VII. De Openbaring 4. Slotopmerkingen
Het overige deel en het slot Tussen het zesde en het zevende zegel is een pauze van een half uur, Op. 8:1, tussen de zesde en zevende bazuin schijnt ook een rust te zijn, althans de zeven donderslagen vallen er tussen, Op. 10:1-11, Johannes moest nog meer profeteren voor of over vele volken en natiën en talen en koningen, 10:11. De lofzeggingen van de vier dieren, de vier cherubs uit Ezechiël, de cherubim van Gen. 3:24, en van de 24 ouderlingen, van de oudsten, mogelijk vertegenwoordigers van de andere gelovigen in de hemelen, gaan we stilzwijgend voorbij. De lezer ga die zelf na. Over de engel van Op. 10:1 nog dit: Deze engel behoort niet tot de zeven bazuinengelen, hij wordt een andere, sterke engel genoemd. Zijn nederdalen heeft met veel majesteit plaats; het met een wolk bekleed zijn wijst zijn hoge waardigheid aan. De wolk is als regel met Goddelijke verschijningen verbonden. zie Ps. 18:12; 104:3; Jes. 19:1; Ez. 1:4; Mt. 24:30; Op. 1:7. Toch geloven we niet, dat deze engel hier Christus is. Overal in De Openb. duidt het woord "engel" niets anders dan gewone engelen aan. Deze engel is waarschijnlijk de sterke engel van hfdst. 5:2 en deze wordt juist onderscheiden van Christus, zie vs. 6-8. Het "andere" wijst in het Grieks op een van dezelfde soort. We geloven, dat het Michaël is, de grote vorst, die voor Israël staat, Dan. 12:3, en tegen de Draak krijg voert, Op. 12:7. Van Christus kan moeilijk gezegd worden, dat Hij een "andere" engel is. Wel gelijkt vs. 3-6 veel op Dan. 12:7, maar dit is niet beslissend, immers de stem uit de hemel is die van Christus, en Deze beveelt Johannes het boekje uit de hand van de sterke engel te nemen. In Op. 1:1 wordt deze engel waarschijnlijk reeds aangeduid en is hij onderscheiden van Christus. Op. 14:6, de engel vliegende in het midden des hemels, is de basis voor het Adventisme. Dat meent dat het de vliegende engel is. Het beeld van het beest is voor hen het afgevallen Protestantisme, het Beest zelf Rome. Het merkteken van het beeld is de Zondagsviering. Men ziet, dat het de dingen scheef trekt. Er is hier sprake van een andere engel. Dit houdt het voor een groep; het vliegen in het midden des hemels is voor hen evangelieverkondiging op aarde; het Beest is voor hen een stelsel, het beeld evenzo. Wij vermelden een en ander om aan te tonen, waar men komt, als men de Schrift, waar mogelijk, niet letterlijk neemt. Als de ene engel een groep is, zijn het de andere die daarop volgen (vs. 15. 17, 18) ook. Het komen van het bloed aan de tomen van de paarden, 14:20, betekent niet, dat het bloed zo hoog staat, dat het tot de tomen reikt, maar dat de hele aarde er mee doordrenkt is, zodat de over de aarde slepende tomen er door bevochtigd worden. Duizend zes honderd stadiën is 1600 x ± 180 M. = 288.000 M. = 288 K. M. dat is de lengte van Palestina ongeveer, van Edom tot de Libanon. Op. 7:9-17 is een anticipatie, een vooruitgrijping, naar de rust van de toekomende eeuw. De grote schaar ziet men reeds door de grote verdrukking heen. Uit de beschrijving is op te maken wat er dan geleden wordt. Zie punt 2. In Op. 14 zien we de 144.000 die opgenomen zijn, staan op de berg Sion. Ze zijn dus met het Lam wedergekomen. Ze zingen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de ouderlingen, Op. 14:1-3. Hier hebben we tevens een beschrijving die terugblikt op wat zij waren en deden. Het eeuwig evangelie, verkondigd door een engel, is de goede tijding voor de toekomende eeuw. Tegenover de Godloochening van de Antichristus die zichzelf uitgeeft voor God, wordt dan gehoord het: "Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen en aanbidt Hem Die den hemel en de aarde en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heeft," Op. 14:7. Hiermee wordt het schepsel bekend gemaakt met de ware Schepper. Van de verlossing in Christus is hier nog geen sprake. Het: "Zalig de doden die in den Here sterven van nu aan," betekent: Gelukkig de doden die dan, in de tijd van het woeden van het Beest, in de Here sterven. Zij kunnen rusten. De anderen gaan nog heen door de verdrukking. Hun werken volgen met hen, in de toeka rende eeuw, n.l. In hfdst. 15 wordt weer een vooruitblik gegeven op de grote schaar die het gezang van Mozes (Deut. 32) en het gezang des Lams zullen zingen. Dit gezang des Lams is samengevat in: "Groot en wonderlijk zijn Uw werken Here, Gij almachtige God, rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der Heidenen," 15:3. Niet der heiligen, zie Jer. 10:7 waarvan het citaat is. In hfdst. 19:7-11 zien we de grote schaar die God dank zegt. Ook dit gericht is voor de toekomende eeuw. Johannes spreekt over de bruiloft des Lams, die eerst kan plaats hebben in die eeuw, 19:7, Hos. 2. Het overige van De Openb. blijft in dit deel buiten bespreking. Zie daarvoor Dl. II: De Tijden der Eeuwen. Het slot begint bij hfdst. 22:6 en voert terug naar het begin; d.w.z. naar de tijd voor De Openb. aanvangt. De woorden van deze profetie moeten niet verzegeld worden, zoals dat eenmaal met die van Daniël moest geschieden, zie Dan. 12:9. Die werden verzegeld tot de tijd van het einde, d.i. Israël kan ze tot dan niet verstaan. Deze behoeven niet verzegeld te worden, ze zijn voor de dan levende gelovigen en anderen in Israël, die ze beter zullen verstaan dan wij thans. Voor wie dan leeft, gelden de woorden van vs. 11: "Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe en die vuil is, dat hij nog vuil worde en die rechtvaardig is, dat bij nog gerechtvaardigd worde en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde." Vs. 13 sluit zich aan bij het begin. "Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste." Vs. 14 en 15 gelden ook voor de toekomst bijzonder de laatste eeuw: "Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan den boom des levens en zij door de poorten mogen ingaan in de stad (het Nieuw Jeruzalem). Maar buiten zullen zijn de honden en de tovenaars en de hoereerders, en de doodslagers en de afgodendienaars en een iegelijk die de leugen liefheeft en doet." Men ziet, dat de volmaaktheid op de nieuwe aarde nog niet volkomen is. "De Geest en de Bruid zeggen: Kom," vs. 17. Dit zal de uiting wezen van de eindtijd, Dan is het Lichaam van Christus reeds voleind. Dan pas wordt de Bruid gehoord, We wezen er reeds op, dat Lichaam en Bruid niet identiek, niet dezelfde, zijn. Eén van de bewijzen dat we niet in De Openb. leven, is vs. 18 en 19. "Want Ik betuig aan een iegelijk die de woorden van deze profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen die in dit boek geschreven zijn. En indien iemand afdoet van de woorden des boeks van deze profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek ('t Gr. voegt er bij : van de boom) des levens en uit de heilige stad en uit hetgeen in dit boek geschreven is." Thans wordt er veel af en toe gedaan. Getallen worden versymboliseerd, stukken vergeestelijkt, dingen anders gelezen. Nochtans treffen de plagen van De Openb. hen die dit doen, niet. Wij leven dan ook in de dag der zaligheid, niet in die des Heren. In die dag zullen ongetwijfeld de plagen hen treffen die zich dan aan de zonde van het af en toedoen schuldig maken. Thans heerst de genade. Ook zo weer wordt bewezen, dat De Openb. toekomstig is.
"Ik kom haastiglijk" d.i. niet: spoedig, maar: snel, op snelle wijze. "Ja kom, Here
Jezus", bidt Johannes en vele zijner broederen zullen dit eenmaal mee bidden. "De
genade des Heren Jezus Christus zij met al de heiligen. Amen." Aldus de grondtekst
van het laatste vers volgens betere handschriften.
BESLUIT. Wat blijft er dan voor ons over, vraagt de lezer die niet uit de Besnijdenis is, al dadelijk. De beloften in Christus, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, Ef. 3:8. Maar de Schriften dan? De Schriften zijn nodig om: uit de naspeurlijke rijkdom van Gods beloften te komen tot de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, om door de geopenbaarde dingen te komen tot de verborgenheid van God en de Vader en van Christus, Col. 2:2. Bij Israël waren de verborgen dingen voor God, Deut. 29:29. Waar echter thans hetzij wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen alle onze zijn, omdat wij van Christus zijn en Christus Gods is, 1 Cor. 3:22 en 23, daar behoren ons ook toe de verborgen dingen, de onnaspeurlijke rijkdom; van Christus. Deze kan alleen gevonden worden door de Schriften. En die Schriften zijn niet te openen, zolang men de goede sleutel, Israël, niet gebruikt. Wie inzicht wil ontvangen in de bedeling der verborgenheid, moet inzien, dat Israël het onderwerp is van de meeste Schriften. Israël te zien is ontsluiting van het Woord. En tevens leerschool. Want in Israëls historie zijn alle toestanden gegeven, waarin de gelovige komen kan of die hij vermijden moet. Israël is het uitgebreide aanschouwelijke onderwijs ook voor ons. Zo blijven dan de Schriften, ook al gaan ze grotendeels niet over ons, over onze positie, voor ons. God past uit Israëls Schriften door Zijn Geest te allen tijde toe. Maar dat is iets anders dan dat het einddoel van Israël ons einddoel zou zijn. Israëls historie en lessen steunen, sterken, bemoedigen, vermanen, bestraffen ons in de geestelijke opvoeding. Ze dienen mede om op te wassen in het Hoofd, Voor ons echter blijft de veel hogere roeping gezegend te worden met alle geestelijke zegeningen in het overhemelse in Christus, Ef. 1:3 Israëls Schriften zijn voor ons doeldienend, niet doelstellend. Het einddoel voor ons is Christus als Hoofd boven alle dingen, Ef. 1:22, 23 en mede gezet te worden in 's Vaders troon.
In dit deel is de grondlijn gegeven. De bovenbouw kan nu volgen. Evenmin als een
huis de onderbouw kan missen, evenmin kunnen we buiten het inzicht dat het
onderwerp van de Schriften grotendeels Israël is. Wie dat niet inziet, loopt gevaar aan te
landen in een hoek of zich aan te sluiten bij een groep, die eenmaal de toets van Gods
oordeel niet zal kunnen doorstaan. Wie zichzelf ondanks alles tot geestelijk Israël, tot
een van de 144.000 enz. maakt, zal eenmaal met schaamte de lagere plaats moeten
innemen, n.l. onder Israël. Hij bouwt hout, hooi, stoppelen op het Fundament. In de dag
des oordeels, van het louterend en verterend vuur, kan zijn bouwsel niet blijven bestaan,
1 Cor. 3:11-15.
DE BELOFTEN VOOR ISRAEL AAN ISRAEL VERVULD.
DOOR DE SCHRIFTEN TOT CHRISTUS.
HET SCHEMATISCH OVERZICHT Het overzicht hebben wij in 3 stukken moeten knippen Een enkel woord over de bijgevoegde kaart.
Men ga een en ander verder na, houde in het oog, dat dit een schema is, waarop alleen een overzicht en inzicht weergegeven kan worden dat voor verbetering vatbaar is. Aan het einde danken we God Die ons licht in dezen gaf. Waar we evenwel aarden vaten zijn, kan de uitstraling zeer gebrekkig zijn. Elk lezer vrage Hem mede om licht om mede te verstaan de diepten van het Woord. Hiermee is deel I van onze grotere uitgaven beëindigd.
|