Uit Israëls Profetie

V. Israël in de Evangeliën

6. Matth. 8-12

MT. 8 EN 9.
In Mt. 8 en 9 stelt de Here Zichzelf voor als Messias en wel door de tekenen en wonderen, waarmee God medegetuigenis geeft aan Zijn zending. Hij is Heer, 8:2 en Zoon des mensen, 8:20. Zoon des mensen, d.i. Zoon uit Adams geslacht, is een nog omvangrijker titel dan: Zoon van David en Zoon van Abraham. Als Zoon van David heeft Hij recht op de troon, als Zoon van Abraham op het Land. Maar als Zoon des mensen, over de gehele aarde krachtens Gen. 1:26-28 en Ps. 8. Lukas stelt ons Hem bizonder als zodanig voor. Mattheus geeft ons hiervoor de basis. De titel: Zoon des mensen, komt 88 maal voor in de Griekse Schriften. Nergens in Paulus' Brieven aan de Voorhuid. Hij staat 84 maal in de Evangeliën, 32 maal in Mt., 15 maal in Mk., 25 maal in Luk., 12 maal in Joh., 1 maal in Hand., 1 maal in Hebreën, 2 maal in De Openb.

De titel: de Zoon des mensen, vinden we het eerst in Mt. 8:20. "De vossen hebben holen, de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen, heeft niet, waar Hij het hoofd neerlegge." Wij geloven, dat Christus hiermee allereerst wil zeggen, dat Hij geen vaste rustplaats had, dat Hij steeds voort moest. O.i. drukt het niet allereerst Zijn armoede uit. Hij werd gediend door vrouwen van haar goederen, Luk. 8:3. Velen ontvingen Hem in hun woningen. Maar een blijvende rustplaats had Hij niet. — De laatste maal dat we lezen van de Zoon des mensen, is in Op. 14:14, waar we Hem gekroond zien met een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel gereed om te oordelen. — De verdeling van de titel: Zoon des mensen, over de Gr. Schriften bewijst, dat de Zoon des mensen, wat dié titel betreft, niets, te doen heeft met de Gemeente Gods. Voor haar is Hij de Zoon Gods. Voor de Gemeente die zijn Lichaam is, het Hoofd. Zo blijkt ook uit deze dingen, dat we hier voor een aardse heerlijkheid staan, dat het in Mt. nog verre af is van het in de hemel (overhemelse) gezet te zijn, zoals we later vinden in Efese.

Vs. 2-4 De genezing van de melaatse schijnt dezelfde als die van Mk. 1:40 en Luk. 5:12. Dit behoeft evenwel nog niet. De genezing in Mk. had plaats toen de Here van de berg afgeklommen was. Beiden zijn buiten de stad. De Here gaat daarop Kapernauw binnen, vs. 5. Volgens Mk. 1 en Luk. 5 gehoorzaamt hij niet, zodat de Here de stad niet meer kon binnengaan. Er zijn dus ook hier verschillen. Men behoeft ze niet te harmonieeren. Het kunnen er zeer wel twee geweest zijn.

8:12 bespraken we reeds.

9:16, 17 "Ook zet niemand een lap ongevold laken op een oud kleed, want deszelfs aangezette lap scheurt af van het kleed en er wordt een erger scheur. Noch doet men nieuwen wijn in oude lederzakken, anders zo bersten de lederzakken en de wijn wordt uitgestort..." Het oude kleed en de oude zakken stellen het eerste verbond voor. Dat was niet te herstellen of opnieuw te vullen. Er moest iets nieuws voor in de plaats komen. De nieuwe wijn is de vreugde die God in het nieuwe Israël zal scheppen, het nieuwe kleed zijn de klederen des heils. God lapt het oude niet op, Hij schept wat nieuws.

MT 10.
Over Mt. 10 zeiden we reeds iets. De struktuur van dit deel is leerzaam. Daaruit blijkt, dat dit deel in tweeën uiteenvalt en we hierin een dubbele bediening moeten lezen. Er is althans iets in, dat in de eerste uitzending niet vervuld is, n.l. het voor stadhouders en koningen gesteld, het gehaat worden, de vervolgingen.

De struktuur van Mt. 10:1-42 is deze:

A1 1-4 Zending.

      B1 5, 6 Voorschriften.

C1 D1 7-13 Hun ontvangst.

  E1 14, 15 Hun verwerping.

A2 16 Zending.

      B2 16, 17 Voorschriften.

C2        E2 17-39 Hun verwerping.

      D2 40-42 Hun ontvangst.



10:6 De apostelen werden uitsluitend uitgezonden tot de verloren schapen van het Huis Israël. Tot die moest het K.d.H. gepredikt worden. Hieruit blijkt duidelijk, dat dit evangelie niet voor de Gemeente is, tenzij men zich op het standpunt stelt, dat de Gemeente Israël vervangen heeft. Gezien de profetieën over Israël, kan men dit bij ongedwongen uitlegging niet volhouden. Israël wordt weer hersteld. Niet Israël is een tussenperiode, maar de bedeling der Gemeente. Israël is een "eeuwig" volk. Hot K.d.H. blijkt dus duidelijk voor Israël te zijn.

10:10 Een mate is een bedelzak, zoals Oosterse monniken, die er toen ook al waren, droegen.

10:15 De dag des oordeels, waarin het Sodom en Gomorra verdraaglijker zal zijn dan die steden in Israël die de apostelen niet ontvingen, is een deel van de dag des Heren, waarin Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen. Zie ook Ez. 16:53-63.

Het tweede deel begint met vs. 16 waarin op vervolging gewezen wordt. Zie Mt. 5:10-12. Uit vs. 18 blijkt, dat de Here nog een verdere zending up het oog heeft. Deze zal gaan tot buiten het land, want er is sprake van een tot getuigenis van de Heidenen zijn, van een gesteld worden voor koningen en stadhouders. Dit wijst er op, dat de Verstrooiïng, de Joden in het buitenland, mede daarbij betrokken zijn en dus de zending van de 12 apostelen niet voleind is. Als we de wijdere zending in verband brengen met Mt. 24:14, komt er meer licht. Zie ook vs. 19 en 24:9, 10. Ook Luk. 21:16, 17.

Vs. 22: wie volharden zal tot den einde toe schijnt te wijzen op het eind van de aioon: Zie Mt. 24:9, 13.

Vs. 23 heeft veel moeilijkheid veroorzaakt. Door te lezen: of de Zoon des mensen moge gekomen zijn in plaats van: zal gekomen zijn, wordt veel opgelost. De Here Jezus wenst, zo gelezen, dat de tussenperiode tussen het jaar van het welbehagen des Heren en de dag der wrake kort moge zijn, zo kort, dat de 12 discipelen alles nog mee mochten maken, Dat de verharding over Israël zou komen, stond vast, Jes. 6:10. De duur niet. Wel zegt Jes. 6:11, dat het hoelang zou zijn totdat de steden verwoest en het land verstoord zou zijn, maar dat dit 19 eeuwen zou duren, wordt nergens geopenbaard. Alleen Paulus zegt dat de duur een verborgenheid was, Rom. 11:25. Christus spreekt in Mt. 10 daaromtrent een wens uit: Zij mogen hun reis niet volbracht hebben of de Zoon des mensen moge gekomen zijn. Die komst is de wederkomst in heerlijkheid.

Nu de tussenperiode zo lang is, staan we voor enkele moeilijkheden, n.l. deze twee:

  1. Wist de Here niet, dat de afstand in tijd zo groot zou zijn,

  2. zullen dezelfde discipelen zonder Judas nu voor het eind van deze eeuw weer opgestaan zijn om hun reis te voleindigen in de steden Israëls.

Wat de eerste vraag betreft, weten we, dat de Here op aarde niet alles wist, Zie Mt. 24:36. Zelfs De Openbaring is Hem gegeven. Op. 1:1. Voor Hem kan toen ook zeer wel de lange tussenbedeling verborgen geweest zijn wijl die verborgen was in God, Ef. 3:9; Col. 1:26, dus niet in de Schriften geopenbaard. Later, na Zijn hemelvaart, wist Hij ook de verborgen tijdsduur van Israëls verharding. Bij Zijn verschijning op aarde vergete men niet, dat Hij ons in alles is gelijk geworden uitgenomen de zonde, al zij direct toegestemd en beleden, dat de gezegende Zoon Gods niet in het onzer één zijn ondergaat. Naar Zijn mensheid was Hij beperkt, Luk. 2:52, al waren Zijn uitspraken geheel waar en waarheid. Wat het tweede betreft, geloven we, dat het tweede deel van Mt. 10 de apostelen later, in de bedeling van de Handelingen overkomen kan zijn.

Jakobus b.v. werd door Herodes gedood, Petrus ook bijna, Hand. 12. Later was Petrus in Babylon, 1 Petr. 5:13. Van de andere apostelen lezen we niet meer, behalve dat we Johannes op Patmos vinden. Toch schijnt het ons toe, dat 's Heren woord een dieper betekenis heeft en we het niet onmogelijk moeten achten, dat de apostelen voor 's Heren komst opgewekt worden om hun taak in de eindtijd weer voort te zetten. Dit ook in verband met Joh. 14, waar de Here, Die heengegaan is om hun plaats te bereiden, nog niet wedergekeerd is om hen in het Vaderhuis te nemen. Wèl gelezen lijkt het ons toe, dat hieruit volgt, dat ze er ook volgens Johannes, zijn zullen. We laten een en ander verder onbeslist en stellen alleen mogelijkheden. Zou voor God iets onmogelijk zijn?

Dat Mt. 10 een verre strekking heeft, blijkt ook uit vs. 28.

"Vrees niet voor degenen, die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de Gehenna."

De Gehenna is het vuur dat bij Jeruzalem branden zal onder Messias regering, Jes. 66:24. De Here bedoelt hier niet de onsterfelijke ziel van de Westerse Theologie, want de ziel die zondigt, zal sterven, Ez. 18:4. De ziel is hier het inwezen van de mens dat ervaringen opdoet, zich uit. De opgedane ervaringen nu gaan niet verloren door de gewone dood. Zij rusten als een zaad, een graan, een kern, in de aarde. Dat kan de mens nimmer verderven. In de opstanding krijgt die kern zijn uitgroei. De dood vernietigt het wezen van de mens niet al stijgt dit niet op in de sferen die de Westerse Theologie leert. Het lichaam, de uitwendige mens kan men doden, het inwezen niet wegnemen, al is dit opzichzelf nog niet onsterfelijk. God alleen kan beide vernietigen, niet de mens. Hoe Hij het inwezen en de ervaringen er van bewaart. is een zaak, die Hem alleen bekend is. En ook veilig is bij Hem.

MT. 11.
In Mt. 11 zien we, dat zelfs Johannes verward raakt in de tijdsbedeling. Hij zegt: "Zijt gij degene die komen zou of verwachten wij een ander.", Mt. 11:3. Ander is hier anderssoortige. M.a.w., Johannes twijfelt of de Here de rechte Messias is met het oog op Zijn optreden. Johannes doorzag de bedelingen niet, iets wat vele Christenen met hem gemeen hebben, hoewel zij beter konden weten. De Here doet nu vele tekenen en verwijst Johannes naar Jes. 29:18 en 35:5, 6 en 61:1, plaatsen die, mede verwijzen naar de dag der wraak. De Here wil dus zeggen: Johannes, ge hebt gelijk gehad. met uw prediking van de dag der wraak. Die zal komen. Zie in Mij echter nog meer dan Jezus van Nazareth, dan Davids en Abrahams Zoon. In Jes. 35:4 toch staat: "Ziet uw God zal ter wraak komen met de vergeldingen Gods, Hij zal komen en ulieden verlossen." Johannes zal dus verlost worden, doch in de dag der wraak. Door te herinneren aan Jes. 61, wil de Here Johannes leren, dat deze dag voorafgegaan wordt door het welaangename jaar des Heren. "Zalig is hij, die aan Mij niet geërgerd zal worden, d.i. ten val komen," zegt de Here. Dat kon zo licht, want Christus is gezet tot een val van velen in Israël. En wel hierom: Men begreep Hem niet t.o. v. de tijdsbedeling, men vatte niet, dat de Christus eerst lijden moest en alzo tot Zijn heerlijkheid ingaan. Johannes is staande gebleven. Christus zal hem zijn ter opstanding.

11:11 is besproken.

11:23. De hel is hier de hades, het onderaardse.

MT. 12 DE LASTERING TEGEN DE GEEST.
In Mt. 12 komt de krisis t.o.v. Zijn Persoon. De Meerdere dan de tempel, dan Salomo, dan Jona, wordt verworpen. Zijn demonen uitwerping wordt toegeschrevan aan Beelzebul, oorspronkelijk de God der vliegen, 2 Kon. 1:2, die later ook voor ander kwaad heette te behoeden en in Christus' dagen de god der demonen heette te zijn. Dan komt Christus' uitspraak over de lastering van de Heilige Geest, waarmee Satan zo vele Christenen benauwd heeft en nog benauwt.

Mt. 12:31-32 De lastering (niet de zonde) tegen de Geest was toen mogelijk en is ook geschied. Door de Farizeën hier, door anderen en Israël later. Christus waarschuwt er plechtig tegen. Wat men tegen Zijn Persoon spreekt, kan vergeven worden, maar wie de Geest lastert, krijgt geen vergeving, noch in deze eeuw, die loopt tot Zijn wederkomst, noch in de toekomende, die loopt tot op de nieuwe hemel en aarde van Op. 21. De toekomende eeuw is gedurende de wedergeboorte, Mt. 19:28. Laat dit soms de mogelijkheid open dat Gods barmhartigheid en vergeving dan ook hun ten goede komt?

Waarin bestond nu de lastering tegen de Geest. Daarin, dat men aan Satan toeschreef wat Gods Geest deed. Men wist dat Hij het door Gods Geest deed. Niemand geloofde dat Hij met Beëlzebul omging. Nochtans zei men dat uit boosaardigheid en haat en lasterde de Geest. Met open oog en overtuigd hart verloochende men Gods Geest.

De "zonde" tegen de Heilige Geest kon toen alleen plaats vinden. Geen enkel waar wedergeborene of gerechtvaardigde maakt zich daaraan schuldig. Geen kind van God bedrijft die. De "zonde" tegen de Heilige Geest is alleen mogelijk als er tekenen en wonderen geschieden, in de sfeer van het Koninkrijk en men zulks toeschrijft aan Satans macht. De lastering tegen de Heilige Geest geschiedt op de grens van de twee verbonden. De Farizeën gevoelden het wegwijken van het Oude verbond en de nadering van het Nieuwe. Ze waren overtuigd, dat Christus een werk Gods deed, Maar uit pure haat tegen Zijn Persoon schreven ze dat toe aan Satan er lasterden hiermee niet alleen Hem, maar de Geest Gods, Die Hem bekwaamde. Daarmee gingen ze vierkant tegen God in en verhardden zich. Niet God, maar zij zouden Israël leiden. Niet Gods Geest, maar hun geest zou zegevieren. Zij waren overtuigd, maar wilden niet. Ze verkrachtten hun geweten en wilden Christus niet erkennen als de Gezondene, hoewel Gods Geest hun daarvan bewijzen gaf. De lastering tegen de Heilige Geest werd bedreven door hen, die leefden in de bedeling van de volheid des tijds. Of er in onze bedeling zijn die het hartgrondig eens zijn met de Farizeën, weten we niet. Zou dit het geval zijn, dan zouden zij mogelijk onder hetzelfde oordeel vallen. In elk geval ligt deze lastering in de sfeer van de overtuigde ongelovigen, niet in die van de klein gelovigen. Allen die werkelijk vrezen deze zonde (de Schrift zegt: lastering wat veel sterker is) bedreven te hebben, hebben ze niet bedreven. Men late zich door Satan niet bevreesd maken. Hij werpt alles door elkaar.

Nog een opmerking. Christus stelt de Geest op een lijn met Zichzelf. Hij zegt dat men tegen Hem kan spreken en tegen de Geest. Volgt hieruit niet, dat de Geest een persoonlijk Wezen is, begaafd met wil, verstand, liefde, enz. en ligt hier niet in opgesloten, dat de Geest geen kracht, maar een "Persoon" is, d.w.z. wil en verstand heeft ?

12:39. "Het boos en overspelig geslacht", Gr.: een boos en overspelig geslacht. De Here bedoelde het geslacht van Zijn dagen, niet het hele geslacht Israël van alle tijden. Overspelig zal hier voornamelijk (hoewel niet uitsluitend) in geestelijke zin genomen moeten worden; zie Jer. 3:9, Ez. 23:37.

IN HET HART DER AARDE.
12:40 "Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde." Nu is Christus niet precies 3 dagen en 3 nachten, dus drie etmalen in het graf geweest. Hij is ten derde dage opgestaan. De traditionele opvatting stelt Zijn zijn in het graf van Vrijdag tot Zondag. Voor ons is Hij Donderdags gekruisigd, was Vrijdags in het graf, is Zaterdags (een der sabatten) opgestaan. "Ten derde dage." Hoe moeten de 3 dagen en 3 nachten dan opgevat worden? Als een Hebraisme, d.i.: een uitdrukking eigen aan de Hebr. taal. Zoals wij zeggen: Ik kom over 8 dagen, daarmee een week bedoelend, zo zei de Hebreër: drie dagen en drie nachten om daarmee aan te geven: binnen drie dagen. We kunnen thans op deze zaak niet dieper ingaan. Dat zou een aparte studie zijn.

De Zoon des mensen zou gedurende zekere tijd zijn in het hart der aarde. Evenals Jona naar zijn hele persoon, "ziel en lichaam" was in de walvis — de wateren hadden hem omgeven tot de ziel toe, Jona 2:5, zijn ziel was in hem overstelpt, 2:7 — alzo is Christus naar Zijn Persoon geweest in het hart der aarde. Dit is niet het middelpunt van de aarde, maar: geheel omgeven, omsloten door de aarde, in wat voor vorm ook. Een schip in het hart der zee, is niet in het middelpunt van de zee, Spr. 30:19, maar geheel omgeven door de zee. Absolom bleef hangen in het hart van de eik volgens de Hebr. tekst van 2 Sam. 18:14, waar voor het hart van Absolom en het "midden" van de eik in het Hebr. hetzelfde woord staat. In Mt. 12:40 betekent het hart der aarde niet het middelpunt, maar: het graf, geheel ingesloten door de aarde.

Christus is bij de rijke in Zijn dood geweest, niet in de hemel of in het paradijs of in de hel. Hij is dood geweest, Op. 1:8.

Over de walvis is al veel geschreven. In het Gr. staat ketos. Dit woord komt maar eenmaal voor. Noch in het Hebr., noch in het Gr. wordt geleerd, dat Jona in een walvis zoals wij die kennen, geweest is. Walvissen uit de Poolzeeën komen niet voor in de Middellandsche zee. (Later toegevoegde noot: Inmiddels weten we dat er wel degelijk walvissen voorkomen in de middelandse zee waaronder vinvissen en potvissen.) Het woord walvis is een Oudhollands woord, dat grote vis betekent. Later heeft men het begrip verengd tot wat wij nu walvissen noemen. Zie Jona. 1:17.

12:44 De Here wist, dat geen teken, zelfs de opstanding niet, Israël zou helpen. De onreine geest heerst weder. Hij was uitgegaan in de Ballingschap, maar zal achtvoudig weder komen. Israël zal het dus nog veel erger maken dan het gedaan heeft. Het zal zich helemaal verontreinigen. Niet alleen zal het de afgoderij van het Heidendom, maar alles overnemen en zijn laatste zal erger zijn dan zijn eerste.

In 12:46-50 snijdt Christus alle banden des bloeds af. Voortaan erkent Hij alleen tot Hem te behoren hen, die de wil Zijns Vaders doen. Hij wist het: ook Zijn broeders geloofden niet in Hem.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden