Levend Water

Vindt de Grote Verdrukking
wereldwijd plaats?




Vrijgegeven gedeelte van de brochure

1. De Eindbestemming van de Mens


Het onderwerp, "de eindbestemming van de mens", dat wij in de laatste twee brochures hebben aangesneden, LW nr. 24 "Heeft de Mens een onsterfelijke ziel?" en LW nr. 25 "Waar zijn de Doden?", is een onderwerp dat in vele vraagstukken uiteenvalt.

Heeft de mens een ziel of is hij een ziel?; Wat is ziel en wat geschiedt er bij het sterven?; Heeft de mens een onsterfelijke ziel?; Gaat de mens na zijn sterven als een lichaamloze ziel naar een onderwereld?; Gaat de mens als een geest naar de hemel of gaat hij als hij slecht heeft geleefd naar de hel, waar hij al direct gepijnigd wordt?; enz.; enz.
Schriftonderzoek in de twee vorige brochures heeft aangetoond, dat Gods Woord ons tot de volgende conclusies leidt, namelijk:


De mens is niet onsterfelijk.
De mens heeft geen ziel, maar is een ziel.
De traditionele hel bestaat niet.
Er is geen dodenrijk.
Er bestaat geen onderwereld, die verdeeld zou zijn in twee delen gescheiden door een kloof.
Na het sterven komt de mens niet in een lichaamloze tussenstaat.
De mens gaat niet als een geest naar de hemel.
Het loon dat de zonde geeft, is de dood.
De mens keert weder tot stof.



Als wij de vraag stellen: "Waar zijn de doden?", dan is het antwoord ziende op alle tekstplaatsen, die wij tot dusver in de twee vorige brochures behandeld hebben, eenvoudig te geven, namelijk: "in het graf". Dit is echter wel in strijd met de traditionele orthodoxe zienswijze. De orthodoxie leert dat de onsterfelijke lichaamloze ziel, of naar het paradijs gaat waar hij zich zou bevinden in een gelukzalige tussenstaat, of hij zou naar de hel gaan waar hij al op voorhand pijn zou lijden en gekweld zou worden. Diverse orthodoxe schrijvers hebben ons de meest gruwelijke voorstellingen gegeven van wat volgens hen het lot is van de ongelovigen in de hel.

Maar het is duidelijk, dat veel van de Christelijke orthodoxe opvattingen over de onderwerpen van "de onsterfelijke ziel en "de eeuwige pijniging in de hel" afkomstig zijn uit de Griekse mythologie in plaats van uit de Bijbel. Onderzoek in de vorige brochure o.a. naar de achtergrond van de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus toonde aan dat er geen hel, onderwereld of dodenrijk bestaat, waar lichaamloze zielen bewust in zouden ronddwalen of waar ongelovig gestorvenen al voor het oordeel zouden worden gekweld. Deze voorstelling is gebaseerd op de Babylonische, Egyptische en Griekse mythologieën en de valse leer van de Farizeeën. De gestorvenen zijn volgens de Bijbel niet in een hiernamaals. Dat is een heidense voorstelling van zaken. De gestorvenen zijn in de Sheol, in de Hades, "in het graf", waar de doden van niets weten.

Niettemin houden vele Christenen krachtig vast aan deze orthodoxe opvattingen en beschouwen zij diverse tekstplaatsen uit o.a. het Mattheus evangelie en het bijbelboek "Openbaring" als het afdoende bewijs voor hun mening. Het is eenvoudig na te gaan, waarom men aan de hand van diverse teksten bovenstaande traditionele opvattingen blijft huldigen.

Christus zegt in Matth. 25:41 tot hen, die aan Zijn linkerhand zijn: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is". De uitvoering van dit oordeel vinden wij in vers 46: "En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven".
In 2 Thess. 1:7-9 lezen wij hoe Christus bij Zijn openbaring van de hemel met de engelen Zijner kracht in vlammend vuur straf oefent over hen die het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen: "Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren", (2 Thess. 1:9).
Tot de aanbidders van het beest wordt gezegd, dat zij zullen worden: "gepijnigd met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt", (Openb. 14:10-11).
Later lezen wij dat de duivel: "werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden", (Openb. 20:10).

Velen geloven dat deze beschrijvingen bij elkaar genomen toch een onweerlegbaar bewijs vormen van het feit dat de ongelovigen werkelijk gepijnigd zullen worden en dat aan hun bewuste pijniging in alle eeuwigheden geen einde zal komen. Zo op het eerste gezicht lijkt dit een volkomen logische gevolgtrekking. Echter wij dienen altijd teksten in hun Bijbelse context te interpreteren.




2. Een onjuist Apocalyptisch Eindtijdbeeld


De geciteerde teksten uit het Mattheus Evangelie zijn teksten die genomen zijn uit de profetische rede van de Here Jezus. Deze profetische rede strekt zich uit over Matth. 24 en 25. De profetische rede van Christus in Mattheus staat niet los van het Bijbelboek Openbaring en hetgeen Paulus verklaart in 2 Thess. Om deze Schriftplaatsen in hun context te kunnen verklaren en te kunnen begrijpen over wie het hier gaat en welke oordelen het hier betreft, dienen wij een correct Bijbels beeld te hebben van de eindtijd. Helaas hebben vele christenen vandaag de dag een onjuist beeld ten aanzien van de eindtijd, omdat zij jarenlang zijn voorgegaan in een uitleg, die alles wat in Gods Woord geschreven staat over "De grote verdrukking", over "Het koninkrijk der hemelen", over "De voleinding der wereld", enz., wereldwijd toepast. Vele gelovigen, met name evangelische christenen, hebben hierdoor een negatief apocalyptisch beeld over de wereld in de eindtijd opgebouwd.

Velen geloven dat heel deze wereld in de grote verdrukking terecht zal komen, nadat de gelovigen van deze aarde zijn weggenomen door middel van een opname in de lucht. Allerlei evangelische films zijn er gemaakt met pakkende titels, zoals bijvoorbeeld: "Een dief in de nacht", die stuk voor stuk laten zien dat na deze opname van de gemeente heel de wereld bij de openbaring van de antichrist, deze antichrist achterna zal lopen. Men denkt dat het volk Israël in die tijd vreselijk verdrukt zal worden door de volkeren onder aanvoering van deze antichrist. Als een straf van God zullen de oordelen van het Bijbelboek Openbaring de mensheid op ontzettende wijze treffen. Het zal een tijd zijn, zo meent men, dat Gods toorn dood en verderf zaait, omdat de mensheid weigert zich te bekeren. Talloze rampen zullen in een steeds sneller tempo de aarde treffen, totdat in een finaal treffen bij de slag van Armageddon Jezus Christus wederkomt en Hij alle tegenstand zal overwinnen. Hierna zullen alle volkeren van deze aarde voor de troon Zijner heerlijkheid worden gebracht, waar zij worden geoordeeld, wie wel en wie niet het duizendjarige vrederijk mag binnengaan, (Matth. 25:31-46).

De schrijver gelooft om een aantal redenen dat dit negatieve apocalyptische wereldbeeld van de eindtijd helemaal niet met de Bijbel overeenstemt en dat de grote verdrukking niet wereldwijd , maar lokaal in het Midden-Oosten zal plaatsvinden. Eén van de redenen, waarom wij dit geloven, is het uitermate Joodse karakter van de profetische rede van Matth. 24-25 en het Bijbelboek Openbaring. Wie de profetische rede van de Here Jezus wil verklaren, kan dit niet doen zonder de Openbaring van Jezus Christus, (Openb. 1:1). Het Bijbelboek Openbaring is in feite een nadere uitleg van de profetische rede van Matth. 24-25. Het één kan men niet los zien van het andere. Met nadruk wijzen wij erop dat het Bijbelboek Openbaring niet de openbaring is van Johannes, maar dat het de openbaring is van Jezus Christus, waarbij Jezus Christus aan Zijn dienstknechten toont, hetgeen weldra moet geschieden, (Openb. 1:1). Dit is hetzelfde thema van Matth. 24-25, waar Jezus Christus drie vragen van Zijn dienstknechten beantwoordt over de eindtijd en waar Hij hen ook toont hetgeen geschieden moet.


2.1 Israël is de geadresseerde van "Openbaring"

Zowel bij het Bijbelboek Mattheus als bij het Bijbelboek Openbaring valt het sterk Joodse karakter op. En altijd wordt bij de uitleg van de profetische rede van Matth. 24-25 en bij de uitleg van het Bijbelboek Openbaring dit sterk Joodse karakter helemaal uit het oog verloren.

Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed 6 - en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen. (Openb. 1:5b-6)

Wie zijn dit, die de Jezus Christus danken voor Zijn liefde en verlossing? Zij zeggen dat Hij hen gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters. Zij vormen in feite een koninkrijk van priesters. Wie zijn dit? Nu als wij naar Ex. 19 gaan, ontdekken wij dat dit het volk Israël is.

3 Toen klom Mozes op tot God, en de Here riep tot hem van de berg, en zeide: Zo zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: ..... 6 En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult. (Ex. 19:3-6)

Hier, bij de wetgeving op de Sinaï, "de sluiting van het oude verbond", zien wij dat God Mozes laat spreken tot het huis van Jakob, "de Israëlieten", en dat God zegt, dat zij voor Hem "een koninkrijk van priesters, een heilige natie" zullen zijn. Nergens lezen wij dat de gemeente, "het lichaam van Christus", een koninkrijk van priesters wordt genoemd. De enige keer naast Openb. 1:6 dat het Nieuwe Testament spreekt over een koninkrijk van priesters, is in 1 Petr. 2:9-10.

9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: 10 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.

Hoewel deze teksten altijd op de gelovigen van vandaag, "de gemeente van het Ene Lichaam", worden toegepast, heeft Petrus het hier duidelijk over Israël. Zij zijn een uitverkoren geslacht. Dat is bijvoorbeeld mijn eigen geslacht, of uw geslacht niet. Wij stammen niet af van een uitverkoren geslacht. Joden wel. Zij zijn een heilige natie, (zie ook Ex. 19:6). De gemeente van Christus is geen natie, zoals de natie Israël, de natie Duitsland, enz.. Zij zijn een volk Gode ten eigendom. Wij als gemeente van Christus zijn geen volk, zoals het Joodse volk, zoals het Nederlandse volk, enz.. Petrus merkt op: "U, eens niet Zijn volk, (Lo-Ammi), nu echter Gods volk (Ammi), eens zonder ontferming, (Lo-Ruchama), nu in Zijn ontferming aangenomen, (Ruchama). Zie voor de profetische parallel Hosea 1:3-12; 2:20-22.
Het is duidelijk dat Petrus profetisch over Israël schrijft in de toekomst, als zij weer door de Here wordt aangenomen. Momenteel is zij Lo-Ammi, "Niet-Mijn-Volk", sinds Hand 28:28. Straks zal Israël weer Ammi zijn, als zij zich bekeert onder de prediking van Elia, (Mal. 3:1; 4:5-6), de heraut van de komende Koning. Bij de uitleg van 1 Petr. 2:9-10 dienen wij tevens in het oog te houden, aan wie Petrus zijn brieven adresseert.

Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatie, Kappadocie, Asia en Bitynie, (1 Petr. 1:1)

Petrus schrijft aan de vreemdelingen, de buitenlanders in de verstrooiing, de buitenlandse Joden in de diaspora. Vele Joden bleven na de Assyrische en Babylonische ballingschap in de wereld achter en keerden niet meer terug naar Palestina. Zij worden de diaspora genoemd, "de verstrooide Joden". Het woord "diaspora" komt driemaal in het Nieuwe Testament voor; de eerste keer in Joh. 7:35. Daar vragen de Joden zich onder elkaar af, wat de Here Jezus bedoelt met de woorden: "Nog korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft. Gij zult Mij zoeken en niet vinden en waar Ik ben, kunt gij niet komen". Verwonderd vragen zij zich af: "Hij zal toch niet gaan tot ons volk, die verstrooid zijn in de Griekse wereld?". Met de "diaspora" wordt altijd het verstrooide deel van volk van Israël in de wereld aangeduid. De tweede keer dat "diaspora" voorkomt is in Jac. 1:1.

Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing. (Jac. 1:1)

Het is duidelijk, wie die 12 stammen in de verstrooiing zijn. Dat zijn de 12 stammen van Israël. Daarom als voor de laatste keer "diaspora" voorkomt in 1 Petr. 1:1, "aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn", dan is het nogal duidelijk, dat dit wijst op het verstrooide deel van Israël in de Griekse wereld. Als wij dus lezen in Openb. 1:5-6 over gelovigen die de Here prijzen omdat Hij hen lief heeft en verlost heeft en dat Hij hen tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader heeft gemaakt, dan is dat het volk van Israël. Israël is een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, (1 Petr. 2:9-10).

Dit is niet de gemeente van het Ene Lichaam. Wij zijn geen koninkrijk van priesters. Wij zijn niet de geadresseerden van het Bijbelboek Openbaring of de brieven van Petrus. Dat is Israël. En het Bijbelboek Openbaring zou veel beter begrepen worden, als men dit meer in het oog zou houden. Want dan ga je de inhoud van dit boek niet zomaar betrekken op de gemeente van vandaag of op de gehele wereld, maar dan laat je de inhoud van dit Bijbelboek in zijn juiste context, daar waar het thuishoort, namelijk bij Israël.


2.2 Johannes is gefocust op het Midden-Oosten

Een ander sleutelvers, dat het Joodse karakter van het Bijbelboek Openbaring onderstreept, is Openb. 1:10.

Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, (Openb. 1:10)

De apostel Johannes komt hier in geestvervoering. Deze uitdrukking dat Johannes in vervoering des geestes komt, komen wij nog drie maal tegen in Openbaring.

Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten. (Openb. 4:2)

En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, (Openb. 17:3)

En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; (Openb. 21:10)

Direct zien wij het resultaat, als Johannes in vervoering des geestes komt, namelijk hij ziet. In het ene geval ziet hij een troon in de hemel, in het andere geval een vrouw op een scharlakenrood beest en daarna ziet hij het hemelse Jeruzalem. Het is duidelijk dat Johannes een visioen ziet als hij in vervoering des geestes komt. Dit is ook het geval in Openb. 1:10. Daar ziet hij en bevindt hij zich op de dag des Heren.

De uitdrukking "de dag des Heren" komt vier maal voor in het Nieuwe Testament. In 1 Thess. 5:2 vestigt Paulus de aandacht op het feit dat de dag des Heren komt als een dief in de nacht, dus vrij plotseling. In 2 Thess. 2:2-3 toont Paulus dat de dag des Heren ook weer niet zo maar komt, omdat eerst de afval moet komen als de zoon des verderfs, (de antichrist), zich openbaart. Daarna pas, breekt volgens Paulus de dag des Heren aan. De Thessalonicenzen moesten zich daarom niet zo snel van de wijs laten brengen door een geestesuiting of door een prediking of door een brief die zogenaamd van Paulus afkomstig was. Die konden allemaal wel doen voorkomen, alsof de dag des Heren nu al was aangebroken, maar dat was geenszins het geval. Ook Petrus vestigt in 2 Petr. 3:10 evenals Paulus in 1 Thess. 5:2 de aandacht op het feit dat als de openbaring van de mens der wetteloosheid en de afval hebben plaatsgehad, dat de dag des Heren vrij plotseling komt, ja als een dief, terwijl men het niet verwacht.

De vierde en laatste maal komt de dag des Heren voor in Openb. 1:10, waar Johannes in een visioen de dag des Heren ziet en alle gebeurtenissen, die de dag des Heren inluiden, gadeslaat en vastlegt in een boek. De dag des Heren is niet de zondag, zoals sommigen leren, maar de periode vanaf het moment dat de Here Jezus Christus, die alle macht heeft in de hemel en op aarde, deze daadwerkelijk opneemt en gaat uitoefenen. Dit vindt zijn aanvang in Openb. 11:15,17 bij het blazen van de zevende en laatste bazuin, als Christus die nu gezeten is aan de rechterhand des vaders, opstaat en Zijn koningschap aanvaardt.

De uitdrukking "de dag des Heren" komt 17 maal voor in het Oude Testament: dertien maal profetisch ten aanzien van Israël; twee maal t.a.v. Babel; eenmaal t.a.v. Egypte en eenmaal t.a.v. de omringende naties van Israël. Dat dertien maal Israël in directe relatie wordt genoemd met de dag des Heren wijst erop dat Israël in het middelpunt staat op de dag des Heren. Dat vier maal de omringende landen worden genoemd, wijst erop dat de dag des Heren gefocust is op het Midden-Oosten, met in het zuiden Egypte met de Nijl en in het noorden Babel met de Eufraat. Alles wat wij in het Nieuwe en Oude Testament vinden over de dag des Heren is beperkt tot Israël en zijn omringende landen. Niets wordt er gezegd over de rest van de wereld.


2.3 De toestand in de wereld wordt niet beschreven

Een andere reden waarom wij niet geloven dat de grote verdrukking wereldwijd plaats zal vinden, maar dat zijn omvang beperkt is tot het Midden-Oosten, is dat alle profetische gebeurtenissen voortdurend plaatsvinden in Israël. Met name is Jeruzalem steeds het centrum van alle profetische aandacht. Als wij bijvoorbeeld kijken naar hetgeen de Here Jezus zegt in Matth. 24:16-21, dan krijgen wij hele gedetailleerde informatie.

16 laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. 17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, 18 en wie in het veld is, kere niet terug om zijn kleed mede te neme. 19 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. 20 Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. 21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. (Matth. 24:16-21)

De Here Jezus geeft hier de raad aan allen die in Judea zijn te vluchten naar de bergen. Deze vlucht betreft Joodse mensen. Dit betreft geen Nederlanders of Japanners. Deze verzen beperken zich tot Judea en de verdrukking van Israël. Deze Joden zullen moeten rennen voor hun leven. Wee de zwangeren, wee de moeders, die baby's moeten meenemen. Als wij acht geven op Matth. 24:15, begrijpen wij, waarom zij moeten vluchten.

15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniel gesproken is, op de heilige plaats ziet staan (wie het leest, geve er acht op) 16 laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. (Matth. 24:15-16)

Als wij acht geven op hetgeen door Daniël is geschreven en wij vergelijken Dan. 9:27 met Matth. 24:15, dan komen wij tot de ontdekking dat Matth. 24 niet slaat op de toestand in de wereld, maar op de toestand in Jeruzalem. Een gruwel is in de Bijbel altijd een afgodsbeeld, (Deut 7:25-26). De heilige plaats is de tempel in Jeruzalem. Christus heeft het hier over het beeld van het beest dat zal worden opgericht. Daniël toont ons dat deze gruwel in een vleugel van de tempel zal worden gezet. Dit afgodsbeeld van het beest brengt verwoesting, want het zal een geest worden gegeven, zodat het beeld kan spreken, zoals een hedendaagse computer.

15 En hem werd gegeven om aan het beeld van het beest een geest te schenken, zodat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden. 16 En het maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd, 17 en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft. (Openb. 13:15-17)

Dit afgodsbeeld kan de gegevens doorgeven van hen die het beeld van het beest niet aanbidden. Deze Joden worden gedood, staat er. Het is dus zaak te vluchten, als je het beeld van het beest niet wilt aanbidden. Dit mainframe (deze computer) kan blijkbaar nog veel meer, want het zorgt voor het merkteken en het verzorgt blijkbaar het hele betalingsverkeer van Israël, want je kan niet kopen of verkopen, als je niet geregistreerd staat. U kunt het vergelijken met de betaalsystemen van tegenwoordig. Zonder uw pinpas en bankrekening kunt u ook nu al niet veel meer.

Als wij verder acht geven op Dan. 9:24-27 waar de Here Jezus naar verwijst in Matth. 24:15, dan worden wij er weer mee geconfronteerd dat de profetie van Dan. 9 bij uitstek over Israël gaat en niet over de toestand in de wereld.

Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, (Dan. 9:24)

Daniël's volk is het volk van Israël en Daniël's heilige stad is de stad Jeruzalem. Deze profetie van Daniël evenals de profetische rede van de Here Jezus en de Openbaring van Jezus Christus betreffen dus in de eerste plaats het volk Israël en de stad Jeruzalem.

De wereldrijken, zoals het Babylonische rijk, het rijk van de Meden en de Perzen, het Griekse en het Romeinse rijk, Egypte en Assur, worden in de Bijbel alleen genoemd, indien deze rijken heersten over het volk van Israël en het land in bezit namen. Over het rijk der Inca's of over de Chinese dynastieën of over het rijk van Karel de Grote vindt je niets in de Schrift, omdat deze rijken in geen enkele relatie tot Israël stonden. De Bijbel is geen geschiedenisboek waar de wereldgeschiedenis in opgetekend staat, maar is een boek dat in de eerste plaats Gods handelen beschrijft ten aanzien van het uitverkoren volk Israël in verleden, heden en toekomst. Dit handelen begint in Genesis en eindigt in Openbaring. Waarom? Omdat uit dit volk de Verlosser der wereld geboren is, de Zoon des mensen. Omdat dit volk de bewaarder is van de woorden Gods en omdat dit volk Gods kanaal van zegen is voor de volkeren. Gods plan der eeuwen loopt via dit volk.

Wij moeten er daarom niet vreemd van opkijken dat zowel het Mattheus Evangelie als het Bijbelboek Openbaring een sterk Joods karakter hebben. Het Mattheus Evangelie is een evangelie geschreven voor de Joden. De Here Jezus wordt hierin getoond als hun Messias, "de Koning van Israël". In het totaal haalt Mattheus 92 maal het Oude Testament aan. Openbaring spant wat dit betreft de kroon, want nota bene wordt 285 maal het Oude Testament aangehaald. Ook Openbaring is overduidelijk een Joods boek. Als wij zo dit Oud Testamentische en Joodse karakter zien van Openbaring en de profetische rede in Matth. 24-25, dan mogen wij ons terecht afvragen of de grote verdrukking wel de hele wereld betreft en of wij de profetische gebeurtenissen die in deze Bijbelboeken beschreven worden, wel wereldwijd mogen toepassen?




3. De Wereld van de Bijbel

3.1 Het woord "Wereld" in de grondtekst

Deze belangrijke vraag willen wij beantwoorden door een onderzoek te doen naar de betekenis van het woord "wereld" in de Bijbel. Wereld kan een vertaling zijn van vier verschillende Griekse woorden: "Aioon, Kosmos, Oikoumene of Ge".

3.1.a "Aioon" - Eeuwperiode
"Aioon" wordt vaak vertaald door wereld, maar betekent eigenlijk "eeuw". Dr. E.W. Bullinger definieert aioon als een eeuwtijd of eeuwperiode. Later gaan wij in deze studiereeks dieper op de betekenis van aioon in, omdat aioon gebruikt wordt in de uitdrukking "de voleinding der wereld", die wij o.a. tegenkomen in Matth. 24:3.

Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld?, (Matth. 24:3).

In wezen vragen de discipelen niet naar het teken van de voleinding der wereld, maar naar het teken van de voleinding van de aioon, de voleinding van de eeuw. Zij vragen hier in feite opheldering over de gebeurtenissen die plaats zullen hebben aan het einde van de tegenwoordige aioon, die begon na de zondvloed en die eindigt bij de wederkomst van Christus.

3.1.b "Kosmos" - De geschapen wereld
Het woord "kosmos" wordt ook veel vertaald met "wereld". De kosmos is de uiterlijk geschapen wereld. "Kosmos" komen wij veel tegen in het Johannes evangelie, bijvoorbeeld:

Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend, (Joh. 1:10)

en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is. (Joh. 4:42)

Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben. (Joh 8:12)

Deze voorbeelden geven duidelijk aan, wat kosmos betekent. Het is de geschapen geordende wereld en duidt o.a. de mensheid in die geordende wereld aan.

3.1.c "Oikoumene" - Gebied
Hiernaast komen wij in de Griekse grondtekst voor "wereld" ook het woord "oikoumene" tegen. "Oikoumene" duidt de bewoonde wereld aan. In het woord oikoumene zit het werkwoord oikeo, dat "wonen" betekent. In Nieuw Testamentische tijden was het dat deel van de wereld dat door de Grieken bewoond werd ter onderscheiding van de landen van de barbaren. "Kosmos" duidt dus heel de wereld aan, terwijl "Oikoumene" een veel beperkter deel van de wereld aanduidt. Wij komen oikoumene o.a. tegen in Luc. 2:1.

En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven.

De NBG vertaalt oikoumene hier met rijk, doelend op het Romeinse Rijk. Of heel het Romeinse Rijk zich moest laten inschrijven, is nog maar de vraag. In ieder geval moest men in het deel van het Romeinse Rijk, waartoe Palestina behoorde, zich laten inschrijven. De NBG vertaalt oikoumene ook met rijk in Hand. 11:28.

en een uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius. (Hand. 11:28)

Ook hier vertaalt de NBG oikoumene met rijk. Agabus, een profeet uit Jeruzalem, die hier in Hand. 11 Antiochië bezoekt, voorspelt dat er een hongersnood zal komen over het hele gebied, waartoe Jeruzalem en Antiochië behoorden. Onder keizer Claudius is deze hongersnood ook daadwerkelijk over dit deel van het Romeinse Rijk gekomen. Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat oikoumene voortdurend een gebied aanduidt. Het betreft niet de gehele wereld, maar het gebied, waar het land van Israël deel van uitmaakt. "Oikoumene" betreft de regio, de wereld waarin de gebeurtenissen van de Bijbel zich steeds afspelen. Hand. 24:5 bevestigt dit ook.

Want wij hebben gevonden, dat deze man een pest is, iemand, die opstanden verwekt onder alle Joden over de ganse wereld, een eerste voorstander van de secte der Nazoreeërs; (Hand. 24:5)

Wij vinden hier de apostel Paulus in een rechtszaak verwikkeld, die dient voor de stadhouder Felix en die tegen Paulus is aangespannen door de Hogepriester Ananias en de Joden. De advocaat van de Joden, "Tertullus", beschuldigt Paulus ervan, dat hij in de hele regio opstanden onder de Joden verwekt. Ook hier wordt duidelijk dat oikoumene niet de hele wereld betreft, maar dat het een relatief klein deel van de wereld aanduidt, het gebied waar de apostel Paulus heeft gewerkt.

Hoe groot is de oikoumene in feite? Welk gebied betreft het op aarde? Welke landen behoren hiertoe? Wij geloven dat de oikoumene het gebied is, waar in de Bijbel altijd al Bijbelse geschiedenis is geschreven, namelijk het Midden-Oosten met in het centrum het land Israël en de stad Jeruzalem. Het Bijbelboek Openbaring, dat een uitgebreide uiteenzetting vormt van de profetische rede van Matth. 24-25, kan ons helpen de regio van de oikoumene nog wat exacter te specificeren. De eerste keer dat oikoumene voorkomt in het Bijbelboek Openbaring is in Openb. 3:10.

Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. (Openb. 3:10)

Als wij zo dit vers lezen, dan zult u denken dat wij met ons hele betoog wel kunnen inpakken, want hier staat toch klip en klaar dat de ure der verzoeking over de gehele wereld komt, om iedereen te verzoeken die op de aarde wonen. Toch als wij nauwgezetter naar het vers in de grondtekst kijken, dan ontdekken wij dat voor het woord "aarde" hier ge staat.

3.1.d "Ge" - Land
"Ge" wordt meestal vertaald door "aarde" of "wereld", maar in veel gevallen kan ge het beste vertaald worden door "land", zoals wij later in deze brochure uitgebreid zullen zien. Bijvoorbeeld in Hand. 1:8 wordt ge ook met "aarde" vertaald in de NBG, terwijl "land" veel logischer is.

maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. (Hand. 1:8)

Wij zien hier dat de apostelen van de Here Jezus de opdracht krijgen om als getuigen van Hem op te treden eerst in Jeruzalem, daarna in geheel Judea en Samaria en dan tot het uiterste van het land c.q. de landsgrenzen van Israël. De onjuiste vertaling van ge door "aarde" veroorzaakt in deze tekst wel een hele onnatuurlijke overgang. Eerst is de opdracht heel lokaal: "Jeruzalem, Judea en Samaria" en dan zou volgens de vertalers de opdracht een enorme sprong moeten maken naar het uiterste der aarde. Dit past eigenlijk al niet in de tekst. Helaas concluderen velen, uitgaande van de vertaling van ge met "aarde", dat de apostelen blijkbaar in de Handelingen gefaald hebben in de uitvoering van hun opdracht. Maar dan doen wij de twaalf apostelen echt te kort.

Als wij nagaan hoe zij hun opdracht hebben vervuld, dan zien wij heel duidelijk in het Bijbelboek Handelingen dat zij eerst getuigen van Christus zijn geweest in Jeruzalem, daarna in Judea en Samaria en uiteindelijk tot aan de grenzen van het land Israël. De apostel Petrus die de sleutels van het koninkrijk had ontvangen, zien wij gebied na gebied ontsluiten voor het koninkrijk. Eerst vinden wij hem in Jeruzalem (Hand. 2), daarna in Judea en Samaria (Hand. 8:1,4,14-17) en uiteindelijk aan de uiterste grens van het land, Ceasarea, (Hand. 10:44-48). Iedere keer vindt er een herhaling plaats van de pinksterdag, namelijk uitstorting van geest. De twaalf apostelen hebben dus wel degelijk zich keurig aan de opdracht van de Here Jezus gehouden en deze vervuld, als wij maar ge in Hand. 1:8 niet vertalen met "aarde", maar met "land". Ditzelfde geldt voor Openb. 3:10.


3.2 De regio van het Midden-Oosten en het land Israël

Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele regio (oikoumene) komen zal, om te verzoeken hen, die in het land (ge) wonen. (Openb. 3:10)

U ziet dat als wij in de tekst rekening houden met de betekenis van "oikoumene" en "ge" dat dan Openb. 3:10 een hele andere betekenis krijgt. In plaats van dat de ure der verzoeking een wereldwijde impact heeft, blijkt het veel meer een lokaal gebeuren te zijn. De ure der verzoeking is de grote verdrukking. Elders in de Schrift wordt de grote verdrukking Jakobs benauwdheid genoemd. Het is de verdrukking van het volk Israël.

In deze brochure hebben wij al gezien aan de hand van o.a Openb. 1:5-6, dat de geadresseerden van het Bijbelboek Openbaring de Israëlieten zijn. Zij zijn dat koninkrijk van priesters. Als wij rekening willen houden met deze geadresseerden van het Bijbelboek Openbaring, dan wordt duidelijk dat de Here Jezus hier in Openb. 3:10 belooft dat hij de gelovige Israëliet uit de ure der verzoeking zal bewaren. Altijd zit men enorm met deze tekst te stoeien, omdat men Openb. 3:10 betrekt op de gemeente van vandaag en zodoende rijst dan de vraag of de gemeente van het lichaam van Christus door de grote verdrukking zal gaan of niet?

Maar deze tekst heeft niets met de gemeente van het Ene Lichaam te maken. In deze tekst belooft de Here dat Hij het gelovige deel van het volk Israël bewaren zal voor de grote verdrukking, die over het hele gebied zal komen om te verzoeken hen, die in het land van Israël wonen. Openb. 3:10 geeft exact het geografisch gebied aan waar de grote verdrukking plaats zal vinden. Het is de verzoeking van Israël. ....................... enz.




Bent u geïnteresseerd geraakt?

Bestel de brochure

    






© Levend Water