waren afbeeldingen, visies van wat later geschieden zou. Waar er symbolische gezichten gegeven worden (Daniël), Zacharia) daar verklaart God wat ze te beduiden hebben. Van zo'n verklaring mogen we niet opnieuw een verklaring geven. De visie moge symbolisch zijn, de uitlegging is letterlijk te nemen, Wie de uitlegging nogmaals uitlegt, legt er wat in, hij randt daarmee de Schrift aan. Als God uitlegt, is er geen nadere uitlegging meer nodig.
BEELDSPRAAK GEEN FANTASIE OF INKLEDING. De profeten geven ons niet zo veel visioenen, veel meer beeldrijke beschrijving. Zij schrijven verder geen oosterse fantasiën op; maar zijn hoorders en zieners geweest van wat eenmaal letterlijk zal vervuld worden. Het "Gods rijk" is een realiteit, een werkelijkheid, De Profeten spraken daarover niet in fantastische figuren, kledden geen dingen in in een oosters gewaad. Zeker, zij bezaten verbeeldingskracht, hun stijl heeft vaak stijlfiguren. Maar daarmee vervalt de werkelijkheid niet die het hoofdthema uitbeeldt. En waar de Here symbolen laat zien, geeft Hij als regel daarvan een uitlegging. Men wil de letterlijke opvatting vaak bespottelijk maken door er op te wijzen, dat men toch niet alles puur letterlijk kan nemen. De troon van David, die Christus zal ontvangen (Luk. 1:31-33), is toch niet letterlijk Davids versierde zetelstoel, waarop hij eenmaal zat, De borsten van de koningen kunnen toch niet letterlijk gezogen worden (Jes. 60:16). Uit de letterlijke tronk van Isaï kwam toch geen letterlijk Rijsje voort (Jes. 11) enz. Zij die met zulke argumenten komen aandragen, verstaan niet, dat we alles niet starletterlijk wensen te nemen, dat we alles niet puur letterlijk opvatten al staan we een letterlijke, beter: een reëele verklaring voor. Wie het Woord star letterlijk verklaart, staat een materialistische verklaring voor, die alleen rekent met wat men ziet en telt en meet en weegt. Een reëele verklaring is méér. De realiteit houdt ook rekening met het gebied des geestes, met beeldspraak in de letter. Starre letterlijkheid is botheid van geest. De reëele verklaring vindt z'n steun in het verband zelf. In de speling van de geest, die tot verscherping beelden en figuurlijke taal bezigt, wordt ons de reëele grond getoond, waarin de produkten van de geest staan en waarboven zij zich verheffen. Zij die de letterlijke verklaring bespottelijk willen maken door een star-letterlijke verklaring te geven van de delen met stijlfiguren, gelijken op hen, die ons zouden willen doen geloven, dat de zon 's avonds in de zee uitdooft en verzinkt en dat de sterren een voor een worden aangestoken; zij houden geen rekening met de werkelijke achter- of ondergrond van de dingen. Evenmin als een onderzeeboot zee wordt als hij onderduikt, evenmin verloopt de profetie in fantasie. Evenmin als wij oosterlingen worden al trekken we een oosters gewaad aan, evenmin wordt de profetie fantastisch, al spreekt ze soms in beelden aan het oosters leven ontleend. Door beeldspraak mag de inhoud zich verheffen boven het vlak van de alledaagse uitdrukking, ze maakt zich niet los van de tot basis liggende werkelijkheid om in de ijle sferen van de geest tot andere gebieden op te stijgen.
FIGUURLIJKE TAAL. Bij de uitlegging van de profetie moet men niet op het standpunt gaan staan: Een deel er van is letterlijk vervuld, het onvervulde moet in deze bedeling vervuld worden, dus dat moet men geestelijk nemen, derhalve bevat de profetie fantastische figuren, is gehuld in oosterse inkleding en slechts beschrijving in menselijke en dan nog oosterse beelden van wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord. Dan hebben de profeten dus ook niet gezien noch gehoord! Men stelle zich op het standpunt: De Schrift kan niet gebroken worden. Wie het onvervulde deel vergeestelijkt, breekt de lijn van de realiteit in de sfeer van de fantasie. Men moet niet twee sferen aannemen, een letterlijke begintoestand — Israël en een geestelijke eindtoestand — de "Kerk", maar twee bedelingen voor eenzelfde volk. De profetie behoudt z'n reëele kracht, er is slechts onderbreking in de vervulling, we leven in een tussen-bedeling. De profetie is oosters in zoverre de vervulling bijzonder in het oosten, d.i. t.o.v. Israëls Land zal plaats hebben. Bij het lezen vrage men niet: In hoeverre kan men de profetie als beeldspraak zien, maar: In hoeverre kan men bij beeldspraak in de Schrift aan de letterlijkheid van het verband vasthouden. De regel, die men bij de profetie en verder ook elders toepasse, gaven we reeds: We herhalen hem nu in deze vorm: Tenzij verband en verstand of andere Schriftplaatsen het tegendeel vorderen, moet men nimmer van de letterlijkheid van de Schrift afwijken. Men neme de gewone woorden van de profeten in hun gewone betekenis, de stijlfiguren zijn gewoonlijk licht te herkennen. Niet hij die de levendigste fantasie heeft, is de beste Schriftuitlegger, maar hij die het Woord Gods gelooft, zoals het voor ons ligt en het tracht uit te leggen naar de voortschrijdende bedelingsgang. De Schrift is reëel, God meent, wat Hij zegt. De Schrift kàn niet gebroken worden. Hij die vergeestelijkt breekt de letterlijke lijn in de sfeer zijner fantasie. Men doe dat niet of herzie zich zelf. Neem de Schrift, waar mogelijk, letterlijk. Hiermee vervallen alle eigen meningen.
DE ANDERE VORMEN van de INSPIRATIE.
Bijzonder bij Paulus vloeit uit zijn vorig betoog, of ook meer plotseling, een lofheffing voort die wel ontboezemend (lyrisch) kan genoemd worden, doch veel meer beheerst wordt door de volle verzekerdheid des verstands. (Lofverheffende of verheerlijkende inspiratie). Al die werkzaamheden van de Geest (er zijn er nog wel meer) vat Paulus in één woord samen: Al de Schrift (d.i. het neergeschrevene) is van God ingegeven, Gr.: Godgeademd. Hiermee drukt Hij Gods bemoeienis in alles uit. De Schrift is God-geademd. Hierin ligt uitgedrukt, dat Gods Geest de Verwerkelijken is. Hij gaf de gezichten te zien en al is het, dat de Here d.i. de zich openbarende Jehovah, spràk. Gods Geest leidde het zó, dat de profeten alles zo opschreven als God wilde. Bij de onderbewuste inspiratie doorwandelde de Geest zodanig het onderbewuste, dat onder de persing van de omstandigheden van buiten die uitingen geboren werden, d.i. naar buiten traden die we neergelegd vinden in de Hebr. Schriftlyriek. In één woord, Hij deed alles. Alleen, door en in de mens. God sprak in de profeten, in de dichters, in de historieschrijvers, in de verzamelaars. Zij waren Zijn instrumenten, beter: Zijn organen, d.i. levende werktuigen. God sprak later in Zijn Zoon. De leer die Deze bracht, was de Zijne niet, zo getuigt Hijzelf, maar Desgenen Die Hem gezonden heeft, Joh. 7:16. Zo met de Schriftschrijvers: Zij waren Gods schrijforganen, zoals de profeten Gods spreekorganen waren. Een profeet is clan ook een persoon, die de woordvoerder van iemand is. God sprak, de profeten vingen Zijn woorden, God doorademde het hoofd en het hart van schrijvers en verzamelaars, zij lieten zich leiden. Uit een en ander volgt niet dat al wat in de Schrift staat, door God gesproken is. Er staan ook leugens en bedrog en slechte daden van mensen in de Schrift. De leiding echter, die dit alles deed optekenen en beschrijven en bewaard blijven, is van God. Daarom is de Schrift d.i. al het Beschrevene, van God ingegeven en nuttig tot lering, wederlegging, verbetering, onderwijzing 2 Tim. 3:16.
HET GETUIGENIS van de SCHRIFT.
Uit deze en andere plaatsen (zie b. v. 1 Cor. 2:13, 14:37) blijkt, dat we de Schrift volgens z'n eigen getuigenis moeten beschouwen niet als woord des mensen, hoewel het Woord door instrumentale tussenkomst tot ons kwam; maar als Gods Woord en getuigenis. Alleen als we de Schrift als zodanig nemen, maar dan ook geheel en al kunnen we er kracht uit putten. Die tot God komt, moet geloven dat Hij is en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken. Die tot de Schrift komt, moet geloven, dat het Woord ten volle in alle delen geïnspireerd is en degenen beloont die er in zoeken. Of volle inspiratie, of geen inspiratie. Geen middenweg, want niemand kan de grens aangeven waar de inspiratie eindigt en de mens begint. De één trekt de grenzen nauw, de ander wijd, bewijs, dat er geen grenzen zijn, doch gemaakt worden. Alle uitleg is dan subjectief, d.i. van de mens.
HET WOORD DER WAARHEID. Er werken echter nog andere factoren in dezen. Men kan ze gemakkelijk onderkennen. Alle "wetenschappelijkheid" die de Schrift voor de eenvoudige lezer van kracht berooft, is valselijk genaamde wetenschap en kan niet uit God zijn. Als we er geen staat op kunnen maken, dat de Schrift ingegeven en de profetie reëel vervuld zal worden en als men eerst buiten de Schrift naar normen, standaarden en maten gaat zoeken om de Schrift te verklaren, kunnen we beter de Schrift sluiten. Dan is alle ontsluiting toch toesluiting. Men meent dan nog wel op Schriftbasis te staan, maar is bezig de Schrift fundamenteel te ondergraven. Alle verklaring die zegt, dat men in eenzelfde verband het uitgangspunt letterlijk moet nemen, maar de in hetzelfde verband geprofeteerde voort- en eindgang als symbolische voorstelling, als oosterse inkleding, als fantastische figuren van de profetenstijl nemen moet, wordt getroffen door Christus' scherpe berisping: "O onverstandigen en tragen van hart om te geloven AL hetgeen de profeten gesproken hebben". Petrus zegt, dat het profetische Woord zeer vast is. Het Gr. zegt: nog vaster is. "Gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, schijnend in een duistere plaats." 2 Petr. 2:9. Petrus noemt de profetie een licht; waarom klagen zovelen, ook theologen, dat de profetie zo duister is? Is het niet daar vandaan, omdat men de profetie niet neemt zoals ze er staat en er geen insnijding in maakt zoals Christus doet (Luk. 4), waardoor de kracht er van bewaard blijft en de vervulling alleen naar de toekomst verschoven wordt. Christus getuigt van het Woord dat het de waarheid is (Joh. 17:17). Als men echter kritisch gaat staan en zegt: Ik aanvaard dat woord niet zoals het er staat, dan maakt men God tot een leugenaar. Dan zegt Hij immers iets, wat Hij niet bedoelt, dan komt alles op losse schroeven en heeft men de eerste stappen gezet op de weg naar ultra-modernisme, dat uiteindelijk in de Schrift een "onwetenschappelijk" fantastisch, oosters, dweepzuchtig, onbetrouwbaar mensenwerk ziet. Tegenover dit alles zal de Schrift blijven staan, De Schrift kàn niet gebroken worden, Wel kan de loop van de vervulling onderbroken zijn. Maar gebroken — dat nimmer. Gods Woord zal tot op tittel en jota vervuld worden. Het is de waarheid en moet zegevieren. De vervulling van de profetie is uitgesteld tot later. Er is een tussenbedeling ingevoegd tussen het reeds vervulde en nog te vervullen deel, er is vaak een voorvervulling die een eindvervulling doet verwachten. In de profetie zit wel ontwikkeling, geen evolutie. Het een gaat niet in het ander over. De norm tot uitlegging moet in de H.S. zelf gevonden worden. Dan zal de kracht blijken van het woord der waarheid. God stelt tegenover de afbrekende kritiek en de vergeestelijkingsmethode de zichzelf gelijk blijvende maatstaf. Paulus' laatste brief (2 Tim.) geeft de gelovigen hierin een opdracht. Hij zegt in hfdst. 2:15: Benaarstig u om uzelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider, d.i. noeste werker, die niet beschaamd wordt, die het woord der waarheid recht snijdt (d.i. organisch indeelt en van elk van de organen de funktie nagaat en de invoeging in het geheel beschouwt). Onder het woord der waarheid valt ook de profetie. De ontsluiting van het O.T., opent de toegang tot het N T. En eerst zó het N.T. binnen getreden, dus door het O.T. kan er nader licht vallen op het O.T. Dan eerst wordt verstaan, dat er een voortschrijdende openbaring is, dat God niet op Zijn schreden terugkeert. Vele profetieën zijn de voorspelling van de stappen, die God in de toekomst doen zal. We besluiten hiermee het eerste hoofdstuk en beginnen nu aan de lijn, die we de Schrift door zullen nagaan.
|