V. Israël in de Evangeliën 8. Matth. 14-23
JOHANNES EN ELIA. De komst van Elia gaat vooraf aan de grote vreselijke dag des Heren, Mal. 4:5. Hij zal het hart van de vaderen wederbrengen tot de kinderen en het hart van de kinderen tot hun vaders. Dit is het Herstel der dingen, die we in Mt. 10:35, het tweedrachtig maken, zien uiteengaan. Elia's komst ligt in de toekomst. Ook dat is een bewijs voor Israëls herstel. Voor welk volk of welke kerk moet Elia anders komen? Johannes zal dan heengaan in de geest en de kracht van Elia, Luk. 1:17 om de weg te bereiden, nu niet voor Jezus, maar voor de Here hun God, bewijs dat de O.T. Zich openbarende Jehovah de Christus van het N.T. is. Zie ook Jes. 40.
Zij die geloven aan de reïncarnatieleer, aan het weder in het vlees komen van een
vroeger geleefd hebbend persoon, zien zich door de Schrift deze leer door twee dingen
uit de hand geslagen. Ten eerste door Johannes zelf. Hij zegt, dat hij Elia niét is, Joh.
1:21, 25. Reïncarnisten beweren steeds, dat zij wèl een zeker vroeger persoon zijn. Ten
tweede door het feit, dat Elia niet gestorven is. Hij kon dus niet als Johannes incarneren,
want wat niet gestorven is, kan zich niet incarneren wijl het nog als zodanig bestaat.
Hiermee valt de reïncarnatieleer in wezen. Ze is vervorming en scheeftrekking van de
Schriftleer van de opstanding.
IN NOOD.
MT. 15.
MT. 16. Uit vs. 13-14 blijkt, dat Israël Christus niet
gekend heeft. De een zegt zus van Hem, de andere zo. Niemand ziet in Hem de Zoon
des mensen. Zij zagen in Hem 'n zoon der mensen. Er was een Goddelijke openbaring
voor nodig om in Hem de Zoon Gods te zien. Aan Simon viel die te beurt, vs. 17. Thans
werkt de Geest verlichtend om in Hem de Christus Gods te zien. MT. 17, VS.1-9 DE VERHEERLIJKING.
Dan volgt Mt. 17 met als begin de verheerlijking op de berg. Christus geloofde en wist, dat Hij verheerlijkt zou worden. Hij heeft dat gelezen in de Schriften. Wat Henoch en Elia ten deel viel, moest ook het Zijne worden. Christus wist ook, dat dit niet lang op zich zou laten wachten. Vandaar de boven-staande uitspraak. De dood smaken betekent: er iets van proeven, die alleen ondergaan met het uitzicht op opstanding. Tegenover het de dood smaken zou men kunnen stellen: de dood drinken, wat veel intenser zou zijn. Christus heeft de dood gedronken (neergedronken, grondtekst) tot overwinning, St. V.: verslonden, 1 Cor. 15:54. Het: de dood smaken, is een wijze van uitdrukking om het sterven van die gelovigen mee aan te duiden. Christus belooft dat sommigen Zijner discipelen de dood niet zouden smaken totdat zij Hem gezien hadden' in de heerlijkheid van het toekomstige koninkrijk. Niet allen zouden dat zien: sommigen. De uitdrukkingen bij de evangelisten zijn niet gelijk. Die van Mattheus citeerden we reeds. Markus zegt: "... totdat zij zullen hebben gezien, dat het koninkrijk Gods met kracht gekomen is" 9:1; Lukas: "... totdat zij het koninkrijk Gods zullen gezien hebben,". 9:27. Men kan deze woorden zien doelen op het feit, dat die sommigen Christus gezien hebben zoals men Hem eenmaal zal zien in het toekomstige koninkrijk. Dat waren dan Petrus, Jakobus en Johannes. Twee van hen geven hiervan getuigenis. Johannes zegt in zijn evangelie: "... en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van den Eniggeborene van den Vader..." 1:14. Dit vers slaat mogelijk op de verheerlijking. Zeker is, dat Petrus het daarover heeft in zijn tweede zendbrief: hfdst. 1:16-18: "Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst (parousia d.i. de komst en daarop volgende tegenwoordigheid en wel in de toekomende eeuw) onzes Heren Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen als zodanig een stem van de Hoogwaardige Heerlijkheid gehoord werd: Deze is Mijn geliefde Zoon in Wien Ik Mijn welbehagen heb. En deze stem hebben wij gehoord als zij van den hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren." Men kan het ook anders nemen en zeggen: Christus belooft sommigen, dat ze zouden blijven leven totdat het Koninkrijk zich in kracht geopenbaard had in de Pinksterbedeling. Er staat in het Grieks in al de drie evangeliën een onzekerheidswoordje (an), dat niet het feit maar de tijd van de oprichting onzeker maakt. Zijn komst was zeker, maar de tijd hing af van Israëls bekering, Hand. 3:19-21. Dat sommigen de gehele Pinksterbedeling zouden blijven leven, dus tot ± 60 na Christus, werd door Christus' woord zeker gesteld; of Hij dan al wedergekomen zou zijn, werd onzeker uitgedrukt. Hoe ook genomen, de verheerlijking op de berg staat in verband met Christus' toekomstige heerlijkheid. Zo zal Hij gezien worden in Zijn koninkrijk. De verheerlijking was bevestiging van Zijn koningschap. Men denke zich alles wèl in. De Here Jezus had door geboorte recht op de Davidische troon, Hij was als eerstgeboren zoon van Maria Davids erfgenaam. Waar Hij evenwel ook alles verwerven moest en niet krachtens positie alleen Zich de rechten verkreeg, daar is Hij geworden onder de Wet. Deze zegt dat degene die haar volbrengt, leven zal, recht heeft op het leven. Dat heeft Christus gedaan. Krachtens de wetsvolbrenging nu kan Hij de heerlijkheid verkrijgen, die geen anderen konden verwerven. Op de heilige berg nu bekleedt Hem Zijn Vader met een heerlijkheid meer dan van Salomo. Hij wordt bekleed met de heerlijkheid waarin Hij gezien zal worden in Zijn toekomstig koninkrijk. Daarop heeft Hij ten volle recht door de wetsvolbrenging. De verheerlijking bevestigt Zijn koningschap, hoewel door Israël miskend. Ze doet evenwel meer. Ze is ook roeping tot het Priesterschap. Niemand nam zelf die eer aan, maar die van God geroepen wordt gelijk Aaron, zegt Hebr. 5:4. Voor Aaron werden heilige klederen gemaakt tot heerlijkheid en sieraad, Ex. 28:2. Welnu, Christus werd met een dubbel sierlijk gewaad bekleed: dat van KoningPriester. Zo zal Hij zijn op Zijn troon. Men zie de verheerlijking in dat licht. Daar staat de toekomstige Koning-Priester, Zach. 12:6. Op het eerste, het koningschap, wordt het zegel gedrukt, tot het tweede wordt Hij geroepen. Hier ontvangt Hij de kleding daarvoor. Met Christus spreken Mozes en Elia. Mozes moet daartoe opgewekt zijn. Luk. 9 zegt, dat twee mannen met Hem spraken. De Schrift kent geen lichaamloze zielen en geen als mannen verschijnende zielen. Mozes moet daarom opgewekt zijn, wat Judas beschrijft, zie vs. 9. We zien hieruit, dat de doden niet verschijnen kunnen dan door en na de opstanding. Beide mannen nu spreken met Christus over Zijn uitgang te Jeruzalem, Luk. 9:31. Deze uitgang is Zijn lijdensgang tot buiten de poorten van Jeruzalem. Christus laat de glans varen. Hebr. 12:2 zegt hiervan volgens het Grieks: "... Die in plaats van (niet: voor) de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht." Het eind is nu niet de Davidische en koninklijke heerlijkheid, die van Zijn troon, maar het zitten aan de rechterhand van de troon Gods. Mt. 17:2. Christus werd van gedaante veranderd. Er zijn drie woorden in het Grieks, die een veranderen aanduiden. In 1 Cor. 15:51 is het ene gebruikt, allassoo; in 2 Cor. 11:13-15 (3x) en andere teksten een ander, metaschèmatizoo d.w.z. in uitwendige gedaante veranderen; hier het derde: metamorphoöinai, d.i. in inwendige natuur, van bestaanswijze veranderen. Christus' op aarde omgedragen lichaam werd veranderd in een geestelijk lichaam. Geen enkel natuurlijk (ziellijk) lichaam straalt licht uit. Dat kan wel geschieden door een geestelijk lichaam. Zo'n lichaam kan ook weer het uitstralende licht zodanig temperen, dat het een gewoon lichaam gelijkt (Christus na Zijn opstanding). In Mk. 16:12 staat dan ook, dat Hij in een andere gedaante gezien werd. Hier staat het grondwoord van het werkwoord morphoömai, n.l. morphè. Dat is dan bestaanswijze. Christus veranderde op de berg van bestaanswijze. Daarom blonk Zijn gelaat gelijk de zon en schitterde het licht door Zijn kleding heen. Zo zal Hij eenmaal wederkomen als Zoon des mensen, met grote kracht en heerlijkheid, Mt. 24:30. Hoe groot is Zijn liefde geweest, toen Hij na met Mozes en Elia gesproken te hebben, in Zijn vroegere bestaanswijze terug keerde en weer Jezus werd, Mt. 17:8. Mt. 17:3,4. Op de berg werd in protype, in grondbeginsel, de aanvang van het Koninkrijk gezien. Men vond er de verheerlijkte Koning, men vond er Mozes, de Wetgever en Elia, de Wetshandhaver. Mozes is type van hen die gestorven zijn. Van hen zegt Christus: "Die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook gestorven" Joh. 11:25. Elia is type van hen die leven. "En een iegelijk die leeft..., zal niet sterven in der eeuwigheid", vs. 26. Beiden zijn type van de groepen, die iets waardig geacht zullen worden, n.l. de opstanding uit de doden (de andere doden blijven dus liggen) en het verwerven van die eeuw. Zij zullen de engelen gelijk zijn, Luk. 20:34, 35. De tabernakelen zijn symbool van Israëls toekomstig Loofhuttenfeest, de vreugde van het Millennium (de 1000 jaar). De drie discipelen zijn type van drie soorten groepen van gelovigen: Jakobus representeert hier de gedode gelovigen, Hand. 12:1. Petrus de vervolgde in de eindtijd, waarvan er dan vele sterven 1 Petr. 4:6. Johannes die groep die blijft leven tot de tijd van de wederkomst en dus niet sterven, 1 Joh. 2:28. De andere negen representeren de groep werkende gelovigen, die evenwel zo goed als uitgeput zijn en niet meer kunnen. Het volk aan de voet van de berg is het nog ongelovige Israël, de met zijn zoon uitgegane vader type van de groep, die zijn hoop gaat richten op Christus' dienaars. Mt. 17:5. De luchtige wolk kan de Shechina geweest zijn, de vroegere wolkkolom boven de Tabernakel. Zij wijst in elk geval op de tegenwoordigheid van de Vader, Die Zijn Zoon getuigenis geeft: "Hoort Hem." Mt. 17:9 De 3 discipelen wordt verboden iets mee te delen voor de opstanding uit de doden heeft plaats gehad. Wat dat is, begrijpen zij niet. De opstanding ten laatsten dage werd wel verstaan, Joh. 11:24, die uit de doden niet, dat was iets nieuws. Zij durfden het echter niet te vragen, Mk. 9:10. Mt. 17:10-12 Naar aanleiding van Elia's verschijning vragen de discipelen, of Elia nog komen zal. Ze bedoelden hiermee wellicht te zeggen: Is de profetie van Mal. 4 nu soms vervuld. De Here zegt hun nu, dat Elia nog komen zal en alles weder zal oprichten. Mt. 17:14-20 De maanzieke jongen is type van een groep uit Israël. Israël werd bezeten
door demonen. De discipelen konden hen echter niet verdrijven. In vs. 20 moet niet
staan: Om uws ongeloofs wil, maar: Om uws kleingeloofs wil.
DE STATER .
MT. 18. In 18:15-17 wordt een regel gegeven voor de gemeente van het Koninkrijk. In vs. 18 is sprake van het binden en ontbinden, welke macht hier aan alle discipelen overgedragen wordt. Andere b.v. Oosterse Christenen, beroepen zich op een andere apostel dan Petrus als stichter van hun Kerk, kunnen dus met evenveel recht een pausdom, naast het pausdom zetten als Rome. Er zijn 12 Israëlitische apostelen geweest. Die alle hebben de sleutelmacht ontvangen. Maar dat zij die alleen ontvangen hebben, doet dat kerkrecht te niet. Mt. 16:19 en 18:18 beperken zich alleen tot de apostelen. Christus spreekt van geen opvolgers. Roomse zomin als Reformatorische. 18:23-35 is reeds besproken. Dit deel is uitwerking van Mt. 6:14. Ook over Mt. 19 zeiden we reeds een en ander.
MT. 19 DE WEDERGEBOORTE
Men weet dat er niet staat, dat zij Christus gevolgd zijn in de wedergeboorte, want Christus is niet wedergeboren, dus men kan Hem daarin niet volgen en een geboorte, ook de Goddelijke, is altijd iets passiefs, men kan daarin niemand navolgen. De Wedergeboorte is de tijd van Israëls nationaal herstel, waarin tevens het stenen hart wordt weggenomen en een vlezen gegeven, Ez. 36:22-33. De Wedergeboorte valt in de tijd van de wederoprichting aller dingen door de profeten voorzegd, Hand. 3:21. Ze volgt na Christus' wederkomst en betreft het Koninkrijk op aarde. "En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in. Mijn verzoekingen. En ik verordineer u het koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader Mij dat verordineerd heeft, opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel, oordelende de twaalf geslachten Israëls," Luk. 22:28-30.
Over Mt. 20 werd ook reeds gesproken. Ten derde maal wordt het lijden
aangekondigd. Zie 16:21; 17:22, 23; 20:18, 19. Uit vs. 20-28 blijkt, dat men de
oprichting van het Koninkrijk spoedig verwachtte. De Here zegt niet, dat het niet
komen zal, Hij zegt alleen, dat het zitten ter rechter- of linkerhand niet bij Hem stond te
geven. M.a.w. de vrouw van Zebedeus was juist t.o.v. haar verwachting, maar niet t.o.v.
de tijd. Christus' Vader zou er voor zorgen. Zie Heb. 1:13, 10:13.
MT. 20. GENEZING VAN BLINDEN.
Hierbij zij ook nog opgemerkt, dat er geen twéé genezen worden in Jericho, maar
meer. Mk. 10:46 zegt, dat Bar-Timeus aan de weg zat, toen zij van Jericho uitgingen.
Mt. 20 spreekt ook over het uitgaan uit Jericho. Mogelijk wordt Bar-Timeus alleen
genoemd, omdat Mattheus' lezers hem nader kenden of hij het hardste riep. In Luk.
18:35 is echter sprake van het nàbij Jericho komen. Daar zat ook een blinde. Die riep
niet. Here, Zone Davids, maar: Jezus, gij Zone Davids. Er zijn dus minstens drie,
waarschijnlijk vier blinden, want Bar-Timeus roept ook: Jezus, Gij Zone Davids. Alleen
de twee laatsten roepen om Hem als Here. Toen waren zij al buiten Jericho.
MT. 21 DE INTOCHT. DE VIJGEBOOM. Mt. 21:18-22 De vijgeboom verdort. De vijgeboom typeert. Israëls nationale voorrechten boven de andere volken. De Here zocht vijgen, hoewel het de tijd van de vijgen niet was. Mk. 11:13. Waarom zocht Hij ze dan, zal men vragen. Men heeft hiervoor velerlei uitleggingen. De eenvoudigste lijkt ons deze: De vijgeboom kon geen rijpe vijgen hebben, maar wel jonge, onrijpe. Deze werden gaarne gegeten. De vijgeboom bloeit voordat hij bladeren heeft. De vele bladeren deden een krachtige boom, veronderstellen, dus goede jonge vrucht. Deze ontbrak echter, de boom was wel weelderig, maar niet vruchtbaar en werd daarom vervloekt.
De boom typeert Israël. Er was veel schone schijn, er waren versierde
tempelgebouwen, gebod op gebod, tal van inzettingen. Men zou dus enige vrucht, al
was ze dan niet voldragen, kunnen verwachten. Rijpe vruchten konden het nog niet zijn,
de Geest was nog niet uitgestort. De onrijpe waren voldoende geweest en zouden door
God zijn aanvaard als hoop gevend voor de toekomst. Er was evenwel helemaal geen
vrucht. Israël was wel weelderig geworden, Deut. 32:15, maar bleef onvruchtbaar. Het
zal geen vruchten meer dragen in deze eeuw. "Uit u wordt geen vrucht meer in der
eeuwigheid," Gr.: gedurende de aioon. Uit Luk. 21:29, 30 leren we, dat de vijgeboom
weer teder kan worden en dat zijn tak weer uit kan spruiten. Israël zal dus weer tot,
leven komen. De teder wordende, de weer uitbottende tak voorspelt dat de zomer nabij
is, de zomer van Messias' regering. De winter van dorheid en nationale doodsslaap is
dan voorbij, het K.d.H. is andermaal nabij en zal met kracht worden opgericht.
Mt. 21:23-32 verklaart zich zelf.
DE WIJNGAARDENIERS.
DE STEEN. "En op wiep Hij valt, dien zal Hij vermorzelen." Hier hebben we te denken aan de tijd, dat de Steen zonder handen afgehouwen wordt van de berg, Dan. 2, d.i. aan Christus' wederkomst. Weer een bewijs van Israëls gedeeltelijke terugkeer naar Kanaän, doch in ongeloof. De Steen zal komen, nu om te verpletteren. Het woord verpletteren
wordt soms opgevat als: verstrooien. Het Gr. is likmaoo. Het komt alleen nog voor in
Luk. 20:18, in hetzelfde verband. De likmos is de wan of werpschop om het koren van
het kaf te zuiveren. Likmaoo is dus eigenlijk wannen en overdrachtelijk: als kaf doen
wegstuiven, uiteen doen stuiven. Volgens de papyri ook: tot pulver vermalen. Als de
Here dit bedoelt te zeggen, dan stemt het woord overeen met de gedachte in Dan. 2
gegeven: vermalen.
MT. 22 DE BEREIDE BRUILOFT.
DE OPSTANDING. Ook thans ontkennen velen de opstanding. Niet als de ongelovige Sadduceën, maar door de leer van de onsterfelijke ziel. Onsterfelijke zielen hebben geen opstanding nodig. Ook nu nog weet men en dat onder Christenen, de kracht Gods niet, noch de Schriften.
Mt. 22:36-40. De Wet zijn de vijf boeken van Mozes, de Profeten de acht, die we
vroeger reeds noemden. (Zie hfdst.III). Wet en Profeten staan niet tegenover de
Evangeliën, maar vinden daarin hun vervolg. De Here citeert Deut. 6:5; en Lev. 19:18.
DAVIDS HEER. Eigenaardig is het gebruik van de term: aan de rechterhand. In het Grieks staat een dubbele konstruktie: ek dexioon mou (moe), lett.: uit Mijn rechten, in het meervoud; dit vinden we in Mt. 22:44, 26:64; Mk. 12:36, 16:19; Luk. 20:42; 22:69; Hand. 2:34, 7:55, 56; Heb. 1:13 en "en dexia.", in Mijn rechter, enkelvoud; dit staat in Rom. 8:34; Ef. 1:20; Col. 3:1; Heb. 1:3, 8:1, 10:12, 12:2; 1. Petr. 3:22.
Het zijn aan Gods rechterhand heeft nog weer zijn fazen. Er staat van, dat Christus
zit uit. Zijn rechten, staat uit Zijn rechten (Hand. 7:55, 56) en zit in Zijn rechten.
Gedurende de Handelingenperiode wordt Hij gezien als staande uit (aan) Gods
rechterhand. Hiermee wordt uitgedrukt, dat Hij bereid was weder te keren als het volk
zich bekeerde. Na Hand. 7 lezen we, dat Hij zit in Gods rechterhand. Uitzondering is
alleen Heb. 1:13, maar dit: heeft betrekking op de toekomst, dus niet op Zijn
tegenwoordige positie. In De Openbaring zien we Hem ook weer staan, Op. 5:6, 14:1.
Men ziet hoe scherp alles naar voren gebracht wordt.
MT. 23 CHRISTUS' STRAFREDE. a1 1, 2 Zelfverheffing. Schriftgeleerden. Zittend stoel.
a2 5:7 Zelfverheffing. Schriftgeleerden. Hun werken.
a3 7-12 Zelfverheffing. Schriftgeleerden. Toepassing.
De Here erkent, dat zij de uitleggers zijn van Mozes' Wet. Hun praktijk echter
moest verre zijn van Zijn discipelen.
Nu volgen de Wee u's: c1 13 Hun handelwijze,
c2 29-33 Hun handelwijze.
De centrale gedachte is het nalaten van oordeel, barmhartigheid en geloof. Vs. 13 bespraken we. Vs. 15 kind der hel = der Gehenna, d.i. bestemd voor de Gehenna of gestraft met de Gehenna. Vs. 16 Hier staat niet: hieron, maar naos, d.i. niet de gehele tempel, maar het tempelhuis, het Heilige en het Heilige der heiligen, dus binnenste heiligdom. Vs. 23 munt, dille, komijn zijn moeskruiden. Vs. 24 uitzijgen is door een zeef uitzuiveren. Doorzwelgen is opslokken. Vs. 27 de graven waren van buiten gewit, leken wel mooi, maar het witten diende ter waarschuwing voor onreinworden, Num. 19:16.
In vs. 34-39 vinden we nog enkele voorzeggingen. Ziehier de struktuur: g1 34 Profeten. Toekomstige zending.
g2 37 Profeten. Vroegere zending.
Vs. 34. Dit betreft de zending in de tijd van de Handelingen en ook "in de laatste ure." Vs. 35. Zacharia de zoon van Barachia. Men stuitte hier op een moeilijkheid. Men nam aan, dat de zoon van Jojada bedoeld werd, 2 Kron. 24:20, 21 en meende, dat de bijnaam van Jojada Barachia was. Men behoeft dit evenwel zo niet op te lossen. Kan niet veel beter Zacharia bedoeld zijn, op een na de laatste profeet? Kan hem dat lot niet wedervaren zijn. Hij heet Zacharia, de zoon van Berechja. 1:1. Zo blijkt, dat de Joden zelfs na de ballingschap rechtvaardig bloed vergoten hebben en dus hun geest niet veranderd was. Vs. 37. De Here heeft Jeruzalems kinderen op en samen willen vergaderen (epi sunagagoo). We zullen hierbij moeten denken aan Joël 2:32 "... op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn". In Mt. 24:31 hebben wij weer dat werkwoord: De engelen zullen de uitverkorenen bijeenvergaderen. Daarop ziet Op. 14:1 mogelijk: "Het Lam stond op den berg Sion en met Hem 144.000, hebbende den naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden." Episunagoo betekent: op een plaats samenleiden. De Here heeft Jeruzalem willen beschutten voor naderend onheil door de bewoners samen te vergaderen op Sion, waar voor hen ontkoming zou zijn voor de verdrukker. Ze wilden niet.
Vs. 38 "Zie, uw Huis d.i. de tempel, wordt u woest gelaten." Men denke aan de verwoesting door Titus en aan de latere verwoesting onder het Beest, Dan. 9:27. Het
Uw heeft de klemtoon. Het is niet meer Mijn (des Vaders) Huis, Mk. 11:17. TOTDAT.
Dit is een merkwaardig vers. Onoplosbaar voor hen die niet geloven aan Israëls herstel, schoon voor hen die in de Schriften voor Israël een toekomst zien gloren. Eenmaal komt de Here Jezus weder en zal opnieuw Jeruzalem binnentrekken. Dan zal Israël Hem blijde toejubelen. Die dag toeft nog. 't is wellicht "ten laatste dage" d.i. op de laatste dag van deze aioon, de 1335ste van Daniel 12:12 "Welgelukzalig is hij die verwacht en raakt tot 1335 dagen." Die zal die intocht levend mee maken. Zeer waarschijnlijk zullen de O.T. gelovigen die het Koninkrijk beërven, daarbij tegenwoordig zijn. Zij zullen dan mede de Koning zien komen in heerlijkheid. Welk een overweldigende gebeurtenis zal dat zijn. Jeruzalem gaat zijn eenmaal verworpen Vorst tegemoet. Deze wordt dan als Koning aangenomen. Dan wordt Jes. 9:5 b vervuld: "... en de heerschappij is op Zijn schouder..." Dan zal Hij plaats nemen op Davids troon, op de troon Zijner heerlijkheid, Mt. 25:31. Thans zit Hij nog in 's Vaders troon, Op. 3:21. Op die dag wordt Hij Koning van Israël. Meer nog, Hij zal de troon geven aan de opgewekte David en door hem Israël weiden, Ez. 34:23. Israëls gebed vermeerdere: "Och dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen voor Uw aangezicht vervloten, Jes. 64:1. Zie ook Zach. 14.
|