VII. De Openbaring 1. De Dag des Heren
TERUGBLIK. Van Daniël is het grootste gedeelte nog niet vervuld. Zelfs Daniël 2 nog niet. Het vijfde rijk, dat waarin tien koningen optreden, is er nog nimmer geweest. We leven dus in een ruimte tussen het vierde en vijfde rijk, in een "profetisch ledig", dat nochtans gevuld is door een bijzondere sfeer. Israël is wel verworpen, maar zal weer aangenomen worden. Al wat zich om Israël beweegt, is mede in zijn werking en doorwerking gestuit. Zo ook Nebukadnezars droom. Als gevolg daarvan is ook Daniël 7 en zijn verdere profetieën voor Israël nog onvervuld. Wie de Openbaring verklaren wil, moet dit doen in verband met en als vervolg op Daniël. Immers De Openb. spreekt van het vierde dier, dat eerst in Den. 7 uit de zee oprijst. Waar zoo goed als geen enkele uitlegging let op het verschil tussen Dan. 2 en 7 en voor De Openb. Daniël verklaart, is het niet te verwachten, dat men een ineensluitend geheel verkrijgt. Daarmee blijft er ruimte voor allerlei speculatieve (uit eigen brein opkomende) verklaring.
Hoewel niet dan in grote trekken, wezen we toch op de bijzondere tussenbedeling
waarin we nu leven. Wie deze ziet, heeft te minder moeite met de oplossing van het
probleem van De Openb. en met dat van het N. T. in het algemeen. We gaven dat reeds
aan. Hier zij er nogmaals op gewezen, dat na de bedeling der verborgenheid, ja wellicht
reeds als zij ten einde gaat lopen, een aanknoping met Israël zal plaats hebben, die,
beginnend met de Brief van Jakobus en Judas: Aan de 12 stammen in de Verstrooiïng,
nader doorwerkend tot de Petrus-Brieven, waarin de hitte van de vervolging reeds voelbaar
is, ons tevens toestanden latende zien als ons in 1-3 Joh. getekend worden n.l. de "laatste ure" met zijn verschijnende Antichristus, in De Openb. zijn toespitsing vindt.
Daaruit volgt dan, dat De Openb. èn toekomstig èn voor Israël is. Hetgeen nader
bewezen kan worden.
ANDERE OPVATTINGEN. De opvattingen over en om Op. 20 concentreerden zich meestal om en over "het 1000 jarig rijk". Met een vreemd woord heet dit: het millennium. Ook thans doen zij dit nog in hoofdzaak. Volgens Rome is het 1000 jarig Rijk reeds voorbij, het liep van ± 300-1300. Volgens Augustinus begon het met de eerste komst van Christus. 1000 is dan een zinnebeeldig getal. Volgens de Reformatie leven we er nog in. Zij volgt hierin dus Augustinus. Men neemt daarbij 1000 op als een bepaald getal om een lang tijdperk aan te geven beginnend met de hemelvaart van Christus en eindigend bij Zijn wederkomst. En zo zijn er meerdere opvattingen. We noemen die verder niet. Alle komen daarop neer, dat we in de 1000 jaar leven of er zelfs al voorbij zijn. Satan is gebonden opdat hij de Vólken niet meer zou verleiden (hij is vrij om de personen te verleiden !) of hij is zelfs reeds ontbonden, b.v. in de Franse revolutie. Andere nieuw opkomende groepen gaan niet zo ver. Het Adventisme ziet het 1000 jarig Rijk toekomstig. Voor het Russellisme is het feitelijk reeds begonnen, alhoewel het spreekt van de 144.000 verzegelden, die thans nog verzegeld worden. Het neemt dus aan dat we ongeveer in Op. 7 leven. Het Darbisme gaat wat verder terug en meent dat we in de Laodicea tijd leven. Het houdt Op. 4-22 nog voor toekomstig.
De groepen ondervragend blijkt dus, dat ze verschillen in het antwoord op de vraag
waar we thans in De Openb. zijn. De een is Op. 20 al voorbij, de ander er in, de derde
staat in Op. 14, een vierde ongeveer in Op. 7 (de verzegeling van de 144.000), een vijfde
bij Op. 3 Enz. Dit is één van de medebewijzen dat we niét in De Openb. staan, want als
allen er over verschillen, terwijl het boek zelf zo'n krachtig geluid laat horen, blijkt
daaruit, dat men het geluid niet waarneemt omdat het er niet is. Niemand kan precies
zeggen, tot hoever thans De Openb. vervuld is. Men zoekt allerlei feiten naar voren te
brengen die bewijzen heten voor zijn stelling (tekenen der tijden), maar geen is afdoend.
Allen vergeten Daniël 2. "Doch in de dagen van die koningen, n.l. van de 10 in de
tenen getekend, zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat in eeuwigheid
niet zal verstoord worden en dat koninkrijk zal geen ander volk overgelaten worden; het
zal al dié koninkrijken (n.l. de opeenvolgende wereldrijken) vermalen en te niet doen,
maar zelf zal het in alle eeuwigheid (in de aionen) bestaan." In Op. 11:15 zien we de
aankondiging van de oprichting: In de 7e bazuin wordt het koninkrijk (niet: de
koninkrijken) onzes Heren en van Zijn Christus en Hij zal als Koning heersen in alle
eeuwigheid (in de aionen der aionen). Leven we thans al in de dagen van die koningen?
Men wijze die dan aan.
DE OPENBARING EEN PROFETIE.
UITWERKING VAN HET O.T.
Paulus heeft aangegeven wanneer die dag komt. Die, n.l. de dag des Heren (niet
van Christus volgens betere handschriften) komt niet, tenzij de afval gekomen zij en dat
geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs, 2 Thess. 2:2. Deze zal in de
tempel Gods zitten. Is dit al geschied? Velen menen van ja. Maleachi geeft ons echter
een tweede kenmerk aan voor die dag, dat die mening teniet doet. In hfdst. 4:5 en 6
lezen we: "Zie Ik zend u den profeet Elia eer die grote en vreselijke dag des Heren
komen zal." Is Elia reeds gekomen? Zo ja, wanneer? We weten wel, dat het
Russellisme daar een klasse, een groep van maakt. Maar wij kunnen in de Schrift niet
vinden, dat de Elia van het O.T. een groep was. Evenmin als op de berg van de verheerlijking de Elia groep was. De Schrift zegt, dat de profeet Elia, niet de Elia klàsse,
komen zal. Indien de Russellistengroep die klasse is, laat men dan ook Elia-tekenen
doen. Israël wist van zo'n klasse niets en God heeft gezorgd, dat we ons niet konden
vergissen door de bijvoeging: de profèèt. Israël kende alleen de profeet Elia van Achabs
dagen. Zolang dus noch de Antichristus in de tempel Gods zit, noch Elia verschenen is,
is de dag des Heren niet tegenwoordig en is derhalve De Openb. onvervuld, althans in
zijn oordelen en gevolgen.
WAT IS DE DAG DES HereN.
NIET DE SABBAT OF DE ZONDAG.
Waar dit nog bij komt. De Christenheid beweert, dat de Zondag de dag des Heren
is en dat die dag er reeds is vanaf de apostolische tijden. Maar hoe kan Petrus dan meer
dan 30-40 jaar na de opstanding zeggen, dat die dag komen zàl. Wanneer werd hij dan
ingesteld. Voorspelde Petrus dat? Zag hij daarbij op de vaststelling van die dag (niet de
invoering) door Constantijn in 321? Dat kan niet, want hij zegt wat voor karakter die
dag zal hebben. Men ziet hoe we onder de macht van de traditie zitten. Deze zegt, dat het
de Zondag is, de Schrift dat het de oordeelsdag is. Dat blijkt duidelijk uit 2 Petr. 3:10.
Van die dag nu is De Openb. de nadere ontvouwing.
DE ZONDAG.
'S HereN DAG.
DE DAG DES HereN DE OORDEELSDAG. Hier volgt een overzicht van die term. Daaruit blijkt, dat hij een
oordeelsdag is voor de volgende sferen.
Deze indeling is een enigszins willekeurige. Toch hielden we ons zo nauw mogelijk aan het verband. In 5 van de teksten staat: dag voor de Here, n.l. Jes. 2:12; Jer. 46:10; Ez. 30:3; Zach. 14:1 en wil men, ook in Op. 1:10. "De dag des Heren der heerscharen zal zijn tegen allen hovaardige en hoge en tegen alle verhevene, opdat hij vernederd worde. De hoogheid des mensen zal gebogen, de hoogmoed der mannen vernederd worden en de Here alleen zal te dien dage verheven zijn, Jes. 2:12, 17. Men leze ook vs. 13-16. Dan zal men gaan in de spelonken van de steenrotsen en in de holen van de aarde vanwege den schrik des Heren en vanwege de heerlijkheid Zijner Majesteit wanneer Hij 'Zich opmaken zal om de aarde te verschrikken, 2:19. Die dag zal ook zijn als een verwoesting van den Almachtige, 13:6, Zef. 1:14 ,15. De zondaars worden dan uit het land uitgeroeid, 13:9. De boosheid van de wereld wordt bezocht, 13:11. Babel zal dan omgekeerd worden als Sodom en Gomorra, 13:19. Waartoe? Omdat de Here Zich over Jakob zal ontfermen en Israël nog zal verkiezen, 14:1. Men leze die hoofdstukken. Dan zal het der Heidenen tijd zijn, Ez. 30:3, Ob.:16. Het zal een dag zijn van duisternis en van donkerheid, Am. 5:18, 20. De mensen
zullen bang zijn, hun bloed zal vergoten worden als stof en hun vlees zal worden als
drek, Zef. 1:14-18, Alle Heidenen zullen dan tegen Jeruzalem ten strijde verzameld
worden. De Here zal echter uittrekken en strijden. Zijn voeten zullen op de Olijfberg
staan. Dan zal het tevens een enige dag zijn, noch dag noch nacht. Men leze Zach. 14 om
het eindpunt van die dag te zien beschreven. Vooraf komt Elia de Profeet, Mal. 4:5. Is
het wonder dat Paulus die dag toekomstig stelt, wijl er in zijn dagen nog veel onvervuld
was, dat Petrus zegt dat hij komen zàl. In De Openb. worden de O.T. profetieën er over
nader aangevuld. Dit Boek beschrijft ons die dag uitvoerig.
DE OPENBARING GEHEEL TOEKOMSTIG. Velen menen, dat we echter reeds tot Openb. 3, de Laodicea gemeente gekomen zijn en in die tijd zeven. Ook wij waren die mening eertijds toegedaan. We moeten die geheel terug nemen. We hebben leren inzien, dat De Openb. niet handelt over de Chr. Kerk, niet voor een deel Kerkhistorie is, maar zich geheel om Israël beweegt. Daarom past ze in dit werk. Dat de Openb. Israëï tot centrum heeft, volgt reeds uit wat we opmerkten over de O.T. openbaringen aangaande de dag des Heren. Deze betrof allereerst Israël. Het volgt verder uit de inhoud van De Openb., wat nader blijken zal. Het blijkt tevens uit de vele Hebraismen, d.i. uitdrukkingen eigen aan de Hebr. taal, die wel in het Grieks vertaald zijn, maar niettemin hun Hebr. karakter behouden. Verder uit de O.T. citaten. In Mt. komen 92 O.T. passages voor, in Hebreeën 102, in De Op. 285, dus 3 maal zoveel als in Mt. en bijna 3 maal zoveel als in Hebr.
Dat ook de 7 brieven aan de Gemeenten niet bedoeld zijn voor de Chr. Kerk, blijkt
uit de beloften die gegeven worden. Het zijn alle aardse beloften. Het eten van de boom
des levens, 2:7, het niet beschadigd worden van de tweede dood, 2:11, het eten van het
manna dat verborgen is en het macht hebben over de Heidenen, 2:26, het wandelen in
witte kleederen, 3:5, het bewaard worden uit de ure der verzoeking en het stellen tot een
pilaar in de tempel Zijns Gods, 3:10, 12, het zitten in Zijn troon, 3:21, zijn gans andere
dingen dan het met Christus ver boven alles gezet worden in het overhemelse of ook
zelfs een woning te hebben in het Vaderhuis. Het is een opklimmende reeks. Zij die
Leden Zijns Lichaams zijn, hebben al die dingen in Hem, het Hoofd. Zeker, er is uit
deze Brieven veel lering te trekken en geestelijke toepassing te maken. Zij zijn
ongetwijfeld ook typen voor anderen die in soortgelijke geestesgesteldheid zijn, maar de
sfèèr waarin ze staan is een geheel andere dan die waarin we nu nog zijn.
DE KERN VAN DE OPENBARING.
De kern van De Openb. is dan hfdst. 6, 8 en 9 en 16-18. Dat die onderbroken
worden door andere taferelen, geschiedt uit drieërlei hoofde. Vooreerst ter wille der
levendigheid. Gods Woord is geen geschiedenisboek dat de feiten in tijdsorde verhaalt.
Het groepeert niet naar tijdsorde, maar naar het de Geest goeddunkt. De tweede reden
om De Openb. zo te geven als ze gegeven is, is dat het Gods eer is een zaak te
verbergen, Spr. 25:2. Hij wil ons tot onderzoek aansporen en de eer geven koning te zijn
als we die kunnen oplossen. Hij verwijst door het een naar het ander. Dit geeft aan de
Schrift die frisheid en nieuwheid die steeds weer treft. De derde reden is, dat deze vorm
en ook het in beelden spreken nodig is met het oog op de eindtijd. De gelovigen van die
tijd zullen de dingen kunnen verstaan, voor de anderen zal de symbolieke taal een
belemmering zijn.
MT. 24 EN DE OP.
Met de verbreking van de zegelen begint de inleiding tot de dag des Heren. Ze volgen
op elkaar en vloeien voor een groot deel uit elkaar voort. Voor de opening van het 7e
zegel is er een half uur stilzwijgen in de hemel. Daarna volgen de bazuinen. Die
bazuinen vórmen samen het 7e zegel.
HET 7e ZEGEL.
|