Terug | Inhoudsopgave | Heen


Begon de Gemeente op de Pinksterdag?




2.5 Wat vond plaats op de Pinksterdag?

Daar kunnen wij kort en bondig op antwoorden. Petrus zegt: "Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël", (Hand 2:16). Petrus adresseert zijn toespraak aan de Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijn, (Hand 2:14). Later spreekt hij hen allen tegelijk aan, als "mannen van Israël", (Hand 2:22), "mannen broeders", (Hand 2:29), "het ganse huis Israëls", (Hand 2:36). Als wij daar Petrus verklaring van Hand 10:28 bijnemen "Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te voegen bij of te gaan tot een niet-Jood", en zien hoe een onrust er in de gemeente van Jeruzalem ontstond in Hand 11:18, tezamen met de exclusiviteit van de woordverkondiging "alleen tot Joden" van Hand 11:19, dan levert dit voldoende bewijs dat er geen heidenen aan het Pinksterfeest deelnamen, dan alleen "jodengenoten", die tot het Joodse geloof waren toegetreden en besneden waren. De houding van de Joden in het algemeen in Jeruzalem, zoals dit naar voren komt in Hand 21:26-36, toont wat zou kunnen gebeuren als heidenen aan het Pinksterfeest in Hand 2 hadden deelgenomen. De naties van deze aarde zullen eenmaal opgaan naar Jeruzalem om het Loofhuttenfeest te vieren, zoals Zach 14:16-19 openbaart, maar dit wacht totdat Christus wederkomt en Hij het koninkrijk opricht.

Lukas zegt in Hand 2:1 letterlijk: "En toen de Pinksterdag vervuld werd". Hij doelde hier op het feit, dat profetie vervuld werd, (zie Luk 9:51). Dit zegt ook Petrus: "Dit is het waarvan gesproken is door de profeet Joël", (Hand 2:16).

en zij werden allen vervuld met de heilige Geest (grondtekst: geen lidwoord) en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken, (Hand 2:4).

De apostelen werden vervuld met heilige geest, d.w.z. niet met de Persoon van de Heilige Geest, maar met de kracht van omhoog. De Here Jezus had Zijn discipelen in Luk 24:49 gezegd dat zij in de stad Jeruzalem moesten blijven totdat zij bekleed zouden worden met kracht uit den hoge. Dit is pneuma hagion, "heilige geest". Op de Pinksterdag bekrachtigde de Gever, "De Heilige Geest", de apostelen met kracht uit den hoge, pneuma hagion, "heilige geest", die bestond uit geestesgaven. Het is dus nodig om onderscheid te maken tussen de Gever en Zijn gaven. De Heilige Geest zien wij bijvoorbeeld in Hand 1:16; 5:3, enz. en Zijn gaven in Hand 1:5; 2:4,38; 4:8, enz. (Zie verder Appendix 101 uit de Companion Bible).

De kracht van omhoog waarmee de apostelen bekrachtigd werden, nam de vorm aan van "tongen" als van vuur, dat uitbeeldde dat zij in andere talen, dialecten, met de verzamelde menigte konden spreken "uit alle volken onder de hemel". Dit was de gave der tongen, de gave der talen. Het gevolg was dat alle 12 getuigen, ieder voor zich, een groepje hoorders uit de menigte konden nemen, tot wie zij konden spreken in de taal van het land, waar deze joden vandaan kwamen. Zo ontstonden er 12 groepjes, die in hun eigen taal de apostelen hoorden spreken over de grote daden Gods, (Hand 2:8,11). Het is belangrijk op te merken, dat de kracht van het woord hier gegeven wordt voordat andere krachten volgen, zoals genezingen en wonderen. Dit spreken van de apostelen was krachtig. Zij brachten een machtig woord, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.

Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël, (Hand 2:16).

Even krachtig als Johannes de Doper verkondigt Petrus het woord en toont dat de Oud-Testamentische profeten over deze uitstorting van geest hadden geprofeteerd. Hij toont dat Jezus is de Christus, "de Messias", en hij roept het ganse huis Israëls op om zich te bekeren en zich te laten dopen, (Hand 2:14-39). Indien Israël op deze uitnodiging zou ingaan, dan zou de Here Jezus worden gezonden en dan zou het herstel van Israël en de oprichting van het koningschap aan Israël plaatsvinden: "de tijden van verademing", "de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten van oudsher", (Hand 3:19-21). Zij, die in Hand 2 de geboortedag van de tegenwoordige gemeente willen zien, komen soms tot verbazingwekkende uitspraken. Men beweert rustig dat Petrus er eigenlijk niets van begreep wat God deed op de Pinksterdag.

Of Petrus en de anderen dit begrepen, is volstrekt niet aan de orde! Het kenmerk van de huidige bedeling is het tot stand komen van de Gemeente. En aangezien de Gemeente met Pinksteren begon, is er slechts één bedeling geweest van Pinksteren tot nu toe.

Dit is wel een krasse uitspraak. Begrepen Petrus en de anderen niet wat er plaatsvond op de Pinksterdag?

L De Here had nota bene hun verstand geopend, zodat zij de Schriften begrepen.

L De Here had ze veertig dagen lang onderwezen in die Schriften en hen opdracht gegeven van Hem te getuigen aan het volk Israël.

L Op de Pinksterdag werden de 12 apostelen vervuld met de kracht uit den hoge.

L Bekrachtigd door De Heilige Geest spraken zij, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.

L Met autoriteit verklaart Petrus: "Dit is het waarvan gesproken is door de profeet Joël".

Petrus en de anderen zouden niet begrijpen, wat God aan het doen was? Het is niet te geloven dat men zoiets naar voren durft te brengen. Wij denken dat het omgekeerde waar is en dat dit soort schrijvers niet weten, wat God aan het doen was op de Pinksterdag. Ze zijn schijnbaar net zo ziende blind en zo horende doof als het volk Israël, dat wegens ongeloof niet op Gods boodschap wilde ingaan.

Petrus rechtstreeks geïnspireerd en gedreven door de heilige Geest sprak op de Pinksterdag van Godswege. Petrus vol van heilige Geest wist absoluut waarover hij het had. Wij zouden in kunnen gaan op de uitvoerige toespraak van Petrus, waarin hij de profetie van Joël aanhaalt. Hoe Joël oproept tot berouw en bekering, (Joël 2:12-13). Hoe hij voorzegt de uitstorting van geest, waardoor alles wat is verdord en verwelkt tot leven komt, (Joël 2:28-29; 1:12; 3:18). Hoe de bijeenvergadering en het herstel aller dingen verbonden is met Israël en met de grote en geduchte dag des Heren. Op dit alles zouden wij kunnen ingaan, maar dit zou te veel ruimte vergen. Ditzelfde geldt voor het leven in de gemeente, (Hand 2:41-47; 4:32-37). Men had alles gemeenschappelijk. Men verkocht hun bezittingen en have, omdat waar Pinksteren (Penta 5 ---> 50 dagen moest men tellen ---> het 50ste jaar) naar wijst "Het Jubeljaar", ja het grote Jubeljaar voor de deur stond. Zodra Christus zou wederkomen, zouden alle bezittingen die in vreemde handen waren overgegaan, weer herverdeeld worden, (Lev 25), want het land en alle have daarin is van de Here. Wij zien allerlei millenniumachtige schaduwen in de gemeente van Israël, die de Here bouwde op het getuigenis van Petrus, (Matth 16:16-20).
Het is verleidelijk hier nog meer over te zeggen, maar dat moeten wij uitstellen tot een andere gelegenheid. Wij hopen genoeg bewijzen te hebben aangevoerd, om te tonen dat wij de "Kerk" niet kunnen introduceren op de Pinksterdag, evengoed wij haar niet kunnen introduceren in de profetie van Joël. Daarom moeten wij de traditionele opvatting, dat de tegenwoordige gemeente op de Pinksterdag is geboren, beslist afwijzen. Als wij letten op welke bedeling Petrus en de apostelen als bedelers van Godswege bekendmaakten en toebedeelden aan Israël, dan is dat die van het koninkrijk. Deze gemeente van Israël was dagelijks eendrachtig in de tempel, (Hand 2:46). Het waren ijveraars voor de wet, (Hand 21:20). Deze gemeente stond apart, zoals de gemeente van Israël altijd apart had gestaan. De wet werd niet afgeschaft in de Handelingen, maar een oud verbond ging over in een nieuw verbond. Deze gemeente van Israël moeten wij scheiden van de gemeente van rechtvaardigen, die terugging tot Abraham in zijn onbesneden staat, die in het tweede deel van de Handelingen in aanschijn kwam om Israël tot naijver te wekken. Deze twee geloofsgroepen, die verdwenen aan het einde van de Handelingen bij het omhakken van de olijfboom, moeten wij scheiden van de kinderen Gods van tegenwoordig, waaraan Paulus "De Verborgenheid" aangaande het Lichaam van Christus openbaart, waardoor men groeien kan van het kindschap tot het zoonschap. De Verborgenheid aangaande het Ene Lichaam is geen doorontwikkeling van ideeën van de apostel Paulus, maar een geheel nieuwe openbaring van een geheim dat in God verborgen was gebleven, (Ef 3:9). Het is ook geen boodschap die reeds aan Abraham bekend was, (Gal 3:7-9). Het betreft een verborgenheid, die teruggaat naar "vóór de grondlegging der wereld". Het was in God verborgen en niemand had er ooit van gehoord, dit in tegenstelling tot de verborgenheid van Christus, (Ef 3:4-5), waarover God al tot Adam sprak in Gen 2:15.




Terug | Inhoudsopgave | Heen


© Copyright
Levend Water