................ Vrijgegeven gedeelte van de brochure 3.1 De Babylonische Mysteriën
Deze leugen vormt de basis voor alle valse leer inzake: de onsterfelijkheid der ziel, reïncarnatie, astrologie, magie, alchimie, vagevuur en hel. Het hele systeem van het geheimenis der wetteloosheid is gebaseerd op deze leugen van de duivel: "leven na de dood". Maar Gods Woord is zeer duidelijk:
Deze mythe t.a.v. "leven na de dood", "reïncarnatie", "contact zoeken met de doden", enz, kunnen wij over heel de wereld terugvinden in talloze religies en sekten. Hij is terug te voeren op de legende van Nimrod, die zogenaamd zichzelf na zijn dood verwekt zou hebben bij zijn eigen vrouw en als de Ninus, (de Zoon) reïncarneerde. De leer van de onsterfelijkheid van de ziel was en is het middelpunt van heidens geloof en verering. De heidenen geloofden dat als zij zouden sterven zij een plaats onder de sterren in de hemel zouden krijgen. De Babyloniërs dachten dat het lot van alle dingen afhankelijk was van de sterren. In het oude Babylonische astrologische systeem was de Zonnegod, de heerser en de hoofdgod van de zodiac. Alle andere goden van de hemel (de sterren) stonden onder hem en waren uit hem voortgekomen. Volgens de Babyloniërs regelden de sterren de aangelegenheden van de mensen, en kon men door middel van de wetenschap der astrologie de wil van de sterrengoden interpreteren. Nimrod werd vereerd als de zonnegod, zijn vrouw Semiramis als de maangodin en Tammuz als de morgenster. Deze heidense drieëenheid komen wij voortdurend tegen, zoals bijvoorbeeld in de Egyptische mysteriën als Osiris, Isis en Horus. De Egyptische god Osiris werd door de Egyptenaren aangebeden als de personificatie van de zonnegod. Het woord Baäl, dat "Heer" of "Meester" betekent en dat wij zo vaak tegenkomen in het Oude Testament, was de naam voor de Zonnegod in de bijbel. Ook onder de Mexicanen werd de Zonnegod aangebeden. Zij geloofden dat voordat de Zonnegod leven op aarde kon uitreiken, hij eerst leven van de aarde moest ontvangen. Voor de Mexicanen was het hart de zetel en het symbool van het leven. De bloedende harten van mensen en dieren, die aan de Zonnegod geofferd werden, zorgden zogenaamd voor kracht, zodat hij zijn reis langs de hemel kon voortzetten. Toen de Israëlieten zich afkeerden van de Here hun God, namen zij de afgoderij van de Kanaänieten over en werden zij door heidense hogepriesters er toegebracht om menselijke offers te brengen.
Wij zien hier dat Satan met recht een "mensenmoordenaar van den beginne" is, (Joh. 8:44). Wij zien hier ook aan wie de Israëlieten in werkelijkheid hun zonen en hun dochters offerden, namelijk aan de boze geesten, de demonen, die achter de afgoden van Kanaän stonden. Aangezien de Zonnegod zowel licht als duisternis bracht, als hij langs de hemel ging van oost naar west, werd hij aangebeden als goed en kwaad. Hij werd niet alleen aangebeden als een goede en kwade god, maar ook als een mannelijke god en als een vrouwelijke god. De reden achter deze heidense filosofie was, dat de Zonnegod volgens de heidenen de bron was van alle dingen. En aangezien er goed is en kwaad, man en vrouw, moest de Zonnegod wel goed en kwaad zijn. Verder moest hij tweeslachtig zijn, want man en vrouw waren naar zijn beeld geschapen. Dit verklaart, waarom Quetzalcoatl, de Mexicaanse en Azteekse Messias, afgebeeld wordt als een goede god, de grote weldoener van de mensheid, maar ook als een kwade god. Hij was een goede god, omdat hij de aarde bezocht zou hebben om de mensen allerlei nieuwe technieken te leren en bij zijn vertrek beloofde hij te zullen terugkomen op aarde. Maar hij wordt ook afgebeeld als een kwade god, een boze slang, die de mensheid verslindt. De duivel gebruikt diverse camouflages waarachter hij zijn verering verborgen houdt. De Zon en Nimrod waren alleen maar camouflage-middelen, waardoor Satan hele mensenmassa's voor zich liet neerbuigen. Het eerste camouflagemiddel, dat Satan gebruikte in het paradijs was de slang. De slang waarmee Adam en Eva verleid werden, werd uiteindelijk het meest heilige symbool van de Zon-aanbidding. In plaats van dat de slang een beeld werd van Satan en van verleiding, werd de slang het symbool van de grote weldoener en genezer van de mensheid. De slang werd aangebeden als "de god van de geneeskunst" en "de levensvernieuwer". "Gij zult geenszins sterven", had de slang gezegd. De slang, de god van de geneeskunst "Aesculapius", werd voorgesteld als een slang die zich om een stok gewenteld had en is tot op de dag van vandaag het herkenningsteken van de medici. In "The Two Babylons" van Hislop lezen wij op blz 227:
Satan had immers niet alleen gezegd "Gij zult geenszins sterven", maar ook: "ten dage, dat gij daarvan eet, zullen uw ogen geopend worden en gij zult als God zijn kennende goed en kwaad". In de astrologie komen wij de slang vaak tegen, afgebeeld
in een cirkel positie met het einde van zijn staart in zijn bek. Dit stelt
dan het eeuwige leven voor. De oude Maya's van de Yucatan in Mexico vereerden
de slangengod onder de naam Can. "Can" betekent Slang in de taal van de
Maya's. De Babyloniërs vereerden "Can" de slang, en "Vul", de vuurgod".
De Romeinen combineerden eenvoudigweg de namen tot Vulcan, de Romeinse
god van het vuur. Hiervan is ons woord "vulkaan" afkomstig. Dit combineren
van woorden met "can" komt meer voor. Opmerkelijk is dat het latijnse
woord voor Vaticaan, ook samengesteld is uit twee woorden: "Vatic" (vertaald
"profeet" of "waarzegger") en "Can" ("slang"). Het gecombineerde woord
"Vaticaan" blijkt dus te betekenen "Profeet van de slang"!
Hiernaast blijkt dat de Maya's en de Mexicanen op soortgelijke wijze de namen van hun goden combineerden om hun slangengod te beschrijven. Kulkul betekent "prachtige vogel" en Can betekent "slang". Kulkulcan betekent "Prachtige Vogelslang" in de taal der Maya's. Dit is exact dezelfde betekenis van de naam Quetzalcoatl, de Mexicaanse Messias in centraal Mexico. Interessant is dat het kosmische symbool voor Quetzalcoatl een gevederde slang was. Ook vanuit de Schrift is op te maken dat het camouflage-middel "de slang", waarvan Satan gebruik maakte, zeer vermoedelijk eerst vleugels had en kon vliegen, terwijl het nu voortaan als straf op zijn buik door het stof moest gaan.
Samenvattend kunnen wij vaststellen, dat Babel op grond van de leugens
van de slang in de hof van Eden, een aantal valse leringen heeft ontworpen,
die hebben voortgewoekerd als de kanker (1 Tim. 6:20-21; 2 Tim. 2:16-17)
tot op de huidige dag. Alle valse religies en occulte stromingen hebben
in het algemeen vier kenmerken, die hun oorsprong hebben in de Babylonische
Mysteriën: 3.1.a Geloof in reïncarnatie en karma De leer van karma komt er in het kort erop neer, dat als je iets goeds overkomt in je leven, dat dit komt doordat je goede daden in het verleden, mogelijk in een vorig leven, hebt verricht. Als je bijvoorbeeld ziek bent, of arm, dan zou je in een vorig leven wel eens slechte dingen gedaan kunnen hebben. Personen hebben hun eigen karma, maar ook hele volkeren. Een voorbeeld van hoe het karma idee tegenwoordig werkt, kon men zien
in een televisie-uitzending over verschillende religies bij Catherine
Keyl in december 1996. Daar zat o.a. een ex manager van AKZO, die de New
Age vertegenwoordigde. Een vrouw vertelde daar, hoe haar ouders stierven,
toen zij 18 jaar was. De New Age aanhanger reageerde hierop met: "Volgens
de leer van karma en reïncarnatie in de New Age kiezen kinderen zelf hun
ouders, uit wie ze geboren willen worden. Je leven gaat, zoals het gaat,
omdat je het zelf zo wilt. Ook bij jou. Jij hebt gekozen voor ouders,
die vroegtijdig sterven." Na het horen van dit antwoord kon de vrouw nog
uitbrengen: "Ik? De dood van mijn ouders gewild!?" Toen zakte zij huilend
in elkaar. En dan noemen ze esoterische stromingen soft. Zulke stromingen
kunnen juist hard zijn. Niet alleen tegen individuen, ook maatschappelijk.
Bijvoorbeeld het Joodse volk zou een slecht karma hebben en daarom zo
lijden.
3.1.b Geloof in een bovennatuurlijke
regering van onze planeet Maar men is er van overtuigd dat deze "Meesters der Wijsheid" geen demonen zijn en onderdeel uitmaken van het rijk der duisternis. Men accepteert niet dat Beëlzebul, een andere naam voor Satan, "De Overste der demonen", is (Matth. 12:24). Het zijn "goden", die de mens helpen en begeleiden in zijn ontwikkeling om het goddelijke in zichzelf te ontdekken en te groeien naar het God-gelijk zijn. Dit geloof is gebaseerd op de leugen: "Gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad" en is gebaseerd op de leugen, dat de Nephilim van de voortijd de mens zouden helpen om ze tot Goden te maken. Men beweert dat "de goden" de Nephilim zich helaas moesten terugtrekken in een schuilplaats in de sterren, maar dat ze terug zullen komen om de mens tot goden te maken. Oswald Wirth zegt hierover in zijn boek "Le Livre du Compagnon":
De mens denkt dat hij door te eten van kennis (grieks: Gnosis), die hogere machten en meesters hem kunnen geven, op kan klimmen naar het volmaakte, naar het goddelijke, dat hij als een kiem in zichzelf bezit, omdat hij naar Gods beeld geschapen is. De mensheid, zo wordt ons gezegd, staat zelfs op de tweesprong om een grote stap voorwaarts te maken, teneinde te verrijzen als een geheel nieuwe schepping, niet langer belemmerd door de beperkingen van de voorbije oude orde, het christendom. De Hiërarchie van de Verhoogde Meesters zal binnenkort als buitenaardse wezens weer naar de aarde komen om de mens geheime kennis te geven, die de mens nu nog mist. De mensheid kan hierdoor binnenkort naar een hogere graad van bewustzijn doordringen en zich dan in gemeenschap met deze buitenaardse wezens vergoddelijken. Ruimtevaart zou al heel lang bestaan. Volgens de antroposoof Rudolf
Steiner (bekend van zijn Vrije Scholen) reisde driehonderd jaar geleden
Boeddha naar de planeet Mars. Naast de "Hiërarchie van de Verhoogde Meesters"
in de sterren zijn er op aarde allerlei bovennatuurlijke wezens, die alleen
helderzienden kunnen waarnemen, zoals: kabouters, elven, zonnegeesten,
maangeesten, boomgeesten, enz. Zo zetten Prinses Irene in Nederland, en
Prins Charles in Engeland, regelmatig een boom op tegen bomen. 3.1.c Geloof in astrologie Toch steekt hier wat meer achter dan wij zo op het eerste gezicht zouden denken. Gen 1:14 openbaart dat de sterren als tekenen werden gezet aan de hemel, "dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; (Gen. 1:14 NBG)". De Staten vertaling heeft "dat zij zijn tot tekenen (othoth) en tot gezette tijden (moed), en tot dagen en jaren!". Moed betekent "de aangewezen tijd", (zie bijvoorbeeld Gen. 17:21; 18:14; 21:2). Othoth betekent "tekenen", (zie bijvoorbeeld Richt. 6:17). Delitzsch merkt op dat een teken, een "oth" (afgeleid van "avah", aanduiden) een ding, een gebeurtenis, of een handeling is die ons met absolute zekerheid garandeert, dat een ander ding, gebeurtenis, of handeling van Godswege is geschied of zal geschieden. Dit bewijs wordt ons geleverd door een tastbaar wonder voor onze ogen (Ex 4:8-9), of door een zichtbare onderwijzing voor onze ogen (Jes. 8:18; 20:3), of door geprofeteerde gebeurtenissen, die de mens niet voorzien heeft, maar die de Goddelijke oorzaak aantonen van andere gebeurtenissen in het verleden, of van andere geprofe-teerde gebeurtenissen in de toekomst, (Ex. 3:12). Eén van de doelen van de hemellichamen was om gebeurtenissen aan te duiden op aangewezen tijdstippen. Met andere woorden: niet alleen was het verlossingswerk van Jezus Christus geschreven in de sterren, (zie het boek van E.W. Bullinger "The Witness in the Stars"), maar ook andere geheimen waren opgesloten in de beelden. Een sleutel was de mens gegeven om Gods Boodschap van verlossing in de sterren te lezen, zoals Bullinger in zijn boek ons zo mooi laat zien. "Zodiac" betekent een pad of een weg. Het verwijst naar de elliptische baan die de zon door de sterren aflegt gedurende de 12 maanden van het jaar. De tekenen van de zodiac vertellen ons de komst van de Verlosser, Zijn overwinning, en Zijn regering en toekomstige heerlijkheid. Het startpunt van de zodiac wordt aangegeven door een teken in de vorm van een Sfinx, die het hoofd had van een vrouw en het lichaam van een leeuw. De zodiac begint daarom met de Maagd (de geboorte van Christus) en het eindigt met de Leeuw (de Leeuw van de stam van Juda). In de eerste eeuwen had de mens niet het geschreven Woord, maar God schreef voor hem het evangelie, de blijde boodschap van Gen. 3:15, in de sterren. Frappant is het feit, dat alle zodiac's die over de gehele wereld onder alle oude volken gevonden worden, niet alleen dezelfde 12 tekenen bevatten, maar dat zij ook in dezelfde volgorde staan en dezelfde namen hebben. Bullinger merkt op dat de Chinese, Chaldeeuwse en Egyptische zodiac's teruggaan tot meer dan 2000 jaar voor Christus. En dat de zodiac's in de tempels van Dendereh en Esneh in Egypte zonder twijfel kopieën zijn van Zodiac's die nog veel ouder zijn. Deze worden geschat op bijna 4000 jaar voor Christus omdat hun lentepunt staat in de Leeuw. God had dus zijn evangelie geschreven in de sterren en de mens de sleutel er toe gegeven. Maar de mens had geen sleutel ontvangen om de andere geheimen te ontsluiten. God verbood de mens daarin rond te snuffelen en er in te gluren. Daarom is astrologie een verboden studie en wordt het in de Schrift veroordeeld. Toch ondernam de mens deze studie o.a. in Egypte bij de bouw van de Grote Piramide, die met zijn bijzondere afmetingen; met zijn hoeken die exact zijn afgesteld op de vier hoeken van het kompas; met zijn neven-piramiden waarmee hij exact het sterrenbeeld Orion vormt op aarde; enz, overduidelijk een astrologisch bouwwerk is. Maar God had de mens verboden hierin zijn neus te steken. God had aan Adam de onderliggende profetische geschiedenis geopenbaard die ligt onder de tekens van de zodiac. Maar het was nooit Gods bedoeling geweest dat de mens uit de hemel kon gaan aflezen, hoe en wanneer toekomstige gebeurtenissen zouden plaatsvinden. Het is duidelijk dat als deze kennis in het bezit zou komen van de onverloste mens, het de mens volkomen onafhankelijk zou maken van God. Zo'n bekendheid met het occulte zou hem absolute macht geven. Hij zou immers in staat zijn om zijn eigen toekomst te bepalen en te beslissen welke acties hij zou moeten nemen. De tekst Gen 11:6 lijkt in deze richting te wijzen, als God neerdaalt om de stad en de torenbouw van Babel te bezien.
De torenbouwers van Babel hadden waarschijnlijk de sleutel ontdekt tot de verborgen kennis. Duidelijk hadden zij dit niet van God gekregen, maar was hen dit geopenbaard van Satans zijde. Waarschijnlijk door de zonen Gods, de Nephilim, die niet alleen voor de zondvloed, maar ook na de zondvloed (Gen. 6:4) op de aarde waren. Het feit dat deze kennis de mens als eenheid (één volk met één taal) compleet onafhankelijk van God zou maken, was de directe aanleiding tot het oordeel van de spraakverwarring, de verwoesting van Babels toren, en de verstrooiing van de mens over de aarde. Uit de astrologie komt ook het idee naar voren, dat spoedig het "Waterman of Aquarius tijdperk", de New Age, gaat aanbreken. Volgens Elizabeth Teissier, de astrologe van de Telegraaf, is het Aquarius tijdperk zelfs intussen al aangebroken, namelijk in 1996. James Redfield, schrijver van De Celestijnse Belofte, spreekt van een tijdperk van opkomst van het spiritueel bewustzijn. Volgens zijn uitgangspunt is de mens in wezen geestelijk. Zo voorspelt James Redfield, dat mensen in de toekomst geen eten, drinken, en sex meer nodig hebben. In het tijdschrift Anthroposophie stond laatst: "De fysieke voortplanting van de mensheid moet ophouden. De mens moet weer naar de vergeestelijkte toestand terugkeren."
3.1.d Vergoelijking van het Kwaad en
van de Slang Men is ervan overtuigd, dat "Lucifer" (zijn naam betekent immers "lichtdrager") de mens juist wilde helpen om hem de weg te wijzen naar de boom der kennis (gnosis). Hij werd hierin eigenlijk voortdurend dwars gezeten door de God van de Joden en van de Christenen, zoals bijvoorbeeld in het paradijs, in de dagen van Noach en in de dagen van Nimrod. Men is van mening dat Lucifer door Joden en Christenen ten onrechte zwart is afgeschilderd in de bijbel als een "Satan" (een tegenstander). Men vindt dat er een heel verkeerd beeld omtrent Lucifer is geschapen. Over de slang (Nachash) uit het paradijsverhaal wordt bijzonder sympathiek gedacht. Hij wordt gezien als de god van de kennis en van de wetenschap. Hij wees immers de mens de weg naar de boom der kennis. Dit goedpraten van Satan en het kwaad is gebaseerd op de leugen van de Slang "Gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad". Men ziet het kwade als een noodzakelijk onderdeel van het goede. Goed en kwaad zijn de twee zijden van één munt. Het zijn de noodzakelijke aspecten van één openbaring: zonder goed geen kwaad, zonder kwaad geen goed. Het goede heeft het kwade nodig om goed te zijn. Deze voorstelling van het kwade en het goede komen wij ook tegen in de oosterse godsdiensten als de begrippen Yin en Yang. Tegenslag, ziekte en ongeluk ziet men als een verstoring van de balans tussen negatief en positief. Goed en kwaad worden opgevat als elkaars onmisbare tegenbeelden en zo komt men er toe het Kwaad te beschrijven als een hemelse schepping. Dit voortdurende geflirt met Lucifer en de vergoelijking van het Kwaad als iets noodzakelijks is kenmerkend voor alle groepen en stromingen, die afgegleden zijn van de aanbidding van God tot de verering van Satan. Behalve dat Babel de leugens van de Slang uit het paradijs proclameerde
en omzette in valse leringen, heeft men ook de overige gebeurtenissen
van de eerste 2000 jaar menselijke geschiedenis in een heel ander licht,
oftewel een kwaad daglicht gesteld. Alle historische feiten werden verdraaid
omtrent:
3.2 De Grieks/Romeinse Mythologie Cronus behoort tot de eerste generatie goden. De mythologie wil dat Cronus na de verminking van de hemel (Uranus) zijn broers en zusters (de honderdarmige reuzen en de cyclopen) in de duistere Tartarus wierp. Cronus huwt met zijn zuster Rea, maar hij wil dat geen enkele van de uit dat huwelijk geboren kinderen (Hestia, Demeter, Hera, Pluto, Poseidon en Zeus) in leven blijven. Dit loopt echter uit op een geweldige strijd, als Zeus door een list in leven blijft. Hij weet de honderdarmige reuzen en de cyclopen te bevrijden en bindt de strijd aan met zijn vader Cronus. Alle titanen raken in de strijd tussen Cronus en zijn zoon Zeus betrokken en deze strijd is bekend geworden als de "Titanenstrijd". Na afloop van de titanenstrijd worden Cronus en allen die zijn zijde hadden gekozen geketend en in de Tartarus geworpen, (zie 2 Petr. 2:4-6 en Jud. 6-7. Let op de verschillen en de overeenkomsten met het Woord van God). Toch was de strijd niet geheel voorbij. Uit het nageslacht dat geboren werd in de nieuwe wereld kwamen de giganten voort. Deze giganten waren ondanks hun goddelijke afkomst niet onsterfelijk. Om gedood te worden moesten ze echter tegelijkertijd aangevallen worden door een god en een sterveling, zo wil de mythologie, anders waren ze onverslaanbaar. Nadat de giganten geboren waren, begonnen zij hun aanval op Zeus, de zoon van Cronus en op de andere goden van de Olympus. In deze strijd, die bekend geworden is als de "Gigantenstrijd", vonden deze reuzen de dood. Wij zien hier door de mythologische verhalen heen, dat men tracht te vertellen hoe de Nephilim, (de reuzen, de zonen Gods), op aarde kwamen en hoe zij in een titanenstrijd, "de zondvloed" ten onder zijn gegaan, evenals hun broedsel "de Gibbor" en dat er sprake was van een veroordeling van de Nephilim naar de Tartarus, en dat er een nieuwe wereld aanbrak na de zondvloed. Wij horen over hun nageslacht, de "Giganten", in feite de "Gibbor". Ondanks hun goddelijke afkomst waren ze niet onsterfelijk, zoals de Titanen, de gevallen engelen, (Luk. 20:36). Maar ook zij "de Gibbor" gingen ten onder bij de zondvloed. Hierna vertelt de Griekse Mythologie dat door geslachtsgemeenschap van o.a. Zeus en de andere goden van de Olympus met de dochters der mensen er allerlei halfgoden geboren werden, die op hun beurt ook weer nakomelingen kregen. De goden van de Olympus waren wel bijzonder bedreven in de liefde. Overspel, verkrachtingen, maar ook moord en doodslag zijn aan de orde van de dag. De Griekse Mythologie is één grote Soap-serie. De intriges, de familie-ruzies, de romances en de avonturen zijn niet van de lucht. De verhalen worden ons verteld in de mythen en sagen, die talloze malen zijn verfilmd en op het toneel zijn uitgevoerd. Zo kennen wij uitvoerig de geschiedenissen van de helden, van wie de meesten halfgoden waren. Zij hadden ieder voor zich een bovennatuurlijke kracht of gave geërfd van hun vader. Het leven van deze helden, deze mannen van naam, was veelbewogen en al hun avonturen vormen een aanzienlijk onderdeel van de Griekse Letteren en Mythologie. Zo kennen wij bijvoorbeeld:
Duidelijk zien wij hier in de mythen terug, hoe de bijbelse berichtgeving over de Nephilim en hun nakomelingen, de Gibbor, vervormd in de Griekse Mythologie worden weergegeven. De mens aanbad de goden in het westelijk deel van het Middellandse Zee-gebied. Dit vond plaats door middel van mysteriëndiensten en offerandes, waarbij priesters en priesteressen missen aan de goden en hun nakomelingen (de halfgoden) opdroegen. Wij dienen ons hierbij wel te realiseren, dat achter deze afgoderij ook in werkelijkheid de "gevallen Nephilim" stonden, die zich nu als demonen achter deze afgoderij openbaarden. Wij zagen al dat Paulus ons laat zien dat achter de afgoden uit de griekse/romeinse godenwereld, wel degelijk "demonen" stonden.
De Griekse Mythologie is later overgegaan in de Romeinse mythologie. De Romeinse godenwereld verschilt daarom niet veel van de Griekse godenwereld. De goden kregen vaak alleen maar een andere naam. In de eerste eeuwen na Chr. vinden wij in het Romeinse Rijk talloze tempels met hun afgodsbeelden, (Hand. 17:16,22-23). Al deze tempels hadden hun priesters, hun offerandes, hun feesten, hun riten, enz. Deze afgodsdiensten zijn van geweldige invloed geweest op het christelijk geloof, nadat Constantijn de Grote zich in 324 na Chr. tot het christendom bekeerde. Het christendom werd tot staatsgodsdienst verheven en miljoenen heidenen over heel het Romeinse Rijk traden tot het christendom toe. In L.W. nr. 12, "De Leer der Bedelingen", blz 46 zagen wij, dat zij al hun afgoden, heidense feesten en gebruiken mee de kerk innamen met gevolg dat die al spoedig werden verchristelijkt. Zo ontstond een kerk, die met al zijn kenmerken, voorschriften en instellingen is terug te voeren op Babel, zoals Alexander Hislop in zijn boek "The Two Babylons" ons uitvoerig laat zien. Van waarachtig christelijk bijbelgeloof was vanaf deze tijd in de officiële Katholieke Kerk nauwelijks sprake meer. 3.3 De Kabbala Door de Babylonische ballingschap kwamen de joden in aanraking met de oude Babylonische Mysteriën en met de verering van de Slang. De Joden werden wegens hun langdurige afgoderij met Baäl, Astarte en Tammuz, dat geleid had tot het offeren van hun kinderen aan de Moloch (Lev. 18:21; 20:1-5; 2 Kon. 23:4-5, 10-11; Jer. 32:35; Hand. 7:42-43) naar Babel als ballingen afgevoerd.
In Babel kwamen de ballingen ironisch genoeg bij de bron van alle afgoderij. De Joodse priesters bestudeerden de oude Babylonische Mysteriën en zij kwamen zo in directe aanraking met de andere overlevering naast die van Gods Woord. Deze overlevering was de overlevering van de leugen. De Joodse priesters ontwikkelden hieruit de Kabbala. Het woord "Kabbala" betekent letterlijk "overlevering", of "ontvangenis", (dat wat ontvangen is, overgeleverd). Volgens de Kabbalisten zou er naast de bijbel een mondelinge overlevering zijn, die afkomstig zou zijn van Adam. Via Seth, Henoch en Abraham zou deze aan Mozes zijn doorgegeven. Anderen bestrijden dit en zeggen dat de overlevering (Kabbala) afkomstig is van de kinderen van Kaïn en dat zij deze overlevering in handen van de Babyloniërs hebben gegeven. In feite maakt het niet uit. De Kabbala is een onbijbelse overlevering, die de bijbelse feiten tegenspreekt. Het verdraait de waarheid omtrent God, de schepping, de zondeval, de Slang, kennis van goed en kwaad, de boom des levens, de verlossing, de voortijd, de zondvloed, enz. Met de bestudering van de Kabbala komt men terecht in een ongrijpbare absurde wereld. Het zijn de Joodse verdichtsels, waar de apostel Paulus ons voor waarschuwt.
De Kabbala brengt geen boodschap van zonde, berouw, bekering, vergeving en verlossing, zoals Gods Woord. Maar roept de lezer op om op te klimmen tot het goddelijke, om zo de gelukzalige vereniging met de godheid te bereiken. Via een weg van oefeningen en riten: "meditatie, het oproepen van doden en demonen, hekserij", tracht men tot steeds hogere gebieden door te dringen. Maar in plaats dat het de mens tot God brengt, brengt het de mens tot aanbidding van Satan. De leer der Kabbala is uiteindelijk na vele honderden jaren vastgelegd in de "Zohar", ("Boek van de Glans", "Boek van de Verlichting). Dit immense boekwerk is samengesteld eind 13e eeuw door de Spaanse Jood, Mozes de Leon, uit Granada. 3.3.a De boom des levens
In deze "boom des levens" die de kabbalist van beneden naar boven beklimt, zijn de tien "krachten" onderling gerangschikt en verbonden door 22 paden. Dit komt overeen met de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet en met de 22 grote troefkaarten van het tarot-spel. Deze boom wordt vaak afgebeeld met de gestalte van een mens er overheen om aan te geven, dat ons lichaam een microkosmos is, dat in contact zou staan en zou corresponderen met de macrokosmos (de oerenergie en het heelal). Volgens de bijbel echter is de mens door God geschapen naar Zijn Beeld en Gelijkenis. Volgens de leugen van Babel is de mens een beeld, een getrouwe afspiegeling van de kosmos, dus van de schepping. Hier wordt de Schepper vervangen door de schepping c.q het schepsel, (Rom 1:25)! Dit is het kernpunt van afgoderij. In de mens zou iets Goddelijks vervat zijn, zodat er een mystieke weg zou zijn waar langs de mens zich kan bevrijden van het strikt-menselijke en op kan klimmen tot het Goddelijke. In ons fysieke lichaam zouden er ook bepaalde ingebouwde centra zijn, "knooppunten", waar langs occulte krachten tot ons kunnen komen en waardoor wij in de hogere wereld kunnen doordringen. Dat er zich in ons fysieke lichaam "knooppunten" zouden bevinden, waarlangs wij kunnen opstijgen naar de eenwording met God, is satanisch bedrog. Maar dit soort leringen verleidt de mens om deze occulte weg naar de demonische wereld in te slaan. Een weg, die God de mens verboden heeft.
In de Kabbala wordt zo'n knooppunt een Sefiroth genoemd, in het hindoeïsme heet dit een Chakra. Een Chakra is een knooppunt van vibraties. De chakra's (of "lotussen") vormen de punten waar het fysieke en het astrale lichaam met elkaar verbonden zouden zijn. Er worden 88.000 chakra's onderscheiden, waarvan er 7 hoofdchakra's zijn, die van de stuit tot even boven het hoofd lopen. Door het bewust activeren van deze chakra's kan men de astrale, geestelijke wereld betreden. Of men nu het yoga-systeem wil volgen en zijn Chakra's wil activeren, of dat men via de verschillende Sefiroth langs de "boom des levens" wil opstijgen tot de goddelijke eenwording, het is allemaal het binnendringen van de onzichtbare demonische wereld om ons heen, iets wat God de mens verboden heeft. De weg die de yogi gaat, begint met de vier stadia van de hatha-yoga. Dit zijn zware meditatie- en ademhalingsoefeningen, waarbij ook een ascetische leefwijze wordt aangeleerd. Volgens de Yoga-leer zal geleidelijk het astrale lichaam zich van het fysieke lichaam beginnen los te maken en het astrale gebied beginnen te doordringen. Dit is niet ongevaarlijk, want demonen staan langs het pad gereed om de reiziger enorme schade toe te brengen. Bekend is dat de mysticus op de lagere astrale niveaus onbeschrijfelijke zieleangst ervaart als gevolg van ontmoetingen met afgrijselijke demonische machten. Maar dit kan ook niet anders, want in werkelijkheid opent men een deur naar de duistere demonische wereld om ons heen, die normaal voor ons niet waarneembaar en gesloten is. Men treedt niet het koninkrijk van de Zoon Zijner liefde binnen, maar het rijk der duisternis, waarin men beginnend bij de laagst geplaatste, "de demonen", opklimt langs een hiërarchie van machten en overheden naar de overste van de macht der lucht! Als men het laatste zevende stadium bereikt van het yoga-systeem dhyana, dat in het Japans verbasterd is tot zen (dat een grote rol speelt in het zen-boeddhisme) volgt tenslotte het samadhi. Het is een trance-toestand, die de boeddhisten het nirvana noemen. Het is het aanschouwen en het opgaan in de onsterfelijke zaligheid. Het is het moment dat de yogi, die zich in het bijzonder toelegt op het activeren van de chakra's, de laatste chakra bereikt. Figuurlijk heeft hij zich er op toegelegd om de kundalini (het slangenvuur) te wekken. De zetel van de kundalini (de verblijfplaats van de godin Shakti) bevindt zich onderaan de wervelkolom, waar zij als een kleine slang opgerold ligt te slapen. Het is levensgevaarlijk om de kundalini wakker te maken, maar wie haar leert te wekken, maakt mee dat de slang zich ontrold en haar tocht naar boven begint. Iedere keer zal zij een chakra (een lotus) in het midden doorboren, zodat deze haar bloembladeren ontsluit. Elk geopende lotus verhoogt zo het occulte vermogen van de yogi, totdat de kundalini zich verenigt met de hoogste chakra, die zich even boven de kruin bevindt. Dan verenigt de godin zich met de god, en krijgt de yogi deel aan de goddelijke eenwording en gelukzaligheid. De kabbalist bereikt dit moment als hij de hoogste sefiroth betreedt. Het is de grote zaligheid, de laatste openbaring, de goddelijke eenwording, maar ook de mors osculi, de "dood van de kus". Volgens de kabbalisten ondergingen o.a.: "Henoch, Abraham, Mozes en Elia", deze dood van de kus. Op dezelfde wijze als de yogi beoefent de kabbalist zijn weg langs de achtereenvolgende Sefiroth van de "boom des levens" om zo steeds hoger door te dringen. Alle kabbalistische handboeken waarschuwen voor de enorme gevaren, die hieraan verbonden zijn omdat men zich aan talrijke duistere machten moet blootstellen alvorens men de hoogste gelukzaligheid kan bereiken. Volgens diezelfde handboeken is dit trouwens een uiterst zeldzame gebeurtenis, die maar weinigen bereiken. Hier wordt ons de zelfverlossingsweg van de duivel gewezen. Commentaar lijkt mij hier overbodig! 3.3.b God Dat de stoffelijke wereld door een lagere god geschapen zou zijn, vinden wij ook terug in de Gnostiek, die uit de Kabbala is voortgekomen. Daar heet de god, Demiurg(os), een slechte god, die geen enkele verantwoording op zich neemt voor het prutswerk, dat hij heeft achtergelaten. Dat de wereld geschapen zou zijn door een lagere god is tegenspraak met Gods Woord, (Joh. 1:1-3,10; Col. 1:15-17). Christus, de Zoon van God, het Woord, heeft alles geschapen. Volgens de Kabbala echter is Christus van een veel lagere orde. De Kabbala onderscheidt onder de 10 Sefiroth, een hemelse hiërarchie van Serafijnen, Cherubijnen, Tronen, Heerschappijen, Machten, Krachten, enz, vergelijkbaar met de bijbel, echter Jezus Christus vinden wij helemaal onder aan de ladder, want Hij zou niet meer zijn, dan een koning onder de Krachten. 3.3.c De boom der kennis van goed en kwaad Dit is in lijnrechte tegenspraak met Gen. 2 en 3. De boom der kennis van goed en kwaad is één boom. Er is geen boom der kennis des Goeds en een boom der kennis des Kwaads. Er zijn geen twee bomen, die elkaars onmisbare tegenbeelden zijn. En al helemaal (ont)staat er geen "Boom des Levens" in het midden! Waarom deze leugen? Omdat men het kwaad tot een hemelse schepping wilt maken. Men wil het kwaad vergoelijken. De Kabbalist meent dat Goed en Kwaad twee zijden zijn van één munt. Zonder Goed is er geen Kwaad en zonder Kwaad is er geen Goed. Goed heeft volgens hem Kwaad nodig om Goed te zijn. Daarom is ook het Kwaad een hemelse schepping, zo redeneert hij. Over deze duivelse stelling zijn al velen gestruikeld. Het is een strik des duivels waarin men verward raakt en waarin gedachten vastlopen, (2 Tim. 2:26).
In de brochure "Satan, de Vorst der Duisternis" halen wij deze strik uit de knoop. Want van deze stelling, dat goed en kwaad elkaars onmisbare tegenpolen zijn en dat als zij met elkaar in evenwicht zijn het leven tot bloei komt, klopt geen draad. Deze redenering, die het Kwaad probeert voor te stellen als iets noodzakelijks, vinden wij ook terug in de Oosterse godsdiensten zoals in het Yin-Yang principe. De levensenergie, de Tsji, (de hindoeïstische Prana; de kabbalistische Sefiroth), die voortkomt uit de oerkracht Tau (Brahman hindoeïsme; En-Sof kabbala) manifesteert zich in een bepaald evenwicht tussen twee polen:
Net zoals in het taoisme zijn in de Kabbala de Sefiroth aan de linkerzijde van de boom des levens passief, vrouwelijk en negatief, de Wereldmoeder, (het Yin, in het hindoeïsme het Ida), en zijn de Sefiroth aan de rechterzijde van de boom des levens actief, mannelijk en positief, de Wereldvader, (het Yang, in het hindoeïsme het Pingala). Verder zijn er de 22 paden te onderscheiden tussen de Sefiroth. In het hindoeïsme vinden wij deze paden terug als de Ida- en Pingala-krachtlijnen, en in het taoisme als de Yin- en Yang-meridianen, waarop de acupunctuurpunten zich bevinden. Het zouden de toegangspoorten zijn tot de Tsji, de levensenergie. De acupuncturist steekt hierin zijn naaldjes om het evenwicht tussen Yin en Yang te herstellen. Dit zelfde vinden wij terug in de Yoga-geneeskunde; een ziekte is een verstoring van het evenwicht tussen de Pingala en de Ida energiestromen. Dit hele stelsel van tegenpolen en meridianen, banen waarlangs de goddelijke levensenergie zou stromen, vinden wij terug in heel de occulte wereld. De acupuncturist, de yogi, de kabbalist, de medicijnmannen, de toverdokters, de wichelroedelopers, de magnetiseurs, enz, maken allemaal gebruik van deze denkbeeldige banen, stralen, paden, enz, die in werkelijkheid niet bestaan. Diegene die zich op deze weg begeeft, of zich onder dit soort therapieën stelt, begeeft zich op een weg die voert in het occulte. Ook al brengt misschien de therapie in het begin nog niet direct merkbare occulte belasting met zich, de weg zelf deugt niet. Het is de weg die God in Zijn Woord in alle toonaarden verbiedt. Een ieder die onder het volk van Israël deze weg ging, moest zonder pardon worden gestenigd, (Lev. 10:27). Het gaan op deze weg leidt er altijd toe, dat men zich passief moet overgeven, dat men de geest moet ledigen en dat men zich in feite openstelt voor demonische machten. En of wij nu te doen hebben met een magnetiseur, een iriscopist, een acupuncturist, een gebedsgenezer, een sjamaan, een kaartlegster, of een medicijnman, altijd wordt occulte belasting door een mediamiek persoon overgebracht. De weg van de yoga, van de kabbala, van de magie, enz, is een weg die de deur opent naar het paranormale. Hij die zich hiermee inlaat, wordt zonder dat hij het zelf bemerkt de demonische wereld binnengeleid. Dit hele stelsel met de levensenergie "positief en negatief", (de Sefiroth in de Kabbala leer), de Wereldvader rechts, gesymboliseerd in de "Boom der kennis des goeds", en de Wereldmoeder links, gesymboliseerd in de "Boom der kennis des kwaads", terwijl in het midden tussen deze twee polen de "Boom des levens" zou staan, is een leer die rechtstreeks komt uit de koker van de duivel. Ook in de Kabbala wordt het kwaad gezien als het verlies van evenwicht tussen de invloeden van Wereldvader en Wereldmoeder, het geestelijke en het stoffelijke, Jachin en Boaz, zwart en wit, links en rechts, enz. Deze tegenstelling wordt ook gesymboliseerd in de zogenaamde "Davidster". Een ster overigens, die de David uit de bijbel nooit heeft gekend. Maar deze ster kreeg deze naam, omdat volgens de Kabbala David en Salomo de Grootste Kabbalisten aller tijden zouden zijn geweest.
Kether, de Wereldvader en de Wereldmoeder, afgebeeld door een driehoek met de punt omhoog vormt de goddelijke Triade. Lucifer, Satan en de Asura's afgebeeld met een driehoek met de punt omlaag, vormen de boze Triade. De ineenschuiving van de duivelse en de goddelijke driehoek tot een evenwicht, geeft de bekende zespuntige Davidster. Hier zien wij weer de kabbalistische vergoelijking van het kwaad; zonder duisternis geen licht, zonder zwart geen wit. Goed en Kwaad werken in de Davidster nauw met elkaar samen. De Kabbala stelt het Kwaad voortdurend als een hemelse schepping voor. Maar wij zien ook in de Davidster, hoe de Kabbala hier een onderscheid tracht te maken tussen Lucifer en Satan. De Slang uit het paradijsverhaal (Nachash) wordt als iets goeds voorgesteld, evenals het eten van de vrucht van de Boom der kennis van goed en kwaad. 3.3.d De Slang De Wereldvader, de Wereldmoeder en 7 Elohim vormen: "de God in de natuur en in de tijd". Zijn naam is J.H.W.H., dat men uitspreekt als Jahweh. De ware uitspraak van J.H.W.H. is verloren gegaan en deze letters vormen het "Tetragrammaton". Jahweh staat tegenover Kether, want Kether is immers de "Ik ben, die Ik ben".
Zodra de Sjin indaalt en zich nestelt tussen de 4 elementen (JHWH) waaruit de mens zou bestaan, zou de mens worden verlicht. Het opgerolde slangenvuur, de "Kundalini", (die wij al eerder tegenkwamen bij het yoga-systeem) zou worden gewekt, waardoor zijn onsterfelijk lichaam gestalte begint te krijgen. De naam JHWH, de 4 elementen waaruit de mens bestaat, verandert in J.H.Sj.H.W. oftewel Jehosjuah, de esoterische naam van Jezus, de Messias. Dit proces van verlichting wordt afgebeeld door een vijfpuntige ster, die wij ook bij de Rozekruisers tegenkomen. Deze vijfpuntige ster oftewel het "Pentagram" vormt met één punt omhoog de "Christus-ster", en beeldt uit de verlichte mens. Bij iedere punt van de ster staat een letter afgebeeld van J.H.Sj.H.W. Satanisten gebruiken ook dit pentagram. Zij draaien de ster, zodat niet één maar twee punten omhoog wijzen.
Eigenlijk laten satanisten onomwonden zien, wie er met deze ster wordt gesymboliseerd. In de ster beelden zij het gelaat van hun god Bafomet af. De 2 horens, de 2 oren en de sik van de bok passen precies in de 5 punten van de ster. Bafomet is de kabbalistische "Sabbats-bok", die de Grieken kennen als de bokkengod Pan. Bij iedere punt van het pentagram staat een klinker van het hebreeuwse woord Leviathan. De satanspriesters dragen dit pentagram als een medaillon om de hals. Er is nog kabbalistisch teken, dat iedereen wel kent. Dat is het hakenkruis, of de Swastika. Dit zou het Kaïnsteken zijn geweest dat Kaïn beschermde tegen zijn vijanden, (Gen. 4:15). Volgens de Kabbala is dit symbool hetzelfde teken dat gebruikt werd in Ez. 9:4 op de voorhoofden van de mannen. Hilter was lid van geheime genootschappen, die uit de Kabbala, de Gnostiek, het Hindoeïsme zijn ontstaan. Op deze wijze kwam hij aan het hakenkruis.
De Kabbala wil heel duidelijk onderscheid maken tussen Lucifer en Satan. De Kabbala leert wel dat Lucifer een gevallen engel is, maar beweert dat hij nog steeds door God beschermd wordt tegen Satan. Lucifer wordt voorgesteld als de lichtdrager, die de mens de weg naar het licht wees. Satan is maar een tijdelijk wezen. Lucifer moet verlost worden. Dit wordt gesymboliseerd door het kruis, toen Jezus werd gekruisigd tussen twee boosdoeners. Volgens de Kabbala tussen Lucifer en Satan. Satan vervloekte Jezus, maar tot Lucifer zei Jezus: "Gij zult met Mij in het paradijs zijn". Of wij nu met de Joodse Kabbala of de Christelijke Kabbala van doen hebben, voortdurend wordt er geflirt met de Slang, met Luficer. Lucifer is geen satan, geen tegenstander. Verder wordt het kwaad vergoelijkt. Het kwaad is geen kwaad meer, maar een onderdeel van het goede. Men flirt met Atlantis, de wereld van voor de zondvloed, waar alles zo mooi zou zijn geweest. Men flirt met de afgoden, zoals Astarte, de Maan-godin, de Madonna, de Koningin des Hemels, Diana, Isis, de Wereldmoeder, enz, terwijl wij weten dat achter deze afgoden de demonen staan. Het is continue een verdraaien van bijbelse feiten en het goed praten van de zonde, kwaad en oordeel. Maar het is bovenal ook een aantasting van het wezen van God zelf en het leiden van de mens naar een zelfverlossingsweg, die uitmondt in een demonische wereld. 3.3.e De beïnvloeding van het Joodse geloof Het is nu juist dit laatste, dat er altijd voor gezorgd heeft, dat christenen, die een oprechte verzoening tussen Joden en Christenen zochten, zich zijn gaan interesseren voor de Kabbala. Men wordt dan getroffen door de symboliek van getallen en letters van het Hebreeuwse alfabet. Maar men moet bedenken dat men terecht komt in de mystieke en magische wereld van de Kabbala. Het zijn de Joodse verdichtsels, waar Paulus ons zo voor waarschuwde, (Tit. 1:14, 2 Tim. 4:4). Men komt dan terecht in een occulte demonische wereld, want de Kabbala is zoals de Vrijmetselaar J.M. Ragon schreef: "DE sleutel tot alle occulte wetenschap". Vanwege deze sleutelrol groeide de Joodse Kabbalistiek in de geschiedenis uit tot de belangrijkste mystieke bron ter wereld en speelt zij een essentiële rol in het moderne occultisme. 3.4 De Gnostiek Als wij de leer van de gnostiek overzien dan herkennen wij direct haar kabbalistische oorsprong. In L.W. nr. 13, "Het grote Babylon", blz 19-21 hebben wij al bij het gnosticisme stilgestaan. Wij zagen toen dat de gnostici net als de kabbalisten scheiding maken tussen een onpersoonlijke en onkenbare God (in de Kabbala de oerkracht En-Sof) en een lagere God, de Demiurg (in de Kabbala de Sefiroth). Deze Demiurg is een blinde, arrogante Schepper, die zichzelf voor de Allerhoogste houdt en heer en meester speelt over een schepping, die net als hijzelf het produkt is van ongehoorzaamheid. In wezen is dit een slechte god omdat hij ook het kwaad in de schepping legde. (Ziet u, op welk een schandalige manier de God van de bijbel beschuldigd en onteerd wordt?). De mens moet net als in de kabbala terugkeren naar God. Dit kan via de indaling van een "goddelijke lichtvonk" Pneuma (vergelijk in de Kabbala: de indaling van de Sjin tussen de J.H.W.H., waardoor het opgerolde slangenvuur of Kundalini actief wordt en de mens verlicht). Het opklimmen van de mens langs het pad der "transfiguratie" had volgens de Gnostiek plaats d.m.v. geheime inwijdingen en riten. Zo kon men de goddelijke vonk bevrijden en zich zo ontwikkelen dat men in het bezit kwam van speciale kennis (Gnosis) om zo in het Pleroma (de volheid) op te gaan en geestelijk opgestaan boven de materie te leven (vergelijk in de Kabbala: de Goddelijke eenwording). Deze weg omhoog was gevaarlijk, want verschrikkelijke archon(eu)ten (in de Kabbala: demonen) versperren de weg. De aansporing van de slang om ongehoorzaam te zijn, was een welwillende daad i.p.v. een boosaardige. De diverse gnostische sekten dragen allen de slang een goed hart toe, want de slang wees de weg der kennis. Volgens de Ophieten was de Schepper boos en de slang de weldoener van het menselijke ras. Een andere gnostische sekte, de Kaïnieten, beleden Satan als hun god en Kaïn als hun eerste heilige. De Euchieten gaven Satan goddelijke eer en probeerden hem gunstig te stemmen door Christus op alle mogelijke manier te onteren. De Carpocratianen beweerden dat de Oud Testamentische wet gegeven was door de boze en dat deze daarom in de praktijk in elk detail overtreden moest worden. De Gnostiek verdraait op dezelfde wijze als de Kabbala het hele Woord van God. Het wijst de mens een occulte weg van zelfverlossing, die leidt tot aanbidding van de slang. Via geheime inwijdingen en riten, die teruggaan naar Babel, komt men terecht in de demonische wereld en raakt men verstrikt in de tegenstellingen (van met name "goed" en "kwaad") van de gnosis.
De gnostiek was niet alleen een bedreiging voor het christelijk geloof in de eerste eeuwen na Chr. Het is ook een bedreiging in het heden. De Gnostiek is doorgegeven via geheime genootschappen en orden en is op deze wijze één van de bronnen geworden, waar de hedendaagse New Age Beweging uit put. Hiernaast is er ook in leer en praktijk een frappante gelijkenis met de Charismatische Beweging.
|