V. Israël in de Evangeliën I. Inleiding
DE EVANGELIEN VOORTZETTING VAN HET O.T. Dat de Reformatie de Gemeente van Christus met het Nieuwe Verbond verward heeft, is, omdat de Reformatoren geen voldoende inzicht hadden in de bedelingen. Zij bleven staan bij de "Oude" en "Nieuwe bedeling". De Oude liep dan tot Christus, de Nieuwe begon toen. Zo is de verwarring ontstaan. Alsof God Israël alleen gebruikt totdat Christus verschijnt en het nu voor, altijd verworpen heeft.
Het is zaak te letten op bovengenoemde uitspraken, die we aan zullen vullen met
allerlei plaatsen uit de Evangeliën welke aantonen, dat Christus allereerst voor Israël
kwam. Het doel was om het Nieuwe Verbond op te richten, hetgeen inhoudt: in en door
Israël al de Volken te zegenen. Het door Israël houdt in, dat uit Israël de Leidsman voort
moest komen, Die dat volk weiden zou. Israël en de Volken deelden in Gods zegeningen
op aarde. We moeten zo in de Evangeliën niet zien de bedeling der "Kerk", maar de
voortzetting van het O.T., de inzet van de vervulling van de beloften der vaderen aan Israël.
DE EVANGELIEN HANDELEN OVER ISRAEL. De Wijzen vragen naar de geboren Koning der Joden 2:2 Johannes' zending is vervulling van Jes. 40:3. Volgens 40:5 zal de heerlijkheid des Heren geopenbaard worden aan alle vlees. Dat ziet op de wederkomst van Christus op aarde, dus mede voor de Volken. Johannes spreekt van het verbranden van het kaf, Mt. 4:1. Christus zendt de apostelen alleen tot de verloren schapen van het Huis Israëls 10:5-7 en verbiedt uitdrukkelijk naar de Heidenen te gaan. Hij wordt verheerlijkt op de berg 17:2 en Petrus zegt hiervan, dat Hij de heerlijkheid van Zijn toekomstig Koninkrijk verkreeg, 2 Petr. 1:17. Elia zal komen en alles weder oprichten, 17:12. Elia is Johannes niet. Die zei juist, dat hij Elia niet was, Joh. 1:21. Elia moet dan ook nog komen. Dat zal zijn voor de grote en vreselijke dag des Heren komt, Mal. 4:5. Alleen voor hen, die het Koninkrijk der hemelen wilden aannemen, kon Johannes als Elia aangemerkt worden, Mt. 17:11. Boven het kruis stond: Jezus de Nazarener, de Koning der Joden Mt. 27:37. Bij Lukas merken we hetzelfde Israëlietisch karakter. De engel kondigt Christus aan als Koning over het Huis Jacobs... Hem zal de troon van Zijn vader David gegeven worden, 1:31-33. Maria zingt over het opnemen van Israël Zijn knecht, 1:54. Zacharias spreekt over het oprichten van een hoorn der zaligheid in het Huis David, 1:69 van een verlossing van "onze" d.i. Israëls vijanden, van een gedenken aan Zijn heilig verbond, van de eed aan Abraham gedaan, van het heengaan van Johannes om Zijn volk d.i. Israël, kennis der zaligheid te geven in vergeving van hun zonden, zie 1:68-80. Simeon lofzingt over de "heerlijkheid van Uw volk Israël", 2:32. Hijzelf verwachtte de vertroosting Israëls, 2:25. In zijn lofzang was heilige geest op hem. Anna sprak van allen die de verlossing verwachtten in Jeruzalem, 2:38. De Emmaüsgangers verwachtten van Christus de verlossing van Israël, 24:21. En Christus Zelf zegt, dat Hij door lijden tot Zijn heerlijkheid moest ingaan, de heerlijkheid, die Hij zal hebben op de troon Zijner heerlijkheid, Mt. 25:31, zie ook Op. 3:21, de troon van Zijn vader David, Luk. 1:31-33. Johannes is eveneens Israëlietisch. Nathanaël ziet Christus als Koning Israëls 1:5O. Nikodemus moest de dingen die de Here sprak, weten, 3:10. Hoe kon hij dat, als de Here niet voortzette wat het O.T. leerde? De Here doelt op het geestelijke en nationale herstel. Zie Ez. 36. Velen in Israël menen, dat hij de Christus is 7:41, Die komen zou uit het zaad Davids, 42. Christus verwijst naar het leven van de toekomende eeuw, 8:51, dat Hij geven kan en belooft daarin hetzelfde, als wat de Here deed in Gen. 13:15. Hij spreekt van het Herder zijn, hfdst. 10, waar Ezechiël ook over spreekt, Ez. 34. Hij zegt schapen te hebben van deze stal en van een andere, 10:16. Mocht men menen, dat met die andere stal hier de gelovigen uit de Heidenen bedoeld zijn, dan is het Grieks er om dat te weerspreken. Er staat "allos" d.i. van dezelfde soort, d.i. ook uit Israël, hetzelfde woord als in Mt, 21:41: andere landlieden, d.i. andere uit Israël, niet uit een ander volk. We deden slechts enkele grepen en kunnen op alles niet ingaan. We wijzen alleen nog op het Israëlietisch karakter t.o.v. de uitdrukking: de eerste dag der week. Het Grieks heeft nergens in het gehele N.T. die uitdrukking. Men zou kunnen menen, dat hier de Sabbat vervangen wordt door de Zondag. Dat zou de idee van de Kerk kunnen steunen. Deze mening is echter vreemd aan Gods Schrift. De St. Vert. is hier schromelijk verdogmatiseerd. Men heeft het Griekse woord "een" door "eerste" vertaald, "Sabbatten" door "week", en het woord "dag" ingelast. Er staat: één der sabbatten. Ook hier blijven we geheel in Israëls sfeer. Op de dag nà de Paassabbat moest een groene garf bewogen worden, symbool van Christus' opstanding, een Zich voor God stellen, Lev. 23. Tussen Pasen en Pinksteren moest men zeven volkomen sabbatten tellen, vs. 15, omvattend zeven weken met zeven sabbatten dus. Op één van deze sabbatten tussen Pasen en Pinksteren nu is de Here opgestaan. Dat was de wekelijkse sabbat, de 7e dag. Waar, het Joodse Pascha aan een vaste datum, dus niet aan een vaste dag gebonden was (evenals het Kerstfeest) versprong het elk jaar. Bij Christus' opstanding zijn er twee sabbatten na elkaar gevolgd, de 15e Nisan die een rustdag was, en de wekelijkse sabbat.
Het zou thans te ver voeren dit geheel uit een te zetten. We beperken er ons hiertoe om
uit te spreken dat Christus niet op een Zondag is opgestaan, maar op Israëls wekelijkse
sabbat. De term: de eerste dag der week staat nergens in de Schrift. De Zondag is later
ingevoerd onder invloed van het Heidendom. Christus stond niet op de eerste, maar op
de zevende dag op. Ook hier zien we dus Israëls sfeer.
O. EN N. TESTAMENT. Het zogenaamde, want deze onderscheiding is niet alleen puur mensenwerk, maar ook zeer misleidend. Testament is een woord, dat nimmer in de benoemende onderscheidingen van de delen der Schrift had moeten gebruikt worden; 't is van Latijnsche oorsprong en betekent: verbond. Het kwam door de Vulgata, de Latijns-Roomse vertaling, tot ons. Ook al kon men het woord gebruiken, dan nog is de indeling onjuist, want het Nieuwe Testament d.i. verbond, is reeds in Jeremia 31 vervat, dus wordt reeds in het "O.T." geleerd. De benaming O. en N.T. is ingevoerd in de Oudroomse tijd door de onjuiste opvatting, dat het N.T. in alles reeds de vervulling is van het Oude. We zien hieruit, dat deze benamingen wijzen op vergeestelijking van de profetieën, waaraan mannen als Origenes en Augustinus veel schuld hebben. De Vervuller is wel gekomen, maar het te vervullene wacht nog op vervulling. De namen O. en N.T. bevorderen, oppervlakkig gebezigd, de verwarring en doen uit het oog verliezen, dat God in de volheid des tijds met Israël handelde. Betere indeling is: Hebreeuwse en Griekse Schriften. De Hebr. zijn dan de vroeger genoemde (zie hfdst. 3) in de door de Here erkende volgorde: Wet, Profeten en Psalmen. Hij verwerpt daarmee zijdelings de indeling in de Septuaginta gegeven, de vertaling van de 70-en, die de volgorde van de Hebr. Kanonieke boeken veranderde, Samuel en Koningen en Kronieken in 2 boeken splitsten, Daniël bij de Profeten plaatsten enz. Deze volgorde is door de Vulgata overgenomen en door de Reformatie bestendigd. En al geven we toe, dat de volgorde van de boeken op zichzelf geen al te groot gewicht in de schaal legt wat het inzicht van de H.S. betreft, toch zagen we liever de Hebr. volgorde hersteld, die de Here Zelf ook noemt, Luk. 23:43. Hiermee verdween nog wel de naam O. en N.T. niet, maar dit herstel zou mogelijk aanleiding kunnen zijn om meer correct te worden en een betere indeling te geven.
Gemaks- en verstaanbaarheidshalve zullen we de benamingen O. en N.T. ook
gebruiken, mits men in het oog houdt, dat wij er alleen de cànon, de volgorde, mee
aanduiden en niet leeren, dat het O.T. in het N.T. vervuld is. Het N.T. is tot op Hand. 28
voortzetting van Israëls historie en handelt voor drie vierden over Israël.
DE VIERVOUDIGE BEDIENING VAN DE Here JEZUS. Deze onderwerpen worden beide tweevoudig en in ongekeerde volgorde behandeld.
Alle evangeliën zijn naar die indeling gebouwd. We hebben dus 4 delen.
Uitgewerkt over de 4 evangeliën geeft dit het volgende overzicht: (V.=verzen)
(Ontleend aan de Companion Bible).
Wat er aan voorafgaat en volgt is inleiding en slot. De aankondiging van het Koninkrijk heeft dus 306 verzen, die van de Koning 964 verzen, de verwerping van de Koning 901 verzen, die van het Koninkrijk 782 verzen. Over de Koning spreken samen 1865 verzen (964+901), over het Koninkrijk 1088 verzen (306+782). Het evangelie, dat het meest spreekt over de aankondiging van het Koninkrijk is Johannes, Markus doet dat met 7 verzen. Over de aankondiging van de Koning zegt Mattheus het meest, Johannes het minst. De oorzaak is dat Mattheus de Here wil voorstellen als Israëls Koning, Johannes als God, geopenbaard in het vlees. Over de verwerping van de Koning spreekt Lukas het meest, Markus het minst. En over de verwerping van het Koninkrijk zegt Mattheus het meest, Markus het minst. Men leze de evangeliën van uit het oogpunt, dat Koninkrijk en Koning over en in Israël worden aangekondigd in het O.T.
|