VII. De Openbaring 3.a Nadere uiteenzetting van Openb. 1
De inleiding van het Boek,
OPENB. 1. 1:1 "De openbaring van Jezus Christus". Dat is de titel. Niet: de openbaringen van Johannes, zoals men steeds zegt. Openbaring is in het Gr.: apocalypse, d.i. afsluiering, ontsluiering, onthulling, het wegnemen van een sluier waarachter iemand of iets verborgen is. Het woord komt voor in Luk. 2:32 waar het vertaald is door: verlichting en verder in Rom. 2:5; 8:19; 16:25; 1 Cor. 1:7; 14:6, 26; 2 Cor. 12:1, 7; Gal. 1:12; 2:2; Ef. 1:17; 3:3; 2 Thess. 1:7; 1 Petr. 1:7, 13; 4:13; Op. 1:1. Samen 18 maal. Het betekent een bekendmaking van Gods zijde aan de gelovigen.
God heeft Christus de openbaring gegeven. Men kan dit opvatten als: Hij heeft ook Hem de toekomstige dag ontsluierd en ook: God heeft Hem bestemd Zich eenmaal te gaan openbaren. Beide is waar. T. o. v. de dingen die haast geschieden moeten kap_ men, nu dat "haast" zoo lang duurt, vragen: Hoe is het te verklaren dat er ondanks dit "haast" zo veel eeuwen na de neerschrijving van dit Boek zijn verlopen en de dingen nog niet "haast" geschied zijn. De misopvatting vloeit niet voort uit de Schrift maar uit de vertaling. Het woord door "haast" vertaald, betekent niet steeds spoedig maar vaak ook: snel. Als de dingen eenmaal gaan geschieden, zal het in snel tempo gaan. De term, in het Gr. en tachei, vindt men in Luk. 18:8 (haastelijk); Hand. 12:7 (haastelijk); 22:18 (in der haast); 25:4 (haast); Rom. 16:20 (haast); 1 Tim. 3:14 (haast); Op. 1:1 (haast); 2:5 (haastelijk); 22:6 (haast). We geloven (lat in Op. 1:2 de betekenis is: snel, snel verlopend. "Te tonen". Dit werkwoord vindt men ook in Joh. 12:33; 18:32; 21:19, waar het vertaald is door: betekenen en in Hand. 11:28 en 25:27, waar het overgezet is door: te kennen geven. Dit had hier ook gekund. Sommigen vertalen: door tekentaal te kennen geven, maar dit is een te veel ingelegde betekenis. De Openb. is niet uitsluitend "tekentaal" symboliek. Het "tonen" ziet op de zichtbare voorstelling, de ontrolling van de taferelen, hetzij die in symbolische of- in werkelijke taal worden uitgedrukt. 1:4 Johannes moet de woorden van deze profetie schrijven aan de 7 gemeenten die in Azië zijn. Het woord: gemeente, Gr. ekklèsia, wordt voor meer dan een groep gebruikt. Het betekent een uit- en samengeroepen groep en behoeft in het geheel niet te slaan op gelovigen en ook niet steeds op eenzelfde groep gelovigen. In Hand. 19:39, 40 is het vertaald door: vergadering. Het gehele volk Israël heet in de woestijn een ekklèsia, een gemeente, omdat het een uit Egypte geroepen groep was, Hand. 7:38, St.V.: vergadering. Waar er verschillende gemeenten zijn, behoeven de 7 gemeenten van De Openb. niet het Lichaam van Christus te zijn. Als De Openb. begint, is het Lichaam van Christus reeds vol en door uitopstanding en hemelvaart in de overhemelse gewesten opgenomen. Ook symbolisere men Azië niet. Azië betekent wel: wereld, maar hier is het de Romeinse provincie, waarin de 7 gemeenten lagen. In de eindtijd zullen zij er weer zijn en zal dit woord hun andermaal toespreken. 1:4 "Genade zij u en vrede van Hem Die is en Die was en Die komen zal." Dit is de Griekse omschrijving van de naam Jehovah: Ik zal zijn die Ik zijn zal. Zie 1:4, 8; 4:8. In hfdst. 11:17 ontbreekt het derde lid: Die komen zal. "... en van de zeven geesten die voor Zijn troon zijn." De zeven geesten voor de troon is niet de benaming voor de Heilige Geest. Die is niet voor de troon maar alomtegenwoordig. Het zijn 7 engelen. Dat blijkt uit hfdst. 8:2: "En ik zag de zeven engelen die voor God stonden." Het zijn dienaren, wijl ze stààn. De ouderlingen zitten. Zie hfdst. 4:4; 11:16. Wat staat is knecht of schepsel. Zie 7:9, 15; 8:2: 11:4; 14:3, 5; 20:12. Ze heten geesten wegens hun snelheid en kracht, Heb. 1:7, 14; Ps. 104:4. Zij zullen zeker mede behoren tot de uitverkoren engelen, 1 Tim. 5:21. 1:5 "... en van Jezus Christus, Die de getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden en de Overste van de koningen der aarde..." In Ps. 89:28 en 38 vinden we deze drie benamingen verenigd. "In Zijn bloed", Gr.: door Zijn bloed. Over vs. 6 spraken we reeds. 1:7 "Zie, Hij komt met de wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben en alle geslachten der aarde (lees: des lands) zullen over Hem rouw bedrijven; ja amen" Dit vers is citaat van Zach. 12:10 waar het betrekking heeft op Israél. Het Griekse woord gè (nog voorkomend o.a. in geografie) betekent zowel land als aarde. Het had hier door land vertaald moeten worden. In Zach. 12:12 staat: "en het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder." Christus zal komen allereerst voor Israël. Het alle oog zal Hem zien zal wel eenmaal ook letterlijk alle oog zijn, maar we moeten het hier o.i. eerst tot Israël beperken en tot Christus' bekendwording aan dat volk. 1:8 "Ik ben de Alfa en de Omega, zegt de Here (het begin en het einde is ingevoegd uit Op. 22:7.3) Die is en Die was en Die komen zal, de Almachtige." Dit zijn alle 0.T. titels. De Alfa en de Omega wil zeggen: de Eerste en de Laatste; de
alfa is de eerste, de omega de laatste letter van het Gr. alfabet, wij zouden moeten
zeggen: de A en de Z. Zie Jes. 41:4; 44:6; 48:12. De Almachtige is de vertaling van het
Hebr. Zebaoth, heerscharen. Zie 1 Sam. 1:3; 14:4 e. a. In de Openb. komt deze titel 9
maal voor: zie 1:8; 4:8; 11:17; 15:3; 16:7, 14; 19:6, 15; 21:22.
DE ZOON DES MENSEN.
Deze Man met linnen bekleed, deze Mensenzoon, is de Jehovah van het 0.T. Dat
blijkt uit Op. 1:11, waar Hij, Christus, Zichzelf noemt de Eerste en de Laatste, met
welke titel Zich in Jes. 41:4; 44:6; 48:12 Jehovah de Here, de Koning Israëls en Zijn
Verlosser, de Here der heerscharen benoemt. Het mysterie van de Godheid is niet op te
lossen, het kan alleen in geloof aanvaard en erkend worden. Hoe Christus zowel God als
Jehovah, als Engel des Heren, als Zoon des mensen is, is ondoorgrondelijk, maar
daarom niet minder waar. Col. 2:2 spreekt van de verborgenheid van God en de Vader
en van Christus. De Zoonsopenbaring behoort daar mede toe.
IN. 1:19 "Schrijf de dingen die gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen geschieden zal na dezen." Op deze tekst is door het Darbisme een stelsel van uitlegging gebouwd, dat De Openb. in drieën verdeelt: Hetgeen gij gezien hebt, is dan Op.1, hetgeen is, beslaat de perioden die men in hfdst. 2 en 3 meent te moeten zien, hetgeen geschieden zal na dezen, omvat dan wat plaats heeft na hfdst. 2 en 3, na de 7 perioden van de Kerkhistorie, na de opname "der" Gemeente. Deze verklaring gaat naar twee zijden mank. Het "na dezen" betekent bij de profetie niet een historische volgorde aan te wijzen, zoals bij een verhaal (zie Luk. 5:27; 10:1; 12:4; 17:8; 18:4; Joh. 3:22; 5:14; 7:1; 19:38; 21:1; Hand. 13:20; 18:1) maar een meer onbepaald: daarna. (Joh. 13:7; Hand. 7:7; 1 Petr. 1:11). Zie ook Op. 1:19; 4:1; 9:12. Verder staat in het Grieks voor "hetgeen" het meervoudig onzijdig betrekkelijk voornaamwoord, en voor "is" staat hetzelfde woord dat in vs. 20 tweemaal door "zijn" vertaald is. De woorden "hetgeen is" betekenen niet: hetgeen nu bestaat, maar: wat ze betekenen. In Mt. 9:13 en Hand. 2:12 hebben we een dergelijke uitdrukking. Er staat dus: Schrijf de dingen die gij gezien hebt en wat ze betekenen. Die dingen betreffen niet de geschiedenis van de Kerk zoals die zich nu 19 eeuwen lang in de tussenbedeling ontwikkeld of voortgezet heeft, maar die welke betrekking hebben op de dag des Heren, 1:10. En deze komt niet, gelijk we zagen, voordat de Antichristus er is, 2 Thess. 2:2, 3 grondtekst. Hiermee valt de mening alsof de 7 gemeenten 7 profetische tijden van de Christenheid zijn. We spreken hierover in het volgende punt.
|