Uit Israëls Profetie

VI. Israëls verwerping en aanneming

5. De brieven van Paulus voor Hand. 28

PAULUS GEEFT EEN STIJGENDE LIJN.
Voor we tot De Openbaring overgaan, moeten we enkele dingen bespreken uit Paulus' Brieven geschreven voor Hand, 28, dat is: voor zijn komst in Rome en Israëls geestelijke terzijdezetting. Het zijn de profetische delen, die rechtstreeks of zijdelings op Israëls herstel wijzen. Het overige blijft in dit werk onbesproken.

Calvijn leert nadrukkelijk in zijn Institutie, dat de Kerk voor Israël in de plaats gekomen is. Hij is hiermee voortzetter van Augustinus' leerstelsel. Het Calvinisme zit nu als gevolg daarvan nog steeds in de doling bevangen, dat het stelt een óf-óf. Of het een moet waar zijn of het ander. Of Israël is in het O.T. een tussenbedeling óf de Kerk is het. De Kerk is het niet, zegt het Calvinisme, de zaligheid wordt nu universeel aangeboden, dus is Israël het en lag de Kerk in het O.T. in de nationale windselen.

Voor ons ligt de zaak evenwel dieper. Het is hier geen óf-óf maar een èn-èn. M. a. w. er liggen vele lijnen in de Schrift, die niet in elkaar overgaan. Evenals een boom velerlei vertakking heeft, die alle rusten op een stam, zo heeft het organisme van de Schrift velerlei vertakking. Wie ze onderscheidt, kan Paulus verstaan. Zonder Israël uit te schakelen, ontwikkelt hij een hogere vorm. Paulus zet niets op zij, hij neemt het reeds onderwezene tot basis maar spreekt niet steeds over het vroeger geopenbaard. Het is bij hem als met een bergbeklimmer. Bij het bestijgen, spreekt hij niet over de bouw van de huizen in het dal, maar over de panorama's die hij van boven uit ziet. Daarin zijn de huizen daar beneden ook begrepen, hun bestaan wordt niet ontkend, maar over de bouw, ombouw, enz. wordt niet gesproken, doch over de bredere visie. Paulus is degene wie God verwaardigd heeft van sfeer tot sfeer te stijgen. Juist daarom kan hij de sferen overzien. Het overgaan in een hogere sfeer doet de lagere niet ophouden, maar bevestigt hun bestaan. Juist omdat er meer dan een sfeer is, kan men tot een hogere overgaan.

De fout van het Calvinisme is, dat het de sferen in elkaar laat overgaan. Het had moeten zeggen, dat de gelovigen in een hogere sfeer kunnen overgaan. Niet de sferen gaan weg, maar er is overgang van sfeer tot sfeer. Ware dat gezien, Gods heerlijkheid had meer uitgestraald. Nu heeft men Israël zijn beloften ontnomen. Er is boelhuis gehouden en elk heeft wat weggedragen en daarvan een nieuw huis ingericht. Israël heeft gemeend. dat dit de leer was van Zijn Messias. En Hem mede daarom gehaat. Nu begint het te beseffen, dat het Christendom en Christus twee zijn. Wel is het nog blind voor de sferen, maar het gaat zijn eigen beloften weer herkennen. Alle "Ismen" die Israëls huis ten onrechte voor zich hebben leeggehaald, zullen met schaamte alles moeten teruggeven. Ook de positie van het Calvinisme is op de duur niet houdbaar, omdat het zich toeëigent, wat Israël geldt en niet opstijgt in de sferen die God ons door Paulus heeft geopenbaard. Wel verre nu dat deze Israëls onherroepelijke verwerping leert, laat hij ons wat anders zien. We gaan dit nu kort na en beginnen eerst met 2 Thess.

2 THESS. 2:1
En wij bidden u broeders, door de toekomst (parousia) onzes Heren Jezus Christus en onze toevergadering tot Hem, dat gij niet haastelijk bewogen wordt van verstand of verschrikt noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware." Hier is de overzetting onjuist en gebrekkig. Onjuist: in de betere handschriften staat niet: de dag van Christus, maar: de dag des Heren. Gebrekkig: het woord door aanstaande vertaald, is op andere plaatsen overgezet door: tegenwoordig. En wel in: 1 Cor. 3:22 "... hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen ...". Tegenwoordig vormt een tegenstelling met toekomende en kan hier niet door: aanstaande vertaald worden, want aanstaande drukt ook toekomst uit. In: Gal. 1:4 "... opdat Hij ons zou trekken uit deze tegenwoordige boze wereld (Gr.: aioon, wereldontwikkelingsgang). Hier kan ook niet: aanstaande vertaald worden. In: Heb. 9:9 "... welke was (Gr.: is) een afbeelding voor dien (Gr. den) tegenwoordige tijd." Toen Hebreën geschreven werd, stond de tempel nog als de vergrote, vaste uitbeelding van de tabernakel, het heiligdom van het eerste verbond. De tabernakel was geen afbeelding voor de aanstaande tijd. Tot zover loopt de St. V. dus goed. Als we echter de andere teksten nagaan waarin hetzelfde Gr. werkwoord (enistèmi) voorkomt en waar God ons dus hetzelfde wil. leren, n.l. een en = in istèmi = zijn, een thans zijn, tegenwoordig zijn, dan zijn de vertalers een andere richting uitgegaan en zijn gaan spreken van: aanstaande, terwijl ze toch drie duidelijke voorbeelden hadden dat het tegenwoordig betekent.

1 Cor. 7:26. "Ik houd dan dit goed te zijn om den aanstaanden nood." Hier moet hij concordantische (overeenstemmende) vertaling staan: om de tegenwoordige nood. Paulus bedoelt de nood, de verdrukkingen die hij leed in Efese, zie 2 Cor. en die de Corinthiërs ook door zouden maken als zij zijn navolgers waren. Dat zij die nood niet hadden, pleitte eigenlijk tegen hen. Zodra zij trouw waren aan God, zou de nood hen ook treffen. Vandaar Paulus' niet huwen.

2 Thess. 2:2, de tekst in behandeling.

2 Tim,. 3:1 "En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden." Voor: ontstaan zullen staat: tegenwoordig zijn. Trouwens, wat ontstaat is tegenwoordig. De vertalers hadden dit dan ook beter kunnen zetten. Ons consequent houdende aan Gods geïnspireerde woorden en er niet zonder noodzaak, dat is terwille van de duidelijkheid van afwijkende, vertalen we 2 Thess. 2 door: ...alsof de dag des Heren tegenwoordig ware.

DE TEMPEL GODS.
2 Thess. 2:3-5 "Dat u niemand verleide in eenigerlei wijze, want die komt niet tenzij dat eerst de afval gekomen zij en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of (als God) geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods (als een God) zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is. Gedenkt gij niet, dat ik nog bij u zijnde, u deze dingen gezegd heb?" De dag des Heren komt niet voordat de Antichristus er is. En die komt niet voordat hij zich in de tempel Gods kan nederzetten.

De vraag rijst op: Wat is de tempel Gods. Die is een van drieën: het lichaam van de gelovige, de gemeente Gods of de stenen tempel in Jeruzalem. Het lichaam van de gelovige is een tempel van de Heilige Geest, 1 Cor. 6:19. Daar de AntiChristus een persoon, een mens is, kan hij in die tempel niet gaan zitten, daar het lichaam van de ene mens geen tempel kan zijn voor het lichaam van de andere. De gemeente van Corinthe heet een tempel Gods, 1 Cor. 3:16. Zal de mens der zonde zich in die gemeente neerzetten. Velen menen dat, maar vergeten, dat Satan daar wel kan optreden als een engel des lichts, 2 Cor. 11:14, om de onstandvastigen te verleiden, maar de mens der zonde zal zich nimmer in de gemeente, die tempel Gods, is, zich kunnen vertonen dat hij God is, wijl die gemeente maar één God, de Vader erkent. Wie meent, dat de tempel Gods van de mens der zonde de gemeente Gods is, die gekocht is met Christus' bloed, vernietigt daarmee het werk Gods.

De gemeente tot welke deze dingen gezegd worden, verwacht juist de opname. Hoe zou dan in haar midden de mens der zonde met zijn Godloochening kunnen wonen? Zo blijft dan alleen de laatste betekenis over. De mens der zonde, de politieke Antichristus, zet zich (van tijd tot tijd ongetwijfeld want hij zal wel meer te doen hebben) in de tempel Gods te Jeruzalem. Dat heeft zin en betekenis. Maar is dit de eenvoudige verklaring, dan is dit deel profetisch voor Israël. Waar er geen tempel Gods is, moet hij er komen, anders kan de Antichristus er zich niet inzetten. In 2 Thess. 2 ligt dus opgesloten, dat Israël weer in zijn land moet zijn, ten dele althans, zijn tempel moet herbouwd en zijn offerdienst moet hervat ja de Antichristus aangenomen hebben, zal deze kunnen doen, wat Paulus hier voorzegt.

IN JERUZALEM.
Dit zal dan ook geschieden. In Op. 11:1 ziet Johannes de tempel Gods. Dat dit de letterlijke tempel is, volgt uit het feit, dat hij gemeten moet worden, dat er een voorhof is, dat er zijn die daarin aanbidden — als die tempel de gemeente Gods zelf was, hoe kon dan die gemeente daar aanbidden —, dat de heidenen er in kunnen komen. Enzovoort. Paulus voorzegt iets van de tempel Gods, Johannes ziet hem. Dat men in die tijd aan geen andere tempel dacht dan aan de tempel in Jeruzalem, blijkt uit Mt. 26:61, waar Christus valselijk gelasterd wordt gezegd te hebben de tempel Gods te zullen afbreken. Als er een andere tempel bedoeld is, staat het er bij. In Op. 11:19 wordt gesproken van de tempel Gods in de hemel. Niemand gelooft echter, dat de Antichristus in die tempel zal zitten. Hij is op aarde. Zie ook Op. 14:17. Door 2 Thess. 2 wordt zo niet alleen Israëls herstel bewezen, maar tevens aangetoond, dat Paulus' Brieven werkelijk in twee groepen uiteen vallen en die voor Hand. 28 geschreven zijn, hun betekenis terug verkrijgen.

DE AFVAL.
Israëls toekomstig weer optreden ligt ook uitgedrukt in het woord: afval. Dit woord komt nog eenmaal voor. Waar we menen zoveel mogelijk Schrift met Schrift te moeten uitleggen en alle andere inzichten daarvoor moeten wijken, geloven we dat onder afval verstaan moet worden, wat Hand. 21:21 daar van leert. Daar staat het woord voor de eerste maal, het is wat schuil gegaan door de vertaling doch niet geheel. Jakobus zegt tot Paulus: "En zij (de vele duizenden — Gr.: tienduizenden — van Joden die ijveraars der wet waren) zijn aangaande u bericht, dat gij al de Joden die onder de Heidenen zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende dat zij de kinderen niet zouden besnijden noch naar de wijzen (der wet) wandelen." In het Gr. staat: dat gij afval van Mozes leert. Dat is het afvallen van de wetsinzettingen. Onder de afval van 2 Thess. 2 nu geloven we niet de afval van het Christendom onzer dagen te moeten verstaan, maar de afval onder het Jodendom van de wet van Mozes, dus verwereldlijking van het orthodoxe Jodendom, wat uit zal lopen op een toevallen aan de Antichristus. Dan. 8:23 spreekt dan ook van de afvalligen die het op het hoogst brengen. Zie ook vs. 12. 2 Thess. 2 spreekt o.i. ook in dit opzicht profetisch over Israël en zal vervuld worden in de tijd van het einde.

DE WEDERHOUDER.
In die eindtijd zal de toekomst (parousia), van de ongerechtige, het Beest, zijn "naar de werking des satans in alle kracht en tekenen en wonderen der leugen en in alle verleiding der onrechtvaardigheid in degenen die verloren gaan, daarom dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen hebben om zalig (behouden) te worden. En daarom zal God hun zenden een kracht der dwaling dat zij de leugen zouden geloven," vs. 9-11. De verborgenheid der ongerechtigheid werd reeds in Paulus' dagen gewrocht, Gr.: ingewerkt, vs. 7. Toen begon Satan reeds aan te sturen op de komst van de mens der zonde. Alleen, er was een wederhouder. "... alleenlijk die hem wederhoudt weet gij," vs. 7. Als die weggedaan wordt, kan de ongerechtige komen.

Onder deze wederhouder verstaan velen, zo b. v. de Maranatha-gelovigen, de Heilige Geest. Dit is de enige grond waarop deze geestesstromingen de opname van de gemeente voor de grote verdrukking denken te kunnen aantonen. De wederhouder is voor hen de Heilige Geest werkend in de gemeente. De Schrift zegt dit nergens. Ze leert integendeel in 1 Thess. 1:10, dat Christus verlost uit de toekomende toorn. In de grondtekst staat drie maal het woord "uit:" "... en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten ..." Christus is in die hemelen; kan er daarom: uit verwacht worden; "Denwelke Hij uit de doden opgewekt heeft." Christus was onder, te midden van, de doden, in de Hades, Ps. 16:10, Hand. 2:27, 31 en stond er uit op; "Jezus Die ons verlost van den toekomenden toorn." Hier staat in het Grieks ook: uit. Om uit de toorn verlost te worden, moet men er eerst in zijn. Zoals Christus uit de hemelen komt, omdat Hij er in is, zo zijn deze gelovigen in die toorn, anders kunnen zij er niet uit verlost worden. Dit behoeft nog niet te zeggen, dat die toorn nu ook óver hen heen gaat. God kan hen er zeer wel in bewaren; evenals Israël in Egypte bevrijd bleef van de meeste plagen, zo zal deze groep in de toorn bewaard worden.

Het tweede bewijs dat de gelovigen niet opgenomen worden voor de toorn, ligt in 1 Thess. 4:16. Daarin is sprake van het komen van de Here met de stem des archangels. Deze archangel is Michaël, Jud.:9. En volgens Dan. 12:1 staat Michaël eerst op als er zulk een tijd van benauwdheid zal zijn als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is, dus in de grote verdrukking. Hoe kan de opname nu geschieden voor die verdrukking als Michaël, die niet los te maken is van die opname, niet opstaat voor die grote verdrukking er is?

Men moet de wederhouder van 2 Thess. 2 dan ook anders verklaren. Vooraf zij opgemerkt, dat wederhoeden niet betekent: tegenhouden maar: vasthouden. Hetzelfde woord is door behouden met de betekenis van vasthouden vertaald in 1 Thess. 5:21. Verder houde men in het oog, dat er sprake is van "wat wederhoudt" in vs. 6 en van "hij die wederhoudt" in vs. 7. Het eerste is een onzijdige vorm, het tweede een mannelijke. Er is een iets dat vasthoudt en een iemand. Wat de mens der zonde vasthield wisten de Thessalonicensen. Paulus had het hun gezegd. Ook wie de vasthouder was. Hij schrijft het echter niet neer.

Wat is nu de weerhouder? Voor ons is het niet de Heilige Geest werkend in de Gemeente. Ook niet die gemeente zelf. Hij die vasthoudende is (zoals er staat) is voor ons Satan die vasthoudt aan, die behoudt zijn plaats in de hemelen totdat hij daar uit geworpen wordt door Michaël, Op. 12-7-9. "Wat wederhoudt" d.i. vasthoudt of behoudt kan de verborgenheid der ongerechtigheid zijn. Deze moet eerst uitwerken zal de Antichristus "uit het midden worden" zoals er staat, d.i. daaruit opkomen. Er staat dus niet: uit het midden zal weggedaan worden. De St. V. zet dit woord kursief. De "hij" aan te zien voor de Heilige Geest en te zeggen, dat Deze "weggedaan" wordt bij de opname n.l. van de aarde; is voor ons een gewrongen verklaring. De "hij" aan te zien voor de Antichristus en te menen, dat die weggedaan wordt en de Heilige Geest hem tot zo lang wederhoudt, is onlogisch, want juist dan wordt hij geopenbaard, vs. 8. Men loopt hiermee dus vast. Het Grieks zegt: "totdat hij uit het midden wordt". De eenvoudigste verklaring hiervan is: totdat hij uit het midden n.l. van de verborgenheid der ongerechtigheid, opkomt. En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden. Hij is er dus al wel, maar nog niet herkent en bekend als de ongerechtige. Voor Satan uit de hemelen geworpen is, openbaart de Antichristus zich dus niet als, mens der zonde, als ongerechtige. Hij zal er wel zijn, maar vertoont dan een ander karakter. Eerst dan stelt hij zich tegen en verheft zich boven God en laat zich Goddelijke eer geven. Dit heeft plaats nadat hij van de dodelijke wonde genezen is, Op. 13:3-6. Hij wordt teniet gemaakt door de verschijning van 's Heren parousia. Hij komt om Israël te verlossen. 2 Thess. 2 leert dus zijdelings, dat Israël in de toekomst weer aanwezig is en zo mede zijn herstel.

ANDERE MENINGEN.
Ter wille van het belang van de zaak voor onze dagen, moeten we nog even terugkomen op 1 Thess. 4. Velen menen, dat, waar zij onder de wederhouder de Heilige Geest verstaan, werkend in de gemeente, de gemeente van 1 Thess. 4 opgenomen wordt voor de grote verdrukking en deze dus op aarde niet door zal maken. Zij knopen daar verder de mening aan vast, dat dit 7 jaar zal zijn voor de afloop der dingen, dat bij de opname de 70 jaarweek van Daniël begint. De gelovigen komen, volgens het Darbisme en het Maranathaisme voor Zijn rechterstoel niet ter veroordeling maar ter beloning van hun goede daden. Die rechterstoel staat dus volgens die leer, in de lucht. De beloning omvat een tijdvak van 7 jaar.

We merken hiertegenover op, dat de hele Schrift niets weet van een rechterstoel in de lucht staande. Zulk een belonen geschiedde ook niet in de ontmoeting bij de aardse parousia van een vorst. De opname is het inhalen in een zeker gebied en begeleiden naar zeker eindpunt. Onderweg begon de vorst die ter parousia kwam, niet te belonen, maar deed dit eerst, als hij de te bezoeken stad had bereikt. De Schrift leert hetzelfde t.o.v. Christus' wederkomst. Eerst als de welgeboren Man wederkomt, beloont Hij de dienstknechten, Luk. 19:12-27.

Hoewel we toegeven, dat de opgenomen groep niet die is die in Lukas 19 aangegeven wordt, zien we echter niet in, dat de rechterstoel van Christus in de lucht is. Voor ons is hij op aarde. De Schrift leert nergens, dat de wederhouder de Geest is, dat de opname plaats heeft 7 jaar voor het einde van deze eeuw en dat de rechterstoel van Christus in de lucht is. En men kan dat ook nergens uit afleiden. Men verwart de twee groepen, die we aan zullen duiden met Thessalonicenzeren Efezer groep. We moeten dit nog wat nader ontleden.

DE OPNAME.
We hebben reeds opgemerkt, dat de opname, Gr.: de wegrukking, ter ontmoeting, eerst plaats heeft als de Here met Michaël komt. De Here Zelf zal in een geroep, in de stem van de archangel, in de bazuin Gods nederdalen van de hemel, 1 Thess. 4:16. Dan staan eerst de gestorvenen op en worden met de levend overblijvenden te samen, Gr.: te gelijkertijd, opgenomen in de wolken, vs. 16 b, 17. Die opname heeft niet plaats voor de Here dusdanig nederkomt. En de aartsengel Michaël komt eerst in de tijd van Israëls grootste benauwdheid, Dan. 12:1. En die tijd is er eerst als de politieke Antichristus, het Beest, opgetrokken is naar het sierlijke land en de tenten van zijn paleis staan tussen de zeeën aan de berg des heiligen sieraads, de tempelberg Dan. 11:45. Hoe de opname dus eerder kan plaats vinden, is ons onoplosbaar.

Er is voor ons in de Schrift geen opname te vinden buiten Michaël om. Er is voor ons ook geen dubbele komst van Michaël: één ter opname van "de" Gemeente, één voor Israël.

Michaël is verbonden met Israël. De opname van 1 Thess. 4 en de komst van Christus voor Israël liggen in een lijn. Het zijn twee fazen van één parousia. De opname is ter ontmoeting, niet ter verblijving in de lucht en is niet los te maken van 's Heren komst voor Israël. Ze heeft plaats "met de laatste bazuin", immers, 1 Cor. 15:52 en 1 Thess. 4:16 en 17 doelen op hetzelfde feit. Voor "met de laatste bazuin" staat in de grondtekst "in de laatste bazuin"; "met" is hetzelfde woord in het Grieks als wat door "in" vertaald in: "in een punt des tijds" en: "in een ogenblik". Er staat dus: in de laatste bazuin. Waar we Schrift met Schrift willen verklaren, is de laatste bazuin voor ons de zevende in De Openbaring genoemde. Deze weerklinkt niet voor de tweede helft van Daniels 70ste jaarweek begonnen is. (Zie de bijgevoegde kaart achter in dit werk). Dat is: in de toekomende toorn. In de laatste bazuin heeft de opname plaats. Uit Dan. 12:1 blijkt dat het "in" eerst aan het eind is. Wat "in" zeker jaar plaats heeft, kan even zo goed in het begin als aan het eind plaats hebben. Michaël staat eerst op als de Antichristus Jeruzalem wil belegeren, Dan. 11:45, dus tegen de tijd van het einde. En eerst dan heeft de opname plaats. Niet eerder. 1 Cor. 15:52 snijdt alle hoop dat de Here vóór de grote verdrukking "de Gemeente opneemt, bij de wortel af. De opname heeft plaats in de laatste, d.i. 7e bazuin van De Openbaring en wel tegen het einde van de tijd waarin hij weerklinkt.

TER ONTMOETING.
De opname is "ter ontmoeting". Aldus het Grieks. Dit houdt in: een wederkeer. De term: ter ontmoeting komt nog tweemaal voor, n.l. Mt. 25:6: "Zie de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet" en in Hand. 28:15: "En van daar, n.l. van Rome, kwamen de broeders... ons tegemoet." Uit beide teksten blijkt, dat er een terugkeer naar het punt van uitgang volgt: de maagden keerden terug naar de plaats harer woning, de broeders naar Rome; de ter ontmoeting uitgegane partij veranderde van richting. We nemen dat consequenterwijs ook aan voor de groep van 1 Thess. 4. Deze keert dus terug naar de aarde, maar vertoeft niet eerst 7 jaar of meer of minder met Hem in de lucht.

Er zijn gelovigen die menen, dat "ter ontmoeting" betekent: het altijd bij de Here zijn in de hemel. Er zijn anderen, die leren, dat het "ter ontmoeting" van 1 Thess. 4 niet betekent: ter ontmoeting, d.w.z. het met Christus naar de aarde: weder keren, maar met Hem gezet worden in de hemelen. We moeten beide meningen als onschriftuurlijk verwerpen. De groep van 1 Thess. 4 gaat de Here tegemoet, dus keert met Hem weder. De Here is trouwens op weg om plaats te nemen op Zijn troon, Op. 3:21, de troon Zijner heerlijkheid, Mt. 25:31. Wanneer zij hun plaats krijgen in het Vaderhuis, zegt de Schrift niet. Door opstanding, verandering en opname zullen zij bij de Here komen. Maar waar de Here ook op aarde zal zijn, Zach. 14:16, 17; moet men in het oog houden, dat die groep gelovigen ook daar bij Hem zal zijn en niet steeds in de hemelen.

DE SFEER VAN HET NIEUWE VERBOND.
De hoop van de opname kan de onze niet zijn. Hij is er en zal verwezenlijkt worden maar is niet de hoop van de Gemeente die Zijn Lichaam is. De hoop van 1 Thess. 4 behoort tot de sfeer van het Nieuwe Verbond. En daarin leven we thans niet. De Wederkomst is niet los te maken van Israëls bekering en van Israëls benauwdheid. En van die Wederkomst is de opname een faze, geen rustpunt, een noodzakelijk onderdeel, geen hoofddeel. De parousia is het gaan plaats nemen op de troon Zijner heerlijkheid. Niet het doen plaats nemen van de gemeente die Zijn Lichaam is op de plaats van hun heerlijkheid. Dat is reeds geschied voor de opname plaats heeft. Die twee dingen nu worden verward door het Darbisme en het Maranathaisme.

Darby is 100 jaar geleden goed begonnen, maar blijven staan. Hij had verder moeten gaan en inzien, dat de groep van wat Paulus schreef in 1 Thess. 4 en 1 Cor. 15, een hogere is. 1 Thess. 4 staat om het Nieuwe Verbond en om, Israël. Waar God dat Nieuwe Verbond heeft opgeschort en een nieuwe bedeling geopend, vervallen hiermee alle dingen die er mee verband houden tenzij de Schrift ze over doet gaan in de nieuwe bedeling. Dat nu is met de opname niet het geval, want dan had deze losgemaakt oeten worden van Michaël. Dit is niet geschied, wij moeten haar dus in die sfeer laten.

DE HOGERE HOOP.
De hoop van de nieuwe bedeling, geopend na Hand. 28, dus ook na wat Paulus schreef in 1 Thess. 4 ,en 1 Cor. 15, is een hogere. Hij ligt uitgedrukt in Fil. 3 en Col. 3. Paulus jaagt naar de uitopstanding uit de doden en wil met Christus geopenbaard worden in heerlijkheid. Voor dit laatste is het nodig eerst in God verborgen te worden. Zoals Christus. Dat is persoonlijk. En door onzichtbare hemelvaart. Dat kan geschieden na de persoonlijke onzichtbare uitopstanding. Col. 3 geeft daarom met Fil. 3 een hoogere hoop aan dan 1 Thess. 4. De groep van 1 Thess. 4 is niet de Gemeente die Zijn Lichaam is, het zijn Zijn geestelijke broeders, onder wie Hij Eerstgeborene is, Rom. 8:29. De vorming van het Lichaam begon eerst na Israëls terzijde zetting. Paulus is er het eerste lid van. Nu jaagt Paulus niet naar de opname, die had hij reeds, in de geest dan, maar naar het hoogere: Christus' dood gelijkvormig te worden om te komen tot de uitopstanding die uit de doden is, grondtekst Fil. 3:11. Dit is een individuele opstanding, die van 1 Thess. 4 een gróépsopstanding. De eerste gaat er verre, boven uit in betekenis, geloofskracht, Geesteswerking en Godsverheerlijking.

Velen vermengen de twee bedelingen. Paulus arbeidde in beide, maar ging over van de ene in de andere. Laat ons beide wèl onderscheiden en niet de genade van de bedeling der verborgenheid verbinden met de hoop van de bedeling der rechtvaardiging. Zo ontstaat een scheve toestand, een kleed van tweeërlei weefsel, een akker met tweeërlei zaaisel. Dit was in de Wet verboden. Laat ons die onder de Genade niet weven of aanleggen. Het vermeerdert de verwarring en doet te kort aan Gods eer.

LIJNEN EN OVERGANGEN IN PAULUS' BRIEVEN.
We willen uit de hele Schrift leren. Paulus' Brieven hebben meer dan één doel. We noemen er drie, alhoewel het daarbij niet blijft. In zijn Brieven is de geestelijke lijn, dit is de toenadering tot God, de lijn van de hoop, de praktikale lijn. Wil men deze tot twee herleiden, dan vinden we bedelingswaarheid en doorgaande waarheid. De bedelingswaarheid was het onderricht speciaal voor die bedeling, de doorgaande waarheid geldt ook ons. De doorgaande waarheid nu van Paulus' Oudste Brieven is de rechtvaardiging door het geloof en de vrede met God door Christus' verzoening. Die zijn ook voor ons nodig. De praktikale waarheid kan ons thans in beginsel dienen; de hoop is een andere geworden. Dit houde men in het oog. Paulus' laatste Brieven staan dus voor ons niet los naast de vroegere, liggen er niet los op, maar de vroegere voeren ons wat het geestelijke betreft, op tot de latere. Boven de vroegere openbaringen komt er een nieuwe:, aanvullende, de volle verzoening met God in een nieuw Lichaam, Ef. 2:16.

Om tot het hoogste te komen, heeft God trappen gegeven. Zij voeren naar boven. Evenmin als een hogere verdieping zonder trap te bereiken is, evenmin heeft God het aan trappen laten ontbreken bij de, bestijging van de hoogten, waarop Hij Paulus geleid heeft. Paulus is niet alleen dienaar van het Nieuwe verbond, — dat is de bedeling der rechtvaardiging, 2 Cor. 3 — hij is ook bedienaar van de Gemeente die Christus' Lichaam is. Paulus wordt, naarmate Israël meer weg zinkt, voortgestuwd naar de verzoening der wereld, 2 Cor. 5, waarin hij reeds doorstoot tot de geestelijke terzijdezetting van Israël. Men behoeft niet door Israël tot God te gaan, maar alleen door Christus. Israël zelf moet dit ook. Israël valt uit en daarmee de hoop dier bedeling.

Nu ontsluit God een nieuwe bedeling, nog rijker, nog verhevener, met een nieuwe hoop. En deze is nu te bereiken als men geplaatst wordt op de geestelijke basis die in de vroegere Paulinische Brieven is neergelegd. Niet door de hoop van de vorige bedeling. Paulus' oudste Brieven blijven dus nodig wat geestelijke ondergrond en onderbouw betreft. God heeft een bouwwerk zoals nu bij een gebouw met meerdere verdiepingen. De ene rust op de andere zonder dat de inrichting dezelfde behoeft te zijn en de vensters eenzelfde uitzicht behoeven te geven, zo heeft God het vroeger geopenbaarde nodig om het hogere op te bouwen. Dat hogere nu wordt in de Efezergroep gegeven, die ons een volledige uiteenzetting geeft over de tegenwoordige positie die in Christus verkregen wordt. De vroegere Paulinische Brieven hebben een eigen sfeer en hoop, de latere hebben die ook. Er mag veel parallel lopen, de hopen verschillen. En die zijn verward geworden. 1 Thess. 4 is de hoop van de oudere, Col. 3 van de latere Brieven.

VOOR EN OVER ONS.
Zij die door onze uiteenzettingen enigermate zijn gaan verstaan, dat de Schrift niet steeds óver ons handelt, al is zij vóór ons, zullen niet in de enge gedachte vervallen alsof nu alleen maar de Brieven van de Efesergroep (die men dan vaak nog gelieft te beperken tot 3 terwijl er 4 zijn) voor ons zijn. De hele Schrift is voor ons. We zouden niet weten, wie Christus was als we de Evangeliën niet kenden; niet weten waarom Hij in Israël optrad zonder het O.T. enz. Uit alles is te leren, overal heeft God waarheden uitgestrooid of verborgen. Al de Schrift is nuttig. Door te zeggen dat de Efesergroep voor ons is, wordt alleen aangegeven, dat God de Brieven van dit deel van de Schrift voor onze bedeling heeft bestemd als de Geschriften die ons toe spreken en waaruit wij onze positie kunnen leren kennen. De hele Schrift is nodig om die positie te verklaren, maar de hele Schrift handelt niet over deze positie. Ter verklaring van deze positie is heel de Schrift nodig, ter uiteenzetting van die positie, van raar karakter en einddoel, zijn deze Brieven voldoende. Om in deze positie te staan, dienen Paulus' laatste Brieven, om in deze positie te komen, dient de hele Schrift en gebruikt God het onderricht van andere bedelingen.

ROM. 11.
Nu een enkel woord over Rom. 11. Rom. 9-11 bespreekt Gods bedelings beleid. Men moet deze hoofdstukken niet zien als persoonlijke, maar als groepsververkiezing. Het was niest Ismaëls volk dat verkozen werd, maar het volk uit Isaäk, het was niet Edom, maar Israël. En zo in Paulus' dagen was het niet geheel Israël, maar het overblijfsel. Israël wordt terzijde gezet, de volheid der Heidenen moet nu eerst ingaan. Velen menen op grond van zijn uiteenzetting, dat Paulus leert, dat Israël afgedaan heeft. Het Calvinisme zegt, dat de Kerk in Israëls plaats gekomen is. Schijnbaar geeft Paulus daar grond voor. Vandaar dat hij Rom. 11 schrijft en de harmonie aanbrengt.

11:1 "Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre." Hier gaat het dus over het volk Israël. Wat bewijst levert hij nu voor het niet verstoten zijn? Dat er steeds een overblijfsel geweest is. Dat zou er niet zijn, als Israël geheel verstoten was. Juist het overblijfsel is voor hem bewijs, dat God dat volk in stand houdt. De uitverkorenen (uit Israël) verkrijgen wat Israël als volk niet verkreeg: rechtvaardiging door het geloof, 11:7; 10:3, 4; 9:31, 32. Is dit echter blijvend. "Hebben zij gestruikeld opdat zij vallen zouden? Dat zij verre," 11:11. Israël is dus niet gestruikeld Gr.: heeft gewaggeld om te vallen en daarmee weg te vallen. Hier blijft dus de weg voor Israëls herstel open. De Kerktheologie heeft die gesloten. Paulus houdt hem open, wat nader blijken zal. Eerst laat hij de gevolgen zien van hun struikeling, eigenlijk: waggeling.

11:11 "Maar door hun val (Gr.: misdaad) is de zaligheid den Heidenen (de Volken) geworden om hen tot jaloersheid te verwekken." Dat was in Paulus' dagen zo. Israël stond toen nog nationaal. In hun waggeling, het àl of niet aannemen van Christus als Messias, deed God de behoudenis tot de Heidenen gaan, gaf deze allerlei gaven om Israël tot jaloersheid te verwekken.

11:12 "En indien hun val (misdaad) de rijkdom is der wereld en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid. Israëls misdaad was der wereld tot rijkdom, hun vermindering tot volheid.

11:15 "Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden."

Het woord door verwerping vertaald, komt nog eenmaal voor, n.l. in Hand. 27:22. Daar is het vertaald door: verlies. Het betekent af-roeping. Hier heeft dit woord de actieve betekenis, het afwerpen, in Hand. 27 de passieve: het afgeworpen worden. Israëls afwerpen, n.l. uit zijn voorrang die het had boven de andere volken, "de Jood eerst", is de verzoening der wereld. Dat is: Hiermee komt Jood en Heiden op een lijn te staan. De Jood wordt nu niet meer aangenomen omdat hij Jood is en de beloften had, hij is van dat voetstuk afgeworpen en staat nu op dezelfde grond als de Heiden. En deze is: de hele wereld verdoemelijk voor God. Israëls afwerping is de verzoening der wereld. Nu kan zonder Israël de mens tot God komen. Het priesterlijk koninkrijk wordt uitgeschakeld opdat men algemeen tot de Koning-Priester zal kunnen gaan. In zoverre heeft het Calvinisme gelijk.

Alleen, dat is niet het einde. Hier gaan de wegen uiteen. Voor het Calvinisme (en ook het Lutheranisme en Rooms-Katholicisme) heeft Israël nu blijvend afgedaan. Voor Paulus niet. Hoor hoe hij Israëls lijn weer opneemt:

11:15 "...wat zal de aanneming (van Israël) anders zijn dan het leven uit de doden." Voor aanneming staat hier: proslèmpsis, de tot zich neming. Het zelfst. naamwoord komt maar eens voor, hier, doch het werkwoord proslambanoo vaak. Het eerst in Mt. 16:22: "En Petrus Hem tot zich genomen hebbende..." Dat is dus apart nemen. Zo ook Mk. 8:32. Zie ook Hand. 17:5; 18:26; 27:33, 34, 36; 28:2; Rom. 14:1, 3; 15:7; Filemon:12, 17. Dit zijn al de teksten. Ze tonen aan, dat het steeds is: tot zich nemen, voor zich zelf nemen, apart nemen. Paulus vermaande spijs te nemen. Die spijs was er, maar nog niet particulier toegeëigend, Hand. 27:33-36. Aquila en Priscilla namen Apollos tot zich, ze legden beslag op hem en deden hem in hun huis komen, Hand. 18:26. Men moet de zwakken in het geloof ook aannemen, in de groep opnemen, Rom. 14. Welnu zoo zal God Israël weer apart nemen, tot zich nemen. Hun van Zich werping is de verzoening der wereld, hun tot Zich neming, het weer als Zijn volk erkennen, is het leven uit de doden.

Hierin ligt een grote diepte. Het leven uit de doden. Israël zal dus als volk sterven. Maar ook de andere volken zullen versterven. Israëls dood wordt een werelddood. Israël is als de kern van de cel. Neemt men de kern weg, dan sterft de cel af. Zo zal de wereldkern weggenomen worden en de wereld versterven. Nu moet God de kern er weder inbrengen of beter: een nieuwe kern inbrengen opdat er nieuw leven komt. Die nieuwe kern is niet de Chr. Kerk, maar is de oude kern die vernieuwd wordt. Dat is Israël waarmee God een nieuw verbond zal oprichten. Dan zal Israël uit de doden opstaan. Wel verre dat Paulus het herstel verwerpt, leert hij het onweersprekelijk. Israël zal uit de voor God dode volken opstaan. Het zal evenals een Lazarus uit het graf van de volken geroepen worden en de eerstgeboren volkenzoon uit de dode natiën zijn. En dan zullen deze ook voor God herleven. Paulus leert dus Israëls dood en opstanding, Israëls afwerping en aanneming. Hij maakt dat duidelijk met een beeld.

11:16 "En indien de eerstelingen heilig zijn, zo is ook het deeg heilig en indien de wortel heilig is, zo zijn het ook de takken." "Heilig" betekent: afgezonderd.. De eerstelingen zijn Israëls Pinkstergelovigen, bekeerd op het feest der eerstelingen. Na de eerstelingen komt de volle oogst. Die noemt Paulus hier in een gedachtesprong, het deeg. Indien de eerste Joodse gelovigen door God zijn aangenomen, zo zal het gehele volk dat ook worden. De wortel is Abraham of Abraham, Isaak en Jakob, de takken zijn Israëls stammen. Zoals Abraham nu geroepen is, zo zal het ook het volk worden. Zoals Abraham als uit de doden herleefd is, zo zal het ook het volk, de takken zijn.

11:17-20 "En indien enige der takken afgebroken zijn en gij een wilde olijfboom zijnde, in hun plaats zijt ingeënt en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden, zo roemt niet tegen de takken en indien gij daartegen roemt, gij draagt den wortel niet, maar de wortel u. Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ik zou ingeënt worden. Het is wèl; zij zijn door ongeloof afgebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hooggevoelende maar vrees."

Men zie in deze verzen beschrijving van de toestand in Paulus' dagen. Toen werkte het Nieuwe Verbond. Israël was echter als tamme olijfboom traag om, vrucht te dragen. Wat deed God nu. Hij verwijderde enige takken. Dat zijn de vele ongelovige kinderen Abrahams. Zij werden afgeworpen. Wat deed God nog meer? Hij zette een wilde ent op de boom. Hiermee werd een dubbel doel beoogd.

Vooreerst om de boom te prikkelen tot vruchtdraging. Thans doet men in het Oosten nog zo. Door wilde enten prikkelt men de tamme maar trage bomen tot betere vruchtzetting.

Ten tweede wilde God ook in Zijn barmhartigheid de Heidenen doen delen in het Abrahamietische verbond van Gen. 12. Zo werd de wilde ent wortel en vettigheid deelachtig dat is: de Heidenen leefden uit en deelden in de zegeningen van het Abrahamietische verbond. Hier ligt mede de oorsprong van de Gereformeerde verbondsleer. Deze heeft uit het ook verloren, dat dit zolang was als Israël stond en eenmaal zal zijn als Israël weer opkomt, maar niet is in deze bedeling. De Gemeente die Zijn Lichaam is wordt nièt gezegend in Abraham, maar in Christus, niet met Israël, maar in het overhemelse, Ef. 1:3. Er is thans geen olijfboom. God heeft een vuur om hem ontstoken om alles af te branden, zegt Jer. 11:16. Hij heeft de natuurlijke takken niet gespaard, Rom. 11:21, Hij kan het ook de ingeënte niet doen.

De ontaarding van de ingeënte takken begon reeds in Paulus' dagen. Zij zijn in de goedertierenheid niet gebleven en daarom afgehouwen. Vandaar de droeve loop van de Christenheid. "Anders zult ook gij afgehouwen worden:" moest Paulus toen al waarschuwen. Welnu, dat is geschied. Het Christendom is de verdorde afgehouwen takken. Er zit geen leven in.

11:23 "Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden, want God is machtig ze weder in te enten." Dit zal eenmaal geschieden, als Israël zich gaat bekeren. Dan wordt het deksel weggenomen, 2 Cor. 3:16.

11:25 "Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelve) dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is totdat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn.

Er was een verborgenheid, n.l. de duur van Israëls verharding. Niet die verharding zelf. Die was voorzegd, Jes. 6:9, 10. Niet het hoelang. Dat maakt Paulus nu bekend: Totdat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn. Die volheid der Heidenen wordt veelal gehouden voor de gelovigen uit de Heidenen. Dit kan. Een groep uit Israël en uit de Volken delen in de regering van Abraham. Bij Israël begonnen, nam God ook een groep uit de Volken om te regeren met de gelovige Abraham. Anderen menen, dat hier gedacht moet worden aan de volheid van de tijden der Heidenen, Luk. 21:24. Zo bezien zou het dus een ellips (weglating) zijn. Mogelijk is beide waar.

11:26 "En alzo zal geheel Israël zalig (behouden) worden gelijk geschreven is: De erlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dat is hun een verbond van Mij als Ik hun zonden zal wegnemen.

Alzo zal Israël behouden worden. Hoe? Doordat de Verlosser uit Sion komt. Deze tekst is citaat van Jes. 59:20. Het Hebr. heeft hier: En daar zal een Verlosser te (tot) Sion komen. De Geest wijzigt dat bij Paulus in: uit. Beide strijden niet met elkaar. De Verlosser komt eerst tot Sion, dan er uit. Het redden van Israël geschiedt door Zijn komst tot Sion, tot Jeruzalem, het behouden door Zijn komst uit Sion. Dit laatste. houdt ook in het oprichten van het Nieuwe- Verbond, in Rom. 11:27 genoemd "het verbond van Mij". Zie ook Jes. 59:21. Israël wordt behouden door Christus' persoonlijke wederkomst.

Het Calvinisme erkent deze dingen niet. Het wil hier voor Israël geestelijk Israël lezen en daarmee de gelovigen zien aangeduid. Dit nu is niet mogelijk.

Vooreerst vereenzelvigt Paulus beide nooit. Integendeel, hij onderscheidt ze. In Gal. 6:16 zegt hij: "En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid en over het Israël Gods." Paulus ziet dus twee groepen.

Ten tweede strijdt de Calvinistische opvatting van Rom. 11:26 tegen alle consequentie. Waarom betekent het daar: geestelijk Israël en in Rom. 10:1 het letterlijke Israël. Of moeten we daar ook lezen. dat het geestelijk Israël een ijver tot God heeft, maar niet met verstand. Zo ja dan make de aanhanger van Calvijn daarvan de toepassing. Zo doorgaande zou in Rom. 11:1 gelezen moeten worden: Want ik ben een geestelijk Israëliet uit het zaad Abrahams, uit de stam Benjamin. En in vs. 2: God heeft geestelijk Israël niet verstoten. In vs. 7: Hetgeen geestelijk Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen! Dan is geestelijk Israël gevallen en verworpen. Enz. Men voelt hoe onmogelijk deze lezing is. Maar waarom is dan Israël in vs. 26 wat anders. In vs. 7 is het het letterlijke volk Israël, in vs. 26 wat anders. Ons ontgaat zo de: logica van de uitlegging. Dat zij die er een stelsel op na houden, tegen het Woord botsen, is begrijpelijk.

Toch blijft het Woord staan. God zal eenmaal Israël behouden zoals Hij daar zegt. Jakobs ongerechtigheden zullen afgewenteld worden. Dit versdeel is citaat van Jes. 27:9, waar sprake is van een verzoenen. In vs. 6 van dat hoofdstuk wordt gezegd dat Jakob in het toekomende wortel zal schieten en Israël zal bloeien en dat zij de wereld met inkomsten zullen vervullen. Dit is nog niet geschied, omdat Israëls Verlosser en Jakobs Verzoener nog niet tot en uit Sion, één van de bergen van Jeruzalem, gekomen is. En dan zal Jeruzalem: zeggen: Gezegend is Hij Die komt in den naam des Heren, Mt. 23:39.

Men ziet dat Paulus' Brieven profetie over Israël bevatten. God heeft Zijn volk niet verstoten. Daarom bad Paulus uit toegenegenheid zijns harten voor Israël, 10:1. Dat gebed zal verhoord worden. Israël moge dan ten dode gedoemd zijn, het moge gestorven zijn, God blijft Zijn verbond gedenken, Lev. 26:44-46. Alle Ismen die de verborgenheid van de duur van Israëls nationale dood niet zien, zijn wijs bij zichzelve. Maar hun wijsheid zal dwaasheid worden. Israël blijft verhard totdat. Paulus heeft dit in Gods Woord voorzegd. Het is beter naast hem te staan dan bij anderen, al moge het dan Kerkhervormers of Kerkvaders zijn. Onuitwisbaar staat daar ook het woord:

11:28, 29 "Zo zijn zij wel vijanden wat aangaat het evangelie, om uwentwil, maar wat aangaat de verkiezing, zijn zij beminden om der vaderen wil. Want de genadegift en de roeping Gods zijn onberouwelijk." Israël is dus vijand wat aangaat het evangelie om der Heidenen wil, maar blijft beminde Gods om der vaderen wil, d.i. ter wille van de aan de vaderen gedane beloften.

11:30-32 "Want gelijkerwijs ook gijlieden eertijds Gode ongehoorzaam geweest zijt, maar nu barmhartigheid verkregen hebt door van deze (d.i. Israëls) ongehoorzaamheid; alzo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geweest, opdat zij ook door uw barmhartigheid zouden barmhartigheid verkrijgen. Want God heeft ze allen onder de ongehoorzaamheid besloten opdat Hij ze allen zou barmhartig zijn."

De Heidenen waren eertijds, ongehoorzaam. Daarom gaf God hen over, Rom. 2:24. Ze verkregen barmhartigheid omdat Israël niet wilde horen en zijn eigen weg ging. Welnu zegt Paulus, door uw barmhartigheid verkrijgt Israël ook barmhartigheid. Allen, Jood en Heiden, zijn onder de zonde besloten. Het werkwoord besluiten, dat hier gebruikt wordt, komt verder voor in Luk. 5:6 (zij besloten een grote menigte vissen), en Gal. 3:22, waar we evenals in Rom. 11:32 lezen van onder de zonde besloten zijn, en in Gal. 3:23 waar alleen van het besloten zijn sprake. is. De betekenis is samensluiten, insluiten. God sluit door de zonde in (niet dat de zonde uit Hem is), maar Hij alleen heeft de macht de zonde en haar gevolgen, de persoonlijke en nationale beknelling op te heffen en barmhartigheid te schenken. Zoals de Heidenen door Paulus' andere bediening barmhartigheid verkregen, zo verkrijgt ook Israël die eenmaal. Allen zijn door de zonde uitgesloten, gevangen, allen verkrijgen barmhartigheid. Geen wonder dat Paulus eindigt met de bekende woorden:

11:33, 36 "0 diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods. Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen... Want uit Hem en door Hem! en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in de aionen. Amen."





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden