III. Israëls onvervulde 3. JESAJA
INLEIDING. Hij bekleedt een voorname, ja wel de eerste plaats onder de profeten, vooral vanwege de voorzeggingen over Israëls Verlosser en verlossing. Zijn naam, betekenend Heil of Redding des Heren, is zeer gepast. Jesaja is een koninklijke figuur, in schier elk opzicht, Hij verenigt vele eigenschappen in zich. Dichter is hij bij uitnemendheid. Allerlei figuren worden door hem gebruikt. Als redenaar moet hij eveneens uitgeblonken hebben. Als schrijver is hij ook bekend geweest, zie 2 Kron. 26:22; 2 Kron. 18:13-20; Jesaja 36-39. Welk een schone perspectieven ontrolt hij voor Gods Volk Israël! Hij laat ons verstrooiïng en straf, maar ook wederkeer en zegen zien. Geen wonder, dat het gelovig naar troost dorstend hart daardoor verkwikt wordt. En daar is niets tegen, mits men uitlegging en toepassing uiteenhoudt. De uitlegging geldt Israël; de toepassing is de les, die we uit Israëls historie trekken, n.l. deze: dat er in het leven van de gelovigen tijden kunnen voorkomen, waarin God Zijn aangezicht verborgen moet houden, waarin de zonde heerst in het vlees, waarop eerst wederkering tot God moet volgen, beter nog: waarop God eerst moet wederkeren, wil het innerlijk ik weer hersteld worden in Zijn gemeenschap.
Dit kan niet anders dan door het inwonen van de Verlosser. De toepassing tot
uitlegging te maken, is vergeestelijken, iets wat verre af is van geestelijk zijn, wijl de
geestelijke mens alle dingen onderscheidt. 1 Cor: 2:15, iets wat de vergeestelijkende
mens niet doet, omdat deze daarmee aan Israël zijn belofte ontneemt en Israël en Kerk
vereenzelvigt. Alleen op de uitlegging te staren, zonder te zien, dat hier voorbeelden
liggen (1 Cor. 10), kan leiden tot verstarren in intellektualisme. Men legge de profetie
uit voor Israël en passe ze toe naar tijden en gelegenheden.
UITLEGGING EN TOEPASSING. Zo met de profetieën. Ze gaan over Israël, ze richten Israël op zijn einddoel: Gods volk te zijn op aarde in het land Kanaän. Voor ons zijn ze doeldienend. Ze zijn middel om ons doel, dat verder ligt, te bereiken. Het doeldienende geeft aan, dat wij een andere roeping hebben dan Israël, een hoogere of wil men een verder reikende, in Paulus ons gegeven.
De profetieën assimileren ons dus niet, maar isoleren ons, ze vereenzelvigen ons
niet met Israël, maar zonderen ons af. Ze zijn wel voor ons, wat de parallel in het leven van de gelovigen betreft, maar gaan niet over ons, zijn niet tot ons gericht in
eindverwachting. Ze gaan over Israël en blijven over Israël gaan, Geen oosters gewaad,
geen kern voor de Kerk en de bolster voor Israël. God meent wat Hij zegt.
STRUCTUUR.
Jesaja 1:1 Titel.
A1 1:2-5:30, Vermaningen. Berispingen. Profetie.
A1 40:12-66:24. Vermaningen. Beloften. Profetie.
JESAJA 1-5. A1 E1 1:2-31. Het woord des Heren "Hoort". Sion de Wijngaard.
E2 5:1-30. Het lied des Heren "Oordeelt toch". Sion de Wijngaard.
JESAJA 1. Wie meent te moeten denken aan de profetische dweepzucht, oosters inkleding van de profetie, fantastische figuren van de profeten stijl, waar het betreft de heerlijke voorstellingen over Juda en Jeruzalem, moet consequenterwijs daar ook van spreken, waar het betreft de schildering van Israëls zonden. Die zijn dan ook overdreven, ook dat zijn fantastische voorstellingen. Waarom is Israël dan evenwel weggevoerd? Waarom zijn ze dan in ballingschap gekomen? Jes. 1 geeft ons de beschrijving van het zondige volk en roept het wee er over uit, wijl het ongeneeslijk krank is en verwoest zal worden. Zijn oversten heten oversten van Sodom en het volk, volk van Gomorra. De trouwe stad is een hoer geworden. Gods oordeel komt. Dat alles betreft het letterlijke Juda en Jeruzalem, niet de Wereld of de Kerk. Geestelijk moge Jeruzalem Sodom en Egypte heten Op. 19:8, letterlijk blijft het 't Jeruzalem, waar de Here gekruisigd is, niet de Kerk.
JES. 2. Jes. 2:1-4.
Wie hier wil vergeestelijken, moet dit consequent doen, Wie meent dat dit geschied is in de "Kerk", moet er toekomen de vredesactie van het tegenwoordige Pausdom als vervulling van dit woord te zien. De kanttekeningen verstaan onder het naar de berg toevloeïen, de toeloop van de Heidenen tot de Kerk. Onder àlle Heidenen verstaan zij er énige. De Wet is het heilig Evangelie; het bestraffen is door de prediking des Woords; onder het tot spaden en sikkelen slaan, het van een zin zijn door het geloof in liefde en enigheid; het niet meer oorlog leren is het in Christelijke vrede leven zonder twist en onenigheid. Wat daarvan gekomen is, bewijst de Kerk- en Algemene geschiedenis. Laat ons de leer van de Reformatie, uitkomend in de kanttekeningen van de St. Vert., niet tot Gods Woord maken, maar dit onvoorwaardelijk aannemen, zoals het er staat. Het biedt hier geenerlei moeilijkheid. Men blijve consequent in de uitlegging.
Het eerste verklaart men voor Juda en Jeruzalem. Het tweede willen wij ook zo verklaren. Waarom ons hierin niet gelijk blijven of liever: ons houden aan wat God zegt, Hij spreekt niet van de "Kerk" of van de "Gemeente van Christus". Die was een verborgenheid in God, Ef. 3:9. Daarover kon dus niet geprofeteerd worden, anders was ze een openbaring in de H. Schrift geworden, of een neergeschreven verborgenheid, maar niet meer in God zijnde. Jesaja, kan dus in hfdst. 2 niet spreken over de Christelijke Kerk. Hij sprak over Juda en Jeruzalem, en verschuift alles naar het laatste der dagen. Bij Hosea (hfdst. 3) zagen we reeds, dat "de laatste dagen" toekomstig zijn. Hier hebben we dezelfde uitdrukking in een woord, dat ook nog in genen dele vervuld is. Daarom stellen we dat ook toekomstig. Het Huis des Heren. In hfdst. 1 wezen we er reeds op, dat het Huis des Heren, Gods zichtbare woning was in het land Israël. We houden aan die betekenis ook vast in Jes. 2:2 en Micha 4:2. In Jesaja komt deze term 6 maal voor, n.l.: 2:2; 37:1, 14; 38:20, 22 en 66:20. Hiskia gaat op in het Huis des Heren, d. i, in de letterlijke tempel, 37:1, 14; in Jes. 38:20, 22 is ook de tempel bedoeld, Zou het in Jes. 2:2 en 66:20 dan niet Gods zichtbaar Heiligdom zijn? Wat voor betekenis had Israël dan aan Jesaja's woord moeten hechten? Wat is een "geestelijke" tempel, "gebouwd uit alle Volken" en waarin nochtans die volken opgaan? Zijn dat reine redenen des Heren of troebele woorden waarin men zijn eigenlijke mening verbergt? Zeker, er is een waarheid achter de waarheid, maar die heft de eerste niet op, maar bevestigt die, d.i. maakt ze vaster. De vergeestelijkingsmethode heft het bestaan van de volken op en maakt van die volken door een eenzijdige, negatieve uitverkiezingsleer (negatief is hier: ten koste van) een eenheidsmensheid. Gods woord bestendigt het bestaan van de volken. Als het Nieuw- Jeruzalem daar is, zijn de Volken er ook nog. Hoe kan men dan leren, dat de uitverkorenen uit de volken de nieuwe mensheid vormen en het overige afgesneden wordt? Als die uitverkorenen dan alle als koningen en priesters zullen heersen, zoals het heet, waar zijn dan hun onderdanen? Men ziet, Schriftuurlijk en logisch loopt men vast. Men zal zich dan nog staande trachten te houden door zich terug te trekken in het bolwerk van de woorden: "de volken, die zalig worden", en er op wijzen, dat hieruit dan toch maar blijkt, dat Johannes in profetische vervoering of oosterse inkleding, of visionaire visie spreekt van de "eeuwige" zaligheid "van de één wordende mensheid". Dit bolwerk is niets dan een kaartenhuis, het valt uiteen, want in de beste handschriften ontbreken deze woorden. En zelfs al stonden zij er, dan nog bleek, dat op de nieuwe aarde volken zijn, geen éénheidsmensheid. Tenzij men Gods Woord bot wil maken door valselijk genaamde wetenschap. De term "Berg des Heren", komt 7 maal voor in het O.T.
Waarom men hier aan een figuurlijke berg zou moeten denken, is niet duidelijk En
hoe letterlijke volken eenmaal naar een figuurlijke berg zullen gaan, is voor ons een
onoplosbaar probleem. Neem alles, waar mogelijk, letterlijk en de moeilijkheden vallen
weg. Dan volgt uit Jes. 2 mede, dat de Vrede op aarde niet komt door
Vredesbewegingen, Wereldbond van Kerken; Volkenbond, Vredes- en eenheidsbonden
van welk soort dan ook, door geen Liberalisme, Socialisme, Kommunisme, Zionisme,
Katholicisme, Calvinisme, Adventisme, Russellisme, maar alleen door Jehova, Die het
pleit van de Volken zal beslechten. Dit geschiedt van uit Jeruzalem in de toekomende eeuw
(aioon).
JES. 4.
We nemen hier ook weer letterlijk wat letterlijk kan. Sion is Sion, d. w. z. een deel van Jeruzalem, Jeruzale is de letterlijke stad. "Te dien dage" is na al de oordelen. 's Heren Spruit, dat is Christus, zal zijn tot sieraad en tot heerijkheid. Dat is Hij voor Israel nog niet geweest. Dezelfde profeet zegt: "dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had, dat wij Hem zouden begeerd hebben, Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een man van smarten en verzocht in krankheid" Jes. 53:3. Dan zal Hij tot sieraad en heerlijkheid zijn.
Verder staat er: "De Vrucht der aarde". Ligt daarin niet opgesloten Christus' dood
en opstanding, het "Tarwegraan", dat in de aarde eerst moet sterven om vrucht voort te
brengen. Is deze "Vrucht der aarde" niet de Eerstgeborene uit de doden? Verder staat
er dat Hij dat zal zijn voor de overgeblevene in Sion en de overgelatene in Jeruzalem.
Uit andere plaatsen weten we, dat het derde deel zal ontkomen. Het overblijfsel wordt
behouden. Ook dit woord is, wijl nog niet letterlijk vervuld, toekomstig.
JES. 5.
JES. 6. B1 J1 Het gezicht. Algemene mededeling.
J2 De stem. Bijzondere roeping.
JES. 7-12. C1 L1 7:1-9 Verbond (Syrië en Israël) "Het zal niet bestaan", vs. 7.
L2 8:9, 10 Verbond. Algemeen, "Zal niet bestaan".
L3 9:8-10:32 Verbond. Des Heren. "Ik zal straffen".
Alleen het laatste deel willen we nader bespreken. Het begint zoals men ziet, in
10:33 en loopt tot 12:6. De structuur van dit onderdeel is deze: M3 N1 10:33, 34 Profetie van Jehovah's bevrijding.
N2 12:1-6 Dankzegging voor Jehovah's bevrijding.
JES. 11. 10:33-11:1
We hebben hier met een schone tegenstelling te doen. Tegenover de verwarde struiken van het woud staat het Rijsje. Het woud is fors en hoog van gestalte, het Rijsje nederig. In Jesaja's dagen kon men Sanherib voor het "woud" houden. Bij dieper nadenken blijkt evenwel, dat de profetische visie veel verder reikt. Immers zegt 11:1, dat het Rijsje zal voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï. Dus uit Davids Huis. Maar niet uit Davids Huis als het nog op de troon zit, doch uit de ondergegane koninklijke linie, uit de afgehouwen tronk. In Jesaja's dagen stond de Davidische stam nog, was hij nog niet afgehouwen, Hieruit ziet men, dat Jesaja verder zag dan zijn dagen en we hier naar de eindtijd verwezen worden. Het Rijsje moet eerst komen en de Heerlijke worden, voor Hij het woud met ijzer afhouwt. Het ijzer ziet op Christus' tweede komst, Juda's verlossing mag een flauwe glimp van voorschaduw zijn, Jesaja's oog ziet verder. 11:2-4a
Tot zover kan men de profetie vervuld achten achten (vs. 4a echter nog ten dele). Beslist onvervuld daarentegen is vs. 4b en 5:
Dat dit deel onvervuld is, bewijst 2 Thess. 2:8, waar Paulus zegt: "... en alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelke de Here zal verdoen door den geest Zijns monds en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst". De ongerechtige is de Antichristus. Die wordt teniete gemaakt in de verschijning van Christus' toekomst (wederkomst). Men ziet, hoe Paulus hier een woord van Jes. 11 toekomstig stelt. Het is nog nimmer vervuld, Christus is nog niet wedergekomen en de Antichristus is nog niet teniet gemaakt. Zo ligt er tussen vs. 4a en 4b een kloof, de tussenbedeling. (Zie hfdst. I). En wie de goddeloze wil opvatten als een verzamelnaam, als een aanduiding voor de goddelozen in het algemeen, kan daarmee niet beweren, dat dit deel al vervuld is, aangezien God een dag gesteld heeft om de aardbodem te oordelen. Hand: 17:31. Op enkele punten in vs. 4 is nog te letten. Eerst staat er een meervoudsvorm: de armen, de rechtvaardigen; dan het enkelvoud: de goddeloze. Dat heeft betekenis. De goddeloze moge goddelozen in het algemeen zijn, maar ziet ook op een bepaald persoon. Verder lette men op het verschil met 2 Thess. Het Hebr. zegt: doden, 2 Thess.: te niet doen. Dat is niet hetzelfde, Bij 's Heren wederkomst wordt de Antichristus niet gedood, maar in de poel des vuurs geworpen. Hij toch is het Beest van Op. 19:20. Toch zegt Jes. 11, dat hij gedood worden zal. Ligt hierin een tegenspraak? Neen. Alleen het eerste gaat aan het tweede vooraf. De Antichristus, als dè goddeloze bij uitnemendheid, wordt eenmaal gedood n.l. nadat hij gepijnigd is in de aionen der aionen ("in alle eeuwigheid") d.i. de 2 laatste aionen; de toekomende eeuwen van Ef. 2:7. Men ziet hoe de Schrift ondanks de verschillen, niet onoplosbaar is, mits men de aionen en bedelingen in het oog houdt. Waar vs. 4b en 5 toekomstig zijn en vs. 6-19 voortzetting van deze verzen is, is dit deel ook toekomstig. 11:6-9
Zullen we dit woord "vergeestelijken", zoals de St.V. in de Kanttekening doet? Daar wordt onder de wolf "de boze kwade, wilde, woeste mensen, zo Joden als Heidenen, verstaan, die door de prediking van Christus en Zijn dienaren en de innerlijke werking van de Heilige Geest zo veranderd worden, dat zij hun boze genegenheden afleggen en met de geest van de liefde en zachtmoedigheid aangedaan worden, zodat zij goedertieren en beleefdelijk met anderen leven en verkeren — zonder hen enig leed of schade te doen." Wat het lam, de luipaard en geitenbok, het kalf, de jonge leeuw en het mestvee is, verklaart de Kanttekening niet. Jammer. Het kleine jongske is "de minste discipel of dienaar van Christus, die de wolf en zeker ook de andere dieren bestuurt en regeert door de leer van het heilig evangelie." De leeuw stelt volgens de Kantt. "de vorsten en heren voor; die zich laten leiden en regeren door de prediking van Gods Woord." Het stro is — Gods Woord! Een zoogkind is "de geringste in de gemeente, die door de machtigen niet beledigd zal worden." De adder schijnen zij te zijn, wier harten te voren vol vergif waren. Dat zegt de Kantt. niet ronduit, maar is af te leiden uit de aantekening bij het de hand steken in de kuil van de basilisk. We zouden zo nog door kunnen gaan, doch wensen geen verdere plaats in te ruimen aan de fantastische vergeestelijking door Origenes begonnen, door Augustinus voortgezet, door Rome verbreid, door de Reformatie overgenomen. In deze opvatting ligt de kiem voor allerlei meningen, Men neemt het de Apostolischen kwalijk, als zij het Woord Gods kaf noemen. Maar de Kanttek. laat men het wel stro noemen! Men duidt het als sectarisch, als opkomende richtingsmeningen het Woord vergeestelijken, maar zelf gaat men als "Kerk" daarin voor. Hoe is men daartoe gekomen? Door de onjuiste mening, dat de hele wereld eenmaal bekeerd zou worden vóór Christus' wederkomst. Het evangelie zou alles doorzuren en de hele wereld zou voor Christus gewonnen worden. Men meende, dat alles in dèze bedeling zou geschieden, had geen oog, dat God nog andere tijden zal beschikken. We nemen de woorden van Jes. 11:6-9 letterlijk op. Een letterlijke wolf zal naast een letterlijk lam verkeren, evenzo een letterlijke luipaard bij een letterlijk kalf nederliggen. Een werkelijke leeuw zal bij werkelijk mestvee weiden evenals koe en berin als werkelijke dieren, stro zullen eten. Enzovoort. We hebben hier te doen met een nieuwe natuurorde onder Messias' regering over Israël. In Mk. 1:13 lezen we, dat Christus tijdens Zijn verzoeking bij de wilde gedierten in de woestijn was. Een van de vruchten van Zijn overwinning zal deze zijn, dat het wild gedierte tam zal worden en bij de huisdieren zal nederliggen. Er komt tevens een nieuwe geestelijke orde: 11:10
Hier zien we de wedergeboorte van de Heidenwereld. Er geschiedt nog meer. Er komt ook een nieuwe politieke orde: 11:11
Dit woord is nog in genen dele vervuld. Men lette er wel op, dat er staat: ten anderen male", Hebr.: de tweede maal. De "eerste maal" heeft geen betrekking op de terugkeer uit Babel. Toen kwamen de Joden alleen terug uit de Oosterse landen, niet uit de andere genoemde streken. Het "ten eerste male" moet daarom nog plaats hebben. Dat heeft dan betrekking op een gedeeltelijke wederkeer, van Israël vóór de wederkomst van Christus, voor de tijd van de Antichristus, zodat er een deel is, dat Christus kan ontvangen in het Land. Zach. 12. Het "ten andere male" heeft dan plaats na Christus' wederkomst als Hij zal staan tot een banier der Volken. Men lette op dat: te dien dage. Deze term in Jesaja heeft herhaaldelijk betrekking op de toekomstige dag des Heren, waarin Hij grote dingen zal doen. De lezer ga dit zelf na.
Deze dingen zijn nog nimmer vervuld. Wil men een en ander zich geestelijk laten
vervullen, dan geve men ons geestelijke schoenen om dit terrein te mogen betreden,
anders kunnen wij niet volgen. Vs. 16 leert, dat het zal zijn gelijk als Israël geschiedde.
Hiermee valt alle "geestelijke" uitlegging. Evenmin als Israël geestelijk door de
Schelfzee ging, evenmin zal dit geestelijk geschieden.
JES. 12. 12:1-6
Dat alles is toekomstig. Wij staan daarin voor een nieuwe bedeling voor Israël. Dan
wordt het grote Volk zendingsvolk. Dan worden in Jakob alle geslachten des
aardbodems gezegend Gen. 28:14. Dan komt ook Jes. 2:1-4 (en Micha 4:1-4) tot
vervulling. Eenmaal zal de Here in Jeruzalem, de stad des Groten Konings, resideren,
zitten in het paleis Zijner heiligheid (zie Ezechiël). Dan eerst geschiedt er recht op
aarde. De heerschappij des Heren op aarde heeft tot werktuig Israël, Ps. 149, tot
vredes-centrum Jeruzalem, Jes. 2, tot gerechtshof het paleis van de heiligheid. Ez. 40:47.
JES. 13-27.
D1 (13:1-27:13) nader ontleed geeft: D1 Q1 S1 13:1-22. Last van Babel (Volk-Land)
Q2 S3 22:1-14. Last van dal des gerichts.
Duidelijkheidshalve zetten we nu ook 13-14 in structuur: Q1 U1 13:1-5. Profetie. Babels verwoesting.
U2 14:1-3. Profetie. Israëls herstel.
U3 14:24-32. Profetie. Jehovah's voornemen betreffende Assyrië, Filistea, Israël.
Wie het eene letterlijk neemt, doe het ook het andere. Wie Israël letterlijk neemt, neme
het ook Babel. Men lette op de dubbele reeks. Eerst gaat het over het Volk, dan over de
koning van Babel (U1, U2).
JES. 13-14. De last Babels. Dat deze "last" verder ziet dan wat heeft plaats gehad, bewijst 14:1,2:
Ons weer houdend aan de maatstaf die de Schrift ons in handen geeft en die we in hfdst. I aangewezen hebben, zien we in het Huis Israëls het Volk Israël, waarover de Here zich éénmaal zal ontfermen. Dat zal geschieden in de tijd, dat Babel, het sieraad van de koninkrijken, de heerlijkheid, de hoovaardigheid van de Chaldeën, zal omgekeerd worden zoals Sodom en Gomorra, Jes. 18:19. Dit woord is nog nimmer vervuld. Oudtijds is Babel niet omgekeerd als Sodom en Gomorra. Tot op Petrus' dagen was Babel (Grieks Babylon) bewoond. Petrus schreef van daar uit zijn brief, 1 Petr. 5:13, In 117 na Christus, dus lang na Petrus' dagen, werd het veroverd door Keizer Trajanus. Eerst gaandeweg is het onder het zand bedolven, maar nog nimmer vergaan als Sodom en Gomorra. Tegenwoordig is er enig spoor van herleving. Het gericht ons hier in Jes. 13 en ook in Jer. 50 en 51 en Openb. 18 beschreven, moet nog plaats hebben. Babel de hovaardigheid van de Chaldeën moet nog onder gaan zoals de profeten voorzagen. Vaak meent men dat Jes. 13:20-22 reeds vervuld is. Men geeft dan verhalen, waaruit blijken moet dat de Arabier er geen tent spant en de herders er niet legeren. Het overige niet letterlijk aan Babel vervulde deel van de profetie brengt men geestelijk, beter figuurlijk, over op Rome, de Christenheid, het wereldsysteem. Dit nu gaat niet op. Als God laat profeteren over Babel, make men daar niet wat anders van. Eenmaal zal het oude Babel het grote Babylon worden. De stad moge tijdelijk ondergegaan zijn, de plaats er voor blijft, de opbouw komt en het gericht van Jes. 13 zal aan het Babel, dat in der Chaldeën land ligt, voltrokken worden.
We houden ons in Jes. 13 en 14 aan de letter. Jes. 13:6 en 9 spreken ons van de dag
des Heren, een dag, die volgens Petrus nog komen moet, 2 Petr. 3:10. Al het vroegere
is slechts schaduw er van. De koning van Babel van Jes. 14 is in dit opzicht de
Antichristus, die in de afgrond komt, Op. 20:3, die Jesaja de "hel", Hebr. de sheol, het
onderaardsche noemt, vs. 9. Van zijn nederdalen geeft Jesaja een symbolische
voorstelling. Het type van de Antichristus, Nebukadnezar, is niet overkomen wat aan
het Antitype zal voltrokken worden, Zó verplaatst Jesaja 13-14 ons naar de eindtijd en is
er geen symbolische vervulling over de Christenheid of over het wereldstelsel of over
Rome in te lezen, maar realiteit voor Babel en Israël.
JES. 14-27. Volgens de voorspelling van den Here Jezus is dat toekomst, Mt. 24:29. Ook volgens Petrus' woord in Hand. 2. Als we die zon en die maan letterlijk opnemen (en niet doen zoals velen thans doen in onze dagen: er systemen in zien), dan moeten we, om ons zelf in het verband gelijk te blijven, de berg Sion ook letterlijk nemen en Jeruzalem ook. Waarom toch zou dat in eens figuurlijk de "Kerk" zijn? En waar vs. 23a toekomstig is, is vs. 23b het ook. De Here zal letterlijk op de letterlijke berg Sion regeren (dus daar een paleis hebben) en voor Zijn oudsten (uit Israël) zal heerlijkheid zijn. En dan zal ook 25:6-9 vervuld worden: "En de Here der heerscharen zal op dezen berg (op Sion) alle volken een vetten maaltijd maken... en Hij zal op dezen berg verslinden het omwindsel des aangezichts, waarmede alle volken (dus ook de z.g. Christelijke naties) omwonden zijn en het bedeksel, waarmede alle natiën bedekt zijn. Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en Hij zal de smaadheid Zijns volks (d.i. Israël) van de ganse aarde wegnemen, want de Here heeft het gesproken."
Ook hier houden we ons aan de letter. De 10 stammen die in Assur verloren zijn en
de weggedrevenen in Egypte zullen eenmaal wederkeren. Maar daartoe zal eerst de
bazuin moeten weerklinken. Dat de bazuin nog niet geblazen is, bewijst de Here Jezus,
Mt. 24:31: "En Hij zal Zijn Engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid en zij
zullen Zijn uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste derzelve", Men ziet dat het "te dien dage" toekomstig
is t.o.v. onze bedeling.
JES. 28-35. D2 (28:1-35:10) nader ontleed geeft:
28:5
29:18-20, 22
Zie voorts 30:18-26, Een schoon gedeelte. Ook 32:1-4. 35:10
Dit zijn alle profetieën tot Juda en Jeruzalem gesproken en tot de overgeblevenen in
Israël. Zij zullen ook voor hen vervuld worden.
JES. 36-39. C2 (36:1-39:8) nader ontleed geeft:
U1 V1 36:1-37:13, De Koning van Assyriër. Zijn eis om Jeruzalem over te geven.
U2 V2 38:1. "De Koning der Verschrikking". Zijn eis om Hiskia's leven over te geven.
U3 V3 39:1. De Koning van Babel. Zijn brieven en geschenk.
JES. 40-66. De Hoge Kritiek ontkent Jesaja's auteurschap van dit deel. Hiermee geeft ze bewijs Gods bedelingen niet te verstaan. Jesaja heeft vele jaren moeten zwijgen, zinnebeeld van Israëls zwijgen en uitgerukt zijn. Eerst in later jaren gaat hij weer spreken, zingen, ja juichen over Israëls toekomst na de Ballingschap, waarbij hij dan 's Heren eerste en tweede komst in elkaar ziet schuiven. Het verschil tussen Jes. 1-39 en 40-66, dat de Kritiek er toe geleid heeft twee Jesaja's aan te nemen, waarvan de eerste Jesaja dan de bekende profeet, de tweede een onbekende man uit later tijd geweest heet te zijn, is geen verschil van persoon, maar van tijd en van stijl, Dat Jesaja's profetie in tweeën gesplitst werd, is omdat Israëls bestaan in tweeën geplitst zou worden. Tussen beide ligt de grote Ballingschap, die wel tijdelijk enige eeuwen voor een deel des volks is opgeheven, maar voor de grote meerderheid des volks is gebleven, De korte Ballingschap was beeld van de lange, het korte herstel van het toekomende. Daarvan spreekt Jesaja in het tweede deel.
De opinie van de Moderne Kritiek over de 2 Jesaja's is slechts een menselijk bedenksel.
De Heilige Schrift geeft een heel ander antwoord, In het N.T. wordt Jesaja 21 maal
vermeld als de auteur van het boek, 11 maal met het oog op uitspraken uit het tweede
deel, 10 maal dus t.o.v. het eerste deel. In de Companion Bible vinden we deze lijst:
I. De 10 plaatsen waar Jesaja de auteur heet van het eerste deel zijn:
II. de 11 plaatsen waar Jesaja de auteur van het tweede deel genoemd wordt, zijn:
Zes boeken citeren dus Jesaja, n.l. Mt. (6 x ), Mk. (1 x ), Lk. (2 x), Joh. (4 x), Hand. (3 x), Rom. (5 x ). Zijn naam wordt, in het N.T. genoemd door 7 verschillende personen.
Hebben deze allen, bovenal Christus, het mis gehad? Het is onze taak niet het werk van Schriftkritici te onderzoeken. Wij vragen: Wat zegt de Schrift. Wij wensen geen botgewet zwaard van de valselijk genaamde wetenschap te hanteren, maar het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Wie bovendien de structuur ziet, merkt, dat Jes. 1-39 niet af is. Waar zijn de tegenhangende delen ? Heeft de tweede Jesaja er die zo pasklaar bijgemaakt, dat ze een geheel vormen met het vorige? Op alle Schriftkritiek is maar één antwoord: Zoek in het boek des Heren. Of wil men een ander: Er staat geschreven. In dit opzicht wensen we liever om onze naïeviteit voor achterlijk gehouden te worden, dan om van de wetenschap wil voor modern door te gaan. Jesaja 40-66 bestaat volgens de structuur uit 2 delen B2 en A2. B2 (40:1-11) heeft deze bouw:
B2 Y1 1, 2 Troost voor Jeruzalem. Haar ongerechtigheid verzoend.
Y2 9-11 Troost voor Sion. De Here Here komt.
Het laatste deel: A2 (40:12-66:24) heeft deze structuur: A2 B1 40:12-31 Gods twist met de Volken. IJdelheid van de afgoden.
B2 45:16-47:15 Gods twist met de Volken. IJdelheid van de afgoden.
JES. 40. Vs. 1-2.
Hiermee neemt de Lo-Ammi, de Niet-Mijn-Volk-periode een einde. De Here noemt Israël weer: Mijn Volk. Israëls God zal hen troosten, de ongerechtigheid wordt verzoend en Israël krijgt het dubbel voor al zijn zonden. Onder dit "dubbel" is te verstaan: óf de "kwitantie", dat voor de zonde betaald is, óf de verzekering, dat zijn dubbele zonde (eerst verwerping van Jehovah, toen van Christus) verzoend is. In elk geval, de schuld is betaald en de gevangene kan vrij uitgaan. Vs. 3.
Dit deel is vervuld in de bediening van Johannes de Doper. Zie Mt. 3:3. Mogelijk is dit slechts een voorvervulling geweest en komt er een rijkere herhaling. Vs. 4.
Dat wacht nog op vervulling. Men ziet hier weer de sterke golving in de profetie, het één volgt vlak op het ander, het nabije en verre liggen vlak bij elkaar. En toch, hoeveel tijd kan er niet tussen liggen? Vs. 5.
De heerlijkheid des Heren is Christus in Zijn tweede komst. Vs. 9.
Dit woord is nog nimmer vervuld. Men kan het niet vergeestelijken, Jeruzalem is de "Kerk" niet, want er is verder sprake van de steden van Juda. Eenmaal, als de Verlosser uit Sion gekomen is, Jes. 59:20, zal Jeruzalem dit de steden van Juda toeroepen. Vs. 10.
De Here Here, Christus, zal komen tegen het Beest, Op.13, Zijn arm zal heersen, de Christus zal op aarde regeren en een ieder vergelden naar zijn werk. Vs. 11.
Dit woord
is deels vervuld, toen Christus als de Goede Herder in Israël optrad, Joh. 10, maar de
volle vervulling wacht tot na Zijn wederkomst en zal nog heerlijker zijn. Zie Ez. 34.
Het tweede onderdeel loopt van hfdst. 40:12-31 en beschrijft Gods twist met de
Volken. Men ga dit zelf na.
JES. 41-42. 41:2, 3
Velen houden dit voor de beschrijving van Cyrus. We geven toe, dat er enkele trekken gevonden worden, die op een voorvervulling wijzen, maar geloven toch anderzijds, dat het hier gaat over Christus' tweede komst, waarin Hij eenmaal de Heidenen zal overwinnen. Volgens Op. 11:15 wordt het Koninkrijk des Heren en van Zijn Gezalfde bij het 7de zegel. Het grootste deel van Jes. 41 wacht nog op vervulling aan Israël, de Knecht, aan Jakob, de Uitverkorene, vs. 8. Over vs. 18-19, het rivieren openen op hoge plaatsen en fonteinen in de wildernis, spraken we reeds in het lste hoofdstuk. 42:1a
Dit deel is vervuld in Christus' eerste komst. Het volgende: 42:1b
42:2
Dit deel is vervuld, al zal het in de toekomst een nog bredere vervulling verkrijgen. 42:6b
Dit heeft betrekking op het Nieuwe Verbond, dat de Here met Israël maken zal. Dan wordt Hij tot een licht der Heidenen, gelijk ook Simeon voorzei, Lk. 2. 42:7
Ook dit vers heeft zijn voorvervulling gehad, zie Lk. 4. Maar in Zijn tweede komst zal het opnieuw vervuld worden, terwijl het nu zijn geestelijke betekenis heeft en betrekking heeft op de vrijmaking van de inwendige mens uit de kluisters van de zonde. 42:10a
Het nieuwe lied van dit vers vinden we in Ps. 149.
Men zie verder vs. 13-15, waarin de strijd tegen de Antichristus getekend wordt. Vs.
16, het leiden van de blinden is voorvervuld, de blindgeboren, Joh. 9 was type van het
blindgeboren Israël van onze dagen. Dat zal ook eenmaal door de Here geleid worden.
JES. 43-49. E1 A1 42:18-25 Betuiging. Zedelijk in gebreke. (Israël)
A2 43:22-28. Betuiging. Ceremonieel in gebreke. (Israël)
Hfdst. 43:1-7 en 44:1-5 bevat de bemoediging voor Israël. 43:5, 6
Dit woord is niet vervuld in de terugkeer uit Babel. Nog nimmer is Israël gevoerd uit 0., W., N. en Z. Zach. 8:7 en 8 zegt: "Zie, Ik zal Mijn volk verlossen uit het land van den opgang en het land van den ondergang van de zon. Ik zal ze herwaarts brengen en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn." Dit woord werd gesproken na de Ballingschap, ziet dus op een toekomstige vervulling. Daarop heeft Jes. 43 ook het oog. 43:25 "Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil," is voor Israël nationaal nog onvervuld. Rom. 11:26 zegt dat "Israël zalig (d. i. behouden) zal worden gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en de goddeloosheden afwenden van Jakob." Individueel vervult de Here Jes. 43:25 telkens, als de zondaar in Christus' bloed gerechtvaardigd wordt. 44:3.
Dit, is nog maar voorvervuld op het Pinksterfeest. Pinksteren is het feest der eerstelingen. De volle oogst moet nog komen. Hand. 2:17 zegt dan ook zeer eigenaardig: "Ik zal uitstorten VAN Mijn Geest," Joël en Jesaja spreken van: "Ik zal Mijn Geest... uitstorten of uitgieten." 44:4, 5
Dit alles is toekomstig. De geestelijke zin wordt te allen tijde bewaarheid. 43:25 "Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet." 44:22
Ook dit geldt Israël in de toekomst. Wat niet wil zeggen„ dat God met dit rijke woord niet duizenden zondaren getroost heeft en nog zal troosten. De Geest neemt uit het Woord om individueel toe te passen. Dat heft de nationale vervulling evenwel niet op. Wat thans hoofdelijk plaats vindt, wordt eenmaal nationaal aan Israël vervuld. 44:23
Ook dit betreft Israël. Dat de gelovige nu reeds in zijn ziel de verlossing gevoelt, is bewijs, dat dit woord de waarheid is. Het zal ook eenmaal nationaal aan Israël bewaarheid worden. 45:1-5 Kores was een type van Christus. Hij bevrijdde de stammen uit de Babylonische Ballingschap, liet Jeruzalems tempel herbouwen, verlichtte Babels juk, gaf Israël veel terug. Zo zal Christus, maar dan in veel verhevener, voller zin; geheel Israël vrij maken uit de Wereldballingschap, Jeruzalem weer verkiezen, de Tempel herbouwen. Dan wordt ook vervuld Zach. 6:12. Het Koninkrijk der Hemelen wordt dan aan Israël opgericht. 45:17
Die verlossing der eeuwen is de verlossing, die gedurende of met het oog op de toekomende eeuwen, die in Ef. 2:7 plaats vindt worden genoemd en waarin Christus over Israël regeert. Die eeuwen zijn toekomstig t.o.v. de onze. We leven thans in de tegenwoordige boze wereld, Grieks aioon of eeuw, Gal. 1:4. Na deze eeuw komen nog twee grote wereldtijdperken, aionen. Vs. 17 b zegt: "Gijlieden zult niet beschaamd, noch tot schande worden in alle eeuwigheden." In 't Hebreeuws staat "in de eeuwen van de eeuw", d.i. in de 2 toekomende eeuwen, die op "deze eeuw" volgen. Dan immers zal Christus over het. Huis Jakobs Koning zijn "in der eeuwigheid", Luk, 1:33, Gr. in de aionen. Men ziet hoe deze teksten parallel lopen. Het vierde onderdeel loopt van Jes. 45:16-47:15 en gaat over Gods twist met de Volken. Het bestaat weer uit drie delen, n.l. 45:16-25 over de Volken in het algemeen, 46:1-12 over Babels afgoden, 47:1-15 over Babels oordeel. Een enkel woord over hfdst. 47. 47:1.
Hier wordt ons de grote vernedering voor Babel getekend. Het wordt ons voorgesteld als een jonkvrouw, teder en wellustig. Het zal echter een verachte gevangene worden, wat blijkt uit het volgende. 47:2
Het malen was een zwaar werk, dat meestal door twee vrouwen gedaan werd (Mt. 24:41). Babel wordt er toe veroordeeld. Voor zij daartoe gedwongen wordt, zal zij met ontbloote schaamdelen, met opgeschort gewaad, de rivieren door moeten waden, geleid als zij wordt naar het gevangenschapsoord. 47:3
Het laatste wil zeggen: Veel sterker dan een mens, niemand zal het gericht ontkomen. Men leze verder vs. 4-15. Vs. 9 wordt geciteerd in Op. 18:8, bewijs, dat de Profeet hier een verdere achtergrond ziet en het Babel uit later tijd in één visie ziet met het Babel zijner dagen. Het toekomende Babel zal op één dag van kinderen beroofd en weduwe worden. Het vijfde onderdeel omvat Jes. 48:1-22 en handelt over Jehovah's twist met Israël. Israël wordt gezien als in ballingschap verkerend. Dat blijkt uit vs. 18 en nog duidelijker uit vs. 20. Het hoofdstuk bevat drie gedeelten: de gang naar, het verblijf in en de uittocht van Babel. 48:20
Dit vers is niet vervuld bij de terugkeer uit de 70 jarige ballingschap. Toen werd Israël niet van zijn dienstbaarheid verlost, toen was er geen gejuich, toen is er niet gezongen van het heil tot aan de einden der aarde. Dat vs. 20 toekomstig is, is te zien uit Op. 18:4; Jer. 50:8; 51:6, 45, Zo blijkt van achteren weer de profetische tussenruimte. We zien zo, dat er 2 Babels zijn, één uit die tijd en één in de toekomst.
We spreken in dit opzicht niet van Oosterse inkleding, fantastische beelden,
Apocalyptische visioenen, denken niet aan een letterlijk Babel uit die tijd en aan een "geestelijk", (beter ware dan symbolisch) Babel uit den eindtijd, waaronder de een
Rome, de tweede de afvallige Christenheid, de derde de wereldmacht wil verstaan. We
houden hier letterlijk aan de tekst vast en zien nu van achteren in, dat er een Babel zal
zijn in de eindtijd. Het letterlijke Babel in Sinears' vlakte, het herbouwde Babel aan de
Eufraat. En eenmaal zal tot Israël de profetie weerklinken: "Gaat uit van Babel, vliedt
van de Chaldeën, verkondigt met de stem, des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit
tot het einde der aarde, zegt: De Here heeft Zijn knecht Jakob verlost."
JES. 49-64. D2 F1 49:1-12. De Messias. Zijn Persoon: roeping, hoedanigheden en zending.
F2 61:1-66:24. De Messias. Zijn Persoon: zalving en uiteindelijke overwinning.
F2 willen we ook nader ontleden. Dan geeft het: F2 O1 61:1-9. Messias. Zijn Persoon. Genade.
O2 63:1-6. Messias. Zijn Persoon. Oordeel.
Ook S1 willen we nog in structuur zetten. S2 T1 65:1-7. Tegenstellingen.
T2 66:1-6. Tegenstellingen.
Men ziet welk een enig schone bouw het Woord heeft. Alles is in volmaakte
harmonie of in zuivere tegenstelling. Overal is symmetrie. De kerndelen, de centrale
middengedeelten springen naar voren (L en D2). De Wet des Heren is volmaakt, de
getuigenis des Heren is gewis, de eenvoudige wijsheid gevende. Hoe gebrekkig is de
indeling in hoofdstukken bij de structuur indeling! Men noeme ons een boek als Gods
Woord, dat zó wetenschappelijk en zó eenvoudig is. Ieder kan de harmonie zien en de
symmetrie vergelijken.
JES. 49-52. 49:6.
Wanneer is dit vervuld? Wanneer heeft Christus ooit de stammen Israëls opgericht? De vervulling blijft voor de toekomst. 49:8.
Christus zal Israël dus herstellen. 49:16.
Dit laatste deel bewijst, dat men niet aan de "Kerk" moet denken, maar aan Israël. Het eerste deel wordt vaak gebruikt om Gods trouw t.o.v. de gelovigen te bewijzen. Het "graveren" is een ingriffen, een tatoeeeren. Eenvoudig, kinderlijk gelovigen menen dat dit het hoogste van de liefde uitdrukt. Dit is niet zo. Men tatoeëert iemands naam in enig lichaamsdeel om hem in gedachtenis te houden. Hij is dan niet steeds aanwezig, niet bij ons. Het graveren wijst juist op een verwijderd zijn, op een gedenken vanuit een afstand. De "Kerk", d.i. de Gemeente, die Zijn Lichaam is, is niet in Gods handpalmen gegraveerd, maar is het Lichaam Desgenen, Die alles in allen vervult. Die is niet ingegraveerd in Gods handpalmen, maar is Mede-Lichaam van Christus. De schijnbaar vrome toeëigening van dit woord, dat wel tot troost kan strekken, wel doeldienend kan zijn, is in de grond een verkleinen van Gods heil voor de "dag der zaligheid". Een kind Gods is God evenveel nader als een vorstenkind de vorst nader is dan het volk. 49:22-26 beschrijft ons de schone toekomst voor Israël. De Volken zullen Israëls zonen naar Kanaän voeren en Israëls verdrukkers zullen zelf verdrukt worden. Koningen zullen Israëls voedsterheren, Vorstinnen Israëls zoogvrouwen zijn. "Het stof van de voeten lekken" betekent: grote eer aandoen, de grond waarop gij gestaan hebt, zal men kussen. In het Oosten was deze gewoonte in zwang. 50:1-2.
Een Jood mocht zijn vrouw een scheidbrief geven en haar wegzenden of verkopen aan zijn schuldeisers. (Deut. 24:1-3). Israël is wel verkocht om zijn ongerechtigheden en weggezonden om zijn overtredingen vs. 2, maar daarom is zijn verlossing, zijn loskoping, niet buitengesloten. Daarom zegt de Here: "Is Mijn hand dan gans kort geworden, dat zij niet zou kunnen verlossen?" Men leze verder het hoofdstuk. 51:3.
De Paradijstoestand keert terug. Dit is het Paradijs, door Christus aan het kruis de biddende moordenaar beloofd. Dit neemt zijn aanvang in Zion en zal zich ongetwijfeld van daar uit over de gehele wereld uitbreiden. Als de Here zegt, dat de moordenaar met Hem in het Paradijs zal zijn, bedoelt Hij, dat deze van af het begin Zijner Messiaansche regering in Zion bij Hem zal zijn. Hoe men vs. 3 geestelijk de Kerk betreffende moet opvatten, is een raadsel. Is de "Kerk" ooit verwoest! Zion, niet de Kerk zal zijn verwoeste plaatsen zien herbouwen. Dat dit woord niet vervuld is na de terugkeer uit Babel, is duidelijk. Nog nimmer is Ziens woestijn tot een Eden gemaakt. 51:11.
Dit alles geldt de toekomende eeuw. Zoals eenmaal, zie vs. 10, de Rode Zee droog werd en er een weg ontstond, zo zal er in de toekomst weer een weg zijn: "En daar zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns Volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage toen het uit Egypte optoog." Jes. 11:16, (Vreemd nietwaar, dat die twee Jesaja's zo in elkaar grijpen!). 51:17.
51:21-22.
Is dit woord vervuld? Waarom is Israël dan in het jaar 70 andermaal verstrooid en drinkt het nog de beker der zwijmeling? Deze verzen zijn onvervuld, maar leren tegelijk ook Israëls herstel. Immers als die beker, die niet meer gedronken zal worden, van Israëls hand genomen zal worden, moet het bestaan, en als hij aan hen, die bedroefd hebben, zal gegeven worden, moeten diegenen, die bedroefden, dat zijn de Volken, bestaan. Is dit symbolisch op de "Kerk" toe te passen? Zo ja, hoe kan dat, als de Volken bij Christus' wederkomst verdelgd worden? Hoe kunnen zij dan hetzelfde lijden, wat Israël thans lijdt? 52:1.
Dit is een woord dat nog verder reikt dan de toekomende eeuw. Dan komt er geen onbesnedene in Gods heiligdom. Ez. 44:9, hier niet in Jeruzalem. 52:3
Moet dat nu aan een ander volk dan Israël vervuld worden? Zou God zo Zijn belofte vervullen door een ander te geven wat Hij Israël belooft? Dit woord is niet vervuld bij de terugkeer. Jeruzalem bleef in handen van de Heidense vorsten, en zal naar 's Heren Woord vertreden worden van de Heidenen tot hun tijden vervuld zullen zijn. In Jes. 43:3 wordt gesproken van een losgeld. Dat geldt de bevrijding uit Babel door Perzië, Moorenland en Seba waren de losprijs. Hier 52:2 is sprake van het zonder geld gelost worden. Dit woord geldt Israël in de eindtijd. In 43:3 geeft God Kores een vergoeding voor de vrijheid, die deze aan Israël gaf, in 52:2 is hiervan geen sprake, omdat dan het Koninkrijk des Heren zal zijn en geen ander Vorst zal opvolgen, die de aarde zal beheersen. Dan. 2 Men ziet hoe het woord heel eenvoudig tot zijn recht komt, als men Israël maar niet uitschakelt en iets anders gaat leren dan er staat. 52:6.
Zo spreekt Israël, als de teruggekeerde Christus in zijn midden zal zijn. 52:7-12, Dan wordt ook vs. 7-12 vervuld en zullen de blijde boodschappers uitgaan met de blijmare: "Uw God is Koning", vs. 7. Dan zal de Here wederbrengen, vs. 8, dan wordt Jeruzalem verlost, het volk getroost; vs. 9, dan zullen de einden der aarde het heil van onzen God zien, vs. 10.
Men neme dit alles letterlijk. In Rom. 10:15 wordt Jes. 52:7 geciteerd. Paulus zegt
evenwel niet, dat dit toen vervuld is. Hij zegt alleen, dat er, wil dit woord vervuld
worden, een gezonden zijn aan vooraf moet gaan. Dit heeft, wat Israël betreft, nog niet
plaats gehad. Eenmaal wordt Israël het grote zendingsvolk, dat luide verkondigt dat Zijn
God zichthaar in zijn midden is. Die boodschap kan thans geen enkele zendeling of
Kerk brengen. Ze kan dan nu ook niet gebracht worden, ze is toekomstig en betreft de
tijd, als Christus als Koning door Israël aangenomen is.
JES. 53. L A1 a1 52:13 Messias' voorstelling.
A2 a2 53:1-3 Messias' ontvangst.
Over het ontroerend schone hoofdstuk merken we op, dat het letterlijk vervuld is. Het opschieten als een rijsje duidt Zijn menselijke ontwikkeling aan, Luk. 2:52. Zijn veracht zijn is bekend, het dragen onzer krankheden en smarten, neemt Mt. letterlijk, zie 8:17, het verwonden was niet alleen "geestelijk", evenmin Zijn striemen. Het zwijgen voor Kajafas en Pilatus, was een letterlijk niet spreken. In Zijn dood was Hij bij de rijke. Door de beeldspraak, de vergelijkingen heen, is duidelijk de letterlijkheid, beter: de realiteit te voelen en te tasten.
De Rabbijnen hebben dit hoofdstuk "vergeestelijkt", en er Israël mee willen zien
aangeduid, niet de lijdende Messias. Rome en de Reformatie doen zo met andere delen van Jesaja. Tussen beiden is dus geen principieel verschil. Alleen hij die, waar mogelijk,
de Schrift letterlijk neemt, staat op vaste bodem.
JES. 54-60. Evenals Saraï's huwelijk eerst onvruchtbaar was, en nog meer werd toen Abram Hagar nam, zo was het Nieuwe Verbond niet in werking, zolang Israël niet in zijn land was en het verbond met Sinaï aanvaardde. De onvruchtbaarheid van Israël wordt eerst weggenomen, als de Wet — het verbond van de onvrije — uitgedreven is en Christus, Die door Israël eenmaal aan de vloek van de Wet overgegeven is, andermaal als Man wordt aanvaard. Dan eerst worden de zonen van de Vrije geboren. Dat Paulus in Gal. 4:27 spreekt van het Jeruzalem dat Boven is, bewijst in genen dele, dat we Jesaja 54 op de "Kerk" moeten overbrengen. Wie dit doet, blijkt niet in te zien, dat Paulus twee bedieningen heeft gehad, die van het Nieuwe Verbond, waarin hij de hoogere Abrahamietische lijn voortzet (zie hfdst. II) en een latere, waarbij hij in een geheel nieuwe bedeling brengt. Dit heeft de Reformatie niet gezien, vandaar het niet recht snijden van het Woord en als gevolg daarvan het vergeestelijken. Het Nieuwe Verbond voor Israël is wezen het Verbond van Gen. 12, waarin ook de Heidenen betrokken zijn. Het heet "Nieuw" in vergelijking tot het Oude, dat van Sinaï. Evenals Sara andermaal Abraham terugkreeg en er als 't ware een nieuw verbond tussen hen tot stand kwam (de verjeugdiging van hun beider leven is daarvan het symbool), zo zal de Here met Israël een nieuw verbond aangaan en Israëls jeugd vernieuwen. In zover er in Handelingen een voorvervulling was en Paulus daarvan een bedienaar werd, is er sprake van de zonen van de vrije. Thans is de voleinding van het Nieuwe Verbond uitgesteld en een tussenbedeling ingekomen, die nimmer voorzien is. Over een en ander meer in: Veelvuldige Wijsheid Gods. 54:4-7. Israël is de Huisvrouw van de jeugd. Dit ziet op het eerste Verbond. Het huwelijk was onvruchtbaar, Israël werd daarom versmaad. Toch zal het niet te schande worden, in grote ontfermingen zal God het weder vergaderen. Deze smaad van het weduwschap wordt thans nog gedragen (hoewel God aan Zijn Verbond blijft gedenken, Lev. 26:44, het Verbond wordt niet vernietigd), eenmaal wordt aan de smaadheid niet meer gedacht. 54:9, 10. Zoals Noach de zondvloed meemaakte en God aan diezelfde Noach zwoer, dat Hij niet meer andermaal de aarde met water zal slaan, zo maakt Israël thans de toorn mee, maar belooft God aan datzelfde Israël, dat Hij niet meer toornen zal. Te leren dat het eerste het letterlijke Israël is en het tweede "de Kerk", is hetzelfde als te zeggen, dat God Noach wel het ordeel deed doormaken, maar niet met Noach het Verbond oprichtte. Even zeker als de Here met Noach het Verbond oprichtte, zal Hij met Israël het Nieuwe Verbond oprichten. Men leze verder het hoofdstuk. 55:1.
Ook dit woord heeft betrekking op de toekomst. Thans is het God, Die inwerkt, waarop wij uit te werken hebben (Fil. 2:12, 13 grondtekst) dan is het: "En die dorst heeft kome, en die wil, neme het water des levens om niet." Op. 22:17, Men onderscheide wel de bedelingen. 55:3. Het eeuwig verbond is het verbond van Gen. 17:7, dat in Jeremia het Nieuwe Verbond heet. 55:6, 7. Roepstem tot de zondaars om tot Christus te komen. 55:8-13. Gods gedachten hoger dan de onze. Wie meent, dat Israël verworpen is om hetgeen het gedaan heeft, weerspreekt dit woord, want dan zijn Gods gedachten gelijk aan de onze. Vs. 12-13 is toekomstig. 56:1-8.
De Here Jezus citeert dat woord in Mt. 21:13 en Mark, 11:17, niet omdat het toen vervuld werd of was, maar om de Joden te bepalen bij de heiligheid van het bedehuis. Vele kerken en kapellen heten: het huis des Heren. Geen enkele is: "Mijn Huis". Dat Huis, het Tempelpaleis van Ezechiël (zie aldaar), zal het bedehuis zijn voor alle volken, Zach. 14:16, 17, 21. Is eenmaal Israël hersteld, dan zal God nog meer tot hen vergaderen. Uit alle volken zullen er dan komen. Dat zijn de vreemden, die zich tot de Here voegen, om Hem te dienen, die Zijn sabbatten houden. Het Adventisme meent op grond van dit woord het Sabbattisme te moeten voorstaan. Waar is dan het Huis des Heren met zijn muren, vs. 5? Het volgende deel 56:9-58:14 leze men weer zelf en legge het uit voor Israël, In zoverre Israëls zonden algemeen menselijk zijn, geldt dit woord vanzelf ons allen, Paulus leert in Rom, 3:19 duidelijk: "Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder (Grieks "in" d.i. in de sfeer van) de wet zijn, In dit deel van Romeinen komt ook Jes. 59:7 en 8 voor, bewijs dat men niet steeds algemeen moet maken, wat God tot Israël zegt. Vele Heidenen zullen Israël beschamen, Mt. 11:21-24 en Rom. 2:6-7.
In 58:1 is sprake van het Huis Jakobs, in vs. 13 van de sabbat. Geldt dit nu de
Adventisten, die uit de Heidenen zijn? Welke verwoeste plaatsen zullen die dan
bouwen, vs. 12? Worden zij gespijzigd met de erve van hun ? vader Jakob, vs. 14? Of worden we
thans gezegend in Christus Ef. 1:3?
JES. 60-66. 60:1-2.
Hier zien we Israëls heil in de toekomende dag; niet dat van de "Kerk". Men leze verder het hoofdstuk, dat spreekt van de optocht van de volken naar Jeruzalem, van Israëls grote toekomstige heerlijkheid. 60:15.
Dat "eeuwige heerlijkheid" niet de betekenis heeft, die de Westerse theologie daarvan gemaakt heeft, n.l. tijdloze duur, bewijst de paralleluitdrukking: van geslacht tot geslacht. In die eeuwige heerlijkheid is er geslacht op geslacht. De H. Schrift geeft een ander begrip van eeuwigheid, (Zie deel II). 61:1-11. Dit deel is reeds besproken, We weten dat vs. 1-2a vervuld is bij 's Heren eerste komst. De dag der wrake vs. 2b, vs. 3-7 zijn toekomstig. Alle treurigen Zions zijn nog niet vertroost, de oude verwoeste plaatsen nog niet herbouwd, uitlanders weiden Israëls kudden nog niet, (Hoe kan men dit vergeestelijken?) vreemden zijn nog niet hun akkerlieden en wijngaardeniers, Israël is nog niet het priestervolk. Eenmaal zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de Volken. Men ziet dat het verschil in Volken, bij Christus' komst niet wordt te niet gedaan. En als de Volken blijven bestaan, waarom heeft Israël dan geen toekomst meer? 62:4. "Tot u (n.l. Zion en Jeruzalem) zal niet meer gezegd worden: de verlatene en tot uw land het verwoeste, maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar en uw land: het getrouwde. Heeft de Kerk een "land" ? Dan heeft Rome gelijk met zijn Kerkelijke Staat. Men ziet, waartoe men komt als men aan Israël niet laat, wat God voor dat volk bestemd heeft. 62:6, 7.
62:11, 12.
63:1-6, Het gericht over de ondergang van de wereldstrijdmachten. Hij vertreedt de Volken bij Armageddon, en zuivert het land van de vijanden door het geheel door te trekken tot Edom toe, 1600 stadiën ver. Op. 14:20. Dan keert Hij van Edom terug en zal andermaal Zijn intocht in Jeruzalem houden. Mt. 23:39. 63:15-64:12. Men leze verder het hoofdstuk, dat handelt over Gods grote ontfermingen, Israëls smeking, die voortgezet wordt in hfdst. 64. 65:19. "En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk en daarin zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws." Is dit woord vervuld bij de terugkeer uit Babel ? Immers neen. Andermaal is Jeruzalem in het jaar 70 vervuld met weening en geschreeuw en dit zal nogmaals geschieden, Zach. 14:2 en Mt. 24:21. 65:20. "Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen( dus geen zuigelingensterfte) noch een oud man, die zijn dagen niet zal vervullen, want een jongeling zal ster ven, honderd jaren oud zijnde, (d. i. wie op 100 jarige leeftijd sterft, zal nog een jongeling geacht worden), maar, een zondaar 100 jaren oud zijnde, zal vervloekt worden," d. i. die vroegtijdige dood, als jongeling, zal een bewijs zijn, dat hij een zondaar was. De gelovigen leven dan veel langer, zij hebben "eeuwig", d.i. aionisch leven, het leven van de eeuw. Men leze ook hier zelf verder en neme, waar mogelijk, de woorden steeds letterlijk op. Waarom niet? 66:13. "Als een, dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten, ja gij zult te Jeruzalem getroost worden."Kan dit van de "Kerk" gezegd worden? 66:18 b.
66:20. "En zij zullen al uwe broeders uit alle Heidenen den Here ten spijsoffer brengen op paarden en op wagenen en op rosbaren (draagstoelen) en op muildieren en op snelle lopers (kamelen of drommedarissen) naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Here." Nog nimmer vervuld. 66:23. "En het zal geschieden, dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den énen sabbat tot den anderen, alle vlees zal komen om te aanbidden voor Mijn aangezicht, zegt de Here." Zach. 14:16. "Zegt de Here". Als anderen wat anders zeggen, heeft dat geen waarde, is het ijdelheid. De Here heeft het gesproken en zal letterlijk en ten volle Jesaja's schone profetieën aan Zijn volk Israël vervullen. Merendeels in de toekomende eeuw of eeuwigheid, die tijd zal zijn, sabbatten en nieuwe manen zal hebben. De omstandigheden zullen echter zeer gewijzigd worden, want de Here is dan Koning en recht en gerechtigheid zullen heersen. Dat is de dag, die de Here maken zal, Ps. 118:24 Blijde zal Israël zeggen: "Looft den Here, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid." Ps. 118:29.
|