VII. De Openbaring 3.c Nadere uiteenzetting van Openb. 11 en 12
DE VROUW VAN OPENB. 12.
We zien hier, dat Jakobus' woord aan de 12 stammen zal vrucht dragen. Er is thans
reeds een nationale eenheid komende, die nog wel geen geestelijk Tehuis moge hebben,
waar hopend uitziet naar de vervulling van Gods beloften, naar de toekomstige
heerlijkheid waarin de Zon der gerechtigheid opgaat. "Ulieden daarentegen die Mijn
naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan," Mal. 4:2. Zomer is het thans nog
niet. Nog is Israël de verdrukte door onweder voortgedrevene ongetrooste, Jes. 54:11.
DE MANNELIJKE ZOON. Gods Woord constateert veelal de feiten. Niet de processen die tot de uitkomst leiden. Ook hier is dat het geval. Vanzelf gaat alles niet zo snel. Er is tijd voor nodig. De baring, de opwassing, de strijd met de draak, de wegrukking enz. loopt over een hele periode. Het verblijf in de woestijn duurt reeds 1260 dagen, vs. 6 dus 3½ jaar of een tijd (een jaar) tijden (2 jaar) en een halve tijd (½ jaar). Voor de dag des Heren begint, heeft de "baring" reeds plaats gehad. De "zoon" zijn de in Christus gelovigen uit Israël die het Lam volgen waar het ook heen gaat, Op. 14:4. Dat zijn de 144000 verzegelden uit de geslachten Israëls Op. 14:1; 12:5. Zij zijn maagden, d.i. maagdelijk, ongehuwd. Zij zijn gekocht uit de mensen tot ,eerstelingen voor God en het Lam. Jakobus wijst er op in hfdst. 1:18. Het zijn alle mannen, 14:4.
Zo bezien blijkt, dat een deel van Op. 12 voorafgaat aan Op. 2 en 3 en ons een
beschrijving geeft van wat reeds voor de dag des Heren aanvangt. Evenwel valt het
grootste deel er van in die dag. De Draak treedt op en wil de Mannelijke zoon
verslinden. Dit heeft plaats onder het vijfde zegel en is vervulling van Mt. 24:8-10: "Alsdan zullen zij u (in Jezus gelovende Joden of Israëlieten) overleveren en zullen u
doden en gij (gelovig Israël) zult gehaat worden van alle volken om Mijns naams wil...
Maar wie volharden zal tot het einde toe zal zalig (behouden) worden." De vervolging
is het werk van de Draak die door de verschuiving van de rijken door de in vs. 6 en 7
genoemde oorlogen, de vier wereldrijken, tot stand doet komen, het vierde er van de
oppermacht geeft en Israël, en de door God ter wereldheerschappij bestemde heiligen,
vervolgt, Dan. 7.
DE 2 GETUIGEN. Men symbolisere de twee getuigen niet. Sommigen houden hen voor het O. en N.T. Alsof zij zakken om zouden kunnen hebben, alsof hun dode lichamen op Jeruzalems straten zouden kunnen liggen. Uit Zacharia 4 blijkt, dat de twee olijfboomen twee personen waren. Een ervan was Zerubbabel, de ander wel Jozua de hogepriester. De twee olijfbomen in Op. 11 zullen ook twee personen zijn. Hun namen noemt de Schrift niet. Uit vs. 6 blijkt dat ze soortgelijke wonderen doen als Mozes en Elia. Of deze het soms zijn? We weten het niet. In die tijd zal men het weten. Elia zal in elk geval terugkomen. Men neme ook hier de Schrift, waar mogelijk, letterlijk.
De twee getuigen worden gedood te Jeruzalem. Dat immers is de stad, waar de
Here gekruisigd is, vs. 8. Geestelijk mag het Sodom en Egypte heten, letterlijk is het de
stad in Kanaän. Zo blijkt ook hier, dat De Openb. zich om Israël concentreert. Na 3½
dag staan zij op en varen ten hemel, vs. 11, 12. Er komt een grote aardbeving in
Jeruzalem, het tiende van de stad valt er door en 7000 namen van mensen, dit is: personen,
komen om.
SATANS NEDERWERPING.
VERVOLGING. Nu gaat de Draak heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad die de geboden Gods bewaren en de getuigenis van Jezus (Christus) hebben, 12:17. Dit is wel de grote schaar, Op. 7:9-17 die door de grote verdrukking heen moet. De vervolging bestaat hierin, dat zij niet kunnen kopen of verkopen, omdat zij het merkteken van het Beest niet hebben aan hoofd of rechterhand of het getal zijns naams, 13:16, 17. Vandaar dat ze honger en dorst moeten lijden, dat ze geen schuilplaats hebben en hitte moeten verduren, 7:15, 16. De grote schaar zijn de overigen van het zaad der Vrouw, dus uit Israël. Zij zijn uit alle natie, geslachten en volken en talen, niet wat afkomst, oorsprong aangaat, maar wat woonplaats betreft, 7:9, want Israël is dan nog niet in zijn land teruggekeerd. Eenmaal zullen zij niet witte kleden voor de troon staan en God en het Lam dienen. Het Lam zal ze weiden als de Grote Herder en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Op. 7:9-17 is een anticipatie, vooruitgrijping, naar de 1000 jaar, valt dus naar de uitkomst in de toekomende eeuw, de vervolging in het einde van deze eeuw. Alles in het oog nemende blijkt dus, dat er zeker drie groepen zijn: de Vrouw, mogelijk het reeds teruggekeerde deel in het Land, de 144000 verzegelden en de grote schaar. Alle zijn uit Israël. Zij die zich thans tot de 144000 verzegelden willen rekenen, zullen in dat opzicht beschaamd uitkomen. Hiertoe behoren alleen Israëlieten, uit alle geslachten van de kinderen Israëls. Waar wij uit de Heidenen zijn, vallen we er buiten, wij zijn van nature niet uit Israël. Tot de 144000 behoren ook geen vrouwen, zij zijn met vrouwen niet bevlekt, het kunnen dus alleen mannen zijn. Men leze wat er staat en neme het steeds, waar mogelijk, letterlijk. Dan komt er klaarheid.
|