Deel I
No 7
26 Oct . 1929

REEKS I

Het Profetische Woord

No 7.

d. De inspiratie


OP VELERLEI WIJS.
De letterlijke opvatting van het profetische Woord hangt mede samen met de opvatting over de inspiratie van de Schrift. Voor we ons hoofdstuk besluiten, willen we daar een enkel woord aan wijden.

Vroeger meende men, dat de Schrift en daarmee dus ook de profetie, mechanisch geïnspireerd was, d.w.z. God sprak en de schrijvers schreven neer wat Hij dikteerde. Alles ging buiten hen om. Later kwam men tot de opvatting, dat de inspiratie organisch is geweest, d.w.z, God heeft de mannen, die Zijn Woord moesten samenstellen, geroepen en hun leven en de omstandigheden zó geleid, dat zij geschikte werktuigen waren om Zijn raad in dezen te dienen, Zij schreven maar niet bloot passief neer wat Hij hun dicteerde, maar waren aktief daarbij betrokken. Zij leefden mee in de omstandigheden. Ook zij die plotseling aangegrepen werden om te profeteren b. v. Saul, Kajafas en anderen, spraken in verband met en door de omstandigheden, waarin zij geleid werden. Deze opvatting is beter, al zal enige nadere ontleding welkom zijn. Voor we die geven, willen we zien wat de Schrift van de inspiratie zegt.

Een van de teksten, die ons hierin kunnen voorlichten, is Heb. 1:1: "God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste tijden tot ons gesproken door den Zoon." Uit dit woord blijkt, dat God gesproken heeft. Hij is de Auteur, de Spreker in het Woord, De profeten waren slechts de bemiddelende organen, door wie God sprak en van wie God Zich bediende.

God sprak tot de vaderen. Dit zijn de hoorders. Waar zij in verschillende tijden en omstandigheden leefden, daar liet God Zijn Woord op velerlei wijze uitgaan, Het Grieks zegt: veeldelig. Elke profeet droeg een eigen stempel, had een eigen opdracht, een hem toegemeten deel. In het: "op velerlei wijze" ligt ook de velerlei stijl besloten die we in de Schrift aantreffen.

God sprak door velerlei mond op velerlei toon in velerlei tijd tot velerlei soort mensen onder velerlei omstandigheden. Men heeft daarin een bewijs gezien tegen de inspiratie. Doet een groot toonkunstenaar niet even zo? Bij het componeren van een oratorium, enz. gebruikt hij allerlei muziekinstrumenten, zet in velerlei toonaard, in meer dan een sleutel, met velerlei accentueering en toonsterkte. Zal men daarom zeggen: Dat kan één mens niet getoonzet hebben? Of is dit juist een bewijs voor het geniale?

Zo ook de Schrift. Hoe meer men in de Schrift een Boek ziet, waarin een voornemen is uitgewerkt, het voornemen der eeuwen (door de Staten Vertaling ten onrechte vertaald door "eeuwig voornemen" Ef. 3:11), des te meer zal men de eenheid zien in de verscheidenheid van de velerlei toonaard en God in alles het auteurschap toe schrijven, Hij is de grote Kunstenaar en Bouwmeester ook van de Schrift.

In Heb 1:1 ligt in beginsel de hele inspiratie vervat. 't Is God, Die spreekt. Hij doet dit eerst door (Gr.: in) de profeten, later door (Gr: in) de Zoon. Zoals nu de Zoon een bepaalde zending ontving van de Vader (Rom. 15:8, 9) en 's Vaders Woord sprak (Joh. 7:16), zo had elk van de profeten zijn bepaalde taak in het kunstenaarswerk van de Schrift te volbrengen. Dat had plaats onder verschillende omstandigheden, want God sprak veelmaal tot de vaderen. Vandaar het verschil in inhoud en stijl, bouw (struktuur) en toon.

God sprak ook op velerlei wijze. Hierin ligt de samenvatting van alle openbaringsen inspiratiewijzen. God is niet eenzijdig noch eentonig. Hij openbaart Zich veelvoudig. Zijn inspiratiewijze is niet eenvormig, maar veelzijdig. Zonder te zeggen, dat we alle wijzen noemen, onderscheiden we de volgende:

  1. hoorbare,
  2. zichtbare,
  3. ordenende,
  4. praktikale,
  5. lyrische (ontboezemende),
  6. historische,
  7. voorlichtende,
  8. lofverheffende.

In verband met de profetie staan we wat uitvoeriger stil bij de eerste twee wijzen, de hoor- en zichtbare inspiratie, om op de andere meer in het voorbijgaan te letten.


1. Hoorbare inspiratie

"DE Here ZEIDE TOT..."
In de oude gedachte dat God gedicteerd heeft, zit een kern van waarheid, n.l. deze: Vele woorden Gods zijn van buitenaf tot de profeten gekomen. Dit bewijst de uitdrukking: "De Here zeide tot..." Hoe hebben we die uitdrukking op te vatten? Dat leren we uit de samenhang, waarin hij het eerst gebruikt wordt; n.l. Gen. 4:6: "En de Here zeide tot Kaïn" en in vs. 9: "En de Here zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder?" Moet men dat letterlijk opvatten, zal menigeen vragen? Zeer zeker, want in vs 13 staat: "En Kaïn zeide tot den Here". We nemen het een zowel als het ander letterlijk. Men houde dit niet voor een fiktief, een denkbeeldig gesprek, 't is werkelijkheid. De Here en Kaïn spreken met elkaar. Wie het één niet aanvaardt, moet ook het ander verwerpen. In Gen, 3:9 komt voor: "En de Here riep Adam", in vs. 13: "En de Here God zeide". Zijn dit ook denkbeeldige dingen? Zo ja, dan is de hele Schrift een fiktie, dan is het een boek door een meesterlijk versymbolieker samengesteld, zo meesterlijk, dat de symboliek steeds volgehouden wordt, want telkens weer komt de uitdrukking voor: "En de Here zeide."

Maar waar die term gebruikt wordt door vele schrijvers, moeten ze die of van elkaar overgenomen hebben om hun woord kracht bij te zetten (waar ze vaak niet dan ellende van hadden) of moet er een andere Auteur zijn, Die tot het laatst toe Zijn lijn volhoudt. Waarom zou Hij alleen denkbeeldig de realiteiten zeggen? Kan Hij Zelf dan niet reëel spreken over de realiteiten, die Hij geeft? Het is een dwaasheid om dit te loochenen. Hij, Die het oor plant, kan horen, Hij, Die ons te spreken geeft, kan spreken en doet dit ook. Gods spreken is reëel, werkelijkheid. God is een God van de waarheid, ook als er staat: "En de Here zeide tot...".

"... TOT..." I.
Telkens weer vinden we die uitdrukking terug.

  • We wezen reeds op het gesprek met Kaïn in Gen.4.

  • In Gen. 7:1 vinden we: "En de Here zeide tot Noach". Wanneer het spreken niet letterlijk opgevat moet worden, zegt de Schrift wat anders: "En de Here zeide in Zijn hart", Gen. 8:21.

  • In Gen, 12:1 vinden we: "De Here nu had tot Abram gezegd", Hebr.: "De Here zeide tot Abram: Ga, gij uit uw land..." Dat we hier aan een letterlijk spreken te denken hebben, bewijst Hand. 7:2: "De God der heerlijkheid verscheen onzen vader Abraham ... en zeide tot hem". In Hand. 7:1 staat: "En de Hogepriester zeide..." in vs. 2 ...en hij (Stefanus) zeide", in vs. 2, 3: "De God der heerlijkheid... zeide". We geven tot regel: Blijf uzelf gelijk in het verband. Waar vs. 1 en 2 een letterlijk zeggen is van de hogepriester, nemen we vs. 3 ook letterlijk voor het zeggen Gods.

  • In Gen. 12:7 staat weer, dat de Here aan Abram verscheen en zeide..., in vs 13, 14 spreekt de Here weer tot Abram. In Gen. 15 vinden we weer een gesprek des Heren met Abram. Nu verscheen de Here hem in een gezicht, Abrams ogen werden geopend om de Here te zien, Die anders voor Hem onzichtbaar was (zoals Elisa's knecht de engelen zag nadat God zijn oog geopend had). Dan spreken zij met elkaar.

  • In Gen. 17 vernemen we weer Gods woorden tot Abram. Het zij ons vergund nogmaals op te merken, dat we al deze dingen voor letterlijk geschied achten.

  • In Gen. 18 is de Here weer aan het spreken. "En de Here zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen...?" vs. 14. "En Sara loochende het, zeggende: Ik heb niet gelachen". We hebben hier een voor allen zichtbare verschijning. Nu neemt men het spreken des Heren vanzelf letterlijk. Waarom doet men dat elders ook niet, als er staat: "En de Here zeide". Al was Hij dan niet zintuiglijk zichtbaar; kon Hij daarom niet zintuiglijk hoorbaar spreken?

  • In Gen. 22 lezen we Abrahams offerande en roept de Here hem toe, nu van uit de hoogte. Abraham verstond het hoorbaar.

  • In Gen. 25:23 spreekt de Here tot Rebekka, in 26:2 tot Isaak, in 28:13 tot Jakob. Zo ook vs. 31.
  • In Exodus vinden we 's Heren woord tot Mozes, zie Ex. 3:4, 7; 4:2, 4, 6, 11, 19, 21, tot Aaron, 4:27, Zie verder 5:24 en 6:1. Enz. Is dit alles nu oneigenlijk, maar beeldspraak? Num. 12:8 verzet zich daar tegen, Daar zegt de Here zelf: "Van mond tot mond spreek Ik met hem (Mozes) en niet door duistere woorden en de gelijkenis des Heren aanschouwt hij", Mozes hoorde dus Iemand hoorbaar tot hem spreken en zag Iemand bij zich staan. Dit zijn maar geen oneigenlijke voorstellingswijzen, maar realiteiten, tenzij men God tot een leugenaar maakt. Dat verantwoorde ieder voor zich zelf. Voor ons is Gods spreken reëel, werkelijk, zintuiglijk hoorbaar, niet denkbeeldig of ingebeeld.

Al die mensen hebben Gods spraak letterlijk gehoord. Even zintuiglijk zichtbaar als de woorden in een boek te zien zijn, even zintuiglijk hoorbaar waren 's Heren woorden. Hier mag niets van af gedaan worden. Wie dit doet, spreke niet over het gezag van de Schrift, Hij treedt het met voeten.


"... TOT..." II.
We zetten ons onderzoek voort, doch stippen kortheidshalve slechts aan. De uitdrukking: "de Here zeide" vinden we verder, als Zijn woord gehoord wordt door:

  • Jozua, zie hfdst. 1:1; e. a. teksten.

  • Samuel 1 Sam. 3. In dit hoofdstuk wordt ons verhaald, hoe de jongeling Samuel voor het eerst Gods stem vernam. Hij meende, dat Eli hem riep, bewijs, dat de Here zich met menselijk stemgeluid deed horen. Vs. 7 zegt, dat Samuel de Here nog niet kende, d.i. deze wijze van openbaring. Na deze eerste hoorbare openbaring werd nog meermalen de stem des Heren vernomen. Vs. 21 zegt: "En de Here voer voort te verschijnen te Silo, want de Here openbaarde Zich aan Samuel te Silo door het woord des Heren", d.i. door Zijn wóórd, niet door gezicht b.v.

  • David, 1 Sam. 23:2.

  • Salomo, 1 Kon, 9:3.

  • Ahia, 1 Kon. 14:5. De Here voorzegt hem, dat Jerobeams huisvrouw zou komen. Hij moet haar het oordeel aanzeggen en mededelen, dat haar zoon sterven zal. Zijn woord is letterlijk vervuld, Welnu, even letterlijk als de vervulling was, even letterlijk hoorbaar is de voorzegging geweest.

  • Elia. 1 Kon. 19:15. Elia is bij Horeb. Daar spreekt hij met de Here. In vs. 9 lezen we, dat het woord des Heren tot hem kwam, in vs. 15: En de Here zei, in vs. 13, dat een stem tot hem kwam, De Here sprak hoorbaar tot Elia.

  • Elisa, 2 Kon. 7:1 e.a.

We komen tot de profeten. Daar vinden we dezelfde zegswijze. Moeten we die nu figuurlijk nemen? Het een of het ander. Nu de gevonden lijn voortzetten en aanvaarden, dat de Here ook tot hen hoorbaar sprak, of het voorgaande daaromtrent verwerpen en aannemen dat alles maar inkleding is, oosterse voorstelling, dus dat de Here nimmer hoorbaar gesproken heeft. Ook niet op de berg Sinaï. Ex. 20. Dan moeten we ook Heb. 12:29 schrappen, waar gesproken wordt over de stem der woorden, welke die ze hoorden, baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden. Er is in dezen geen middenweg dan die van de halfslachtigheid.

We vinden het: "En de Here zeide" verder gericht tot: Jesaja 7:3; 8:1 enz.; Jeremia 1:7, 8, 12, 14 enz.; Ezechiël 4:13; Hosea 1:2, 4; Amos 1:3, 6, 9 enz.; Obadja vs. 18; Jona 4:4, 10; Habakuk 2:2; Hagqaï 1:5; Zach. 1:14 enz.

Als het één letterlijk is, dan ook het ander waarin hetzelfde gezegd wordt. Als in Genesis de uitdrukking: "En de Here zeide" een letterlijk spreken inhoudt, dan ook bij de profeten. Geen hinken op twee gedachten. En heeft de Here hoorbaar gesproken tot de profeten, en schreven zij het gehoorde slechts op (al ging dat niet buiten hen om), dan is de profetie niet eens mensen, maar Gods Woord. Dan vervalt dus de idee dat het fantastische beelden van de profetenstijl zijn, oosterse inkleding, Joodse overdrijving, enz. Hier moet een keuze gedaan worden, het één of het ander. Men aanvaarde óf de uitdrukking: "en de Here zeide" als letterlijk en moet dan de profetie, waar mogelijk, letterlijk nemen óf men verwerpe deze uitdrukking overal als letterlijk bedoeld — en sluite dan verder de Schrift. Dan is er geen basis tot verder onderzoek. Is de Schrift Gods Woord; dan aanvaarde men 'm ook, zoals hij daar ligt, is hij niet Gods Woord, dan spreke men er niet over. Jehovah of Baäl!

ANDERE UITDRUKKINGEN.
Andere uitdrukkingen, die van Gods werkelijk hoorbaar waarneembare woorden getuigen, zijn deze: "De mond des Heren heeft het gesproken", Jer. 9:12; Mich. 4:4, "de Here heeft het gesproken", Jer. 13:15; 30:4: 50:1. Zie ook Jes. 8:11; Amos 3:1; Ex. 4:30; Deut. 18:21, 22; Joz. 24:2; "hoort het woord des Heren", Jes. 28:14; Jer. 10:1; 17:20; "alzo zegt de Here der heerscharen", Jer. 19:3; "de last van het woord des Heren", Mal. 1:1; "het woord des Heren was tot...", Gen. 15:4.

's Heren woorden zijn hoorbaar geweest. Eenmaal sprak Hij tot een geheel volk, Ex. 20. Mozes komt daar in Deut. 4:32, 33 op terug en vraagt "of een volk gehoord heeft de stem Gods, sprekende uit het midden des vuurs gelijk als gij Israël gehoord hebt en levend gebleven is." Zoals God nu eenmaal tot gans Israël sprak, sprak Hij later hoorbaar tot de enkele personen. De profeten hoorden Gods woorden zoals wij in het radio toestel de stem van een spreker horen. Niets dwingt ons om deze uitdrukkingen symbolisch op te vatten. alles dringt ons ze letterlijk te nemen zoals ze daar staan. Dat doen we dan ook. Hiermee zijn de woorden van de profeten niet hun, maar Gods woorden en zullen ook letterlijk vervuld worden. "God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, spreken en niet bestendig maken?" Num. 23:19. Dat zij verre.


2. Zichtbare inspiratie.

HET GEZICHT.
Naast de hoorbare staat de zichtbare inspiratie; naast de hoorbare woorden Gods, die vanuit een afstand tot de profeten kwamen, staan de gezichten, die gezien werden. Zo lezen we in 1 Sam. 3:1: "Er was geen openbaar gezicht in Samuels dagen", d.i. God gaf aan niemand een centrum te zijn van Godsopenbaring door zien.

  • In 1 Kron. 17:15 vinden we de hoor- en zichtbare inspiratie te samen: "Naar al deze woorden en naar dit ganse gezicht sprak Nathan tot David". Nathan zag de toekomst van Davids Huis, Ps. 89:20 en hoorde 's Heren toelichtende woorden. Hij was de eerste, voor zover we weten, die Israëls glansrijke toekomst te zien kreeg.

  • Jes. 1:1 spreekt van 't gezicht van Jesaja de zoon van Amoz, dat hij zag over Juda en over Jeruzalem. Zie ook 29:7 en 2 Kron. 32:32.

  • Uit Jer. 23:16 blijkt, dat de valse profeten voorgaven ook gezichten te zien, zij spraken echter "het gezicht huns harten", d.i. gaven hun eigen inbeelding weer, "niet uit des Heren mond". Zo ook 14:14.

  • Zie voorts Klaagl. 2:9, Ez. 7:13, 2'6; 12:22, 23, 24.

  • In Ez. 12:27 lezen we: "Mensenkind, zie die van het Huis Juda zeggen: Het gezicht dat hij ziet, is voor vele dagen, hij profeteert van tijden die verre zijn." Ook hier blijkt, dat de profeten iets zagen, een visie kregen die zij beschreven. Zie voorts 13:16.

  • Daniël kreeg verstand in allerlei gezichten en dromen, hfdst. 1:17. In hfdst. 8 beschrijft Daniël uitvoerig een van die gezichten.

  • Uit Hosea 12:1, 11 blijkt, dat er onderscheid is tussen woord en gezicht. De Here zegt: "Ik zal spreken tot de profeten en Ik zal het gezicht vermenigvuldigen en door den dienst der profeten zal Ik gelijkenissen voorstellen." Hier vinden we dus drieërlei openbaringswijzen.

  • Obadja (1:1), Micha (3:6), Nahum (1:1), Habakuk (2:2, 3) hadden mede gezichten.

Men houde die gezichten niet louter voor visioenen, d.i. symbolische gezichten. Jesaja zag Juda's toekomstige verwoesting, Obadja die van Edom, Micha die van Israël, Nahum die van Ninivé. De gezichten brachten de toekomstige gebeurtenissen vlak bij de profeten alsof een teleskoop hun ten dienste stond.

Soms is er sprake van het in den geest zijn" (Op. 1:10) of "door de Geest weggevoerd worden", Ez. 8:3; 11:24. Men meent dan veelal, dat de profeten dan visioenen ontvingen, zinnebeeldige voorstellingen van de werkelijkheid. Wij voor ons menen, dat dit niet het geval is, maar dat zij dan als 't ware verplaatst werden naar het verafliggende, hetzij wat afstand (Ezechiël), hetzij wat tijd betreft (Johannes). De gezichten zijn konkreet, niet abstract: de profeten zagen bepaalde dingen over een bepaald volk of stad of persoon en beschrijven die nu voor hun toehoorders, vaak nadat God ze hun had toegelicht. Zo werkten woord en gezicht samen. Het volk zag het gezicht niet, hoorde alleen 's profeten woord.

Hoe kon men nu weten of de visie van God was? Doordat woorden of gezichten die de nabije toekomst betroffen, vervuld werden. Zie b. v. Jer. 28:13-17. Deut. 18:21-22 geeft daarvoor de toetssteen: "Zo gij dan in uw hart zoudt mogen zeggen: Hoe zullen wij het woord kennen dat de Here niet gesproken heeft? Wanneer die profeet in den naam des Heren niet zal hebben gesproken en dat woord geschiedt niet en komt niet, dat is het woord, dat de Here niet gesproken heeft: door trotschheid heeft die profeet dat gesproken, gij zult voor hem niet vrezen."

DE TOETSSTEEN.
Die toetssteen kan nóg aangelegd worden t. o. v. het onderzoek of het profetische Woord Gods Woord is. Het reeds vervulde woord van de profeten is daar om aan te tonen, dat zij ware en geen valse profeten zijn geweest. Dat een deel van hun woord nog onvervuld bleef, is geen bewijs, dat het niet vervuld zal worden. Wie meent, dat het onvervulde deel geestelijk of symbolisch zal vervuld worden, d.i. zintuiglijk onwaarneembaar, verklaart de profeten des Heren, althans wat dat deel van hun woorden betreft, in de grond van de zaak voor vàlse profeten. Hun woord kwam niet zoals het gesproken werd en zal nimmer zo komen, 't is dus niet van de Here. Als het woord niet zo komt als het gesproken en geschreven is, als het niet geschiedt, d.i. letterlijk historisch zo komt, dan heeft de Here die profeten niet gezonden of is een deel (ja 't grootste deel!) bedrog, valse profetie.

Men zie die consequentie wèl in. Te zeggen, dat de profeten het over geestelijke dingen hadden, over de "Kerk", over "wereldsystemen", over figuurlijke machten, enz., dus dat hun woord niet letterlijk vervuld behoeft te worden, is hetzelfde als de valse profeten tot ware te maken. Immers het woord van die profeten kwam ook niet zoals zij het spraken. Het geschiedde niet, werd niet letterlijk vervuld. We vermoeden, dat zij van vele door hun voorspelde dingen, toen zij zagen dat ze niet geschiedden, een symbolische verklaring gezocht en gegeven zullen hebben.

Laat ons anders tegenover de zaak staan en zeggen: Op grond van het letterlijk vervulde deel geloven we, dat het andere nog niet letterlijk vervulde deel ook letterlijk zal vervuld worden. God zal te Zijner tijd Zijn woord waar maken d.i. verwerkelijken en daarmee de heilige mannen Gods, de profeten, rechtvaardigen. Als we van een geestelijke vervulling spreken, zal Israël eenmaal zijn eigen profeten voor valse profeten houden, want dan is hun woord niet of maar ten dele geschied. De Here Jezus leert echter, dat tittel noch jota van de Wet zal voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied, d.i. letterlijk historisch vervuld, Mt. 5:18. Zij die de profetieën vergeestelijken, ontbinden die. Christus is niet gekomen om Wet en Profeten te ontbinden, maar te vervullen, Mt. 5:17. Als Christus ze niet ontbindt, losmaakt, vervluchtigt, welk recht hebben wij dan dat wel te doen?

 






Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden