IV. Het Boek Daniël b. DANIEL 2
NEBUKADNEZARS DROOM. Nebukadnezar en zijn bezig zijn met "wat hierna geschieden zou" beschaamt menig gelovige, die niet eens weet hoe en waar en voor wie Christus nederkomen zal en onkundig is van de grote lijnen van de toekomst. Een Heidens koning krijgt een Goddelijke openbaring over de toekomst en belijdt: "Het is de waarheid, dat ulieder God een God der goden is en een Here der koningen en die de verborgenheden openbaart" Dan. 2:47. Vele van Gods in de H.S. geopenbaarde verborgenheden zijn de gelovigen onbekend, eenvoudig omdat men er niet bij stil staat. De grote toekomstlijnen zijn thans uitgestippeld in de Schrift. Nebukadnezar had die niet. God gaf hem er enig inzicht in. Hij heeft ons veel meer gegeven. Vele gelovigen zien daar niets van en zien veroordelend neer op hen, die de verborgenheden die God geopenbaard heeft, willen leren kennen. Eenmaal zal de Heiden Nebukadnezar hen veroordelen, die door onbevangen lezing en overdenking van de Schrift lichten hadden kunnen zijn in de wereld.
De struktuur van Daniël 2 is deze:
B1 2:1-49 De droom van Nebukadnezar. E1 a1 1-3 De Chaldeën ingebracht.
E1 a1 24, 25 Daniël ingebracht.
De droom (Hebr. dromen) en de verdere omstandigheden en gebeurtenissen er aan
verbonden achten we bekend. We houden ons daarom vooral bezig met de uitlegging.
Dat is het kardinale punt. Een enkele opmerking ga evenwel nog vooraf.
EEN EN ANDER UIT DANIEL 2. We staan hier voor de vraag of Nebukadnezar die belangrijke droom vergeten was. Schijnbaar is dit zo en de vertaling van vs. 5 werkt deze gedachte in de hand. Daar immers, staat: De zaak is mij ontgaan. Zo ook vs. 8. Toch zijn deze verzen niet beslissend, want de vertaling kan anders zijn en wel: Het woord, d.i. het bevel, n.l. om; in stukken te houwen, is van mij uitgegaan. De Leidsche Vert. heeft: De zaak staat bij mij vast, n.l. om in stukken te doen houwen. Ook buitenlandse vertalingen zetten in die geest over. V.d. Palm zet: de zaak is bij mij afgedaan. Men ziet dat de St. Vert. hierin niet beslissend is. Er is méér dan een reden om aan te nemen, dat de zaak de koning niet was ontgaan, maar dat hij de gelegenheid te baat nam: de wijzen van Babel eens te beproeven en hun trots zo mogelijk te fnuiken. Door de droom zelf van hen te vergen had hij, mits zij hem weer konden geven, enige zekerheid dat de uitlegging ook niet ver mis zou wezen. Dat Nebukadnezar de droom niet vergeten was, volgt o.i. hieruit. Vooreerst wordt nergens gezegd, dat hij hem vergeten is (Vs. 5 en 8 bespraken we reeds). Dan is het niet wel aan te nemen, dat een droom die zijn slaap brak, dus waarvan hij niet verder kon slapen en zijn geest verslagen maakte, vs. 1, het beeld, dat zo treffelijk en welks gedaante zo schrikkelijk was, vs. 31 onder de drempel van het bewustzijn was weggezonken om als een onrustige, in het onbewuste rondwarend doch voor het geestesoog niet meer zichtbare vage herinnering, N. te kwellen. God gebruikt intussen N.'s list om de wijsheid van de wijzen te niet te maken en het verstand van de verstandigen te doen vergaan. En bovenal om Zichzelf te verheerlijken en tevens om Israëls getrouwe overblijfsel, getypeerd en geconcentreerd in Daniël en zijn vrienden, een belangrijke voorsprong te geven. Dit alles is type voor de toekomst: Israël zal de onderwijzer van de Volken worden, nadat God de wijsheid en raad van de Heidenen vernietigd heeft.
Het verdere verloop is bekend. Noch 's Konings bedreiging, noch zijn in het
vooruitzicht gestelde beloning baten. Tevergeefs is het protest van de wijzen tegen 's
Konings onbillijke eis. Hun wijsheid gaat failliet, ze belijden hun onmacht.
Alsnu komt Daniël naar voren. Als eenmaal de wijsheid van deze wereld zich stuk
gelopen heeft tegen de muur van de eisen van het leven, zal God in Israëls gelovigen het
licht geven, dat uit de ontstane chaos van gebroken wereldwijsheid en geleerdheid voert
naar Hem, in Wien alle schatten der wijsheid verborgen zijn. Daniël wijst op God,
Israëls overblijfsel zal wijzen op Christus, Die ook voor hen wijsheid geworden is.
HET BEELD. Vs. 31-33 "Gij o koning, zaagt en zie, er was een groot beeld (dit beeld was treffelijk en zijn glans was uitnemend) staande tegenover u en zijn gedaante was schrikkelijk.
N.'s grote beeld geeft ons een openbaring van de opeenvolgende wereldmachten die echter niet op zich zelf staan doch elkaar opvolgen en onderdelen zijn van de Anti- Goddelijke wereldmacht. Zij zijn één in het jagen naar wereldheerschappij buiten God om. Dat in deze ontwikkeling een neergang zit, volgt nader uit deze droom. Van zuiver goud loopt alles uit op modderig leem. Wel verre dat de wereldmachten in innerlijke kracht en vastheid vooruit gaan, is er een afdaling naar een verdeeld, weinig of geen waarde hebbend wereldbewind. Ondanks alle beschaving en kultuur is de basis zwak. Het beeld is feitelijk topzwaar.
Welke zijn nu de opeenvolgende wereldmachten? Er heerst tot op zekere hoogte wel
zekere eenstemmigheid bij de uitleggers doch geen volkomen. Er is bovendien nog een
leemte in de verklaringen. En juist die leemte is oorzaak, dat de orthodoxe verklaring
zwak staat tegenover de opgekomen jongere Protestantse afwijkende vertakkingen van
Adventisme en Russellisme. DANIEL 2.
HET EERSTE KONINKRIJK. Het eerste wereldrijk is dat van Babel. Het was als 't ware in één persoon vervat. Het "zuiver goud" typeert N.'s absolute monarchie, zijn alleenheerschappij. Hij kon beschikken over alles, mede over het leven en de dood zijner onderdanen. "Wien hij wilde, doodde hij en wien hij wilde, behield hij in het leven". Dan. 5:19. N. kon de absolute heerschappij dragen. Hij was een eminent (voortreffelijk) vorst en geniale persoonlijkheid. Hij muntte uit op velerlei gebied en was vorst, staatsman, veldheer, wetgever, geleerde, enz.. Zelf ondervroeg hij de opgeleide prinsenzonen, Dan. 1:19, 20.
Met N. en zijn rijk beginnen de tijden der Heidenen gedurende welke aan Israël de
scepter uit de hand is gevallen en het niet langer hoofd van de Volken is. Van nu af zal er
een reeks wereldrijken opkomen, die de wereldmacht aan zich trekken en vijandig
tegenover God en Zijn Gezalfde staan, beheerst als ze worden door Satan, in wiens hand
de koninkrijken van de wereld overgegeven werden, Mt. 4:9 en dienend het schepsel boven
de Schepper, daar ze de heerlijkheid van de onverderfelijke God veranderen in de
gelijkenis van een beeld. Babel was het land van gesneden beelden, Jer. 50:38 en de
opeenvolgende rijken hadden alle hun afgodsdienst. Dit gaat door tot het einde. Uit Op.
9:20 blijkt, hoe men ook dan aanbidt de duivelen en allerlei afgoden. Eerst met Christus'
tweede komst begint de aarde vol te worden van de kennis des Heren.
HET TWEEDE KONINKRIJK. Het tweede wereldrijk is Medo-Perzië. Men houde bij de rijken wel in het oog, dat het wereldmachten zijn die voor korter of langer tijd de wereld beheersen. Kleinere tussenrijken vallen in het beeld weg. Waarin zat nu het lagere van het tweede rijk. Niet in de mindere omvang of uitgebreidheid, maar in minder absolute vorstenmacht. Nebukadnezar kon zeggen: De staat ben ik. De volgende rijken misten dat absolutisme. Bij de Medo-Perzische heerschappij moest met de staatsregeerders en lagere vorsten rekening gehouden worden. De koning was aan wetten gebonden, die hij niet eigenmachtig buiten werking kon stellen. De wetten van de Meden en Perzen zijn bekend. (Dan. 6:16). Wel had de koning nog veel glans, maar niet het absolutisme van Babel.
Dat met het zilver Medo-Perzië bedoeld is, blijkt niet alleen hieruit, dat het 't eerste
wereldrijk was dat op het Babylonische volgde, maar ook, dat het een tweedelig rijk
was, getypeerd in de armen van het beeld. Wel was het in de loop der tijden één rijk
geworden, maar het bleef de tweeheid in zich dragen.
HET DERDE KONINKRIJK. Het derde wereldrijk is het Grieks-Macedonische. Dit was weer minder in waarde dan de twee vorige. De Grieken waren republikeins in aanleg en wilden wel leiders, doch geen despotische heersers. De vorsten konden zich alleen door persoonlijke eigenschappen tot heersers verheffen en waren nog meer door wetten en instellingen gebonden. Het aanzien van de vorst daalde naarmate de invloed van het volk toenam. Het derde rijk zou over de gehele aarde heersen. Deze aanwijzing zegt duidelijk, dat
hier op het Grieks-Macedonische rijk gedoeld wordt, dat in en door de persoon van
Alexander de Grote de toenmaals beschaafde landen van de aarde onderwierp en zijn
invloed en macht dermate uitbreidde als nog geen ander rijk bezeten had. Deze
heerschappij duurde niet lang.
HET VIERDE KONINKRIJK. Het vierde wereldrijk is het Romeinse. Na Griekenland toch is er geen macht geweest, die de wereldheerschappij verkreeg dan alleen Rome. Weer is het gehalte minder dan van de vorige machten. Het volk heeft nog meer invloed dan in Griekenland, de glans van het staatshoofd is nog minder dan die in Griekenland. De Romeinse koningen, consuls, tribunen, keizers waren feitelijk niet meer dan eerste dienaren van de staat en regeerden veelal bij de gratie van het volk. Het volk was niet meer zo slaafs onderworpen als in vroeger eeuwen, het had zijn eigen strevingen. Het vierde wereldrijk zou hard zijn als ijzer en alles vermalen, vergruizen en verbreken. Hier staan we voor een langzaam, maar zeker zich baanbrekende; alles onderwerpende, in zich opnemende en veroverende macht, die voor niets terug deinsde. Vermalen en vergruizen gaat niet in één slag of stoot. Rome heeft dan ook meer dan een eeuw over zijn veroveringen gedaan. Won Alexander als met één slag de oosterse wereld, Rome bereikte eerst op de lange duur zijn doel. Het vermaalde en vergruisde. Beide woorden wijzen op de langzame maar zeker voortgaande onderwerping en bewijzen daarmee, dat het vierde rijk Rome is. Geen ander. Het Griekse rijk vermaalde niet, het heerste als met een slag. Rome vermaalde. Het duurde dan ook tot 117 na Chr. dat het zijn grootste uitbreiding had, Toen toch veroverde keizer Trajanus o.a. Babel en zette hij de grenzen van het rijk tot over de Tigris uit door Armenië, Assyrië en Mesopotamië in Romeinse provinciën om te zetten. Trajanus wilde toen, evenals Alexander de Grote Indië gaan veroveren. Hij werd evenwel door opstanden tot de terugtocht gedwongen en kwam daarbij om. Reeds eerder had Rome zich in West Europa baan gebroken (58-50 v Chr. tochten in Gallië d.i. het tegenwoordige Frankrijk en België en naar Brittanica, Engeland). Zo werd Rome het vierde wereldrijk vermalende, vergruizende, ook verbrekende. Dat het het vierde rijk is, volgt niet alleen uit het woord vermalen en vergruizen, bezien in het licht van de historie, maar ook uit het feit, dat het ten slotte Babel veroverde. Nebukadnezar toch bezag alles van uit Babel. Hij wilde weten, wat hierna geschieden zou, vs. 29. Hij dacht vanzelf ook over het grote Babel en zijn rijk. Welnu, Medo-Perzië nam Babel en Babylonië in, Griekenland evenzo. En ten slotte ook Rome. Dat de stad Babel toen nog bestond, blijkt uit de gewijde en ongewijde geschiedenis. De ongewijde (zie Weber, Weltgeschichte, dl. I onder Trajanus) vermeldden wij hier boven; de gewijde zegt, dat Petrus vanuit Babylon schreef, 1 Petr. 5:13. Wij geloven, dat hiermee letterlijk Babylon wordt aangeduid, niet typisch Rome, wat men er gaarne van maken wil, niet alleen van Roomse, maar ook van Protestantse zijde. Zo hebben we 3 opeenvolgende machten, die alle Babel en Babylonië innamen, de stad en het land, waarin Nebukadnezar allermeest belang stelde. Hierbij komt ook nog, dat alle ook Jeruzalem bezeten hebben. Jeruzalem en Babel, de heilige en de onheilige stad, waren steeds betrokken in de uitbreiding en bij de uitgestrektheid van de wereldmachten. Dat Rome geen koninkrijk was, toen het in 63 vóór Chr. Juda,
veroverde en in 31 vóór Chr. de slag bij Aktium won, waardoor het Griekenland
onderwierp, is van geen overwegend belang. Onder "koninkrijk" is hier eenvoudig "rijk" te verstaan, hetzij dat een stad, vorstendom, koninkrijk, keizerrijk of republiek
was. Een staatsmacht dus.
BUIK EN DIJEN. Allereerst dus de verschillende vertalingen. Luther vertaalt: Buik en lendenen. Nieuwere Duitse vertalingen volgen hem hierin na. Andere zetten: heupen. Nieuwere Franse vertalingen zijn hierin verdeeld, de een zet: heupen, een ander dijen. De Oude en Herziene Engelse vertaling zet: dijen. Men ziet in, dat dit punt van belang is: een heup of lenden is geen dij. Als buik en dijen van koper zijn, begint de deling in Griekenland, daar zou dus in later tijden een tweedeling moeten plaats hebben gehad, die dan een voortzetting zou gevonden hebben in het Romeinse rijk. Immers de schenkelen (scheenbenen) zijn de voortzetting van de dijen. Laat ons nu een en ander met de concordantie onderzoeken. Het woord buik en dijen vinden we slechts eenmaal in het Arameese gedeelte van de Schrift. Dit is in Dan. 2. Dit is evenwel geen bezwaar want de Hebr. woorden ter aanduiding van deze lichaamsdelen verschillen weinig of niets van de Arameese. Het Hebr. woord, door buik vertaald, is overgezet door "ingewand", in Gen. 25:23; Num. 5:22; 2 Sam, 20:10; 2 Kron. 21:15; 18, 19; Job. 20:14; Ps. 22:15; 40:9; 71:6; Hooglied 5:4; Jes. 16:11; 48:19; 49:1; 6315; Jer. 4:19; 31:20; Klaagl. 1:20; 2:11; Ez.3:3; 7:19; Jona 1:17; 2:1, door lijf in Gen. 15:4; Ruth 1:11; 2 Sam. 7:12; 16:11; 2 Kron. 32:21, door buik in Hooglied 5:14 en in Dan. 2:32, Dit zijn al de teksten, Men ziet, dat ingewand het meest voorkomt: 23 van de 30 maal, lijf 5 maal en buik met Dan. 2 mee, slechts 2 maal. De St. Vert. heeft in de Kanttekening op Dan. 2:32 Hebr.: ingewand. Voor de Hebreër zijn het ingewand de inwendige organen, in de lichaamsholte liggend, meestal die van het onderlijf. Het Arameese woord door "dijen" vertaald, is hetzelfde woord, dat in het Hebr. voor zijde(n) gebruikt wordt en steeds in de St. Vert. door "zijde(n)" is vertaald. En wel 28 maal: Gen. 49:13; Ex. 26:22, 23, 27; 36:27, 28, 32; Richt. 19:1, 18; 1 Sam. 24:4; 1 Kon. 6:16, 2 Kon. 19:23; Ps. 48:3; Jes. 14:13, 15; 37:24; Jer. 6:22; 25:32; 31:8; 50:41; Ez. 32:23; 38:6, 15; 39:2; 46:19; Amos 6:10; Jona 1:5. Alleen in Dan. 2:32 vertaalde de St. V. hetzelfde, nu Arameese woord, door "dijen". We vinden dit niet consequent en onjuist en menen, dat het woord ook in Dan. 2 door zijden had moeten vertaald worden, iets wat de Leidse Vertaling dan ook doet. Zeer terecht. Een "zijde" is iets heel anders dan een dij. Dan. 2:32 wekt de gedachte, alsof het beeld van borst tot knieën van koper was, alsof de tweedeling reeds in Griekenland begon, alsof het Romeinse rijk de voortzetting was van het Griekse. Geen van drieën is waar. Nebukadnezar zag alleen buik (ingewand) en zijden van koper, en niet de schenkelen (scheenbenen) maar de gehele benen van ijzer. Een lichaam laat zich wel indelen in hoofd, borst, buik (onderlijf) benen, voeten, maar niet zoals de St. V. dit doet.
Of bij de benen te denken is aan de later in het Romeinse rijk voorgekomen splitsing
in Oost- en Westromeinse rijk, is niet te zeggen, Velen nemen dat aan. Daarbij moet
men zich dan voorstellen, dat de benen tot een eind beneden de dijen door een gewaad
bedekt zijn, zodat alleen het onderste deel zichtbaar is. De mogelijkheid bestaat. Alleen
zij er dan op gewezen als men het een aanneemt, men dikwijls ook gebracht wordt tot
het ander. De splitsing van het rijk had plaats in het jaar 395 n. Chr.; het West-Romeinse
rijk ging onder in 476 n. Chr., het Oost-Romeinse echter eerst in 1453. Dan zou men, zo
gezien, ook moeten aannemen, dat het ene been langer moet zijn geweest dan het ander.
We laten een en ander over aan eigen inzicht.
HET VIJFDE KONINKRIJK. We hebben hier een nieuw koninkrijk. Dit wordt te weinig ingezien. De traditionele mening, dat in het beeld van Dan. 2 slechts 4 rijken zijn, is zo ingeworteld, dat ze bijna onuitroeibaar is. Dat komt mede, omdat Israël uit het oog verloren is en men meent, dat dit volk geen toekomst meer heeft. Men ziet dan in het beeld wel een steeds in macht minder wordende regeringsvorm, maar laat het feitelijk eindigen in het Romeinse rijk, dat dan in onze dagen zijn eindpunt bereikt. Het zuivere goud heeft dan successievelijk plaats gemaakt voor het broze leem, de absolute monarchie is vervangen door de broze democratie, de alleenheerschappij door een volksregering, die alle glans verloren heeft. Het leem is dan de voorstelling van Socialisme, Nihilisme, Anarchisme, Bolsjewisme, de "sterke mannen" zijn het ijzer, die het wereldbeeld voor korte tijd staande houden, de dictatoren. Men zegt dan nog in het Romeinse rijk te leven, niet staatkundig, maar omdat het Romeinse recht nog heerst, omdat de "Romeinse" (Latijnse) taal nog gebruikt wordt in de Roomse Kerk en in de wereld van geleerden, omdat de Romeinse leuze: "brood en spelen" steeds luider klinkt, enz. Hiermee maakt men een letterlijk bestaand hebbend wereldrijk tot een figuurlijk zich voortzettend rijk; men "vergeestelijkt" dus in velerlei opzicht en ziet geen letterlijk vijfde rijk, dat ons toch getekend wordt. Dit geschiedt evenwel niet door allen even sterk. Naar Adventistische mening, zijn de voeten de rijken, die ontstaan zijn uit het Romeinse rijk in de Volksverhuizing (4e en 5e eeuw). Het tegenwoordige Europa zou dus de voeten symboliseren. Deze mening komt praktisch op hetzelfde neer.
Evenzo de Russellistische visie, die in het vijfde rijk Engeland ziet. Nog een andere
mening is deze: het vijfde rijk is de Mohammedaanse heerschappij, die in 636 na Chr.,
d.i. 666 jaar nadat Rome zijn eerste keizer kreeg (31 v. Chr. Slag bij Aktium, Cesar
alleenheerser) zich van Jeruzalem meester maakte. In geen van deze drie meningen kunnen
we delen. We zien er wel aanwijzingen in, dat er meer inzicht komt, dat er vijf en niet
viér wereldrijken zijn, maar geloven, dat de Schrift iets anders zegt dan men er van
maakt. We willen dat nagaan.
NOG TOEKOMSTIG. Ten tweede staat er: Zij zullen zich wel door menselijk zaad vermengen, maar zij zullen de een aan de ander niet hechten. Hierin meent men verschillende door huwelijk aan elkaar verwant geworden vorstenhuizen te zien, die toch elkaar zullen afvallen. Wij voor ons zijn weer een andere overtuiging toegedaan. Wie zijn die "zij"? Dit persoonlijk voornaamwoord kan alleen terug slaan op de in vs. 42 genoemde tenen, een soort statenbond. Deze zullen zich vermengen met menselijk zaad, Chald. "zaad van Enosh". Wat wil dit zeggen? Het woord Enosh is zowel persoons- als soortnaam. Persoonsnaam is het woord in Gen. 4:26; 5:9; Lk: .2:38, soortnaam, genomen voor het menselijk geslacht, is het in Gen. 6:4; Ezra 4:11; Dan. 2:38 (mensenkinderen, Chald.: zonen van Enosh.) Hij, Die op de wolken komt en een koninkrijk ontvangt, heet een Zoon van Enosh, Dan. 7:13. Het zaad van Enosh nu in 2:43 en de Zoon van Enosh schijnen ons fysiek (natuurlijk) verwant, te meer, waar deze hoofdstukken met elkaar balanceren. (Zie struktuur). Is dit zo, dan is het "menselijk zaad" Israël, het volk, welks heiligen des Allerhoogsten eenmaal het koninkrijk ontvangen zullen. Jer. 18:1-6 stelt ons het Huis Israëls voor als leem. Het ijzer stelt dan de 10 koninkrijken van de Heidenen voor, die mede het vijfde rijk vormen, en waarin het uitloopt. Zo bezien zou daaruit volgen, dat Israël, en wel het afvallige deel, dienst zou moeten doen als een soort cement, hechtsel tussen de 10 tenen. Die zijn ten dele van ijzer, ten dele van leem. De teenkootjes (beentjes) vormen het ijzer bestanddeel, het overige het leem element. Dit is dan mogelijk door Israëls geldmacht. Het Joodse element speelt op deze wijze een hoofdrol in dit vijfde rijk. Elk van de 10 tenen is er mee omgeven. Op zichzelf stoten de tenen elkaar af, het afvallige Jodendom moet en, wil trachten ze te verbinden. Hierin is Satans hand. Hij wil op deze wijze Israël met de Volken assimileren, het grote Volk emanciperen (gelijk maken) met de Heidenvolken. Dit is mogelijk door de afval, in 2 Thess. genoemd. De opzet lukt niet. De tenen verenigen zich niet, omdat ijzer en leem niet aan elkaar hechten. Vandaar dat alles zijn zelfstandigheid behoudt en de tweedracht blijft heersen èn tussen de tenen èn tussen Jood en Heiden. Waar in het goud, zilver, koper en ijzer mede volken zijn begrepen, kan het leem, ook een aardse substantie geen groep personen zijn, het moet mede een volksmacht voorstellen. Ten derde staat er: "Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat in eeuwigheid (Chald. in de eeuwen, dat zijn de 2 toekomende aionen) niet zal verstoord worden. En dat koninkrijk zal geen ander volk overgelaten worden, het zal al die koninkrijken vermalen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid (Chald. in de eeuwen, de olamim of aionen hierboven genoemd) bestaan." Vs. 44. In de dagen van die koningen. Hoe is dat mogelijk, als men die koningen laat beginnen te regeren van af de 4 of 5 eeuw? Dan zouden ze nu 1500-1400 jaar oud moeten zijn! Men lette er wel op, dat er staat: in de dagen van die koningen, niet: van die koninkrijken. Hierin ligt het derde bewijs, dat we hier met een toekomstig koninkrijk te doen hebben, niet met een in de Middeleeuwen ontstane opeenvolging van rijken of een hedendaagse wereldmacht. In de dagen van die koningen wil zeggen: in de tijd van hun regering. Zodra dus de Tien-Statenbond gevormd is, weten we, dat de tijden der Heidenen een eind zullen nemen. Dat er veel in die dagen geschieden zal is zeker, maar binnen hun regeringsjaren valt de eindkrisis.
We houden ons hierbij vast aan het door God gegeven letterlijke getal tien. Dat is
geen bepaald voor een onbepaald getal. Het zijn letterlijk 10 koningen Op. 13 en 17
spreken van een beest met 7 hoofden en 10 hoornen. Waar we aan kunnen tonen, dat die
7 letterlijk 7 betekent, geloven we ook, dat de 10 letterlijk 10 is. Nergens nu in de
historie is een rijk aan te wijzen, dat na het Romeinse komende, aan de kenmerken van vs. 44 heeft beantwoord. Uit het Romeinse rijk ontstonden geen 10 koninkrijken.
Bovendien vallen ze buiten dat rijk, daar de tenen buiten de benen vallen. Nergens
vinden we, dat die 10 rijken één koninkrijk vormen, een statenbond in dit geval. Nergens zien we, dat Engeland met 9 anderen de wereldmacht uitgeoefend heeft.
Evenmin de Islam. Nog nimmer is in de dagen van dié koningen, het aionen bestaande
rijk van de God des hemels opgericht. Daarom geloven wij, dat Dan. 2:44 toekomstig is.
Eerst als dat rijk verschijnt, weten we dat het einde nabij is. Tussen het vierde en vijfde
rijk is een onderbreking gekomen, waarin we nu nog leven.
VERGELIJKING.
Hiermee is de leeftijd van het politieke leven niet ten einde. Op de mannenleeftijd
volgt de grijsaardsleeftijd. Deze is nog niet ingetreden. Er zal eenmaal een rijk komen,
dat de kenmerken van afgeleefdheid duidelijk vertoont. En dan, als de eerste mensheid
is afgeleefd, kan de nieuwe Mens geopenbaard worden. Hij, Die de dagen verlengd
heeft en door Wien het welbehagen des Heren gelukkiglijk zal voortgaan. Dit voert ons
tot de wederkomst van Christus, de Steen, die het beeld zal vermalen.
DE STEEN. Hier hebben we een profetische penseelstreek, die de ondergrond aanbrengt voor de
latere kleurmengelingen op het doek van de toekomst. Wat er in die dagen nog meer plaats
heeft, zegt Daniël niet aan de koning. Dit ging hem niet aan, wijl dit Israël betreft. De
uitwerking vinden we in Daniël 7 en andere gedeelten, alsmede in De Openbaring.
Nebukadnezar wist nu genoeg. Zijn rijk zou niet blijven bestaan, doch de andere
evenmin. Zijn eenhoofdig gezag liep uit op een gedeelde regeringsvorm. Doch ook deze
is niet bestendig. Na het vijfde, komt het zesde rijk. En dan neemt God het woord en
richt het rijk op, waarin de Mensenzoon Koning zal zijn over alle volkeren, Dan. 7:14.
We willen vs. 45 nog nader bezien en eerst nagaan, wat de Steen is.
WAT HIJ NIET IS. De Steen is wat anders. Hij is niet het produkt van een geleidelijke voortgang, maar verschijnt plotseling en kent niet de geleidelijke ontwikkeling, die men zich gaarne bij het Christendom voorstelt. Tegenwoordig wil het Russellisme mede voor deze Steen doorgaan. Eenmaal zou dus de aarde door het Russellisme vervuld worden. Zij met het Hoofd menen de Steen te vormen. Dit is een in wezen Roomse trek, die erger is dan Rome zelf. Ook het Russellisme zal niet in eeuwigheid bestaan.
Noch het Christendom, nog enig "isme" is de in de droom geziene Steen. Wie dat
meent, zij er op gewezen, dat het gehele beeld vermalen wordt. Ware het Christendom
de Steen, dan zou het in de eindtijd de grote macht moeten ontwikkelen die de Steen
bezit. Nergens wordt ons dat in de Schrift geleerd. Juist het tegendeel.
WAT HIJ IS. De Steen wordt "afgehouwen" zegt de St. Vert. De Leidse Vert. heeft: dat vanzelf een Steen zich losmaakte, V.d. Palm: dat uit de berg een steenklomp zich losrukte. Ook buitenlandse vertalingen hebben het wederkerende werkwoord zich losmaken, zich losrukken. Strikt genomen is de vertaling "werd afgehouwen, afgesneden" echter beter. De Steen wordt afgehouwen, losgemaakt uit de berg. Die berg wordt door velen aangezien als de Olijfberg. Daarop komt Christus weder, Zach. 14:4, Hand. 1:11. Van die berg zal Hij Zich mogelijk snel losmaken om tegen de vijanden te strijden en de wereldrijken te vermalen. Zach. 14 zegt, dat de Here zal uittrekken en strijden tegen de Heidenen. o.i. hebben we hier echter te denken aan Christus' openbaring uit God in heerlijkheid. De Symbolische Steen wordt niet losgemaakt uit een letterlijke berg. De uitdrukking "zonder handen" in vs. 34 vinden we ook in Dan. 2:34; 8:25; Job.
34:20; Klaagl. 4:6; Hand. 7:48; 17:24, 25; 19:26: 2 Cor. 5:1; Ef. 2:11; Col. 2:11; Heb.
9:11, 24. Hij wijst Gods rechtstreekse ingrijpen aan, niet op een geleidelijke
ontwikkeling van een Kerk, leer of stelsel. God sluit de ontwikkelingsgang van de koninkrijken plotseling af. Het beeld wordt dan gaandeweg vermalen.
DE VERBORGENHEID VAN DAN. 2. Verder zegt de Schrift, dat het beeld geslagen werd aan zijn voeten, vs. 34. Hieruit volgt een allergewichtigste conclusie n.l. deze: In de eindtijd is het gehele beeld weer daar. Nebukadnezar zag het beeld geslagen worden aan de voeten, hij ziet het hele beeld vermalen worden. Daniël spreekt daar ook van in zijn uitlegging. Dus moet het hele beeld weer aanwezig zijn, anders kon het niet in zijn geheel, in al zijn onderdelen vermalen worden. Dit nu is dè verborgenheid van Dan. 2, maar hierover spreekt Daniël verder niet tot de koning. We zinspeelden hierop in dit gedeelte, waar we spraken over de komst van het zesde rijk. Eerst komt het vijfde, het IJzerleemrijk, daarna verrijst het gehele beeld als zesde wereldrijk. Dit schijnt aan Daniël niet nader verklaard te zijn, want in zijn droom (hfdst. 7) wordt dit geopenbaard en verzoekt hij om uitlegging (7:16).
We gaan een en ander nog eenmaal na. Vooreerst letten we er op, dat er 5 rijken in
het beeld aangeduid worden en niet 4, zoals veelal wordt geleerd, dat dus het Romeinse
rijk niet het laatste is. Dat wordt driemaal in het beeld aangegeven:
De vierde maal vinden we het vijftal in de uitlegging:
Men ziet van hoeveel belang dit punt is. Viermaal brengt de Schrift het naar voren, bewijs, dat er sterk de aandacht op wordt gevestigd. Dat de koning de zaak wilde weten en de Chaldeën die zwaar vonden, is nu te begrijpelijker. Daniël heeft echter niet alles geopenbaard of kunnen openbaren. Eerst vele jaren later kreeg hij zelf meer licht. (Zie Dan. 7). Dan zie men wel in, dat het gehele beeld vermalen wordt. Dit wordt drie maal naar voren gebracht. Eerst in vs. 34: "...een steen ... die sloeg dat beeld aan zijn voeten". Het zou geen zin hebben van een beeld te spreken, als het geheel er niet was en niet van voeten, als de andere lichaamsdelen, ontbraken. Dan in vs. 35, "Toen werden TE SAMEN vermalen, ijzer, leem, koper; zilver en goud en zij werden gelijk kaf ... en de wind nam ze weg en daar werd geen plaats voor dezelve gevonden. Alles wordt te samenvermalen, dus moet in zijn geheel aanwezig zijn. De Schrift zegt niet, dat er één vermalen wordt.
Waar we reeds uiteenzetten, dat de Steen Christus is in Zijn tweede komst, is dit
vermalen nog niet geschied. Men kan niet zeggen, dat Babel vermalen is door de Steen.
Hoogstens (en dat is dan nog onjuist) dat het vermalen werd door Medo-Perzië. Evenmin
is Medo-Perzië door de Steen vermalen. Evenmin het Romeinse rijk. Waar de metalen
van het beeld nochtans vermalen worden door de Steen, moeten zij er eenmaal weer zijn,
dus hersteld worden. En eindelijk zegt vs. 44: "... het zal al die koninkrijken teniet doen". Er staat niet: al de koninkrijken, dus in het algemeen, maar al DIE koninkrijken. Dit
kunnen geen andere zijn dan de 5 door Daniël opgesomde. Waar 4 daarvan reeds voorbij
zijn gegaan, maar nimmer door de Steen werden vermalen (ook Rome niet, zelfs al zou
men het Christendom, voor de Steen houden — wat het niet is — want niet het
Christendom heeft een einde gemaakt aan het Romeinse rijk, maar de opdringende
volken buiten het Romeinse rijk, in de Volksverhuizing) daar volgt hieruit, dat, zal
Daniëls uitlegging bewaarheid worden, al die koninkrijken, dus Babel, Medo-Perzië,
Griekenland, Rome, in zekere vorm terugkomen en in de eindtijd dààr zullen zijn. We herhalen daarom: Eenmaal keren al die rijken terug.
TE SAMEN. Het woord te samen komt in het Aramees maar éénmaal voor, n.l. hier. In de Hebr. vorm echter meermalen. Het betekent eigenlijk: als één en wijst steeds op een gelijktijdig aanwezig zijn van gelijksoortige personen of dingen. Enkele bewijzen:
Ziet men wel, hoe het te samen niet betekent, dat er één is, maar aanwijst; dat er twee of meer zijn. Als de Schrift dus zegt, dat de rijken te samen vermalen worden, moeten ze er te samen zijn. Vs. 35 zegt dan ook, dat zij werden (niet één dus) als het kaf, dat de wind ze wegnam, dat er voor dezelve (niet voor het vijfde dus alleen) geen plaats gevonden werd. Uit het "te samen" volgt nog iets. Het goud wordt geen zilver, deze beide geen koper, deze drie geen ijzer. Medo-Perzië is geen omgevormd Babylonië, Griekenland geen omgevormd Babylonië en Medo-Perzië, Rome geen omvorming van de vorige drie. Elk van de rijken komt eerst zelfstandig op en vermeestert dan de andere. Hieruit volgt onweersprekelijk, dat het rijk van ijzer en leem geen omgevormd Romeins rijk kan zijn, niet kan zijn de uit dat rijk ontstane staten, maar een geheel nieuwe vorming moet zijn, een eerst op zich zelf staand rijk zal zijn. Het kan zijn wortel, de voetwortel wel hebben in of tegen dat rijk aan, maar moet met dat al een aparte vorming zijn. De voeten zijn de benen niet, dus het vijfde rijk kan noch een hersteld Romeins zijn, noch bestaan uit de staten van het uiteengevallen rijk. Historie en logica verzetten zich tegen die mening van Adventisten, Russellisten en Darbisten. En niet het minst de Schrift. Als de benen het Rom. rijk zijn en dit terug komt, met de andere delen van het beeld, dan kunnen de voeten dat rijk niet zijn. Wat en waar het vijfde rijk zal zijn moet de historie leren. Het is mogelijk Rusland, door het voetgewricht Duitsland, verbonden aan de delen van het vroegere Romeinse rijk. Rusland moet dan een conglomeraat (samenhang) worden van 10 op zich zelf staande staten, wat zeer wel mogelijk is. Thans reeds bestaat het uit een aantal republieken. Geografisch is het thans het enige grote rijk, dat Babel en Jeruzalem kan bezitten, daar het in Voor-Azië vooruitgrijpt. Men houde bij dit alles in het oog, dat we slechts een mógelijkheid geven, geen zékerheid stellen. Dat het Engeland niet is, geloven we hierom: Engeland maakte eens deel uit van het Romeinse rijk en zijn delen liggen wijd uiteen over de wereld. Evenmin komt America in aanmerking, gescheiden als het is van Europa. Zo blijft tot heden toe alleen Rusland, of Duitsland-Rusland, over als het meest waarschijnlijke vijfde rijk. Stellen we dit als mogelijkheid, met alle zekerheid ontkennen we, dat we nu al, in onze dagen, in het laatste stadium van Nebukadnezars wereldrijkenbeeld leven. De Schrift zegt, dat het vijfde rijk een gedeeld koninkrijk zal zijn, uit 10 staten bestaande. Deze zijn nog niet aan te wijzen. In de tijd van het einde zullen al de metalen, dus al de rijken tegenwoordig zijn. En wel gelijktijdig. Vs. 44 spreekt dan ook van: al die koninkrijken. Vs. 35 versterkt dit door het woord: toen. Toen nl. toen het hele beeld daar voor de koning stond, toen, toen de Steen de voeten trof. Waar de Steen nog komen moet, moet dat "toen" ook nog plaats vinden. Vs. 44 noemt de delen, al die koninkrijkEN, niet: het laatste koninkrijk. Wij menen, dat men met de Schrift in de hand genoegzame bewijzen heeft voor de herleving van de oude rijken. Zo goed als alle uitleggers hebben dit te samen vermalen van al die koninkrijken uit het oog verloren. Ons is althans geen enkele exegeet of werk bekend, die dat leren. Men spreekt wel van van een hersteld Romeins rijk. Hierdoor ontstaat een leemte in de uitlegging van de profetie, die zich wreekt en Adventisme-Russellisme, Darbisme en de verdere christenheid doet dwalen. Zonder de te samen vermaling is Dan. 7 niet goed te verstaan en veel van het overige van Daniël ook niet.
We moeten daarom met nadruk herhalen, dat in de eind tijd alle vroegere
wereldmachten opnieuw hun rol zullen spelen, daartoe vlak na elkaar weer zullen
opkomen, waartoe van te voren de verhoudingen voorbereid worden. Een van de nieuwe
zal overheersen. Dit is het vierde rijk van Dan. 7 en Op. 13 en 17. En dat geheel
verschijnt. Hierin zal het Beest zich als hoofd opwerpen en zo zal Satan aantonen, dat
hem alle koninkrijken van de wereld overgegeven zijn, Mt. 4:8. Dan — daarboven staat een
ander woord. Satan moge veel macht hebben, hij moge thans zijn de overste van de
macht der lucht, hij is niet almachtig. "Mij is gegeven àlle macht in hemel en op aarde", Mt, 28:18, zegt Christus. En Hij is de Steen, die te samen vermalen zal het weer
herleefde beeld en alle als kaf zal verstrooien.
HERSTEL VAN HET VROEGERE ROMEINSE RIJK?
Dat het Romeinse rijk in zijn vroegere vorm hersteld zal worden, kunnen we niet
zien, dat het in een zekere beperkter vorm eenmaal weer aanwezig zal zijn, geloven we
wèl. Zo ook de andere rijken. Vooraf moet echter het vijfde rijk optreden. Dit zal grote
veroveringen maken. Oudtijds overwon Medo-Perzië Babel, Griekenland Medo-Perzië,
Rome Griekenland. Zo is het mogelijk, dat het vijfde rijk doende als het vierde, het in
zekere vorm bestaande vierde overwint en tevens de andere ook onderwerpt. Het is
evenwel niet nodig, dat het eerst in zijn vroegere omvang hersteld wordt. Toen Rome in
146 Griekenland inlijfde, overwon het een inwendig verdeeld en tweedrachtig zijn. Zo
zou ook het vijfde rijk wel eens in het vierde een inwendig verdeeld West-Europa
kunnen vinden; dat een gemakkelijke buit werd. De toekomst zal dit leren. Eén ding
staat o.i. wel vast: Het vijfde zal het gebied van het vierde aan zich trekken. Indien het
vijfde rijk Rusland is, mogelijk met Duitsland verbonden of dit in zich opgenomen
hebbende, dan zou daaruit volgen, dat er in West-Europa een Russische overheersing te
wachten is, die zich tevens ook over de vroegere rijken Griekenland, Perzië, die er al
zijn en Babylonië, het opkomend en thans door Engeland als zelfstandig erkende Irak,
zou kunnen uitstrekken. Deze Al-russische (Panslavische) expansie (uitbreiding) zou
verre uitgaan boven die van een hersteld Romeins rijk.
DE TIJD VAN HET EINDE? Dat er voorboden zijn van de nadering van de tijd van het einde, zullen we niet ontkennen. In korte tijd kan er veel gebeuren. Toch geloven we niet, dat het einde vlak voor de deur, nabij, is. Mogen ook al de schaduwen van de dag der verzoening zich beginnen te verlengen, het einde van die dag is er nog niet. Komt dat, dan zal duisternis de aarde bedekken en donkerheid de volken, Jes. 60:2. Thans is het evenwel nog de dag der zaligheid. Om, nu het middernachtelijk geroep aan te heffen: De Bruidegom komt! is niet alleen voorbarig, maar ook verwarrend. Men mag er op wijzen, men doe evenwel niet, alsof hij er is. God heeft de bedeling der genade nog niet afgesloten en tot zolang houdt Hij de ontwikkeling van de profetie en de verdere uitwerking van Daniël op. Het onderzoek van Dan. 2 leert ons mede, dat terstond het einde er nog niet is. Het vijfde rijk moet eerst nog gaan overheersen en eerst dan kan het komen tot het opkomen van het beest van Op. 13. Hieraan gaat, evenwel dan nog vooraf het opkomen van de vier dieren van Dan. 7.
Eenmaal zullen alle bestanddelen van het beeld weer aanwezig zijn. Te samen
zullen zij het beeld vormen. Elk heeft dan een zekere sfeer die het beslaat. Toch vormen
ze te samen een eenheid al zal het een gedrongene zijn. Dat is het beest van Op. 13. Dat
is evenwel groter dan het herstelde Romeinse rijk. En voordat het Beest gekomen is,
komt het einde niet. Met de herleving van de delen houdt zich Daniël 2 evenwel niet op,
Die moeten we in hfdst, 7 zoeken.
HET KONINKRIJK DER AIONEN. Van dit koninkrijk, opgericht door de zonder handen afgehouwen Steen, heeft men een geestelijk koninkrijk gemaakt. De Reformatie heeft hierin eenvoudig de traditie van de Kerkvaders voortgezet. Hiertegen nu verzet zich het hele verband niet alleen, maar ook het gehele O.T. Het verband: Wat kon Nebukadnezar verstaan onder een "geestelijk" koninkrijk? Hij moet het opgevat hebben als een reëel, aards koninkrijk met een zichtbare Koning, volk, hoofdstad en land. En terecht, Het is het rijk van Christus op aarde; het vangt aan in Palestina, gaat dan omvatten geheel Kanaän (zie hfdst. 11), breidt zich dan verder uit, de hele toekomende aioon (eeuw) door om ten slotte de hele aarde te omspannen. Dit is het geval in de tweede toekomende aioon als het Nieuw- Jeruzalem op aarde zal nederdalen. Er komt een aards Messiaansch koninkrijk. Dat koninkrijk is wel niet van, Gr.: uit de wereld, Joh. 18:36, maar daarom toch wel op aarde. Het is een even letterlijk aards koninkrijk als de andere letterlijke rijken waren. Het wordt opgericht van uit de hemelen en heet daarom ook: het koninkrijk der hemelen, d.i. van de hemelen, maar is niet in de hemel, maar onder de ganse hemel, Dan. 7:27. Dat koninkrijk nu zal aan geen ander volk overgelaten worden. Hij zegt niet, dat het aan geen vólk zal overgelaten worden. Hij drukt zich negatief uit: het wordt niet overgelaten aan een ander volk. Als dat koninkrijk aan geen ànder volk zal overgelaten worden, ligt daarin opgesloten, dat het dus wel aan 'n volk gegeven zal worden, Dat volk is niet de N.T. "Gemeente", de "Kerk", de 144000 verzegelden uit Adventisten, Russellisten of welke andere groep meer, dat volk is Israël. Zie nader Dan. 7:27. De Steen wordt tot een grote berg. Hij gaat aan het vermalen. Uit Dan. 7 blijkt, dat
aan drie van de rijken verlenging van leven gegeven wordt. Alleen het vierde dier wordt
gedood. In het de ganse aarde vervullen van de Steen, ligt mede Israëls zich
uitbreidende en aangroeiende wereldheerschappij over de Volken besloten. En wel
onder het Nieuwe Verbond. Door Christus als Zoon van David Die recht heeft op
Davids troon, richt God het koninkrijk aan Israël op. Door Hem als Zoon van Abraham,
de erfgenaam van de wereld, wordt de ganse aarde Zijn koninkrijk. De andere rijken zullen
Hem eeren, alle volken zullen Hem dienen. Uit Zion zal de wet uitgaan en des Heren
woord uit Jeruzalem (de stad des Groten Konings), Jes. 2:9; Mt. 5:35. "Alle einden der
aarde zullen het gedenken en zich tot den Here bekeren en alle geslachten der
Heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Want het koninkrijk is des Heren en
Hij heerst onder de Heidenen." Ps. 22:28, 29.
VERMALEN.
CHRISTUS' ZICHTBARE WEDERKOMST OP AARDE.
Uit Dan. 7 zal blijken, dat het door Christus het eerst geslagen deel opgenomen is in het vierde dier dat schrikkelijk en gruwelijk is. Dat dier wordt gedood, maar aan de overige verlenging van leven gegeven. Ook dit is mede bewijs voor het vermalen, het niet in eens alles doen, en voor het aanwezig zijn van de andere rijken, want al wordt hun heerschappij weggenomen. hun wordt verlenging van leven gegeven, Dan. 7:11, 12, 26. Hiermee vallen in dit opzicht verschillende "ismen".
Ten eerste het Adventisme. Dit meent (en het heeft dat met vele andere uitleggers
van Daniël gemeen) dat:
Ten tweede het Russellisme ook om meer dan één reden.
Ten derde het rooms-katholicisme, Lutheranisme en Calvinisme. Die menen.
DE UITLEGGING ZEKER. Daniël 2 handelt over de tijden der Heidenen. Die zijn nog niet ten einde. De Here Jezus zegt, dat Jeruzalem van de Heidenen zal vertreden worden, totdat de tijden der Heidenen zullen vervuld zijn, Luk. 21:24. Ligt hierin mede niet opgesloten, dat Israël in de toekomst een grote rol zal spelen, hetzij als afvallige natie, hetzij als gelovig overblijfsel? Alle wereldrijken hebben Jeruzalem bezeten, o.i, zal het vijfde het ook innemen. En ook Babel. Zo krijgen we tevens een kenmerk aan de hand, wat we als wereldrijken moeten aanmerken: alleen die staatsmachten, die èn Jeruzalem èn Babel veroverden, want Nebukadnezar denkt over Babel en Daniël over Jeruzalem. (Dan. 9:2). Israël is er steeds bij betrokken. Hiermee valt de mening van het Adventisme, die in de kleine West- en Middeleuropese middeleeuwse rijken het vijfde rijk wil zien. Zelfs al zou men in de verovering van Jeruzalem door de Kruisvaarders een bewijs willen vinden, dat de Westeuropese staten het vijfde rijk vormden, dan nog blijft Babel buitengesloten. Dat namen zij niet. Nebukadnezar bezag de dingen van Babel uit. Het beeld stond tegenover hem, d.i. had mede wat met Babel uit te staan. Waar Babel in de Middeleeuwen geen betekenis had, heeft de vervulling van Dan. 2 toen niet plaats gehad. Waar de uitlegging zeker is en we gezien hebben, dat eenmaal het gehele beeld weer dààr zal zijn, volgt hieruit, dat Babel zal herbouwd worden. We spraken hier al over in hfdst. III. Nu blijkt des te duidelijker het waarom. Hiermee wordt De Openbaring meer voor ons geopend en zien we te beter in, dat het grote Babylon het oude Babel is, de stad aan de Eufraat. Hiermee vallen allerlei meningen van Adventisme en Russellisme. Babel is niet het Pausdom of de afvallige of van een dier systemen afkerige Christenheid. Hier ziet men ook de vaagheid van het Calvinisme, dat enige stad van de wereld aanneemt, waarin het wereldsysteem zijn eindpunt zal hebben. Dat kan dan Parijs, Londen, New-York, enz. zijn. De Schrift zegt dat het is het grote Babylon. Wie Daniël 2 inziet, verstaat dat duidelijk. De zèkere uitlegging bewijst mede Christus' persoonlijke, letterlijke, zichtbare wederkomst op aarde en de oprichting van het koninkrijk aan Israël. Johannes ziet dit plaats hebben bij het zevende zegel. Dan zullen er grote stemmen geschieden, zeggende: Het koninkrijk (niet de koninkrijken) der wereld is geworden (of wordt) onzes Heren en van Zijn Christus en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid (Gr. in de aionen der aionen, de twee laatste, parallel lopend met de in Dan, 2:44 genoemd.) Op. 11:15.
|