Terug | Inhoudsopgave | Heen


Begon de Gemeente op de Pinksterdag?




Als men met deze vraag bedoelt: "Begon de gemeente van de verborgenheid op de Pinksterdag?", dan luidt het antwoord: "Nee!". De Pinksterdag zelf in Hand 2, als ook de context er voor in Hand 1, als de context er na in Hand 3,4,5, enz. geven geen enkel aanknopingspunt voor zo'n veronderstelling. Het is pure inlegkunde om de Pinksterdag te veranderen in de geboortedag van de tegenwoordige gemeente.


2.1 De vraag naar het Herstel van het Koningschap

Lukas schrijft zijn boek voor "Theofilus", (Hand 1:1). Lukas vertelt dat hij zijn eerste boek (zijn evangelie, zie Luk 1:1-4) heeft geschreven, over al wat Jezus begonnen was te doen en te leren tot de dag dat Hij werd opgenomen. De Handelingen, zijn tweede boek voor Theofilus, gaat over al wat Jezus voortging te doen. In Hand 1:1-14 geeft Lukas een korte samenvatting van wat reeds aan het einde van het evangelie van Lukas, (Luk 24:36-53), was beschreven. Zodoende sluit het evangelie van Lukas keurig aan op de Handelingen. Direct lezen wij in Hand 1:3, wat er tussen de opstanding en de hemelvaart van Christus geschiedde. Christus verscheen aan zijn discipelen en veertig dagen achtereen kregen zij exclusief bijbelstudie van de Here Jezus. Het onderwerp van deze bijbelstudie was: "al wat het koninkrijk Gods betrof". De Here Jezus beëindigt deze bijbelstudie van veertig dagen met de opdracht, dat zij Jeruzalem niet mochten verlaten, omdat zij met heilige Geest gedoopt zouden worden. De vraag die dan de discipelen de Here Jezus voorleggen, is: "Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?" Dit is een uiterst logisch vraag die de discipelen de Heer stellen. Het geeft blijk van het feit, dat zij de bijbelstudie van veertig dagen over het koninkrijk Gods zeer nauwlettend hebben gevolgd. Het is onvoorstelbaar dat zij die in Hand 2 de geboortedag van de hedendaagse gemeente willen zien, zonder blikken of blozen, durven beweren dat de discipelen in Hand 1:6 de verkeerde vraag stelden. Men stelt dat de discipelen niet over het herstel van het koningschap van Israël hadden moeten vragen, maar over de geboorte van de tegenwoordige gemeente. Lukas echter vertelt in Luk 25:45 dat bij deze bijbelstudie de Here Jezus het verstand van de discipelen had geopend: "Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen". De discipelen waren nota bene 40 dagen lang onderwezen door de Heiland, terwijl hun verstand door de Heer Zelf geopend was, zodat zij de Schriften begrepen en deze discipelen zouden aan het einde van de 40 dagen de verkeerde vraag stellen? Uit het antwoord van de Heer in Hand 1:7-8 blijkt ook helemaal niet dat Hij deze vraag dom vindt of dat Hij vindt dat deze vraag niets met het onderwerp van de bijbelstudie te maken heeft. Integendeel, het is juist de vraag waar de bijbelstudie over het koninkrijk Gods zich op toespitste.

L Zal Israël nu voor de tweede keer wel of niet ingaan op de uitnodiging van het nabij zijn van het koninkrijk?

L Zal Israël zich nu wel of niet bekeren en zijn Messias aanvaarden?

Aangezien het herstel van het koningschap en de komst van het koninkrijk geheel afhankelijk zijn van Israël's response, antwoordt de Heer, dat het niet hun zaak is deze uitkomst te weten, maar dat de discipelen getrouw moeten zijn aan hun opdracht, dat ze gedoopt zullen worden met heilige Geest en dat ze Zijn getuigen moeten zijn a. in Jeruzalem, b. in Judea en Samaria, en c. tot het uiterste van het land (ge kan ook vertaald worden door "land", zie Hand 7:36; 13:19; 27:44).

De bijbelstudie van de Heer ging dus over de oprichting van het koninkrijk Gods, het herstel van Israël, het herstel van het koningschap, het gedoopt worden met heilige geest en dat allemaal vanuit de Schriften veertig dagen lang. Dit is het grote thema van de Schrift. Ongetwijfeld zijn vele bijbelgedeelten langs geweest, die over de uitstorting van geest en het herstel van Israël spreken, zoals Jes 32:15-18; 40:1-3; 43:5-6; Jer 31:31-34; 33:14-26; Ez 36:24-27; Joel 2:18-3:3. Dit is de hoop van Israël en de hoop van de apostelen. Dit is de hoop van Hand 2 - "de eerste dag van de Handelingen" en de hoop van Hand 28 - "de laatste dag van de Handelingen", (Hand 28:20, 23-24). Het is de hoop die Paulus verwoordt tegenover koning Agrippa zelfs nog in Hand 26:

6 En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; 7 welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. Om deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd.

Heel de Handelingen door, zien wij dat deze hoop actueel was en dat de tekenen verbonden met deze aardse hoop van Israël aanwezig waren tot in Hand 28 toe, (Hand 28:1-10). Het is een opmerkelijk feit, dat de tekenen van Mark 16:17-18, (zoals het opnemen van slangen zonder dat een beet dodelijk is; het op zieken de handen leggen, zodat zij genezen worden) tot in Hand 28 toe actief zijn. In Hand 28:3-6 wordt Paulus gebeten door een slang. In Hand 28:8-9 legt Paulus de handen op en zieken worden genezen. Dit openbaart dat er een onverbroken relatie was tussen de Evangeliën-periode en de Handelingen-periode.

Hoe zullen wij (Joden, Hebreeën) dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat:
(1) allereerst verkondigd is door de Here (in de Evangeliën-periode) en
(2) door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, (in de Handelingen-periode), terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en velerlei krachten en door de heilige Geest toe te delen naar zijn wil, (Hebr 2:3-4).




Terug | Inhoudsopgave | Heen


© Copyright
Levend Water