Het Laatste Oordeel?
1.1 Christelijke Science Fiction
Ook christelijke schrijvers, zoals Hal Lindsey, J.F. Walvoord, etc. hebben in de afgelopen decennia een stroom van boeken op de markt gebracht ten aanzien van de uitleg van het profetisch Woord. In het licht van onze studie tot dusver kunnen wij deze boeken zonder meer betitelen als Christelijke Science Fiction. Deze schrijvers laten hun gedachten nogal de vrije loop. Profetie is vaak hun enige vorm van onderwijs. Hierover praten zij, schrijven zij en leren zij. Maar men dient zorgvuldig met profetie om te gaan, want men kan het bij het verkeerde eind hebben. En wij geloven ook dat deze schrijvers het bij het verkeerde eind hebben omdat zij profetieën, die betrekking hebben op Israël en zijn omringende naties, wereldwijd toepassen. Wanneer God zegt, dat één en ander het volk van Israël zal overkomen, dan zeggen zij dat dit de christenen en alle mensen zal overkomen. Wanneer God zegt dat dit in Jeruzalem en Judea zal gebeuren, dan zeggen zij, dat dit zal gebeuren in Amsterdam, Londen en New York. Maar is dat zo? Nee! Als wij er niet opletten, over wie het profetische Woord gaat, waar het plaatsvindt, welke tijd het betreft, wat exact geschiedt en waarom God dit doet, dan ontdekken wij nooit de ware Schriftuurlijke verklaring van het profetische Woord. Op deze wijze verschijnen er aan de lopende band Christelijke Science
Fiction boeken, die als uitgangspunt de wereldheerschappij van de Anti-christ
nemen en die beschrijven hoe een alles controlerende heerser de burgers
van deze wereld op een verschrikkelijke wijze onderdrukt. Ook vele evangelische
films zijn de laatste decennia verschenen, zoals "Thief in the Night"
en zijn opvolgers "A Distant Thunder", "Image of the Beast", "The Prodigal
Planet".
Een moeder van drie kinderen vertelt op internet, hoe zij deze video bij de evangelische boekwinkel huurde en hoe angstaanjagend deze film op haar drie jonge kinderen overkwam. Zij konden er 's nachts niet van slapen. "Maar", zo redeneert ze, "het staat in de Bijbel en het was daarom toch wel goed de kinderen te waarschuwen". Ja, het staat wel in de Bijbel, maar dat wil niet zeggen dat de interpretatie
van de profetische gebeurtenissen in deze film correct is! In werkelijkheid
zit men er volkomen naast. 1.2 Waar speelt de Openbaring zich af? Nu wij hebben gezien dat de grote verdrukking niet wereldwijd plaatsvindt, vervalt ook de noodzaak om een theorie te ontwikkelen van een aparte komst van Christus die Zijn gemeente vlak voor zo'n wereldwijde grote verdrukking van de aarde zou moeten wegnemen. De hele opname theorie van een aparte komst van Christus zeven jaar vóór Zijn echte komst is voor een groot deel geboren uit de behoefte om de heerschappij van het beest en de wereldwijde verdrukking te ontlopen. Maar het hele issue vervalt, als wij de grote verdrukking tot zijn Bijbelse proporties terugbrengen. Trouwens de Bijbel spreekt niet over twee aparte komsten. Er is maar één komst, één parousia in de Schrift en dat is de (weder)komst, waar het tegemoet gaan van de Here Jezus bij zijn komst op aarde door een groep gelovigen (1 Cor. 15:23; 1 Thess. 4:15) een integraal onderdeel vanuit maakt. Dit verwelkomen van de Here Jezus in de lucht tijdens Zijn komen naar de aarde is trouwens niet de hoop van de gemeente van het Ene Lichaam. Wij hebben deel aan een zaliger hoop, namelijk de uitopstanding uit de doden, (grondtekst Filp. 3:10). Het tegemoet gaan van de Here Jezus terwijl hij wederkomt op aarde is de hoop van een specifieke groep gelovigen, zie de serie "Onze Hoop", LW nrs. 7 t/m 10. Natuurlijk zit men wel met een probleem als men de grote verdrukking wereldwijd opblaast. Want in die context blijven er aan het einde van de grote verdrukking wereldwijd geen ongelovigen over, (Openb. 13:8; 14:9-11; 16:2). Die vinden de dood. Maar over wie moet dan Christus regeren als Hij wederkomt? In het licht van bijvoorbeeld Zach. 8:20-23 en zoveel andere Oud Testamentische profetieën zullen er vele natiën en machtige volken zijn die de Here Jezus leren kennen als hun Heiland en Hem gaan eren als de Koning der koningen tijdens het duizend-jarige vrederijk. Dit vrederijk stelt men trouwens ook weer wereldwijd voor, terwijl het in werkelijkheid het Koninkrijk der hemelen is, dat beperkt is tot het stroomgebied van de Nijl en de Eufraat, de "Fertile Crescent", het gebied dat God aan Abram en zijn nageslacht beloofde bij de sluiting van het Abramitisch Verbond, (Gen. 15:18-21). Dit gebied omvat het hele Midden-Oosten. Israël beërft hier het land Kanaan, (Ez. 45:1-8; 47:13 - 48:29) naast dat het overige nageslacht van Abraham erft, (Matth. 25:34). Pas na de oprichting van dit vrederijk in het Midden-Oosten bij de wederkomst van Christus gaat er een heilzame werking van dit Koninkrijk der hemelen uit tot alle koninkrijken van deze aarde. Alle volken zullen tot wedergeboorte worden gebracht. Israël is hierbij in de eerste plaats Gods kanaal van zegen voor de volkeren. 1.3 De verklaring van Openb. 13 De consequentie van de oprichting van dit beeld is dat het dagelijks offer wordt gestaakt en dat de tempel door de aanbidding van dit beeld wordt verontreinigd. In Openb. 12:7-9 lezen wij over een toekomstige oorlog in de hemel, waar Michaël met zijn engelen strijd voert tegen Satan met zijn engelen. De uitkomst is dat Satan met zijn engelen op aarde wordt geworpen en dat hij een vrouw vervolgt, (Openb. 12:13). Deze vrouw is bekleed met de zon, de maan en twaalf sterren, (Openb. 12:1), een duidelijk beeld van de volk Israël met zijn twaalf stammen (zie Gen. 37:9-10). In het Bijbelboek Openbaring volgt dan een strijd tussen Satan met zijn twee beesten (tezamen met een aantal naties, die zijn zijde kiezen waaronder Babylon) en het volk Israël. Let wel, dit is niet een strijd tussen Satan en het Christendom, of een strijd tussen Satan en de wereld. Het is een strijd gericht tegen Israël. Het tweede beest van Satan, "de valse profeet", is in staat vuur van de hemel te laten nederdalen, (Openb. 13:13). Wij dienen ons te realiseren welk een indruk dit op de gelovige Jood zal maken. Dit teken werd in het Oude testament gebruikt om aan het volk Israël Gods boodschap te bevestigen en om te tonen, dat de boodschapper door God gezonden was. Denk hierbij maar aan Abraham, Mozes, Aäron, David en Elia. Wat zij zeiden, werd bevestigd door het vuur dat uit de hemel nederdaalde. Soortgelijk vuur daalde ook neder in de bovenzaal op de Pinksterdag. Dit vuur dat de valse profeet laat nederdalen, is om Israël te overtuigen het eerste beest als Messias te aanvaarden en zich neer te buigen voor het beeld van dat beest. Dit teken is met name voor de Jood heel verleidelijk en overtuigend, omdat hij dit beoordeelt tegen de achtergrond van de Bijbel. Het is samen met het wonder van de verrijzenis van het ten dode gewonde beest, (dat een Satanisch na-apen is van de opstanding van Christus, Openb. 13:3-4) het verleidelijkste teken, dat aan Israël gegeven kan worden. Het gevolg is dat Israël een afgodsbeeld gaat maken, (Openb. 13:14), terwijl het nota bene de Israëlieten uitdrukkelijk verboden is om een gesneden beeld te maken en zich daarvoor neer te buigen, (Ex. 20:4-5). Toch zien wij in Openb. 13:14-15 dat zij dit gebod verbreken en dat zij op aangeven van het tweede beest een beeld van het eerste beest maken en zich hiervoor neerbuigen. Dit komt omdat de tekenen, krachten en wonderen, die het tweede beest verricht zo overtuigend zijn. Toen Christus kwam en Zich aan het volk Israël bekendmaakte als de Messias, welke wonderen verrichtte Hij? Welke tekenen deed Hij? Welke krachten openbaarde Hij? Hij deed exact wat de Oud Testamentische profetie voorzei dat de Christus zou doen namelijk het openen van de ogen van blinden, het openen van de oren van doven, het laten springen van de lammen, etc. Als wij deze wonderen zouden aanschouwen, dan zouden wij zondermeer onder de indruk zijn. Maar als wij Joden zouden zijn, dan zouden deze tekenen tezamen met de prediking dat dit de Christus is, ons compleet van de voeten slaan. Want de wonderen van Openb. 13:14-15 zijn exacte kopieën van de wonderen die de Messias zou doen. Zodra wij inzien dat het hier in Openb. 13 het volk Israël betreft, dan beginnen wij te begrijpen waarom de gelovigen onder Israël zo gewaarschuwd worden tegen de verleiding, (Matth. 24:5,23-27). Hiernaast is in Openb. 13 kenmerkend dat het merkteken van het beest geplaatst wordt op het voorhoofd en de rechterhand, (Openb 13:16-17). Zij die Openb. 13 wereldwijd interpreteren, beweren dat dit merkteken uw creditcard en uw pinpas is. Maar daar heeft het merkteken niets mee te maken. Voor ons heidenen heeft dit geen enkele betekenis, maar voor een Israëliet is dit veelzeggend. Naar aanleiding van Deut. 6:8 draagt hij de gebedsriemen, waarbij hij het Woord van God op zijn voorhoofd en hand bindt als teken dat hij het Woord van God inprent en dat heel zijn handel en wandel er mee in overeenstemming is.
Op exact dezelfde plaats dragen de Israëlieten, die de Anti-christ volgen, het merkteken van het beest als teken dat zij met heel hun hart en ziel, ja met heel hun leven, zich wijden aan het beest. Heel hun denken wordt door het beest beïnvloed. Zij worden veranderd, ja vernieuwd in hun denken, alleen door een vals evangelie. Heel hun handel en wandel wordt er door gekenmerkt. Zij dienen het beest en verbinden hun ziel en zaligheid aan hem. Een bijkomend voordeel is, dat als men zich aansluit bij de partij van het beest, dat men dan vele voorrechten geniet. Dan kan men kopen en verkopen. Dat was in de Tweede Wereldoorlog ook zo. Sloot men zich aan bij de NSB, dat kreeg men bijvoorbeeld van de partij te eten. Was men niet aangesloten, dan moest je zelf maar zien en leed men honger. Vervolgens ziet Johannes in Openb. 14:1 de 144.000, waarvan wij eerder in Openb. 7:4-8 kunnen lezen, dat zij samengesteld zijn uit 12.000 uit elke stam van Israël. Weer wordt ons oog gericht op het volk Israël. Als wij ons exact houden aan wat wordt gezegd in deze hoofdstukken van Openbaring, dan kunnen wij niet anders dan tot de conclusie komen, dat dit gedeelte van de Bijbel over Israël, Jeruzalem en de tempel handelt. Het is allemaal Joods. Deze gebeurtenissen spelen zich niet wereldwijd af, maar vinden heel lokaal in Jeruzalem en het Midden-Oosten plaats. Zoals wij al in LW nr. 26 zagen, worden wij daarin bevestigd door de grondtekst. Want bijna overal waar in Openbaring het Griekse woord "ge" is vertaald met "aarde", kan "ge" ook vertaald worden met "land", duidend op het land Israël, (zo ook hier in Openb. 13:3,8,11,12,14). Hiernaast gebruikt Openbaring voor het woord "wereld" in de grondtekst niet alleen het woord kosmos, (Openb. 11:15; 13:8; 17:8) dat heel de geschapen wereld, "heel de mensheid" aanduidt, maar ook het woord oikoumene (Openb. 3:10; 12:9; 16:14) dat het Midden-Oosten markeert, "Israël met zijn tien omringende naties", de profetische bewoonde (oikeo - wonen) wereld van de Bijbel, waar altijd al Bijbelse geschiedenis is geschreven. 1.4 Het thema van de Openbaring
De Here gebruikt hiervoor het optreden van Satan met zijn twee beesten. Doordat Christus in de toekomst Zijn koningschap aanvaardt over de kosmos, (Openb. 5:7; 11:15) en het testament uit de handen van de Vader ontvangt en opent, (Openb. 4 - 12), wordt als gevolg daarvan Satan uit de hemel geworpen. In grote grimmigheid daalt hij neder, wetende, dat hij nog maar weinig tijd heeft, (Openb. 12:12). Hij is toornig op de vrouw, (Openb. 12:17), het volk Israël, omdat zij Christus gebaard heeft, "de Zoon", die alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf, (Openb. 12:5-6; Ps. 2:9). Als Satan ontdekt dat door een voorziening des Heren een groot deel van de gelovigen uit Israël op tijd gevlucht zijn naar een geheime schuilplaats in de woestijn, (Openb. 12:6, 13-16; Matth. 24:15-21), gaat hij heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben, (Openb. 12:17). Zo gebruikt de Here de grote verdrukking om Israël in binnenland (de 2 stammen) en buitenland (de 10 stammen) te testen of hun geloof wel waarachtig is. Tevens gebruikt de Here de grote verdrukking voor de tien omringende volken om te zien hoe hun houding is tegenover het gelovig overblijfsel en of ze waardig zijn naast Israël hun land in het Koninkrijk te beërven. 1.5 De geadresseerden van de Openbaring Voortdurend valt het Joodse karakter van het Bijbelboek Openbaring op. Continue is de aandacht gevestigd op de gebeurtenissen in en rondom Israël. De Openbaring is in feite een vervolg op het Oude Testament. Niet voor niets haalt de Openbaring maar liefst 285 maal het Oude Testament aan. Verder maakt Openbaring de Oud Testamentische profetie compleet en hiernaast voleindigt Openbaring waar Genesis mee begon, namelijk met Gods belofte aan Abram en zijn nageslacht. Het Bijbelboek Openbaring is overduidelijk een Joods boek. Voor de bemoediging van de gelovigen onder Israël wordt de hele loop van de gebeurtenissen in de ure der verzoeking en in de aanloop er naar toe profetisch voorbeschouwd, zodat zij exact weten wat er te gebeuren staat. Zij zijn de geadresseerden van het Bijbelboek Openbaring. Zij zijn dat koninkrijk van priesters van Openb. 1:6, aan wie Johannes schrijft. Zij zijn tot een koninkrijk van priesters gemaakt, (Ex. 19:3-6; 1 Petr. 2:9-10). Zij zijn een uitverkoren geslacht, een heilige natie. Dit kan nimmer van de gemeente, het Lichaam van Christus, worden gezegd. De kerk is geen natie onder de naties. Maar Israël is een volk Gode ten eigendom om de grote daden te verkondigen van Hem, die hen uit de duisternis zal roepen tot Zijn wonderbaar licht. Nu niet Zijn volk, Lo-Ammi, nu zonder ontferming Lo-Ruchama, maar straks Gods volk, Ammi, straks in ontferming aangenomen, Ruchama, (Hosea 2:22). Het Bijbelboek Openbaring is geadresseerd aan een toekomstig geslacht van het volk Israël, dat tot geloof zal komen. Zij zijn diegenen die alles wat in dit boek profetisch over de laatste ure (de ure der verzoeking) beschreven staat, zullen meemaken. Zij worden aangemoedigd te overwinnen, want wie overwint, (Openb. 2:7,11,17,26; 3:5,12,21; 21:7), die trouw blijft vasthouden aan het Woord Gods en de ware Christus blijft verwachten ondanks de afval, zal uiteindelijk geen verliezer blijken te zijn, maar een overwinnaar als de ware Christus, de ware Messias, wederkomt. Dat het Bijbelboek Openbaring geadresseerd is aan een toekomstig geslacht van Israël en dat het met nadruk over hen handelt in de grote verdrukking, is een uiterst belangrijke conclusie.
Wij dienen dit voortdurend bij onze interpretatie van het Bijbelboek Openbaring in het oog te houden, ook bij de verklaring van het oordeel voor de grote witte troon in Openb 20. 2. Het Oordeel voor de grote witte Troon 2.1 Wie staan voor de grote witte troon? Wij dienen er alert op te zijn, dat zij die voor de grote witte troon staan worden geoordeeld naar hun werken. Waarom? Worden er ooit in de Schrift ongelovigen geoordeeld naar hun werken ten opzichte van hun behoud? Nee! Waarom zou dit dan hier wel zo zijn? Hiernaast dienen wij er acht op te geven dat er een belangrijk boek wordt geraadpleegd, namelijk het boek des levens. Waarom? Waarom wordt dit boek uitvoerig geraadpleegd als toch al van tevoren vast staat dat zij er niet in staan? Wat is hier eigenlijk aan de hand? Wat voor een oordeel betreft het hier? Wie staan hier feitelijk voor de grote witte troon? Het antwoord ligt verankerd in het principe dat wij nooit een bijbelgedeelte mogen verklaren los van zijn context. Met andere woorden wij mogen Openb. 20 niet los interpreteren van de rest van het Bijbelboek Openbaring. Als het thema van het boek Openbaring de beproeving van Israël is door middel van de grote verdrukking om aan de ene kant de geveinsden onder het volk aan het licht te brengen en aan de andere kant het ware Israël aan het licht te brengen, (Openb. 3:10; Zach. 13:7-9; Rom. 9:7), dan is dit ook het onderliggende thema van Openb. 20. Wij mogen dit hoofdstuk niet los interpreteren van zijn context. Wij mogen in dit hoofdstuk geen zaken inbrengen, die vreemd zijn aan het Bijbelboek Openbaring en die buiten zijn scope vallen door bijvoorbeeld te verklaren dat het oordeel voor de grote witte troon niet Israël, maar de gehele mensheid betreft. In de praktijk echter wordt dit direct gedaan met als gevolg dat de hele betekenis van Openb. 20 verloren gaat en dat men met het oordeel zelf exegetisch in de knoop komt. In de twee vorige brochures (LW nrs. 26 en 27) hebben wij gezien dat de grote verdrukking niet wereldwijd plaatsvindt, maar lokaal in het Midden-Oosten en dat deze ure der verzoeking met name gericht is tot het volk Israël, dat eerder door de bediening van Elia tot geloof in de Christus is gekomen. Het volk Israël wordt verleid. De gelovigen onder Israël worden verleid door de valse profeet om het beest te aanvaarden als hun Messias en via aanbidding van het beeld van het beest te komen tot aanbidding van de draak, Satan, die de macht aan het beest gegeven heeft, (Openb. 13:3-4, aarde is hier ge, het land). De verleiding door tekenen, wonderen en krachten is zo sterk, dat dit een afval van het geloof onder het volk Israël ten gevolge heeft, (2 Thess. 2:3). Zodoende ontstaat er een groep onder Israël die het merkteken van het beest ontvangt en het beeld van het beest aanbidt.
Zij onder Israël, die niet tijdig hebben kunnen vluchten naar de bergen van Judea, (Matth. 24:15-21; Openb. 12:6,14), waar de Heer voor de gelovigen een tijdelijke vluchtweg naar de woestijn opent, worden gedood als zij weigeren het merkteken van het beest aan te nemen en zijn afgodsbeeld te aanbidden. Deze twee groepen onder Israël zien wij terug in Openb. 20.
In Openb 20:4 zien wij diegenen onder Israël terug, die onthoofd werden omdat zij het beest en zijn beeld weigerden te aanbidden. Omdat zij het merkteken van het beest niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden. Zij waren trouw gebleven aan het getuigenis van Jezus en aan het getuigenis van het Woord van God, maar ze moesten dit wel bekopen met de dood. Echter direct na de wederkomst van Christus zien wij, dat deze zielen aan het begin van de duizend jaar opstaan en dat zij als beloning voor hun getuigenis en trouw met Christus duizend jaren als koningen mogen heersen op aarde. De overige doden echter, (Openb. 20:5) werden niet weder levend voordat de duizend jaren voleindigd waren. Deze overige doden zijn niet de overige doden, die ooit geleefd hebben, maar betreffen de overige doden onder het volk Israël die verleid zijn geworden en die wel het beest en zijn beeld hebben aangebeden en zijn merkteken hebben ontvangen op hun voorhoofd en hun hand, maar die omgekomen zijn door de oordelen Gods. De overige doden betrekken op iedereen die ooit geleefd heeft, is de tekst uit zijn verband rukken. De context maakt onderscheid tussen de Israëlieten:
De overige doden onder het volk, die niet tot het gelovige deel kunnen worden gerekend, staan niet op. Zij hebben geen deel aan de eerste opstanding, maar zij hebben deel aan de tweede opstanding, die in Openb 20:11-15 beschreven staat. Dit afvallige deel van Israël maakt de duizend jaar niet mee, maar wordt aan het eind van de duizend jaar weder levend. Over hen heeft de tweede dood wel macht. Indien wij deze relatie tussen Openb. 20:4-6 en Openb. 20:11-15 zien, dan zal duidelijk zijn dat het oordeel voor de grote witte troon uitsluitend beperkt is tot het afvallige deel van Israël uit de grote verdrukking en dat wij Openb. 20:11-15 onmogelijk op de hele mensheid kunnen betrekken. Deze overige doden van Israël vormen de groep die na de duizend jaren weder levend worden en voor de grote witte troon staan, waar zij individueel aan een zeer nauwkeurig onderzoek worden onderworpen.
Wij dienen ons te realiseren dat wij hier te maken hebben met gelovigen!, "gelovige Israëlieten", die verleid zijn geworden in de ure der verzoeking. Eerst waren zij door de bediening van Elia als volk tot geloof en bekering gekomen. Echter toen de verleiding kwam door middel van tekenen, krachten en bedrieglijke wonderen, zoals het laten neerdalen van vuur uit de hemel, vielen zij af van het geloof. Nauwgezet moet bij een ieder van hen worden nagegaan in hoeverre hun bekering in het verleden waarachtig was. Met andere woorden komen zij voor in het boek des levens of niet.
In de tweede plaats moeten hun werken worden beoordeeld, want ook al hebben zij hun knie gebogen voor het beest en zijn beeld, wat was daar de reden toe? Was het omdat zij werkelijk het beest hebben aangebeden of deden zij maar alsof, omdat zij anders niet te eten zouden hebben en zouden omkomen van de honger. Was het misschien angst voor de guillotine en de onthoofding, dat zij het merkteken van het beest hadden aanvaard? Het verloochenen van de Heiland komt helaas onder gelovigen voor. Dit zien wij zelfs bij Petrus, (Luc. 22:55-62). Ook wij zouden bij een vervolging wel eens de Heer kunnen verloochenen, gedreven door angst. Laten wij daarom niet te hard en te ongenuanceerd over deze mensen oordelen. De Heer doet dit ook niet. In alle rust wordt alles nauwkeurig in de boeken nagegaan.
Wij zien hier de overige doden van Openb. 20:5 voor de grote witte troon staan. De zee, dit is niet de zee in het algemeen, maar de Middellandse zee, geeft de doden die in haar waren, (Openb. 8:8-9). Een derde deel van de schepen was voor de kust vergaan als gevolg van een inslag van een meteoor. Verder geven ook de dood en het graf de doden die in hen waren, als gevolg van alle bazuin-oordelen en schaal-oordelen, die dood en verderf zaaiden onder het afvallige deel van het volk Israël, (zie Openb. 8:7,11; 9:14-15). Alleen al bij het bazuinen van de zesde bazuin vindt het derde deel van de mensen in Israël en het Midden-Oosten de dood, (Openb. 9:18-21). In het bijzonder werden voortdurend zij in het land Israël getroffen, die het merkteken van het beest hadden en die zijn beeld aanbaden.
In een snel tempo kwamen de oordelen Gods over dit afvallige deel van Israël en velen stierven. En nu staan zij hier na de 1000 jaar voor de grote witte troon, waar zij verantwoording moeten afleggen van hun daden. De grote vraag is: "Wat hebben zij op hun kerfstok?" Hebben zij anderen aangebracht en een actieve rol gespeeld in de organisatie van het beest of hebben zij zich zoveel mogelijk afzijdig gehouden en in het geheim zelfs nog gelovigen onder het volk geholpen? In hoeverre behoren zij tot het zaad van de slang? Waren het alleen maar meelopers of hebben zij zich met heel hun ziel gewijd aan Satan en zijn twee beesten? Indien zij hun ziel en zaligheid verkocht hebben aan de duivel en zich willens en wetens aan hem hebben verbonden, ja dan krijgen deze doden te maken met een dood, die van oorsprong geheel vreemd is aan de mens en die de mens helemaal niet kent. De mens kent alleen de dood van Adam, die tot alle mensen is doorgegaan, (Rom. 5:12). De tweede dood is een dood, die bereid is voor de Duivel en zijn engelen, (Matth. 25:41). Deze tweede dood is de poel des vuurs, (Openb. 20:14). Het is een dood die eigenlijk helemaal niet voor de mens bestemd is. Deze dood is bestemd voor de Duivel en zijn engelen. Echter als de mens als schepsel zich zo verbonden heeft met Satan en hem heeft aangebeden en gerekend kan worden tot het zaad van de slang, (Gen. 3:15), het adderengebroed, (Matth. 23:33), ja dan zal men niet ontkomen aan het oordeel van de poel des vuurs.
Men zal hetzelfde oordeel ondergaan als de duivel en zijn engelen. Satan inclusief zijn zaad zal geworpen worden in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. Dit werpen in de poel des vuurs geschiedt zowel aan het begin als aan het eind van de duizend jaar. Aan het begin van de duizend jaar worden het beest en de valse profeet in de poel des vuurs geworpen, (Openb. 19:20), tezamen met het afvallige deel van Israël, dat nog in leven is. De afvalligen, die nog leven aan het eind van de grote verdrukking worden uit het Koninkrijk verzameld. Christus zendt Zijn engelen uit om al wat tot zonde verleidt en hen die de ongerechtigheid bedrijven, bijeen te verzamelen, (Matth. 13:41-42). Dit onkruid wordt verzameld bij de voleinding der wereld, dit wil zeggen: "bij de oogst van Israël aan het einde van de tegenwoordige aioon", (zie LW nr. 27). Het onkruid wordt met vuur verbrand in de vurige oven.
De Here Jezus legt uit in Matth. 13:38-39 dat de voleinding der wereld de oogst van Israël is. De vijand die het onkruid onder het volk Israël (onder de kinderen van het Koninkrijk) gezaaid heeft, is de Duivel, (vers 39). Verder zegt de Here Jezus: "Het onkruid zijn de kinderen van de boze", (vers 38). Dit onkruid is het zaad van de slang. Dit zijn Israëlieten die Satan dienen en aanbidden gedurende de grote verdrukking. Aan het einde van de grote verdrukking wordt dit onkruid verzameld en in de Gehenna, "de poel des vuurs", geworpen net zoals het beest en de valse profeet aan het begin van de duizend jaren in de poel des vuurs worden geworpen.
Ongetwijfeld wordt dit verzamelde onkruid geleid voor de troon Zijner heerlijkheid evenals de volken van rondom. Nadat de Heer hen geoordeeld heeft, (Luc. 12:4-5), wordt dit zaad van de Slang gedood en daarna geworpen in de poel des vuurs, "de tweede dood", de vurige oven, de Gehenna (helaas door de NBG vertaald met "hel"). De overigen van het afvallige deel van Israël, die gedurende de grote verdrukking de dood vonden door de bazuin-oordelen en de schaal-oordelen Gods, worden aan het eind van de duizend jaar weder levend. Deze doden staan hier in Openb. 20:11-15 klein en groot voor de grote witte troon. De boeken worden geopend evenals het boek des levens. Indien zij waarachtig het zaad van de slang blijken te zijn en in het boek des levens niet voorkomen, dan worden zij geworpen in de poel des vuurs. Wij zien dus dat het afvallige deel van Israël na een nauwkeurig onderzoek van de Heer in twee delen in de poel des vuurs wordt geworpen:
Dit paradijs Gods wordt beschreven in Openb 21.
Openb. 2 belooft de Israëliet die in het geloof overwint in de grote verdrukking, het leven in het paradijs Gods. Openb. 21 beschrijft dit paradijs Gods en belooft dit wederom de overwinnaar. De scope van Openbaring wijzigt niet. Het gehele boek gaat over het gaan van Israël door de grote verdrukking en over het ontvangen van loon of straf als gevolg daarvan. In Openb. 2:11 lezen wij over de tweede dood.
Die tweede dood wordt verklaard in Openb. 20:14-15.
De verzekering wordt gegeven dat als iemand van Israël in het boek des levens staat en daaruit niet wordt gewist wegens ongeloof, dat hij niet geworpen zal worden in de poel des vuurs. Wederom zien wij hieraan dat de scope van Openbaring niet wijzigt, maar van begin tot eind dezelfde blijft. Het grote witte troongericht is dus geen gericht ten aanzien van alle mensen, die ooit leefden. Het is beperkt tot het afvallige deel van het volk Israël dat in de ure der verzoeking het beest en zijn beeld aanbad en zijn merkteken droeg. Zij kwamen om bij de oordelen die over het afvallige deel van Israël kwamen. Maar zij hebben geen deel aan de eerste opstanding. Zij vormen de overige doden van Israël, die in het graf achterblijven en pas weder levend worden na de duizend jaar. Deze groep vinden wij ook terug in Dan. 12:1-3. Niet iedereen van het volk Israël staat op als de tijd van grote benauwdheid voorbij is. Velen van hen die slapen in het stof der aarde zullen ontwaken, maar niet allen. Zij die niet verstandig zijn geweest maar zich hebben laten verleiden en al wie niet in het boek geschreven worden bevonden, die hebben geen deel aan de eerste opstanding, maar blijven in het graf achter tot eeuwig (pas op: "niet altoosdurend") afgrijzen. Dit zijn de overige doden van Israël, die de toekomende eeuw van het Koninkrijk niet meemaken, maar die na de duizend jaar worden geoordeeld voor de grote witte troon. Natuurlijk wijkt deze uitleg van het oordeel van de grote witte troon af van de uitleg die normaal gegeven wordt. Maar als wij blijven binnen de scope van Openbaring en die van Openb. 20 dan is dit oordeel beperkt tot Israël en betreft het hier niet een oordeel ten aanzien van heel de mensheid. Wij mogen nooit in Gods Woord dingen gaan inlezen, die er niet staan, ook al worden ze door iedereen verkondigd en voor waar aangenomen. Wij dienen altijd de Schrift vanuit zijn context te verklaren. 2.2 Wanneer vindt de algemene opstanding der doden plaats? De beantwoording van deze vraag is niet eenvoudig, maar wij zullen proberen aan de hand van een aantal tekstplaatsen een antwoord te geven. Wij geloven dat deze tekstplaatsen ons er meer op wijzen dat de algemene opstanding der doden een opstanding is die niet plaats heeft aan het eind van de duizend jaar, maar aan het begin van de duizend jaar. Zodra Christus Zijn koningschap aanvaardt en wederkomt, vindt er een hele reeks van opstandingen plaats. In een brochure die nog geschreven moet worden, getiteld: "Drie geadopteerde Zonen", wordt getoond dat drie gemeenten, drie zonen, geroepen worden tot heerlijkheid. Iedere zoon, iedere gemeente is een erfgenaam van God en een mede-erfgenaam van Christus. Tot op heden en tot aan de wederkomst van Christus vindt in Gods plan alleen maar de roeping en de vorming van deze drie gemeenten plaats. Deze gemeenten ontvangen bij de wederkomst van Christus ieder hun erfdeel in Christus. Tezamen met Christus gaat elke gemeente onder Zijn leiding optreden in hun erfdeel om de schepselen daar de veelkleurige wijsheid van God, Zijn goedertierenheid en Zijn barmhartigheid bekend te maken.
Dit is tot op de dag van vandaag nog niet het geval. Christus is vandaag niet de Koning van deze wereld. Satan is de overste dezer wereld (Joh. 12:39; 14:30; 16:11), hij is de god van deze aioon (2 Cor. 4:4). Christus zit nu aan de rechterhand des Vaders, (Ps. 110:1). Maar als Christus als erfgenaam, als de eerstgeborene, het testament van de schepping aanvaardt waarbij de drie geadopteerde zonen in Christus mogen mee erven, dan staat Hij direct op en gaat onmiddellijk tot handelen over.
Duizend jaar lang treedt Christus op, voordat de nieuwe schepping, "de nieuwe aarde en de nieuwe hemelen", wordt geschapen. De drie zonen hebben ieder in hun erfdeel een belangrijke taak te verrichten. Op aarde zal de gemeente van Israël zich inspannen onder leiding van Christus de volkeren te leiden in de wedergeboorte. Zodra Christus bij het bazuinen van de laatste bazuin, (de zevende), het koningschap over deze wereld aanvaardt en:
Deze beschreven opstanding is universeel en betreft iedereen die in Adam gestorven is. Het is geen opstanding uit de doden, maar een opstanding der doden. Een opstanding uit de doden is een vooropstanding. Het laat andere doden in het graf achter. Men staat tussen de andere doden uit op. Velen lezen alsof er gesproken wordt over een opstanding uit de dood. Maar de Bijbel spreekt nooit over een opstanding uit de dood, echter altijd over diverse opstandingen uit de doden. Als de reeks van opstandingen tussen de doden uit heeft plaats gevonden, vindt o.i. de opstanding der doden plaats. In het licht van 1 Cor. 15 is deze opstanding der doden de laatste in de reeks. Eerst is Christus opgestaan ten derde dage, vervolgens zal de betreffende gemeente van rechtvaardigen van 1 Cor. 15 opstaan bij Zijn komst en daarna vindt de opstanding der doden plaats. Normaliter wordt deze opstanding der doden altijd gepositioneerd aan het eind van de duizend jaar denkend aan het oordeel voor de grote witte troon. Echter wij hebben gezien dat dit niet het oordeel betreft over heel de mensheid, maar dat dit een specifieke opstanding en oordeel is over het afvallige deel van Israël dat gedurende de ure der verzoeking om het leven is gekomen door de oordelen Gods. Hiernaast zouden wij ook geen reden weten, waarom Christus duizend jaar zou wachten met de opstanding van allen die in Adam gestorven zijn. Hij is de tweede Adam, de Zoon des mensen, de Losser, de Goël. Dat alle mensen "gelovigen en ongelovigen" weder levend gemaakt zullen worden, ligt verankerd in Zijn Losserschap en Zijn volbrachte werk op het kruis van Golgotha. In de brochure "Het optreden van de Losser" hopen wij dieper op deze materie in te gaan. Maar in wezen leren wij niets anders dan heel het christendom, namelijk dat de mens zal opstaan en verantwoording zal moeten afleggen van zijn daden. Alleen positioneert men in het algemeen deze opstanding aan het eind van de duizend jaar en wij aan het begin. Wij doen dit op grond van de volgende teksten. a. Job 14:12-14
Vanaf vers 10 spreekt Job in het algemeen over het sterven van de mens. In vers 12 deelt Job ons mee, dat de mens niet eerder ontwaakt en niet eerder opstaat, dan: "totdat de hemelen niet meer zijn". Hier wordt ons een duidelijke tijdstip gegeven, wanneer de mens in het algemeen ontwaakt en opstaat o.a. ook Job. Natuurlijk kunnen wij denken aan Openb. 21:1 waar een nieuwe aarde en een nieuwe hemel wordt gezien, omdat de eersten voorbijgegaan zijn. Maar bedoelde Job dit hiermee. Job leefde waarschijnlijk ten tijde van de patriarchen en de hemel die hij en wij kennen, is na de zondvloed ontstaan. Voor de zondvloed was er een watergewelf rondom de aarde, waardoor de aarde bevochtigd werd. Dit watergewelf stortte zich op aarde en verwoestte de toenmalige wereld en bracht de huidige aioon met zijn vier seizoenen, zijn regenboog in de lucht, etc. tot aanschijn. Echter deze huidige hemel zal met gedruis voorbijgaan bij het verbreken van het 6e zegel van het testament.
Het gevolg van dit oprollen van de hemel als een boekrol is dat de troon van God zichtbaar wordt, waardoor het afvallige deel van Israël zich probeert te verbergen in de holen en rotsen der bergen uit angst voor de toorn van het Lam, (Openb. 6:15-17). De hemel wordt als een gordijn met gedruis opzij geschoven, zodat de tempel Gods in de hemel zichtbaar wordt, deze opengaat en de ark des verbonds wordt gezien. Dit is direct het gevolg van het verbreken van het zevende zegel, (Openb. 11:19). Wij krijgen nog een tijdindicatie van Job in vers 13. Hij vraagt namelijk aan God of Hij Job wil verbergen in het graf totdat de toorn geweken is. Wij weten inmiddels wanneer de toorn van het Lam komt. Die toorn van Christus komt over het afvallige deel van Israël in de ure der verzoeking. Echter Job vraagt dat, als die toorn geweken is, of de Losser dan aan hem wil denken en hem wil doen herleven, vers 14-15. Job verwacht dus dat hij na de grote verdrukking samen met alle andere mensen zal ontwaken. Deze hoop uit hij ook in: b. Job 19:25-27
Job is van één ding overtuigd, namelijk dat zodra Zijn Losser op het stof der aarde optreedt, dat hij gewekt zal worden uit het graf en dat hij met zijn eigen ogen Christus zal zien. Wanneer treedt Christus op het stof der aarde op? Bij Zijn wederkomst. Wie staat dan op? Job. En in het licht van Job 14:12-14 niet alleen Job, maar ook de mens in het algemeen. c. Matth. 12:41-42
Wanneer staan die mannen van Ninevé in het oordeel op? Jona predikte te Ninevé en wat deden de mannen van Ninevé? Zij bekeerden zich in zak en as, (Jona 3:5-10). En wanneer staat deze groep gelovigen uit de volkeren op? Ons inziens als Christus wederkomt. Waarom zouden zij geen deel hebben aan het Koninkrijk der hemelen waar het hier in Mattheus voortdurend overgaat? Assur behoort bij het Koninkrijk der hemelen. Maar als zij opstaan, dan staat dus blijkbaar ook het geslacht van Israël op, dat leefde gedurende het aardse leven van de Here Jezus. Dit zelfde zien wij bij de Koningin van het Zuiden. Zij treedt op in het oordeel dat de Heer over de mensheid zal uitvoeren en ook zij zal dit kromme geslacht van Israël uit de dagen van de Here Jezus veroordelen. Maar deze Koningin van Scheba, die afreisde naar Israël om Salomo en de God van Salomo te zoeken, zal het Koninkrijk der hemelen beërven. Ethiopië behoort bij het Koninkrijk der hemelen. Dit oordeel over deze heidense volkeren vindt dus plaats na hun opstanding aan het begin van de duizend jaar. Ditzelfde principe dat gelovigen, zoals de mannen van Ninevé en de Koningin van Scheba, betrokken zullen zijn bij het oordeel, zien wij ook terug in 1 Cor. 6:2-3. Daar is de gemeente van Corinthe betrokken bij het oordeel over de wereld, ja zelfs over de engelenwereld. Wij geloven dat deze oordelen allemaal zullen plaatsvinden direct na Christus' wederkomst als Hij het koningschap over de kosmos aanvaard heeft. Voortdurend wordt nagegaan of wij te maken hebben met zaad van de slang, (Matth. 23:33). Zo ja, dan volgt onherroepelijk het oordeel van de vurige oven, (de Gehenna), de poel des vuurs, de tweede dood, die bereid is voor de Duivel en zijn engelen en allen die tot zijn zaad kunnen worden gerekend. d. Hand. 17:30-32
Paulus bevindt zich hier in Athene en hij spreekt de Griekse filosofen toe op de Areopagus. Paulus wijst de Epicureinen en de Stoïcijnen er op, dat God een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem, (oikoumene, de bewoonde wereld, de beschaafde wereld, de Griekse wereld) rechtvaardig oordelen zal. Dit oordeel heeft God gelegd in de handen van een man, die Hij daarvoor aangewezen heeft, namelijk Christus, die uit de doden is opgewekt. Hoe zal Christus de wereld kunnen oordelen? Door een opstanding van doden. De reactie van de filosofen is niet: "toen zij van een opstanding van een man hoorden, spotten sommigen" of "toen zij over een opstanding uit de doden hoorden, spotten sommigen", maar: "toen zij van een opstanding van doden hoorden, spotten sommigen". Zij begrepen heel goed dat Paulus leerde dat de doden zullen opstaan en dat heel de wereld geoordeeld zal worden door een man die reeds uit de doden is opgestaan. Hiernaast verkondigt Paulus deze dag van het oordeel als een dag die direct verbonden is met Christus' wederkomst: "God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen". Paulus stelt het zo voor, dat die dag van de wederkomst en die dag van het oordeel al snel voor de deur staan. e. Joh. 5:27-29
Wij zien hier het gericht van de Zoon des mensen op de dag die door God bepaald is. Johannes is een evangelie, dat in het bijzonder gericht is aan de wereld. Dit hebben wij al vele malen benadrukt. Christus roept ons hier op, dat wij ons er niet over moeten verwonderen dat de ure komt, dat allen (universeel), die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen en dat zij zullen uitgaan, zij wie het goede gedaan hebben tot de opstanding ten leven, zij wie het kwade bedreven hebben tot de opstanding ten oordeel. Traditioneel wordt dit gedeelte altijd uitgelegd, dat de opstanding ten leven plaatsvindt aan het begin van de duizend jaar en dat de opstanding ten oordeel plaats heeft aan het einde van de duizend jaar. Dit zou dan het oordeel voor de grote witte troon zijn. Echter uit de tekst van Joh. 5:27-29 valt niets te ontdekken, waarom er zich duizend jaar tussen deze twee opstandingen zouden bevinden. In de tekst vinden deze opstandingen op hetzelfde moment plaats! In wezen is het één opstanding, de opstanding van allen met twee mogelijke gevolgen: "of ten leven of ten oordeel". Hiernaast worden wij er met nadruk op gewezen, dat deze opstanding van de wereld universeel is: "Allen die in de graven zijn, zullen naar Zijn stem horen". Allen zullen uitgaan uit het graf en ons wordt gevraagd ons daarover niet te verwonderen. Wij kunnen niet anders dan deze opstanding van allen, die maar twee uitkomsten kan hebben: "of het leven; of de dood", interpreteren als de algemene opstanding der doden die plaats heeft nadat Christus Zijn koningschap over deze wereld aanvaard heeft en als de Losser, als de Zoon des mensen op het stof der aarde optreedt. Heel de wereld heeft deel aan deze algemene opstanding. Voor wie het een opstanding ten oordeel blijkt te zijn, behoort tot een hele bijzondere categorie. Want van hen wordt gezegd dat zij kwaad bedreven hebben. Dit is niet zomaar zondigen, maar het willens en wetens afwijzen van Gods genade in het evangelie en zich begeven tot de duisternis en het bedrijven van de werken van de Boze. Deze uitdrukking: "het bedrijven van het kwade", komt nog eenmaal voor in het Johannes Evangelie, namelijk in Joh. 3:19-21. Het betreft mensen, die het licht haten, die de duisternis liever hebben gehad dan het licht. Hun werken zijn boos. f. Rom. 2:5-11
Universeel wordt het bedrijven van kwaad, wat zeggen wil: moedwillig de waarheid ongehoorzaam zijn en opzettelijk de leugen gehoorzaam zijn, straks bestraft met de tweede dood. Daarin is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Men hoopt niet alleen straks in de voleinding der wereld toorn op tegen de dag des toorns, maar men kan ook nu toorn ophopen door Satan te dienen, de leugen lief te hebben en het Woord Gods te haten en te verwerpen. Men krijgt met die toorn te maken op de dag der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. Een ieder die ook vandaag de dag de leugen dient, Satan aanbidt, "Jood of Heiden", voor hem zal de opstanding der doden een opstanding ten oordeel blijken te zijn. Het is mijn persoonlijke ervaring dat mensen die zich met het rijk der duisternis inlaten, altijd drommels goed door hebben wie zij dienen en ook heel goed weten met welke boodschap en in wiens Naam wij optreden. Ook dit slangenzaad zal zijn oordeel niet ontlopen. In het volgende hoofdstuk gaan wij nog wat nader in op de achtergrond van Rom. 1 en 2. Maar wij hopen dat het duidelijk is aan de hand van bovenstaande teksten, dat de Bijbel ons meer grond geeft om te geloven dat de algemene opstanding der doden plaats heeft aan het begin van de duizend jaar, dan aan het eind. Wij kunnen geen reden bedenken, waarom Christus zo lang zou wachten met de opstanding der doden, als Hij is wedergekomen en als de Losser van de mens op het stof der aarde optreedt. Zij, die toch willen vasthouden aan de hypothese dat de algemene opstanding der doden plaats heeft aan het einde van de duizend jaar, zouden wij willen uitnodigen teksten aan te voeren, die dit bewijzen. Wij hopen te hebben aangetoond, dat men Openb. 20:11-15 daar niet voor kan gebruiken. Daar betreft het een opstanding en een oordeel van het omgekomen deel van de gemeente van Israël, die in de grote verdrukking zijn afgevallen van het geloof, omdat zij hun knie voor het beest en zijn beeld hebben gebogen zijn merkteken hebben gedragen. Zij maken het Koninkrijk der hemelen niet mee en worden na de duizend jaar geoordeeld. De opstandingen van de gemeente van het Ene Lichaam, de gemeente van rechtvaardigen en de gemeente van Israël zijn aparte opstandingen. Wij dienen ons er wel van bewust te zijn, dat zij die in Adam sterven en die niet tot de drie geroepen gemeenten behoren volgens 1 Cor. 15: 22 niet in Christus levend gemaakt worden, maar volgens de grondtekst "in de Christus", nog beter vertaald: "in de Gezalfde", "in de Messias". Helaas laat de vertaling het lidwoord "de" weg. Deze mensen, die Christus niet kennen, staan niet "in Christus" op zoals de gelovigen, maar worden door de Messias opgewekt en weder levend gemaakt. Dit levend maken moeten wij niet de evangelische betekenis geven van "eeuwig leven". Dit leven is levend gemaakt worden en leven op aarde in de toekomende eeuw, die duizend jaar duurt: "aioonisch leven". Men staat niet op in een verheerlijkt lichaam. Men heeft ook geen deel aan één van de drie geroepen gemeenten, die van Israël, of die van de rechtvaardigen, of die van het Ene Lichaam. Men kent de Here Jezus niet en men is ook niet wedergeboren. Het enige waar men door de Losser van verlost is, is van de zonde, (Joh.1:29) en van het gevolg van de zonde, de dood, (Hebr. 2:14-15). Niemand onder de mensen zal straks kunnen zeggen: "Ik kan er toch niets aan doen, dat ik uit Adam geboren ben en een zonde-natuur heb en dat ik als gevolg daarvan sterf. Ik kan er toch niets aan doen dat ik een geboren zondaar ben." Christus neemt als de tweede Adam de zonde en het loon der zonde, "de Adamitische dood", weg, maar daarmee is de mens nog niet verlost van zijn persoonlijke zonden en heeft hij nog niet Christus leren kennen en heeft hij nog niet leven uit God ontvangen! Dat moet allemaal nog geschieden. Wij geloven dat Christus daar de duizend jaar voor gebruikt voordat de nieuwe schepping komt. Het is de tijd dat Satan gebonden is. De verleiding is weggenomen. De zonde met als gevolg de Adamitische dood is op de achtergrond gedrongen. Maar de tweede dood is aanwezig. Het opzettelijk bedrijven van kwaad is nog mogelijk. Wij bevinden ons nog steeds in de oude schepping, maar dit zondigen wordt door de Heer bestraft met de poel des vuurs, "de tweede dood", die ten zuiden van Jeruzalem staat opgesteld. De duizend jaar is de tijd van de wedergeboorte, (Matth. 19:28), de wedergeboorte van de mensheid, voordat de mensheid de nieuwe schepping wordt binnengeleid. Aan het eind van de duizend jaar wordt Satan losgelaten. Hij verleidt opnieuw. Hierdoor komen de geveinsden aan het licht. Dan blijkt wie niet waarachtig wedergeboren zijn. Zijn deel is met Satan in de poel des vuurs, de tweede dood. Er zijn in dit kader nog wel meer teksten aan te halen, zoals 1 Tim. 4:10; Rom. 5:18; Joh. 11:24; 12:47-48, etc., maar deze teksten hopen wij D.V. later te behandelen in de brochures over: "Het optreden van de Losser", "Drie geadopteerde Zonen" en de brochure die de alverzoeningstheorie van A. Knoch toetst aan de Schrift. Wij hopen echter dat deze overdenkingen u verder mogen helpen en u een andere visie geven op de vraag: "Hoe loopt het af met de mens?". In de toekomst komen wij hier op terug.
|