IV. Het Boek Daniël g. DANIEL 11 EN 12
DE KONINGEN VAN HET ZUIDEN EN HET NOORDEN.
Als we dat deel nader ontleden, krijgen we: N2 A1 11:1-20 Het verleden(toen nog toekomstig voor Daniël). A2 11:21-12:3 De toekomst (nog toekomstig voor ons). A3 12:4-13 Het heden voor Daniël.
A1 B1 1-3 Koningen van Perzië en Griekenland. B2 4 Vier gelijktijdige koningen. B3 5-20 Opeenvolgende koningen en wel:
TOT ALEXANDER.
Aldus de engel Gabriël tot Daniël. Dit "eerste jaar" is hetzelfde als dat van Dan. 9:1. "Hem" is niet Darius, maar Michaël. Zoals Michaël hem (Gabriël) later steunde tegen de vorst van Perzië, zo steunde hij toen Michaël. Dit vers behoort daarom feitelijk nog tot hfdst. 9, het is een tussenvers om ons mee te delen, wat de spreker twee jaar te voren gedaan had.
Nauwkeurig zal Gabriël aangeven, wat geschieden zal. Geen wonder, dat men de profetie verloochent: hoe weet nu iemand precies wat in de loop van vele jaren zal plaats vinden? Het "nu" vestigt de aandacht op de voor Daniël tegenwoordige tijd als onderscheiden van vs. 1, het "twee jaar geleden".
Dat zijn geweest Cambysus, Pseudo Smerdis en Darius Hystaspis, de opvolgers van Cyrus. De ongewijde geschiedenis geeft er veel meer, maar is onkundig van het feit, dat de Schriftchronologie t.o.v. de wegvoering naar Babel ± 110 jaar verschilt met de gewone opgave. Vanzelf sluiten dan de Perzische koningen ook veel dichter aan bij de Griekse geschiedenis.
De vierde wordt nader omschreven, niet genoemd. Mogelijk is het Xerxes I geweest. Hij trok het eerst tegen Griekenland op en werd door de tegenaanvallen van dit rijk oorzaak van de overgang van het tweede in het derde rijk. Met een macht van ongeveer 'n 5 miljoen rnensen, waarvan 2½ miljoen manschappen, viel hij Griekenland aan. Hij verwekte allen tegen dat koninkrijk. Dat ziet op zijn vierjarige voorbereiding voor de mobilisatie tegen Griekenland. Nog nimmer was zo'n reusachtig leger opgetrokken. Daarbij kwam nog een vloot van 1200 schepen. Deze werd evenwel bij Salamis verslagen. Na geduchte nederlagen keerde Xerxes terug. Van nu af taande Perzië's roem. Xerxes' tocht werd Perzië's ondergang. De andere koningen worden dan ook niet eens verder aangeduid.
De geweldige koning is Alexander de Grote. In Dan. 8 is hij reeds getekend als de
geitebok, die op de ram los stormt. Hij is het hoofd van het derde rijk. Nakomelingen
had hij niet. Bij zijn dood wees hij zijn gebied toe "aan de waardigste". Wie dat was,
zei hij niet. Na zijn dood volgde een tijdvak van de grootste verwarring: er ontbrandde
een strijd tussen 4 zijner generaals, die elkaar de heerschappij betwistten. Alexanders
rijk was verbroken. Na de slag bij Ipsus in 301, had een verdeling van het rijk plaats en
ontstonden de 4 reeds in Dan. 8 genoemde delen. De glans verbleekte. De vier delen
bezaten noch samen, noch afzonderlijk de heerschappij van zijn wereldrijk.
DE KONINGEN VAN ZUID EN NOORD.
Tot juist inzicht moet men weten, dat de bepalingen: zuiden, noorden, oosten en westen in de Schrift gezien moeten worden vanuit, Palestina. Egypte lag ten Z. daarvan. De koning van het Z. is dus de koning van Egypte. Deze was een van zijn vorsten. Bedoeld is dan Ptolomeüs, de stichter van het rijk van de Ptolomeën of Lagiden (Ptolomeüs was de zoon van Lagus).
Doch een ander, n.l. van zijn bevelhebbers, zal sterker worden dan de pasgenoemde.
Hiermee is de machtige Seleucus Nikator bedoeld, die de grondlegger werd van het
Syrische rijk, dat ten N. van Palestina lag. Vandaar heet hij de koning van het N. Zijn
heerschappij zou een grote heerschappij zijn. Hij voegde n.l. Babel en Medië bij Syrië.
Door de gedurige oorlogen van deze twee koninkrijken hebben de Joden veel moeten
lijden. Ze waren nu eens aan Egypte, dan weer aan Syrië onderhorig. Wie het sterkst
was, bezat Kanaän. Men ziet hoe nauw Israël in de geschiedenis van deze koningen
betrokken is. BERENICE.
Het einde van "sommige jaren" is meer dan een halve eeuw (63 jaar). Ptolomeüs II van Egypte en Antiochus II van Syrië wilden vriendschap sluiten door de koninklijke hoven te vermaagschappen. Tot leden toe hadden de rijken in felle vijandschap tegenover elkaar gestaan. De dochter van Egypte's koning zou komen tot de koning van het noorden om billijke voorwaarden te maken, of, zoals er letterlijk staat, alles te vereffenen. Ptolomeüs gaf zijn dochter Berenice aan Antiochus van Syrië. Deze verstiet daarvoor zijn eigen gemalin, die tevens zijn half zuster was en onterfde haar zoon, want Ptolomeus' voorwaarde was, dat de kinderen uit het huwelijk met Berenice verwekt, hem in zijn heerschappij zouden opvolgen.
Het huwelijk liep op mislukking uit, er kwam geen vaste vereniging tot stand. Ptolomeüs stierf en kort daarna verstiet Antiochus Berenice om zijn vorige vrouw Laodice weer terug te nemen. Berenice bleef dus geen koningin. De weer aangenomen vrouw vertrouwde Ant. echter niet en vergiftigde hem. Zij doodde ook Berenice en haar zoon. Eveneens vele van de Egyptische hovelingen, die Ber. naar Syrië begeleid hadden. "Die haar gegenereerd heeft" moest vertaald zijn geworden door: die zij gebaard heeft of: die van haar geboren is, dus haar zoon. "Die haar gesterkt heeft" zijn haar raadslieden. Die allen werden dus omgebracht. Dat legde de kiem voor nieuwe oorlogen, waardoor Israël weer in het nauw kwam.
De spruit harer wortelen is een afstammeling uit hetzelfde koningshuis als waaruit Berenice was. Dit was Ptolomeüs Euergetes, haar broeder, die de dood van zijn zuster wreken wilde. Hij ondernam een veldtocht tegen Syrië, bemachtigde vele sterke plaatsen en wreekte zich zeer. Hij slaagde overal. Vs. 8 wijst op de rijke buit, die hij meevoerde en die men schat op 40.000 talenten zilver. Ptolomeüs nam dus veel gevangenen, schatten en goden mee, ook de afgodsbeelden, die de zoon van Cyrus Cambysus vroeger uit Egypte geroofd had, Vandaar zijn bijnaam Euergetes, d.i. de Weldoener. Enige jaren bleef hij staande. Dat waren er 4. Vs. 9 wordt verschillend vertaald. Ook wel aldus: Deze, d.i. de koning van het noorden, zal een inval doen in het rijk van het zuiden. Zo genomen is het ook waar, want Seleucus Callinicus poogde uit weerwraak een inval te doen in Egypte, doch een zware storm vernielde zijn vloot en hij moest terugtrekken.
ANTIOCHUS DE GROTE.
Ptolomeüs Filopator werd verbitterd en trok op. Bij Rafia kwam het tot een treffen. Beide legers waren ongeveer even groot, (± 75.000 man), maar de Syriërs hadden meer olifanten dan de Egyptenaars (102 tegen 73). Toch werden de eersten verslagen en de grote menigte viel in de macht van Egypte's koning. Antiochus trok naar zijn land terug en smeekte door middel van een gezantschap Ptolomeüs om vrede. Deze trok door kortzichtigheid geen partij van zijn grote overwinning. Met gemak zou hij toen het Syrische rijk hebben kunnen overwinnen, maar lui, vadsig en verwijfd als hij was, had hij meer behagen in de vermakeiijkheden van het hof dan in de strijd. Daarbij was hij zeer verwaand op zijn overwinningen.
In 3 Makk., hoewel niet zeer betrouwbaar, vinden we de letterlijke vervulling van
vs. 12. Ptolomeüs was zo opgeblazen over zijn overwinning, dat hij, ondanks de
vermaningen van de Joden, in het binnenste heiligdom doordrong. Hij werd terneder
geslagen en voor dood weggedragen. Uit wraak liet hij op een pilaar graveren, dat hij
de Joden als slaven zou wegvoeren. Ook vatte hij het dolzinnig plan op om 500
dronken gemaakte olifanten op de gevangen Joden los te laten. Op het gebed van een
Godvrezend priester werd dit onheil afgewend. De Joden zeggen, dat God twee engelen
gezonden heeft, die de redeloze dieren dermate verschrikten, dat ze in plaats van Israël,
het leger van Filopator vertrapten.
ONDER SYRIE.
Vele Joden waren het juk van Ptolomeüs zo moe; dat zij tegen hem opstonden en gaarne Antiochus als vorst aanvaardden. Vele anderen, scheurmakers (Hebr. "zonen der verbrekers" of "doorbrekers"), onstuimige Joden; die wet en recht vertrapten, wilden evenwel alle juk afwerpen. Zij hadden geen succes. Israël kan alleen bevrijd worden door zijn Vredevorst.
BILLIJKE VOORWAARDEN.
"Hij zal zijn aangezicht stellen" betekent: het vaste voor nemen hebben en pogingen aanwenden tot vervulling er van. Het was Ant. vaste voornemen Egypte te vermeesteren. Hij wilde zich daartoe met zijn ganse macht op het land werpen. Hij deed dit echter niet, maar kwam met billijke voorwaarden. Daar zat Rome's macht achter. Rome had het voogdijschap genomen over de knaapkoning. Antiochus durfde niet tegen Rome op. Hij probeerde nu door list zijn doel te bereiken. Hij gaf zijn dochter Cleopatra (niet te verwarren met de Egyptische koningin, die een eeuw later leefde) aan de 12 jarige Filopater tot vrouw. Die dochter was de "dochter der vrouwen": haar moeder en grootmoeder zorgden nog voor haar opvoeding, want zij was toen 11 jaar. Hij wilde haar niet verderven, maar gebruiken om Egypte te verderven. Zij kreeg tot bruidschat o.a. Palestina. Zij stond evenwel niet vast, d.i. was niet standvastig; zij kwam, toen zij gehuwd was, niet op voor de belangen van haar vader, maar koos met haar man de zijde van het Romeinse rijk, zij was niet voor hem.
De "eilanden" zijn bij de Hebreën de kustlanden van de Middellandse zee of de eilanden daarin. Antiochus rustte een grote vloot uit, keerde zich tegen Klein-Azië en Griekenland en veroverde vele eilanden in de Egeese zee. Hij werd door de Romeinen onder Lucuius Scipio verslagen. Deze maakte aan de smaad, de Romeinen aangedaan; een einde, hij liet die smaad op Antiochus nederdalen.
Vs. 19 tekent ons Antiochus' einde. Na een alles behalve eervolle vrede (hij moest
alle provinciën ten W. van het Tauris gebergte aan de Romeinen afstaan, beloven geen
olifanten meer te houden (sedert Alexanders tijd veel in de oorlog gebruikt) en zijn zoon
Antiochus Epifanes als gijzelaar naar Rome zenden, was hij nu genoodzaakt zich binnen
de grenzen en de sterkten — de vestingen — van zijn eigen land te bepalen. Wegens
geldgebrek besloot hij de tempel van Jupiter te Elymaïs in Perzië te beroven. Deze daad
van heiligschennis verbitterde het volk zeer, er barstte een oproer uit en Antiochus werd
gedood. Hij viel en was niet meer te vinden (187 v. Chr.).
"IN ZIJN PLAATS".
Na Antiochus' dood werd zijn zoon Seleucus Filopater koning van Syrië. In de koninklijke heerlijkheid, Hebr.: de heerlijkheid des koninkrijks, d.i. Palestina, liet hij een geldeiser doortrekken, een heffen van belastingen. Dat was Heliodorus, die het "sierlijke land" doortrok. Tevens moest hij de tempel plunderen, 2 Makk. 3:4. Hierin was hij niet gelukkig. Volgens 2 Makk. werd hij door een van God gezonden ruiter en 2 jongelingen teruggeslagen en zou zonder voorspraak en offerande van de hogepriester gedood zijn geworden.
Seleucus verlangde zeer het Romeinse juk af te werpen, doch waagde dit niet. In het
jaar, 176 zond hij zijn zoon Demetrius naar Rome om de plaats van zijn broeder
Antiochus als gijzelaar in te nemen. Heliodorus achtte nu het ogenblik gunstig om de
kroon te bemachtigen en hij vergiftigde Seleucus. Deze werd verbroken zonder
toornigheden en zonder oorlog. Toch werd Heliodorus geen koning, maar de op de
terugreis zijnde Antiochus, die de bijnaam kreeg van Epifanes, de Schitterende. DE VERACHTE, EIGENWILLIGE KONING. DANIEL 11:21-35. De struktuur van dit gedeelte is deze: A2 E1 11:21-31 De Verachte (de Kleine Hoorn).
E2 11:36-45 De naar zijn welgevallen doende Koning (de Kleine Hoorn).
ANTIOCHUS EPIFANES
Velen menen, dat dit vers het vervolg is van vs. 20 en dat met de verachte Antiochus Epifanes bedoeld wordt, die in 175 de troon beklom na Heliodorus verjaagd te hebben en tot 164 regeerde. Een verachte — men had de waardigheid niet aan hem, maar aan zijn broer Demetrius, toegedacht. Men weet uit het vorige hoe zijn vader, Antiochus de Grote, Demetrius als plaatsvervanger in het gijzelaarschap zond om Antiochus Epifanes af te lossen. Kort daarna stierf Ant. de Grote. Antiochus Epifanes moest, toen hij in Syrië kwam, met behulp van Gumenus, zijn vriend, de koning van Pergamus, de vriend van de Romeinen, zich op de troon verheffen. Wij voor ons delen die opvatting niet. Reeds vs. 24 geeft voor deze uitlegging al moeilijkheid. Dit kan niet op Ant. Ep. slaan. Het met stilheid komen betekent: in een tijd van zorgeloze zekerheid. In Dan. 8:25 is sprake van: in stille rust. Dit vers, 8:25, heeft betrekking op de Antichristus, want er staat, dat hij zal staan tegen de Vorst der Vorsten. Dit zal het Beest doen. Waarom nu niet zo de lijn getrokken over 11:21 en het laten gelden voor de Antichristus? Vs. 21 zegt verder, dat hij het koninkrijk door vleierijen zal bemachtigen. Luther vertaalt: door zoete woorden. Ook dit is niet op Ant. Ep. toepasselijk. Hij moge al naar, de gunst des volks gejaagd hebben, het koninkrijk door vleierijen bemachtigd heeft hij niet.
Vs. 21-31 vormt een eenheid. Uit vs. 31 blijkt, dat de verachte het gedurig offer zal
wegnemen en de verwoestende gruwel zal stellen. We hebben reeds gezegd, dat de
voorschaduw moge gezien zijn in Ant. Ep., vele karaktertrekken, die hier genoemd
worden, gaan niet op. De gruwel der verwoesting moet volgens Mt. 24:15, 16 nog
geplaatst worden. De vorst des verbonds is niet aan te wijzen. Men heeft aan
verschillende personen gedacht, maar geen enkele verklaring bevredigt, o.i. bewijs, dat
de verklaringen niet juist zijn. Voor ons verdwijnen al die bezwaren door vs. 21-31
toekomstig te stellen, wat èn de struktuur èn de inhoud vorderen: de struktuur: vs. 21-31
staat tegenover vs. 36-45, de inhoud: er zijn geen of althans weinig afdoende historische
gegevens. Als men beide delen laat slaan op het Beest, loopt alles veel beter. Vs. 36 is
zo nauw aan vs. 35 verbonden, dus ook aan vs. 31 (daar vs. 32-35 een tussen-tafereel
geeft), dat het niet aangaat ze los te maken en eerst in vs. 36 het Beest te zien optreden.
In vs. 32 is sprake van leraars, in Dan. 10:3 evenzo. Dan. 12 valt in de eindtijd, dan ook
vs. 11-32. En daarmee ook vs. 21-31, waarvan het de voortzetting is.
HOOGSTENS VOORVERVULD. De "verachte" neme men als het Beest, de Kleine Hoorn van Dan. 7:8, 8:9; 11:36 de vorst van 9:26, 27. Deze komt in een tijd van stilte, als men roept: vrede, vrede en geen gevaar.
De armen der overstrooming zijn de sterke Egyptische legers, die in de toekomst zullen optreden, doch zelf onder de voet geloopen worden door het Beest. De vorst van het verbond is Egypte's koning. Hier is sprake van oorlogen en woelingen tussen een Egyptische koning van de toekomst en het Beest. Eerst wordt er een verbond gemaakt, dan wordt het verbroken en komt er oorlog.
Gewoonlijk klagen de uitleggers bij vs. 22-24 over gebrek aan historische feiten, die
op vervulling zouden kunnen wijzen.
ANTIOCHUS EN PTOLOMEÜS.
In deze verzen meent men de veldtochten van Ant. Ep. beschreven te zien. Die in vs. 25 weet men echter niet bepaald aan te wijzen. Men denkt aan die van het jaar 171, waarin Ant. Ep. de Egyptenaars sloeg in de slag bij Pelusium. Egypte's koning moest zich onderwerpen, Ant. Ep. nam hem door listen gevangen. Egypte raakte mede in verwarring. Alexandrijnen verzaakten hun vorst Ptolomeüs Filometer en zetten zijn jongere broer Ptolomeüs Fyskon op de troon. Ook de vroegere landvoogden en huurtroepen die door hem bezoldigd en onderhouden werden, vs. 26a, vielen van hem af. Ant. Ep.’ leger, overstroomde het land en velen vielen.
Vs. 27 beschrijft de wederzijdse valsheid van Ant. en Pt. Zij aten aan een tafel,
teken van vriendschap en vrede. Schijnbaar de grootste vrienden, zijn ze er op uit elkaar
te bedriegen. Ant. poogde op listige wijze Egypte te bemachtigen, doch dit gelukte niet.
Vs. 27b wijst er op, dat de krijgsverrichtingen van Ant. Ep. nog niet ten einde waren, vs.
28 zegt, dat Ant. Ep. met grote buit huiswaarts keerde en zijn haat tegen het heilig
verbond, Israël, openbaarde. Hij ging vermetel in het heiligdom en roofde aldaar gouden
reukofferaltaar, kandelaar, tafel der toonbroden, bekers, schalen, gouden wierookvaten,
voorhangsel, gouden versierselen en verdere tempelschatten en sloeg verder alles stuk.
Hij doodde er velen en vaardigde godslasterlijke geboden uit. Toen keerde hij naar zijn
land terug. Evenwel, niet voor het laatst. SCHEPEN DER KITTIETEN.
De derde veldtocht van Ant. Ep. tegen Egypte viel niet zo gunstig uit als de beide eerste. Een jaar te voren had hij de beide broeders Filometer en Fyskon in burgeroorlog achterge laten en gehoopt, dat ze elkander zouden vernietigen, zodat hij Egypte gemakkelijk zou kunnen vermeesteren. De broeders hadden zich echter vereenigd en besloten samen het rijk te besturen. Ant. Ep.’ veldtocht liep op een grote mislukking uit. De oorzaak wordt in vs. 30 genoemd. Er kwamen schepen van de Kittieten tegen hem. De Kittieten of Chittieten worden in Gen. 10:4 genoemd. Zij stammen af van Javan. De Kittieten waren bewoners van Cyprus of van de ei- en kustlanden van de Middellandse zee. Zie ook Num. 24:24. Zien deze verzen ook op Ant. Ep., dan zijn hier de Romeinse schepen bedoeld. De Romeinse gezant was in Egypte geland om orde op zaken te stellen. Bij Alexandrië ontmoette Ant. Ep. de Romeinse gezant Cajus Popilius Lenas. Vroeger vrienden, weigerde Cajus nu elk vriendschapsbetoon vóór hij wist of Ant. Ep. vriend of vijand van Rome was. Zijn eis was, dat Ant. Ep. alle vijandelijkheden zou staken en terugkeren. Ant. Ep. wilde eerst nog zijn krijgsraad raadplegen. doch Popilius trok met zijn rotting een kring in het zand, waarop Ant. Ep. stond en beval hem die niet te verlaten, vóór hij beslist had. Ant. Ep. gehoorzaamde. Nu kreeg hij de hand van de vriendschap, doch keerde
met verbeten woede door Judea naar Syrië terug. Nu ging hij zijn gramschap koelen aan
het heilig verbond Israël. God vergeet n.l. Zijn verbond niet, ook al is Israël Niet-Zijn-
Volk, Lev. 26:44, 45. De afvalligen zijn de verlaters van het verbond. Ant. Ep. gaf acht
op die afvalligen. Hij gaf gehoor aan hun wens om zich geheel van Jeruzalem meester te
maken. Zie onze uiteenzetting van Dan. 8 en verder de boeken der Makkabeën. TEGEN HET HEILIG VERBOND.
In deze verzen meent men de verschrikkelijke vervolgingen te zien aangeduid, door Ant. Ep. de Joden aangedaan en beschreven in de boeken der Makkabeën. De "armen" zijn de legerkorpsen van de Syriërs die Ant. Ep. op de burcht Zion plaatste. Het ontheiligen van het heiligdom, de wegname van het dagelijks offer en het stellen van een verwoestende gruwel zijn toen geschied (zie Dan. 8), meent men. Deze vervolging was deels een oordeel Gods over Israël, deels een gevolg van de afvalligen in Israël. Door geschenken, ereposten en schone beloften lieten zij zich betoveren, Ant. Ep. vleide hen en zij huichelden gelijk de Heidenen. In tegenstelling met deze afvalligen, heten de getrouwen het volk, dat God kent. Het: "zullen zij grijpen en zullen het doen" betekent niet, dat zij gegrepen en gedood werden, maar dat het vrome volk moed zal grijpen om vast te houden aan het verbond Gods. Er waren toen ook getrouwe leraars (Eleazar, Matthias, de vader van de Makkabeën e.a.). Die onderwezen en bemoedigden het volk, hoewel vaak ten koste van hun leven, zie 2 Makk. 6. In de "kleine hulp" ziet men de redding, aangebracht door de dappere Makkabeën. Deze helden waren eerst gering in macht: het was een kleine hulp, maar allengs groeide deze. Velen voegden zich bij hen door vleierijen, zegt de St. V., anderen sloten zich uit vrees of wraakzucht bij hen aan. Van de leraars vielen er sommigen. Om hen te louteren zegt de St. V., maar de grondtekst heeft: om door hen te louteren, dus met het doel, dat anderen door hun voorbeeld tot trouw aan God zouden worden aangespoord. God had dus een doel met al dat woeden van de vijanden.
Tot zover de mening van hen, die menen, dat vs. 21-35 ook reeds vervuld is. Wij
hebben reeds opgemerkt, dat dit deel voor ons, wat volheid betreft, geheel toekomstig
is. Wat in de Makkabeëntijd voorgevallen is, willen we wel erkennen als
voorvervulling, als schaduw, maar niet als eindvervulling, als voorbijgegane realiteit.
Het is vooral endgeschichtlich, voor de eindtijd.
DE GROTE VERDRUKKING. DANIEL 11:36-12:3. Dit deel heeft 2 onderdelen, n.l. 11:36-45 en 12:1-3. Het eerste daarvan handelt over de naar zijn welgevallen doende koning, het tweede over de bevrijding van het Volk.
De struktuur van 11:36-35 is deze: E J1 36-39 Zijn karakter.
J1 40-43 Zijn oorlogen.
DE EIGENMACHTIGE KONING.
In de koning die doet naar zijn welgevallen, zien velen nog Ant. Ep. Talrijke anderen staan hier tegenover en tonen aan, dat men hem niet wel kan thuis brengen. Diegenen nu die in hem Ant. Ep. zien, redeneren o.i. logisch beter dan de anderen, die in hem een ander zien, immers het "hij" van 36 sluit vlak aan bij vs. 35 en moet een en dezelfde persoon aanwijzen, zo nauw is althans het verband. Zij, die er niet Ant. Ep. in zien, lopen in velerlei mening uiteen. Men houdt die "hem" voor het Romeinse rijk, voor het Pausdom, voor Mohammed, voor Napoleon, voor de koning van het noorden der laatste dagen. In al deze meningen kunnen we niet delen. Gabriël heeft gezegd, dat hij gekomen was om Daniël mee te delen, hetgeen zijn (Daniëls volk, "uw volk") bejegenen zou in het laatste der dagen. Grondtekst Dan. 10:14. Deze profetie heeft dus geen betrekking op de Heidenen. Hiermee wordt de kerkhistorische verklaring andermaal uitgeschakeld. Niet in deze bedeling, die van de toebereiding van het Lichaam van Christus, treedt die "hij" op, maar in Israëls geschiedenis. Als het vorige over Israël handelt — en dat doet het — dan ook het latere. Geen evolutie van Israël in de "Kerk", niet generaliseren, veralgemenen, wat de profetie verbijzondert, n.l. als op Israël betrekking hebbend. Wij hebben reeds gezegd, dat we menen, dat met vs. 21 de toekomst van het einde getekend wordt. Voor ons sluit vs. 36 dan aan bij vs. 35 en is de "hij" de verachte van vs. 21, het Beest. Alles wijst daarop in vs. 36, bezien in het licht van 2 Thess. 2 en Op. 13. Hij zal zichzelven verheffen en groot maken boven alle god en hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken. 2 Thess. 2:3, 4 "... de mens der zonde, de zoons des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt." "En aan hetzelve (n.l. het Beest) werd een mond gegeven om grote dingen en godslasteringen te spreken en aan hetzelve werd macht gegeven om zulks te doen 42 maanden. En het opende zijn mond tot lastering tegen God om Zijn naam te lasteren en zijn tabernakel en die in de hemel wonen." Op. 13:5, 6. Het Beest, de "hij" van Dan. 11:36, zal daarbij voorspoedig zijn. Niets staat hem tegen. "En aan hetzelve werd macht gegeven om de heiligen krijg aan te doen en om die te overwinnen en aan hetzelve werd macht gegeven over alle geslacht en taal en volk. En allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden ..." Op. 1:3:7, 8.
Paulus en Johannes zien zich Daniëls profetie dus eerst in de toekomst vervullen. De eigenmachtige koning is het Beest. Dit zo zijnde, is vs. 36 dus toekomstig, daarmee ook
vs. 35 en het voorgaande. Men moet niet in Ant.Ep.’ tijd al de vervulling zoeken.
Hoogstens kan men zeggen: Daniël zag Ant. Ep. niet los van het Beest, zij vloeiden
ineen. In Ant. Ep’ dagen heeft de volle vervulling niet plaats gehad. Wel plaatste hij een
altaar (en wellicht ook een afgodsbeeld) in de tempel, wel nam hij het gedurig offer
weg, maar dat duurde 3 jaar = 1080 dagen, niet 2300 dagen. Wel vervolgde hij de
Joden, maar niet precies 42 maanden = 3½ jaar. Men lette ook op de tijd, waarin de "hij" optreedt. 't Is: "totdat de gramschap voleindigd zij", "tot den tijd van het einde".
We hebben reeds eerder opgemerkt dat dit het laatste deel is van deze aioon. De "tijd
van het einde" wijst de tijd van het Beest aan; zie 7:26; 8:17-19; 9:27. Als verachte
komt hij op, als eigenwillige koning doet hij naar zijn welgevallen, als staande tegen de
Vorst der vorsten wordt hij verbroken. DE GOD ZIJNER VADEREN.
Voor "op de goden zijner vaderen" leze men: op de God zijner vaderen." Dezelfde term vinden we aldus overgezet in 2 Kron. 30:19 en 33:12; hij komt ook voor in verbinding met andere bezittelijke voornaamwoorden (de God mijns vaders, uws vaders, enz.). Ook in verband met vs. 38: in zijn standplaats, d.i. in zijn plaats, is het beter hier het enkelvoud te gebruiken. Hierin ligt dan de aanwijzing, dat het Beest van oorsprong uit een Jood althans uit Israël is. Hij zal een Joodse (of Israëlietise) vrouw tot moeder hebben en wellicht Satan, de Draak, tot vader. "De begeerte der vrouwen" is mogelijk enige afgod, begeerd door vrouwen, als Baaltis, Astarte of Mylitta van de Babyloniërs, Artemis der Perzen, de Nanvea der Syriërs of de koningin des hemels in Israël, Jer. 7:18; 44:17.
Zij, die dit vers voor Ant. Ep. uitleggen, meunen, dat de begeerte der vrouwen Ant.
Ep.’ wreedheid is, die de tranen van de vrouwen niet ontzag, of zijn ongebondenheid en
zedeloosheid, waardoor hij al de reine huwelijksliefde versmaadde. Anderen, die in de "hij" het Pausdam zien, menen, dat dit het huwelijksverbod van de priesters betreft. Wie
aan Napoleon denken, menen, dat dit het verstoten is van zijn vrouw Josefine. Nog weer
anderen geloven, dat de begeerte der vrouwen is om eens moeder van de Messias te
mogen zijn. Ook deze verklaring kan ons niet voldoen. Er staat in het algemeen: de
begeerte der vrouwen. Daarom gaven wij een andere verklaring hierboven, die ons meer
dunkt te liggen in de lijn van die toekomende tijden, waarin de eens uitgedreven geest
(van afgoderij) met zeven andere nog bozer dan hijzelf is, terugkomen zullen, Mt.
12:43-45. Zie ook Op. 7:20.
DE GOD MAÜZZIM.
Het Beest zal God lasteren en er toch één op na houden, de god Maüzzim. Hebr. de god der vestingen, der oorlogssterkten of der sterkten in het algemeen (in vs. 7 en 10 is dit woord vertaald door: sterke plaats(en). Dat ook hierbij niet aan Ant. Ep. gedacht kan worden, blijkt uit wat deze deed. Die eerde Jupiter Olympius, de god van de Romeinen, die in Griekenland als Zeus, in Syrië als Baal geëerd werd. Ant. Ep. eerde, al was het, onder een andere naam, dus wel de god zijner vaderen. Dat. doet het Beest niet, hij eert "in zijn standplaats" d.i. in zijn, plaats, een geheel nieuwe god. Het woord door "standplaats" vertaald, komt vier maal voor in Dan. 11, n.l. in vs. 7, 20, 21, waar het vertaald is door: staat. Het lijkt ons beter toe te vertalen: in zijn plaats of in plaats van Hem, n.l. van de God zijner vaderen. In Diens plaats. eert hij een god, die zijn vaderen niet gekend hebben. Welke god is dat? De God Maüzzim, de god der sterkten, der vestingen. o.i. zal dat Satan zelf zijn. Deze zal door het aanleggen van een ring van sterkten, enz. Israël geheel, omknellen. Uit Op. 13:2 blijkt, dat de Draak het Beest zijn kracht en troon en grote macht geeft. Zou dat niet zijn, omdat de eigenwillige koning nedergevallen is en hem heeft aangebeden? Mt. 4:8, 9; Lk. 4:6, 7. En zal het Beest hem dan niet blijven eren en aanbidden? Deze god, de god van deze eeuw, is o.i. geen ander dan Satan. Hij wordt gediend met goud, zilver, kostelijk gesteente en gewenste dingen. Hij zal eenmaal ook het Militairisme leiden en aan het Beest in handen geven.
"En hij zal de vastigheden der sterkten maken met dien, vreemden god." Hiervan
worden verschillende vertalingen gegeven. We kiezen daaruit deze: Met behulp van
deze god zal hij vastigheden der sterken (vestingen) maken. En dan verder: die hem
erkennen, zal hij grote eer aandoen en hen over velen heerschappij geven en land
uitdelen tot beloning (laatste zin van V. d. Palm). Met "land" kan mogelijk Palestina
bedoeld zijn, dat een begeerlijk bezit zal zijn wegens zijn schatten die het in zich bergt.
Men ziet, hoe er bij hem aanneming des persoons is, niet hij, die recht doet is in ere,
maar hij die hem in het gevlei komen.
DE TIJD VAN HET EINDE.
Zij, die deze verzen voor Ant. Ep. willen uitleggen, lopen hier hopeloos vast. In de geschiedenis beantwoordt niets aan het hier beschrevene. 't Is dan ook nog onvervulde profetie, het staat er immers nadrukkelijk bij: op de tijd van het einde. En in die tijd leefde Ant. Ep. niet, want er zijn nadien al meer dan 20 eeuwen verlopen. Uit vs. 40 blijkt, dat er 3 koningen. optreden: die van het zuiden — Egypte, die van het noorden — Syrië, de eigenwillige koning. Zuid en Noord stormen op het Beest, dat bijzonder in Palestina, het hart der aarde, zal zetelen, toe. Hij zal evenwel in de landen komen, Egypte en Syrië, en zal ze overstromen en doortrekken. Inmiddels schijnt ook Palestina oproerig geworden te zijn. Daarom komt hij in het land des sieraads en werpt vele plaatsen terneder. (Landen staat kursief, men kan ook: plaatsen invullen). Ook aan de grenzen van Palestina begint het te gisten. Ook daar moet hij heen om zijn gezag te herstellen en wraak te oefenen. Edom, Moab en Ammon ontkomen daaraan. Men ziet, hoe deze in de eindtijd weer aanwezig moeten zijn, hoe zouden ze anders ontkomen? Niets hiervan is geschied in Ant. Ep.’ dagen. En ook niet door Pausdom, Mohammed, Napoleon of wie dan ook. Ook niet, wat er van Egypte gezegd wordt. Dat land wordt n.l. onderworpen, het ontkomt niet aan zijn bestraffingsveldtocht en wordt met zijn bondgenoten Lybië (ten W. er van) en Moorenland (ten Z., de tegenwoordige Soedan, dus MiddenAfrika) overwonnoen. Hun schatten vallen in zijn handen en hun jongelingen zullen hem in zijn legers moeten volgen, in zijn gangen. Daarbij krijgt hij macht over verborgen goud en zilver, mogelijk nog niet ontdekte mijnen of vindplaatsen.
Velen houden de koning van het noorden voor de vorst van Rusland. Een
inconsequent standpunt. Immers, als in vs.6 sprake is van de koning van het zuiden en
van die van het noorden en daarmee Egypte en Syrië zijn bedoeld, waarom zou dan in
vs. 40 van hetzelfde hoofdstuk iets anders zijn te zien. Laat ons ook hier de lijn
consequent vasthouden. We hebben gezien hoe in het vierde rijk van Dan. 7 ook
Rusland begrepen kan zijn. Nu is het Beest juist Vorst van het vierde rijk, dus mede van
Rusland. Hoe kan nu de koning van het noorden van Dan. 11:40 dat men voor Rusland
houdt, optrekken tegen de Antichristus, die reeds koning van Rusland is! Al deze
beschouwingen komen voort uit het niet wèl onderscheiden. De Antichristus, die mede
koning van Rusland is, omdat hij heerst over Pan-Europa kan niet tegen zichzelf
optrekken. In het noorden zie men dan ook niet Rusland, maar Syrië. Dan blijft men
consequent in zijn uitlegging.
DE GERUCHTEN.
Als het Beest in het zuiden is, komen er plotseling verontrustende tijdingen uit het 0. en N. De koning van het noorden heeft mogelijk de koningen van het oosten tot bondgenoten. Als de zesde engel zijn fiool uitgiet, droogt het water van de rivier Frath uit en wordt bereid de weg van de koningen, die van de opgang van de zon zullen komen, Op. 16:12. Zij trekken op Palestina af. Inmiddels trekt het Beest met grote grimmigheid uit. Zijn weg voert eerst naar Palestina, waar het ook niet rustig meer schijnt te willen wezen, daarna wil hij het noorden slaan en verdelgen, om dan de Oosterse koningen te bekampen. De tenten van zijn paleis, d.i. zijn paleislijke tenten, plaatst hij tussen de zeeën, n.l. de Dode en Middellandse zee (voorste en achterste zee) aan de berg des heiligen sieraads, de berg Zion, dus bij Jeruzalem. Jeruzalem wordt belegerd Zach. 14:1-3, de stad wordt ingenomen, de huizen geplunderd, de vrouwen geschonden, de helft gevangen gemaakt. 't Is de laatste twist, die God met Israël heeft, 't is de tijd van
Jakobs benauwdheid. Doch zie: De Here zal uittrekken en Hij zal strijden tegen die
heidenen. Hij daalt neder op de, Olijfberg en geeft de eerste verlichting en uitkomst
door een vallei te maken, waardoor men vluchten kan, Zach. 14:4, 5. Het Beest moet nu
wijken en trekt naar de vlakte van Jizreël. Nu gaan uit de mond van de Draak, Satan, en
uit de mond van het Beest, en uit de mond van de Valsche Profeet, de Antichristus, drie
onreine geesten, de vorsen gelijk en zij doen tekenen; zij gaan uit, tot de koningen van de gehele wereld (Gr.: oikoumenè — cultuurwereld) om die te vergaderen tot de krijg van
die grote dag des almachtigen Gods. Zij hebben ze vergaderd in de plaats, welke in het
Hebreeuws genaamd wordt Armageddon d.i. heuvel van Megiddo, liggend in de vlakte
van Jizreël, het slagveld van Kanaän, Richt. 5:19; 2 Kon. 23:29.
MICHAEL STAAT OP.
Te dier tijd. Dit bepaalt het eind van de verdrukking. Michaël, die we reeds in hfdst. 8 hebben zien strijden tegen geestelijke machten, treedt andermaal op. Hij staat op, bewijs, dat er een rustpoze voor hem geweest is. Wijst dit ook niet op de tussenbedeling, waarin Israël uitgeschakeld is? Michaël zal opstaan voor "uw", d.i. Daniëls volk, duidelijk bewijs van Israëls toekomstig herstel. Hij staat op in de tijd van Jakobs benauwdheid. Jer. 30:7. Dat die tijd toekomstig is, geeft de Here Jezus Zelf te kennen in Mt. 24:21. 't Is de tijd van de grote verdrukking, "hoedanige niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe". Daaruit moet nu "uw", Daniëls volk, verlost worden. Nog één slag en de strijd is volstreden, nog een laatste kamp en de Here kan Koning worden over de ganse aarde. Die slag is de strijd bij Armageddon. Kwam de Here reeds op de Olijfberg om Jeruzalem te verlossen, thans trekt Hij opnieuw uit. De Verlosser zal uit Sion komen, Rom. 11:26, nadat Hij eerst tot Sion gekomen is, Jes. 59:20. Het gaat nu naar Armageddon, het hoofdkwartier van de koningen van de gehele wereld, Gr.: van de kultuurwereld, Op. 16:14, 16. Alles is daar bijeen in wilde woede tegen God en Zijn Gezalfde.
Daar wordt andermaal de hemel geopend. Andermaal, want hij is reeds gescheurd
bij liet nederdalen op de Olijfberg, Jes. 64:1. Thans trekt de Here uit op het witte paard,
en wel als de Getrouwe en Waarachtige, Die krijg voert in gerechtigheid, Op' 10:11.
Zijn ogen zijn als een vlam, op Zijn hoofd zijn veel koninklijke hoeden, vs: 12. De
heerlegers in de hemel volge hem op witte paarden, gekleed met wit en fijn lijnwaad;
vs. 13. Generalissimus is Michaël; de grote vorst. Deze komt me Christus neder 1
Thess. 4:16. De bazuin Gods, oproepend tot de strijd, schalt. 's Heren volk is zeer
gewillig op de dag van deze Zijn heerkracht, Ps. 110:3. Uit Zijn mond gaat een scherp
zwaard. Niets kan Hem weerstand bieden, Op. 19:15 en de vijanden worden verslagen,
gedood met het zwaard van 's Heren mond, Op. 19:21, het Beest te niet gemaakt, d.i.
van zijn kracht ontdaan door de verschijning van Zijn toekomst, 2 Thess. 2:8. Het Beest
en de Valse Profeet worden gegrepen en in de poel des vuurs geworpen. Niet gedood,
Op. 19:20. Israël is bevrijd en het volle herstel kan beginnen. OPSTANDING, LOON, STRAF.
Zij, die bevonden worden geschreven te zijn in het boek, zijn zij, die raken tot 1335 dagen (Dan. 12:12), die dus niet omkomen in de grote benauwdheid en verdrukking. Het gehele land immers zal overstroomd zijn met vijanden, de strijd zal gevoerd worden over een lengte van 1600 stadiën = 300 K.M. d.i. de lengte van Palestina van Noord tot Zuid, ongeveer van Armageddon tot Edom. Jes. 63:1, 2. Zij gaan in in het Koninkrijk der hemelen. Doch zij niet alleen. Velen gestorven zullen dat mede beërven. Zij slapen in het stof der aarde, doch ontwaken en staan op om het land te beërven "tot in eeuwigheid" Gen. 13:15, de duur van de toekomende eeuw. Zij ontvangen eeuwig, d.i. aionisch, leven. Volgens Mark. 10:30 en Luk. 18:30 vangt dat aan in de toekomende eeuw. Niet allen ontvangen het "eeuwig" leven. De overigen van de in het staf slapenden ontwaken tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing, d.i. tot verwerping gedurende de volgende aioon. Zij gaan niet uit tot de opstanding des levens, maar tot die der verdoemenis, Gr. des gerichts, zegt Joh. 5:29: (Er staat niet veroordeeling, Oudnederlands: verdoemenis, maar: gericht). De tijd van de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan Gods dienstknechten, de profeten en heiligen en die Zijn naam vrezen, de kleinen en de groten en om te verderven, die de aarde verdierven, is gekomen, Op. 11:18. Het zevende zegel loopt daar op uit. De mens van de aarde kan niet meer voortvaren geweld te bedrijven. Ps. 10:18 en de zachtmoedigen zullen de aarde erfelijk bezitten en in eeuwigheid daarop wonen Ps. 37:29, de overtreders worden te samen verdelgd, het einde van de goddelozen wordt uitgeroeid, vs. 38 in die aioon, vandaar de eeuwige versmaadheid.
De leraars zijn zij, die in vs. 10 de verstandigen genoemd worden, het zijn zij die onderwijzen. Zij zullen blinken als de sterren, bewijs dat ze gewandeld hebben in de voetstappen des geloofs van Abraham, die een zaad zal hebben als de sterren des hemels, Gen. 15:5, 6. Er is nog wel verschil in de heerlijkheid van de sterren, 1 Cor. 15:41, maar zij zullen allen sterren zijn. Zij hebben er velen gerechtvaardigd, d.i. tot gerechtigheid geleid, door hun leer en voorbeeld de rechte weg gewezen. Altoos en eeuwiglijk is in de (toekomende) eeuw en langer, verder, dus ook in de tweede toekomende eeuw. (Zie Dl. II). De door de Kleine Hoorn ter aarde geworpenen, 8:10
schitteren hier in heldere glans aan het firmament van de Boven-Israëlietische heilsfeer. HET VERZEGELDE BOEK, DANIELS LOT.
DANIEL 12:4-13. Nu volgt het laatste deel van Daniël, vs. 4:13 van hfdst. 12. De
struktuur is als volgt: A3 L1 N1 4 Het boek gesloten en verzegeld.
L2 O2 8 Vraag van Daniël: "Wat??"
DE VERZEGELING.
Daniël moet het boek verzegelen. Men meent vaak, dat dit zeggen wil, dat niemand er inzicht in kan krijgen vóór de tijd van het einde. Dit nu is in strijd met 2 Tim. 3:16, waar staat, dat alles tot onze lering en onderrichting geschreven is. Wel zij toegegeven, dat naarmate de eindtijd nadert, de visie klaarder zal worden over de historische vervulling. Dit wil echter niet zeggen, dat de historie nodig is om Daniël te verklaren. Door letterlijke uitlegging en strikt vasthouden aan de door God gegeven lijnen, kan men Daniël leren verstaan als een niet verzegeld boek. Het verzegelen betekent hier het letterlijk met zegels toesluiten van het opgeschrevene. Daniël moest het niet direkt aan Israël meedelen, het boek moest dicht bewaard worden. Hierin ligt opgesloten, dat het figuurlijk voor Israël gesloten blijft tot het einde vanwege hun ongeloof. Dat er staat: tot de tijd van het einde houdt wel in, dat men het in de eindtijd beter verstaan zal, maar dat is toch nog iets anders, dat niemand vóór die tijd het boek niet zou kunnen verstaan. Tot Johannes, die 19 eeuwen geleden leefde, werd gezegd de door hem ontvangen Openbaring niet te verzegelen, Op. 22:10. Wie nu De Openbaring wil verstaan, moet Daniël begrijpen. Als nu De Openb. een "niet verzegeld boek" is, hoe kan Daniël dan een "verzegeld boek" zijn t.o.v. de uitlegging? Het een zou met het ander strijden. Wie er zich ernstig toe zet, zal èn Daniël èn De Openbaring kunnen leren verstaan en al is het dan ook in hoofdlijnen, zien, wat de tijd van het einde brengen zal. Velen zullen het naspeuren. De Engelse vertaling heeft: Velen zullen heen en weer trekken. Vele gelovigen in onze dagen menen, dat dit bedoelt te zeggen, dat er in het eind der dagen veel gereisd zal worden. De vele en snelle verkeersmiddelen onzer dagen heten door Daniël voorzien te zijn. Zendingsvrienden menen hierin de uitbreiding van de zending te zien. Wat zegt de grondtekst nu van dat naspeuren? Feitelijk staat er: om-, rond-, doortrekken. In Job. 1:7 zegt Satan, dat hij geweest is van om te trekken op de aarde en van die te door wandelen. Om te trekken is hetzelfde woord als hier in 12:4. Satan was aan het omtrekken om Jobs leven nauwkeurig na te gaan. Naspeuren kan dus doorzoeken betekenen, de St. V. kan er bij door. De Companion Bible meent, dat het: afvallen kan betekenen, of: doen afvallen of: verachten, zoals in Ez. 16:57 of: beroven, Ez. 28:24, 26. In Amon 8:12 is dezelfde vorm vertaald door: zwerven, in 2 Kron. 16:9, Zach. 4:10 door: doorlopen: De ogen des Heren doorlopen de ganse aarde. In Jer. 49:3 is de vertaling: om lopen, in Num. 11:8: lopen. Plaatsen we in plaats van een sh een s in het Hebr., dan is de betekenis: afvallen. Ps. 101:3: afvalligen, Hos. 5:2 afwijken. Ook Ps. 40:5. Men kan alles overziende in het eerste geval (dus met sh) doorzoeken vertalen, in het tweede (dus met s) afvallen. Velen zullen afvallen. Dat stemt dan overeen met Dan. 8:23 en 2 Thess. 2:3.
De wetenschap zal vermenigvuldigd worden. Dè wetenschap, dat is niet: elke
wetenschap; niet: wetenschap dus in het algemeen, maar de wetenschap, n. l. van de heilige
dingen of van de profetie. Velen menen dit ook toe te kunnen passen op de opgravingen en
ontdekkingen. Volgens de Comp. Bible kan er ook: boosheid gelezen worden. Dit
verschilt één letter of beter nog: een afronding van een Hebr. letter (r in plaats van d).
De Septuaginta — de vertaling van het 0. T. in het Grieks — heeft hier: boosheid; de
Vaticanus heeft: wetenschap.
TOT HOELANG.
Daniël ziet nog twee andere gestalten, elk aan een oever van de rivier. Een er van is
Gabriël, wat blijkt uit vs. 4 en 10:11, 14 en 9:21. We geloven dat de ander Michaël is.
Deze twee zijn de enigen, die in Daniël genoemd worden. Boven de rivier zweeft de
Man met linnen bekleed. Over Hem spreekt hfdst. 8 uitvoeriger. Gabriël vraagt Hem,
hoe lang de tijd van het einde zal duren. De Man antwoordt daarop met een eed: de tijd van de grote verdrukking, van Jakobs benauwdheid zal duren: een tijd, tijden, een halve
tijd, d.i. 3½ jaar, dus de tweede helft van de 70ste jaarweek, waarin het verbond met het
Beest gesloten is. Dan eindigt de verstrooiïng en het voorzegde van de grote
verdrukking. Vooraf zullen, leert Op. 11 ons, de twee getuigen optreden en 1260, 42
maanden, dus ook 3½ jaar profeteren. Dat is de eerste 3½ jaar van de 70ste week. Het Beest
uit de afgrond, het graf, opkomend, zal hen doden, daarna zullen zij opstaan en opvaren
en dan begint de laatste tijd, waarin het heilig volk bitter vervolgd wordt. De Vrouw,
Israël, moet dan de woestijn in vluchten en wordt daar "een tijd, en tijden en een
bestemde tijd" gevoed, buiten het gezicht van de Slang, de Draak, Op. 12:14. Deze tijden
corresponderen met elkaar, n.l. Dan. 12:7 en Op. 12:14.
TOT DE TIJD VAN HET EINDE.
Daniël vraagt Gabriël om verdere toelichting; hij verstaat het niet. Hem wordt echter niet meer te kennen gegeven, de woorden moeten toegesloten worden en verzegeld tot de tijd van het einde. Hoe zal die tijd van het einde verder te herkennen zijn? Hieraan: Velen zullen gereinigd, wit gemaakt en gelouterd worden, anderen in goddeloosheid voortvaren. Die onrecht doet en vuil is, worde nog vuiler, die rechtvaardig is en heilig neme daarin toe, Op. 22:11.
Al wordt nu het einde van deze dingen, n.l. van de wonderen van vs. 6, niet nader
uiteengezet, er wordt nog wel iets aan toegevoegd betreffende de tijd.
1290 EN 1335 DAGEN.
De tijd van de verdrukking duurt een tijd, tijden, een halve tijd, 3½ jaar, 42 maanden, 1260 dagen. Dat is de tweed helft van de 70ste jaarweek. Hieraan worden nu nog 30 dagen toe gevoegd (1290-1260). Tot zolang duurt wellicht de concentratie van de legers in Armageddon. Die worden immers verzameld tot de grote dag des almachtigen God. Eerst als Christus Zich geopenbaard heeft, door bij Jeruzalem in te grijpen op de 1260 dag, gaat Satan heen om tegen Sions Koning te strijden. Daarmee kan een maand verlopen, 30 dagen. Ondertussen blijft de verwoestende gruwel nog staan. Met de 1290 dagen is evenwel de nieuwe aioon niet aangebroken. Christus moet
eerst Zijn intocht nog houden in Jeruzalem, Mt. 23:39. Andermaal moet Hem, maar nu
als uit één mond, het Hosanna toegezongen worden. Met een en ander gaan nog 45
dagen heen (1335-1290 = 45). Welgelukzalig, (Hebr. Gelukkig) hij die tot zolang leeft,
tot zover raakt. Dan zijn de gevaren voorbij. Wie dan nog leeft, zal niet sterven, "in der
eeuwigheid", d.i. de toekomende eeuw en die gestorven zal zijn, zal leven, Joh. 11:25,
26, dus opstaan. Dat zal met Daniël geschieden. Tot zolang zal hij rusten, onwetend van
elk gevaar en bevrijd van alle lijden.
DANIELS TOEKOMST.
|