V. Israël in de Evangeliën 2e. Overeenkomsten
KON. DER HEMELEN EN KON. GODS SAMENVALLEND.
Het woord "hemel" wordt dikwijls gebruikt voor God Zelf, Wiens woning daar is, zie Ps. 73:9; Dan. 4:26; 2 Kron. 32:20; Mt. 21:25; Luk. 15:21: Ik heb gezondigd tegen den hemel d.i., tegen God en voor u; Joh. 3:27. De Here nu zal in het Aramees gesproken hebben van het Kon. d. H. Mattheus, door Gods Geest geleid, heeft de term letterlijk vertaald, terwijl de andere evangeliën voor andere groepen bestemd, de betekenis vertaalden en spreken van Kon. Gods. Toch heeft de H. Geest in Mattheus' evangelie ook ons willen leren dat er verschil is tussen K.d.H. en Kon. Gods en hiermee de basis gelegd voor latere onderscheidingen. Dat Markus met Kon. Gods bedoelt het Kon. in Israël, dat zijn centrum zal hebben in Jeruzalem, waarbij de Davidische heerschappij wordt opgericht, blijkt uit Mk. 11:9, 10: "Hosanna, gezegend is Hij, Die komt in den naam des Heren. Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den naam des Heren. Hosanna in de hoogste (hemelen)." Men ziet in welke gedachtensfeer het volk leefde. Het zag in Christus de Vorst van het Huis van David en dacht aan een herstel van Davids troon. Christus had en heeft daar naar Zijn geboorte recht op. Te algemeen meent men nog, dat Israëls aardse verwachting van het Koninkrijk onjuist was. Maar waarom heeft Christus wel de Farizeën bestraft, die het juichen wilden verhinderen, maar niet de schare, die mede onder leiding Zijner discipelen, het deden? Dit is een duidelijk bewijs, dat Christus het, hiermee eens was en de verwachting juist was, al was de tijd nog niet daar. Het koninkrijk van Vader David is geen geestelijk maar een letterlijk, geen hemels maar een aards rijk. Evenals David het Koninkrijk in Israël oprichtte na de nederlaag die de Filistijnen het land toegebracht hadden, zo zal Davids grote Zoon het rijk oprichten na de tenietdoening van de Antichristus. Evenals Saul koning werd naar de keuze van het hart des volks — een koning als de volken — zo zal de Antichristus dat ook worden. Dan. 9:27 Daarna kwam David, de man naar Gods hart. Zo komt na des Antichristus' heerschappij over Israël de Man in Wie God al Zijn welbehagen heeft, de wortel en het geslacht Davids. Bij Lukas, die voor de Heidenen schreef die door Paulus van de afgoden tot God bekeerd waren en Christus schetst als de Zoon des mensen, die dus voor de hele menschheid gekomen is, valt de term Kon. Gods samen met Kon. der hemelen in de volgende teksten:
In Mattheus komen vier teksten voor, waarin Kon. Gods staat en niet K.d.H. Volgens de Nederlandse concordantie zijn het er vijf, volgens de Nieuwe Griekse vier.
Mattheus legt op deze wijze t.o.v. de evangeliën verband tussen K.d.H. en Kon. Gods. Dat het Kon. Gods een wijder betekenis kan hebben, komt bij hem evenwel ook uit. We wezen er reeds op, dat het rijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel, aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten zal gegeven worden, zie Dan. 7:27. Dat is het Kon. der hemelen. Maar die Allerhoogste bezit niet alleen de aarde, maar ook de hemelen, Gen. 14:19. Beide nu, hemelen en aarde, ja ook de hemel der hemelen, vormen of maken uit het Kon. Gods. Het Kon. d. H. is een sfeer in het Kon. Gods. Wat tot het Kon. d. H. behoort, behoort ook tot het Kon. Gods. Maar het omgekeerde is nog niet steeds het geval. Niet alles wat tot het Kon. Gods behoort, behoort tot het Kon. d. H. Alle Amsterdammers zijn Nederlanders en behoren tot het Kon. der Nederlanden, maar niet alle Nederlanders zijn Amsterdammers. Amsterdam is een deel van Nederland, van het Kon. der Nederlanden. In het "Onze Vader" vinden we beide koninkrijken aangeduid. Aldus: "Uw wil geschiede gelijk in den hemel alzo ook op aarde." Als Gods wil op aarde geschiedt, is het K.d.H. d.i. van of uit de hemelen met kracht gekomen. Thans is dit deel van het Kon. Gods nog in grote opstand tegen Hem en is het nabije Kon. d. H. terug geweken, waar Zijn Koning naar een ver land gegaan is om het te ontvangen en het volk verstrooid is. Bezien we nu Mt. 19:24 en 21:43, dan is er o.i. niet veel of geen verschil. Beide sferen vallen samen. Mt. 19:20, 24 "Voorwaar Ik zeg u, dat een rijke bezwaarlijk in het K.d.H. zal ingaan. En wederom zeg Ik u: Het is lichter dat een kameel ga door het oog eener naald, dan dat een rijke inga in het Kon. Gods." Plaatsen we hiernaast Luk. 18:24 en 25. "Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het Kon. Gods ingaan, want het is lichter, dat een kameel ga door het oog van een naald dan dat een rijke in het Kon. Gods inga." Beide evangelisten spreken hier van de rijke jongeling. Waar Mattheus herhaalt: "Wederom..." blijkt hoe de sferen hier samenvallen. Hier geeft de Heilige Geest ons de brug van Kon. Gods tot Kon. d. H.; ze staan niet los, naast of boven elkaar, neen, ze grijpen in elkaar in. Hetzelfde vinden we nog eens, en wel in Mt. 21:43: Het Kon. Gods zal van Israël weggenomen worden en aan een volk gegeven worden dat zijn vruchten voortbrengt. De wijngaard is Israël, dat behoort tot het K.d.H. De Geest geeft ons deze twee teksten om de sferen in elkaar vast te leggen. Men mocht menen, dat het K.d.H. geheel los was van of stond buiten het Kon. Gods. Een voorbeeld ter opheldering. Men kan zeggen: Het is bezwaarlijk om zonder bewijs van Nederlanderschap naar Antwerpen te gaan. Het is gemakkelijker Nederland zonder papieren van legitimatie te doorkruisen, dan zonder bewijs van Nederlandschap per officiëele reisgelegenheid België binnen te komen. Volgt uit deze zinnen nu, dat Antwerpen = België? Voor hem die aardrijkskundige kennis heeft, niet. Antwerpen is een deel van België. In onze zinnen letten we echter niet op hetgeen beide doet verschillen, maar op wat ze vereenigt: 't Is alles Belgisch gebied. Zo ook in Mt. Alles wordt omvat door de term Kon. Gods. Maar Kon. der hemelen is een sfeer daarin. Nu letten we echter, niet op wat ze onderscheidt, maar op wat hier het samenvallende is. En dat samenvallende is, dat de rijke moeilijk zal ingaan in het Kon. der hemelen. Waar dat een deel is van het Kon. Gods, kunnen we het ook Kon. Gods noemen. Als we maar in het oog houden welk deel van het Kon. Gods hier bedoeld wordt. Want Paulus schrijft de rijken, milddadig te zijn in de wereld. Die behoorden ook tot het Kon. Gods, maar niet tot het deel van het Kon. Gods dat hier Kon. der hemelen genoemd wordt. Voor we van deze tekst afstappen, bezien we waarin het bezwaarlijke bestaat. Tevens blijkt dan, hoe we nu in een andere bedeling staan. Men weet hoe in het Jubeljaar alles tot de bezitters wederkeerde, behalve de verkochte huizen in de steden, Lev. 25:1315, 28, 29. De Israëliet kon dus alleen tijdelijk verarmen of tijdelijk bezittingen hebben buiten zijn erfdeel. De rijke jongeling nu had vele goederen en wilde daarvan geen afstand doen. Toch moest dat volgens de Wet. Daarom zegt de Here hem alles ie verkopen. Dan zou hij een schat hebben in de hemel, d.i. in de tijd en de bedeling als de hemel op aarde heerst, dus in het Messiaanse rijk. Nu blijkt, dat hij het 10e gebod niet in praktijk brengt: Gij zult niet begeren... iets dat uws naasten is. Hij gaat bedroefd heen. En dan zegt de Here Jezus de woorden van onze tekst, en leert hoe de rijke die goederen heeft, bezwaarlijk zal ingaan. Hij kan hoogstens met zijn eigen erfdeel ingaan, want in het Messiaans rijk wordt het land opnieuw verdeeld, zie Ez. 48:23-29. Ligt dat erfdeel in de voor de stam aangewezen strook, misschien kan hij het behouden. Maar meer ook niet. Alle andere goederen moeten afgelegd worden, evenals de kameel ontladen werd als de hoofddeuren van de poort gesloten waren om door de kleine te kunnen gaan, die naast de hoofdingang was en naald heette. De karavaan die te laat kwam om door de poort in te gaan, zag zich verplicht alles af te laden en de kamelen ongeladen door de naald te laten door kruipen. Zo zal de rijke met goedereen alle goed moeten afstaan. Zo deed Barnabas in Hand.4:36, 37. Hij volgde de raad van Christus op en verkocht zijn goederen om het geld de armen te geven. Levieten hadden in het geheel geen goederen buiten de steden die hun ter woning waren aangewezen. De andere twee teksten doen meer het onderscheid gevoelen. Waar deze twee verenigen, onderscheiden Mt. 12:28 en 21:31. Christus wierp de demonen uit. Dat behoorde ook tot het K.d.H. wat de gezondmaking betrof. Maar ook tot het Kon. Gods, daar de demonen niet tot de aardse sfeer, maar tot de hemelen behoren of behoord hebben. In dat opzicht was dus het Kon. Gods nabij gekomen. Gods wil geschiedde hier op aarde door verdrijving van de demonen. En om dat aan te tonen, gebruikt Mattheus de term Kon. Gods. Evenzo in Mt. 21, waar de Here spreekt over het voorgaan van tollenaars en hoeren. In het K.d.H. hadden deze feitelijk geen plaats. Toch gingen zij voor in het Kon. Gods. Hier zien we duidelijk de andere sfeer. Het K.d.H. is het rijk waar een Koning zal regeren in gerechtigheid. In het Kon. Gods is God de Albeheerser. En waar het schepsel van Hem vervreemd en afgedwaald is, zoekt Hij voor dat Kon. tevens hetgeen verloren was. Om tot het Kon. Gods in te gaan, moet de opstand, waar die plaats heeft gehad, gebroken worden, de vijanden met God verzoend. Zo ligt het in de lijn van dat Kon. om Christus als Priester te zien. Voor het K.d.H. is Hij Davids Zoon, Die van zee tot zee zal regeren en de ellendigen recht doen. Voor het Kon. Gods is Hij Abrahams zoon, Die Zich geeft om met God te verzoenen. In Zijn Persoon liggen beide sferen begrepen; in Zijn ambten worden ze openbaar. Waar hoeren en tollenaars Hem gehoor gaven, gingen zij voor. Zij kwamen tot waar schuldbesef en hadden Christus niet alleen als Zoon van David nodig, maar ook als Zoon van Abraham. Zij zetten de eerste treden op de weg van de rechtvaardigmaking des geloofs. De uitwerking van dat punt is voor later.
|