VI. Israëls verwerping en aanneming 4. De Algemene Zendbrieven
APOSTEL VAN DE BESNIJDENIS.
1 Johannes (3 a).
DE SCHRIJVER VAN 1 JOH.
Uit deze vergelijking blijkt een zo nauwkeurige overeenstemming tussen de twee
geschriften, dat er geen twijfel kan zijn of beide zijn van een schrijver. We geloven dat
dit Johannes is. Zie Joh. 21:20-24 en 13:25. Beide hebben dezelfde strekking: aan te
tonen dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, opdat men gelovende, het leven hebbe
in Zijn naam, Joh. 20:31. De Zendbrief gaat niet uit boven het Evangelie, beide niet
boven de O.T. horizon. Zij mogen het O.T. en de andere Evangeliën uitwerken, zij
blijven in de sfeer van wat reeds in kiem in het O.T. te vinden is. Bij Paulus is dat
anders. Die stijgt van sfeer tot sfeer vergeet alles wat achter is en strekt zich uit naar
hetgeen voor is. Paulus heeft een stijgende lijn, de Algemene Brieven een voortgezette.
1 JOH. 1. De bediening van Johannes berust op de persoonlijke bekendheid met de Here in het vlees. Zo kenden alle apostelen der Besnijdenis Hem. Zij moesten getuigen zijn van wat zij gehoord, gezien en getast hadden, Hand. 1:21. Paulus zag Hem eerst na Zijn hemelvaart en kent Hem niet naar het vlees zoals de anderen. 1:3 "Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat gij met ons gemeenschap zoudt hebben en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap vervuld zij."
Johannes gaat niet uit boven het aardse leven des Heren. Hij blijft zo in Israëls
sfeer. Christus werd een Dienaar der Besnijdenis. De tijd komt, en is zeer nabij, dat
Israël juist naar de Algemene Zendbrieven grijpen zal, omdat die het volk het meest
zullen toespreken. En bijzonder deze Zendbrief zal hun een getuigenis zijn van één van
's Heren discipelen, die getuigt van de gemeenschap met Hem.
1 JOH. 2 2:2 "En Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor (de zonden) van de gehele wereld." Het woord "onze" heeft hier betrekking op Israël. Christus is een verzoening, de Persoon Die verzoening aanbrengt niet alleen voor Israël, maar voor de zonden van de gehele wereld. Ook hierin ligt aanwijzing dat Israël een eigen plaats blijft innemen. Johannes verbreedt de visie op Christus wel door Zijn verzoeningswerk niet alleen tot Israël te beperken, en ook voor de wereld te zien, doch zet tegelijkertijd Israël apart. In het Evangelie spreekt hij in eenzelfde geest: het Lam dat de zonden der wereld wegneemt, 1:29. Het woord: voor betekent: betreffende, aangaande, gepast voor. 2:6 "Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen gelijk Hij gewandeld heeft." Dit loopt parallel met 1 Petr. 2:21: opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen. Het heeft betrekking op het aardse leven des Heren, Die in al Gods geboden gewandeld heeft. Een wandel heeft betrekking op het praktische leven, is in daden bestaande. In de Paulinische sfeer is sprake van het geloof van Christus, Rom. 3:22; Gal. 2:16, 20; Filip 3:9. 2:18 "Kinderkens, het is de laatste ure. En gelijk gij gehoord hebt, dat de Antichrist komt, zo zijn ook nu vele antichristen geworden, waaruit wij kennen, dat het de laatste ure is. Dit woord verwijst naar Mt. 24:23, 24, waar de Here voorspelt, dat er valse christussen en valse profeten zullen opstaan en grote tekenen en wonderheden zullen doen, alzo dat zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen zouden verleiden. We hebben reeds gezien, dat dit woord over Israël handelt. Johannes wijst daar op. In zijn dagen kwamen er reeds vele antichristussen op. Was die bedeling niet afgebroken, dan was dè Antichristus gekomen waar Paulus van spreekt in 2 Thess. 2. Antichristussen nemen de plaats van Christus in en zullen allermeest door Israël verwacht worden. Geen enkel volk verwacht een Christus, een Messias. Dat kan alleen Israël doen, dat de belofte heeft voor een Messias. Antichristussen kunnen er alleen zijn als Israël weer opkomt. Johannes zegt, dat zij uit hen zijn uitgegaan. Eenmaal komt dè Antichristus. Mogelijk is dat ook een uit Israël. Zijn invloed blijft niet beperkt tot Israël, hij zal wereldinvloed hebben, maar we kunnen hem niet zonder Israël zien optreden. Hij zal niet het Pausdom, Rome, de Rooms-Katholieke Kerk enz. zijn, maar een persoon, op wie Israël zijn verwachting zal bouwen. Zo ligt in het woord van Johannes over de Antichristus een profetie voor Israëls herstel. Dan is het de laatste ure. Dat God die laatste ure onderbroken heeft, kan men nu eerst goed inzien. Het is tevens bewijs van Zijn vrijmacht. De ure zal evenwel z'n loop hervatten. Israël zal gaan uitzien naar hen die zich christussen noemen. Alleen zullen de uitverkorenen niet verleid kunnen worden. Zij weten dat Jezus de Christus, de ware Messias is. 2:19 "Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet." Op het: opkomen uit Israël wezen we reeds.
2:28 "En nu kinderkens, blijft in Hem, opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij
vrijmoedigheid hebben en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn
toekomst." Hier wijst Johannes naar de openbaring en toekomst des Heren. Dat
verplaatst ons naar de eindtijd. We zien hier de parallel met Jakobus en Petrus.
1 JOH. 3 EN 4. 4:1 "Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn. Want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld." Hier loopt Johannes parallel met Mt. 24:24, waar de Here spreekt van valse profeten. Geldt dat woord voor Israël, Johannes' woord evenzo. Welk ander volk heeft valse profeten gehad. 4:2 "Hieraan kent gij den Geest Gods: alle geest die belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God en alle geest die niét belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet, maar dit is de geest van de Antichristus, welken geest gij gehoord hebt dat in de wereld komen zal en is nu alrede in de wereld." Johannes wijst hier op de vleeswording des Woords. Het Woord (de Logos) is vlees geworden. We zien hier weer Israëls sfeer: Christus in de dagen Zijns vleses. De geest van de Antichristus loochent die vleeswording. In Johannes' dagen reeds werd dit gedaan. In de eindtijd zal het nog sterker zijn. Tevens blijkt hieruit nog iets: het schijnt dat de profetische gaven terugkomen. Er komen verleidende geesten. Daar tegenover zullen andere geesten staan, uit God. Hoe nu het ware van het valse te onderscheiden. Door hun getuigenis omtrent Christus te vernemen. Alle geesten die Zijn vleeswording betuigen, zijn uit God. Die dit niet doet, zijn niet uit God. Zo hebben de hoorders dus een eenvoudige toetssteen in handen. Zij mogen dan niet allen geestesgaven hebben, zij hebben allen iets meer dan dat: het middel ter onderscheiding. "Wie is de leugenaar dan die loochent, dat Jezus is de Christus. Deze is de Antichrist, die den Vader en den Zoon loochent", 2:22.
4:17 "Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben
in den dag des oordeels." Dit geldt de Besnijdenis. We zagen reeds bij Petrus (2 Petr.
3:7) dat dit de toekomstige dag is.
1 JOH. 5. Telkens waar sprake is in de Schrift van het "eeuwige leven", is dit het aionische leven. Volgens Mk. 10:30 en Luk. 18:30 ontvangt men het eeuwige leven in de toekomende eeuw. Joh. 11:25, 26 geeft ons nadere uitlegging. "Die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook gestorven en een iegelijk die leeft (ten laatste dage), en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. "Hier staat het zelfde woord dat in Mk. 10 en Luk. 18 vertaald is door: eeuw. Het eeuwige leven geldt allereerst de gelovigen uit Israël in de opstanding ten laatste dage. Zolang die niet heeft plaats gehad, is het nog in Christus. 5:16, 17 "Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God bidden en Hij zal het hem vergeven, dengenen zeg ik die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood, voor die zonde zeg ik niet, dat hij zal bidden. Alle ongerechtigheid is zonde en daar is zonde niet tot den dood," Deze tekst is mede een bewijs dat we in Israëls sfeer staan. Daarin waren verschillende straffen. Sommige zonden waren tot de dood, dat is: de doodstraf stond er op. We noemen er, enige: Het eten van het gedeesemde tijdens de zeven dagen der ongezuurde broden, Ex. 12:15, 19; het niet houden van de besnijdenis, Gen. 17:14: van de sabbat, Ex. 31:14; van het Pascha, Num. 9:13, het eten van het drankoffer, van vet en bloed, Lev. 7:20, 25, 27: 17:14; het doen der gruwelen van Kanaän, Lev. 18:29. Zie vs. 1-28; het zich niet verootmoedigen op de grote verzoendag, Lev. 23:29; het iets doen met opgeheven hand (dat is: moedwillig) Num. 15:30, 31; moord, Ex. 21:14; Deut. 19:11-14. Zie voorts van andere nog: Lev. 17:4; 19:8; 20:17, 18; 22:3. De zonde tot de dood in 1 Joh. 5 kan al deze samenvatten. Mogelijk komt hier nog bij het optrekken in de legers van het Beest, Op. 19:21 of het aanbidden van het Beest of het dragen van zijn merkteken, Op. 14:10.
5:19. "Wij weten dat wij uit God zijn en dat de gehele wereld in het boze ligt."
Hier kan ook staan: in den Boze ligt. Deze, is dan ook de god van deze eeuw, 2 Cor. 4:4.
Dat zal bijzonder uitkomen in de eindtijd.
OVER EN VOOR WIE.
Opgemerkt moet nog, dat uit 1 Joh. bijzonder veel te leren is. Op het hoofdthema dat
God liefde is, wordt telkens weer terug gekomen. Ook op de liefde die men tot elkander
hebben moet. Voor persoonlijke toepassing en individuele sterking is hier veel stof.
Toch houde men wèl in het oog, dat Paulus verder en hoger voert. Al kan Johannes ook
ons dienen, die een hogere roeping hebben dan Johannes, hij blijft voor de Besnijdenis.
Paulus is voor de Gemeente die Zijn Lichaam is. Moge Johannes leraar zijn voor de
Middelbare school Gods, Paulus is de eminente onderrichter aan de Hogeschool.
Johannes is voor ons doeldienend, Paulus voor ons doelstellend. Hij is de prediker,
apostel en leraar der Heidenen, 2 Tim. 1:11.
2 Johannes (3 b).
AAN DE UITVERKOREN VROUW.
Vs. 2 "Om der waarheid wil die in ons blijft en met ons zal zijn in der eeuwigheid" (de toekomende eeuw). Hierin ligt de aanwijzing, dat indien de Vrouw type is van
Israël, Israëls gelovigen de waarheid zullen verkondigen in de toekomende eeuw.
KOMENDE IN HET VLEES.
Deze vertaling is niet juist. De Kanttekening zegt: in het vlees komende is. Dat staat er dan ook. Christus is thans niet in het vlees. Hij is levendmakende Geest. Dat sluit niet uit, dat Hij een lichaam heeft. Geesten hebben ook lichamen, maar niet van vlees en bloed. Alle geesten nemen zekere plaats in, zijn niet alomtegenwoordig. Dat is alleen God. Bijgevolg hebben geesten lichamelijkheid al is die een andere dan wij kennen. Zij hebben etherische (vluchtige) lichamen. De Here Jezus is levendmakende Geest geworden bij Zijn zitten aan Gods rechterhand. Bij Zijn tweede komst zal Hij weder in het vlees komen. "Deze Jezus Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo (dus als Jezus, met een lichaam dat met natuurlijke ogen waar te nemen zal zijn) komen gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren," Hand. 1:11. Dat nu is in het vlees komen. Thans heeft Hij een heerlijkheidslichaam, Fil. 3:21. Dan omsluiert Hij die heerlijkheid om in het vlees te komen, dat is zichtbaar te worden en als Jezus te verschijnen. Die komst in het vlees is voor Israël. Hij zal nederdalen op de Olijfberg om Israël te verlossen, Zach. 14. De Antichristus zal loochenen dat Hij in het vlees komen zal om daardoor zichzelf in de plaats van Israëls Messias te stellen. Dit is het werk van de verleider, zegt Johannes.
Men ziet van hoeveel belang deze tekst is. Hij is onmisbaar in het algemeen en
bijzonder voor Israëls gelovigen, aan wie Johannes schrijft. Dat hij tevens de
Antichristus noemt, bewijst mede onze bewering, dat deze Brief voor de laatste tijd is en
meer Israël of Israëls gelovigen betreft. De Antichristus immers treedt pas in de eindtijd
op om met Israël het verbond te versterken, één week, Dan. 9:27. Hij zal eenmaal in de
tempel zitten. 2 Thess. 2. Zolang die tempel niet herbouwd is en Israël in beginsel niet
in het Land is teruggekeerd, zolang komt Christus niet in het vlees en is 2 Joh.
toekomstig. Eenmaal komt die tijd. En dan geldt ook wat er verder staat in vs. 8-11.
DE LEER VAN CHRISTUS. Er zijn gelovigen die op grond van deze woorden anderen, die niet precies zo denken over de Persoon van Christus als zij, daarom uitsluiten. Zij verstaan deze verzen niet, naar het verband waarin zij voorkomen, noch de Brief naar de plaats die hij inneemt in de bedelingen. 2 Joh. geldt niet voor nu, het geldt voor de tijd van de Antichristus. Dan, als Vader en Zoon geloochend worden, mag men zulken niet ontvangen. Die de Vader en de Zoon belijdt, is uit God en kan om een wat andere visie van Christus niet uitgesloten worden. Allen die dit doen, bewijzen een sectarische geest te hebben en niet te staan in de liefde.
Uit een en ander, bijzonder uit de zinsnede over de verleider en de antichrist, vs. 7 die
herinnert aan 1 Joh. 2:18, aan die over het God niet hebben, vs. 9, die herinnert aan 1
Joh. 2:23 en over dat in het vlees komen, de tweede komst, vs. 7 die terugwijst op 1 Joh.
4:2 waar staat: in het vlees gekomen is, dus in de voltooide tijd, wat terugziet op
Christus' eerste komst, blijkt, dat de schrijver Johannes is en we ook deze Brief bezien
moeten in de sfeer der Besnijdenis.
3. Johannes. (3 c).
AAN GAJUS. Vs. 5 "Geliefde, gij doet trouwelijk in al :hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen." Hier is sprake van twee groepen, broederen en vreemdelingen. Die vreemdelingen waren onbekenden. Gajus verzorgde hen gastvrij. Zij roemden daarover in tegenwoordigheid van de gemeente. Gajus moest ze verder geleiden, zegt Johannes. Daaraan zou hij wèl doen. Gasjus schijnt een rijk, althans gegoed man geweest te zijn, die velen kon herbergen. Vs. 7: "Want zij zijn voor Zijn naam uitgegaan, niets nemende van de Heidenen." Vs. 8 "Wij dan zijn schuldig de zodanigen te ontvangen, omdat wij mede arbeiders worden van de waarheid." Die vreemdelingen waren opgetwijfeld predikers, die uit verder afgelegen streken kwamen, rondreisden, van Gajus' gastvrijheid hoorden en bij hem te gast kwamen. Zij waren uitgegaan om Christus te verkondigen. Van de Heidenen namen zij niets aan. Dit is een belangrijke mededeling. Hiermee wordt uitgedrukt, dat zij Joden waren. Paulus noemt de gelovigen uit de Heidenen wel heidenen, Ef. 3:1. Christus noemt zo de volken buiten Israël, Luk. 21:24 enz. Als we het hier nemen in dezelfde zin, n.l. als onbesnedenen en tevens nog ongelovigen, volgt daaruit, dat deze rondreizende predikers Joden of Israëlieten waren en we ook met 3 Johannes in Israël staan. De genoemde predikers moesten alleen rasgenoten opzoeken en niets nemen van de Heidenen, in tegenstelling met Paulus en de zijnen, die overal gast waren, waar men hen wilde ontvangen. Zo blijkt dat tot op Johannes' tijd Israël nog in het oog gehouden wordt. Ook Johannes' Brieven blijken profetie te bevatten. Niet direkt in O.T. zin, maar ze wijzen toch op herstel. Ze zijn wel niet als zodanig bedoeld, het waren Brieven, maar God gebruikt ze toch om Israël er hoop door te geven. Hij verstoot Zijn volk niet. Ware Israël verworpen, dan had Paulus alleen maar behoeven te schrijven. Nu ook Israëls apostelen spreken, Johannes waarschijnlijk nà Paulus, ligt hierin aanwijzing, hoop en waarborg, dat Gods wegen hoger zijn dan 's mensen wegen en Hij gedachten des vredes denkt. De verwerping moge komen, het is om Israël te heerlijker aan te nemen. Een ogenblik moge er zijn in Zijn toorn, een leven is er in Zijn goedgunstigheid.
|