V. Israël in de Evangeliën 6. Matth. 8-12
MT. 8 EN 9. De titel: de Zoon des mensen, vinden we het eerst in Mt. 8:20. "De vossen hebben holen, de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen, heeft niet, waar Hij het hoofd neerlegge." Wij geloven, dat Christus hiermee allereerst wil zeggen, dat Hij geen vaste rustplaats had, dat Hij steeds voort moest. O.i. drukt het niet allereerst Zijn armoede uit. Hij werd gediend door vrouwen van haar goederen, Luk. 8:3. Velen ontvingen Hem in hun woningen. Maar een blijvende rustplaats had Hij niet. — De laatste maal dat we lezen van de Zoon des mensen, is in Op. 14:14, waar we Hem gekroond zien met een gouden kroon en in Zijn hand een scherpe sikkel gereed om te oordelen. — De verdeling van de titel: Zoon des mensen, over de Gr. Schriften bewijst, dat de Zoon des mensen, wat dié titel betreft, niets, te doen heeft met de Gemeente Gods. Voor haar is Hij de Zoon Gods. Voor de Gemeente die zijn Lichaam is, het Hoofd. Zo blijkt ook uit deze dingen, dat we hier voor een aardse heerlijkheid staan, dat het in Mt. nog verre af is van het in de hemel (overhemelse) gezet te zijn, zoals we later vinden in Efese. Vs. 2-4 De genezing van de melaatse schijnt dezelfde als die van Mk. 1:40 en Luk. 5:12. Dit behoeft evenwel nog niet. De genezing in Mk. had plaats toen de Here van de berg afgeklommen was. Beiden zijn buiten de stad. De Here gaat daarop Kapernauw binnen, vs. 5. Volgens Mk. 1 en Luk. 5 gehoorzaamt hij niet, zodat de Here de stad niet meer kon binnengaan. Er zijn dus ook hier verschillen. Men behoeft ze niet te harmonieeren. Het kunnen er zeer wel twee geweest zijn. 8:12 bespraken we reeds.
9:16, 17 "Ook zet niemand een lap ongevold laken op een oud kleed, want deszelfs
aangezette lap scheurt af van het kleed en er wordt een erger scheur. Noch doet men
nieuwen wijn in oude lederzakken, anders zo bersten de lederzakken en de wijn wordt
uitgestort..." Het oude kleed en de oude zakken stellen het eerste verbond voor. Dat
was niet te herstellen of opnieuw te vullen. Er moest iets nieuws voor in de plaats
komen. De nieuwe wijn is de vreugde die God in het nieuwe Israël zal scheppen, het
nieuwe kleed zijn de klederen des heils. God lapt het oude niet op, Hij schept wat
nieuws.
MT 10.
De struktuur van Mt. 10:1-42 is deze: A1 1-4 Zending. B1 5, 6 Voorschriften.
A2 16 Zending. B2 16, 17 Voorschriften.
10:6 De apostelen werden uitsluitend uitgezonden tot de verloren schapen van het Huis Israël. Tot die moest het K.d.H. gepredikt worden. Hieruit blijkt duidelijk, dat dit evangelie niet voor de Gemeente is, tenzij men zich op het standpunt stelt, dat de Gemeente Israël vervangen heeft. Gezien de profetieën over Israël, kan men dit bij ongedwongen uitlegging niet volhouden. Israël wordt weer hersteld. Niet Israël is een tussenperiode, maar de bedeling der Gemeente. Israël is een "eeuwig" volk. Hot K.d.H. blijkt dus duidelijk voor Israël te zijn. 10:10 Een mate is een bedelzak, zoals Oosterse monniken, die er toen ook al waren, droegen. 10:15 De dag des oordeels, waarin het Sodom en Gomorra verdraaglijker zal zijn dan die steden in Israël die de apostelen niet ontvingen, is een deel van de dag des Heren, waarin Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen. Zie ook Ez. 16:53-63. Het tweede deel begint met vs. 16 waarin op vervolging gewezen wordt. Zie Mt. 5:10-12. Uit vs. 18 blijkt, dat de Here nog een verdere zending up het oog heeft. Deze zal gaan tot buiten het land, want er is sprake van een tot getuigenis van de Heidenen zijn, van een gesteld worden voor koningen en stadhouders. Dit wijst er op, dat de Verstrooiïng, de Joden in het buitenland, mede daarbij betrokken zijn en dus de zending van de 12 apostelen niet voleind is. Als we de wijdere zending in verband brengen met Mt. 24:14, komt er meer licht. Zie ook vs. 19 en 24:9, 10. Ook Luk. 21:16, 17. Vs. 22: wie volharden zal tot den einde toe schijnt te wijzen op het eind van de aioon: Zie Mt. 24:9, 13. Vs. 23 heeft veel moeilijkheid veroorzaakt. Door te lezen: of de Zoon des mensen moge gekomen zijn in plaats van: zal gekomen zijn, wordt veel opgelost. De Here Jezus wenst, zo gelezen, dat de tussenperiode tussen het jaar van het welbehagen des Heren en de dag der wrake kort moge zijn, zo kort, dat de 12 discipelen alles nog mee mochten maken, Dat de verharding over Israël zou komen, stond vast, Jes. 6:10. De duur niet. Wel zegt Jes. 6:11, dat het hoelang zou zijn totdat de steden verwoest en het land verstoord zou zijn, maar dat dit 19 eeuwen zou duren, wordt nergens geopenbaard. Alleen Paulus zegt dat de duur een verborgenheid was, Rom. 11:25. Christus spreekt in Mt. 10 daaromtrent een wens uit: Zij mogen hun reis niet volbracht hebben of de Zoon des mensen moge gekomen zijn. Die komst is de wederkomst in heerlijkheid. Nu de tussenperiode zo lang is, staan we voor enkele moeilijkheden, n.l. deze twee:
Wat de eerste vraag betreft, weten we, dat de Here op aarde niet alles wist, Zie Mt. 24:36. Zelfs De Openbaring is Hem gegeven. Op. 1:1. Voor Hem kan toen ook zeer wel de lange tussenbedeling verborgen geweest zijn wijl die verborgen was in God, Ef. 3:9; Col. 1:26, dus niet in de Schriften geopenbaard. Later, na Zijn hemelvaart, wist Hij ook de verborgen tijdsduur van Israëls verharding. Bij Zijn verschijning op aarde vergete men niet, dat Hij ons in alles is gelijk geworden uitgenomen de zonde, al zij direct toegestemd en beleden, dat de gezegende Zoon Gods niet in het onzer één zijn ondergaat. Naar Zijn mensheid was Hij beperkt, Luk. 2:52, al waren Zijn uitspraken geheel waar en waarheid. Wat het tweede betreft, geloven we, dat het tweede deel van Mt. 10 de apostelen later, in de bedeling van de Handelingen overkomen kan zijn. Jakobus b.v. werd door Herodes gedood, Petrus ook bijna, Hand. 12. Later was Petrus in Babylon, 1 Petr. 5:13. Van de andere apostelen lezen we niet meer, behalve dat we Johannes op Patmos vinden. Toch schijnt het ons toe, dat 's Heren woord een dieper betekenis heeft en we het niet onmogelijk moeten achten, dat de apostelen voor 's Heren komst opgewekt worden om hun taak in de eindtijd weer voort te zetten. Dit ook in verband met Joh. 14, waar de Here, Die heengegaan is om hun plaats te bereiden, nog niet wedergekeerd is om hen in het Vaderhuis te nemen. Wèl gelezen lijkt het ons toe, dat hieruit volgt, dat ze er ook volgens Johannes, zijn zullen. We laten een en ander verder onbeslist en stellen alleen mogelijkheden. Zou voor God iets onmogelijk zijn? Dat Mt. 10 een verre strekking heeft, blijkt ook uit vs. 28.
De Gehenna is het vuur
dat bij Jeruzalem branden zal onder Messias regering, Jes. 66:24. De Here bedoelt hier
niet de onsterfelijke ziel van de Westerse Theologie, want de ziel die zondigt, zal sterven,
Ez. 18:4. De ziel is hier het inwezen van de mens dat ervaringen opdoet, zich uit. De
opgedane ervaringen nu gaan niet verloren door de gewone dood. Zij rusten als een
zaad, een graan, een kern, in de aarde. Dat kan de mens nimmer verderven. In de
opstanding krijgt die kern zijn uitgroei. De dood vernietigt het wezen van de mens niet
al stijgt dit niet op in de sferen die de Westerse Theologie leert. Het lichaam, de
uitwendige mens kan men doden, het inwezen niet wegnemen, al is dit opzichzelf nog
niet onsterfelijk. God alleen kan beide vernietigen, niet de mens. Hoe Hij het inwezen
en de ervaringen er van bewaart. is een zaak, die Hem alleen bekend is. En ook veilig is
bij Hem.
MT. 11. 11:11 is besproken.
11:23. De hel is hier de hades, het onderaardse.
MT. 12 DE LASTERING TEGEN DE GEEST. Mt. 12:31-32 De lastering (niet de zonde) tegen de Geest was toen mogelijk en is ook geschied. Door de Farizeën hier, door anderen en Israël later. Christus waarschuwt er plechtig tegen. Wat men tegen Zijn Persoon spreekt, kan vergeven worden, maar wie de Geest lastert, krijgt geen vergeving, noch in deze eeuw, die loopt tot Zijn wederkomst, noch in de toekomende, die loopt tot op de nieuwe hemel en aarde van Op. 21. De toekomende eeuw is gedurende de wedergeboorte, Mt. 19:28. Laat dit soms de mogelijkheid open dat Gods barmhartigheid en vergeving dan ook hun ten goede komt? Waarin bestond nu de lastering tegen de Geest. Daarin, dat men aan Satan toeschreef wat Gods Geest deed. Men wist dat Hij het door Gods Geest deed. Niemand geloofde dat Hij met Beëlzebul omging. Nochtans zei men dat uit boosaardigheid en haat en lasterde de Geest. Met open oog en overtuigd hart verloochende men Gods Geest. De "zonde" tegen de Heilige Geest kon toen alleen plaats vinden. Geen enkel waar wedergeborene of gerechtvaardigde maakt zich daaraan schuldig. Geen kind van God bedrijft die. De "zonde" tegen de Heilige Geest is alleen mogelijk als er tekenen en wonderen geschieden, in de sfeer van het Koninkrijk en men zulks toeschrijft aan Satans macht. De lastering tegen de Heilige Geest geschiedt op de grens van de twee verbonden. De Farizeën gevoelden het wegwijken van het Oude verbond en de nadering van het Nieuwe. Ze waren overtuigd, dat Christus een werk Gods deed, Maar uit pure haat tegen Zijn Persoon schreven ze dat toe aan Satan er lasterden hiermee niet alleen Hem, maar de Geest Gods, Die Hem bekwaamde. Daarmee gingen ze vierkant tegen God in en verhardden zich. Niet God, maar zij zouden Israël leiden. Niet Gods Geest, maar hun geest zou zegevieren. Zij waren overtuigd, maar wilden niet. Ze verkrachtten hun geweten en wilden Christus niet erkennen als de Gezondene, hoewel Gods Geest hun daarvan bewijzen gaf. De lastering tegen de Heilige Geest werd bedreven door hen, die leefden in de bedeling van de volheid des tijds. Of er in onze bedeling zijn die het hartgrondig eens zijn met de Farizeën, weten we niet. Zou dit het geval zijn, dan zouden zij mogelijk onder hetzelfde oordeel vallen. In elk geval ligt deze lastering in de sfeer van de overtuigde ongelovigen, niet in die van de klein gelovigen. Allen die werkelijk vrezen deze zonde (de Schrift zegt: lastering wat veel sterker is) bedreven te hebben, hebben ze niet bedreven. Men late zich door Satan niet bevreesd maken. Hij werpt alles door elkaar. Nog een opmerking. Christus stelt de Geest op een lijn met Zichzelf. Hij zegt dat men tegen Hem kan spreken en tegen de Geest. Volgt hieruit niet, dat de Geest een persoonlijk Wezen is, begaafd met wil, verstand, liefde, enz. en ligt hier niet in opgesloten, dat de Geest geen kracht, maar een "Persoon" is, d.w.z. wil en verstand heeft ?
12:39. "Het boos en overspelig geslacht", Gr.: een boos en overspelig geslacht. De
Here bedoelde het geslacht van Zijn dagen, niet het hele geslacht Israël van alle
tijden. Overspelig zal hier voornamelijk (hoewel niet uitsluitend) in geestelijke zin
genomen moeten worden; zie Jer. 3:9, Ez. 23:37.
IN HET HART DER AARDE. De Zoon des mensen zou gedurende zekere tijd zijn in het hart der aarde. Evenals Jona naar zijn hele persoon, "ziel en lichaam" was in de walvis — de wateren hadden hem omgeven tot de ziel toe, Jona 2:5, zijn ziel was in hem overstelpt, 2:7 — alzo is Christus naar Zijn Persoon geweest in het hart der aarde. Dit is niet het middelpunt van de aarde, maar: geheel omgeven, omsloten door de aarde, in wat voor vorm ook. Een schip in het hart der zee, is niet in het middelpunt van de zee, Spr. 30:19, maar geheel omgeven door de zee. Absolom bleef hangen in het hart van de eik volgens de Hebr. tekst van 2 Sam. 18:14, waar voor het hart van Absolom en het "midden" van de eik in het Hebr. hetzelfde woord staat. In Mt. 12:40 betekent het hart der aarde niet het middelpunt, maar: het graf, geheel ingesloten door de aarde. Christus is bij de rijke in Zijn dood geweest, niet in de hemel of in het paradijs of in de hel. Hij is dood geweest, Op. 1:8. Over de walvis is al veel geschreven. In het Gr. staat ketos. Dit woord komt maar eenmaal voor. Noch in het Hebr., noch in het Gr. wordt geleerd, dat Jona in een walvis zoals wij die kennen, geweest is. Walvissen uit de Poolzeeën komen niet voor in de Middellandsche zee. (Later toegevoegde noot: Inmiddels weten we dat er wel degelijk walvissen voorkomen in de middelandse zee waaronder vinvissen en potvissen.) Het woord walvis is een Oudhollands woord, dat grote vis betekent. Later heeft men het begrip verengd tot wat wij nu walvissen noemen. Zie Jona. 1:17. 12:44 De Here wist, dat geen teken, zelfs de opstanding niet, Israël zou helpen. De onreine geest heerst weder. Hij was uitgegaan in de Ballingschap, maar zal achtvoudig weder komen. Israël zal het dus nog veel erger maken dan het gedaan heeft. Het zal zich helemaal verontreinigen. Niet alleen zal het de afgoderij van het Heidendom, maar alles overnemen en zijn laatste zal erger zijn dan zijn eerste. In 12:46-50 snijdt Christus alle banden des bloeds af. Voortaan erkent Hij alleen tot Hem te behoren hen, die de wil Zijns Vaders doen. Hij wist het: ook Zijn broeders geloofden niet in Hem.
|