Uit Israëls Profetie

III. Israëls onvervulde
Oud Testamentische Profetie

3. JESAJA

INLEIDING.
Wij komen nu tot Jesaja, de machtige troostvolle profeet. Jesaja's werkzaamheid beslaat een periode van ± 60 jaar, zodat hij, aangenomen dat hij 18-20 jaar was, toen hij als profeet optrad; minstens 80 jaar oud is geworden, mogelijk wel 83- 85 jaar. Hij was tijdgenoot van Hosea gedurende ± 38 jaar, Micha ± 21 jaar en waarschijnlijk ook van Nahum.

Hij bekleedt een voorname, ja wel de eerste plaats onder de profeten, vooral vanwege de voorzeggingen over Israëls Verlosser en verlossing. Zijn naam, betekenend Heil of Redding des Heren, is zeer gepast.

Jesaja is een koninklijke figuur, in schier elk opzicht, Hij verenigt vele eigenschappen in zich. Dichter is hij bij uitnemendheid. Allerlei figuren worden door hem gebruikt. Als redenaar moet hij eveneens uitgeblonken hebben. Als schrijver is hij ook bekend geweest, zie 2 Kron. 26:22; 2 Kron. 18:13-20; Jesaja 36-39.

Welk een schone perspectieven ontrolt hij voor Gods Volk Israël! Hij laat ons verstrooiïng en straf, maar ook wederkeer en zegen zien. Geen wonder, dat het gelovig naar troost dorstend hart daardoor verkwikt wordt. En daar is niets tegen, mits men uitlegging en toepassing uiteenhoudt. De uitlegging geldt Israël; de toepassing is de les, die we uit Israëls historie trekken, n.l. deze: dat er in het leven van de gelovigen tijden kunnen voorkomen, waarin God Zijn aangezicht verborgen moet houden, waarin de zonde heerst in het vlees, waarop eerst wederkering tot God moet volgen, beter nog: waarop God eerst moet wederkeren, wil het innerlijk ik weer hersteld worden in Zijn gemeenschap.

Dit kan niet anders dan door het inwonen van de Verlosser. De toepassing tot uitlegging te maken, is vergeestelijken, iets wat verre af is van geestelijk zijn, wijl de geestelijke mens alle dingen onderscheidt. 1 Cor: 2:15, iets wat de vergeestelijkende mens niet doet, omdat deze daarmee aan Israël zijn belofte ontneemt en Israël en Kerk vereenzelvigt. Alleen op de uitlegging te staren, zonder te zien, dat hier voorbeelden liggen (1 Cor. 10), kan leiden tot verstarren in intellektualisme. Men legge de profetie uit voor Israël en passe ze toe naar tijden en gelegenheden.

UITLEGGING EN TOEPASSING.
Het zij ons vergund vooraf t.o.v. de uitlegging een en ander te herhalen. Men vrage zich af: Voor wie is een Schriftwoord allereerst bestemd? Over wie gaat het? Tot wie is de H. Schrift gericht? Is ze doelstellend of doelsteunend, d.i. dienend? Een schip, dat langs de Nederlandse kust vaart, op weg naar Rotterdam, richt zijn koers naar Hoek van Holland. Het kustlicht daar is doelstellend, de tussenliggende kustlichten zijn doeldienend, zij dienen om de koers recht te houden en het doel te bereiken, maar zij zelve zijn het doel niet.

Zo met de profetieën. Ze gaan over Israël, ze richten Israël op zijn einddoel: Gods volk te zijn op aarde in het land Kanaän. Voor ons zijn ze doeldienend. Ze zijn middel om ons doel, dat verder ligt, te bereiken. Het doeldienende geeft aan, dat wij een andere roeping hebben dan Israël, een hoogere of wil men een verder reikende, in Paulus ons gegeven.

De profetieën assimileren ons dus niet, maar isoleren ons, ze vereenzelvigen ons niet met Israël, maar zonderen ons af. Ze zijn wel voor ons, wat de parallel in het leven van de gelovigen betreft, maar gaan niet over ons, zijn niet tot ons gericht in eindverwachting. Ze gaan over Israël en blijven over Israël gaan, Geen oosters gewaad, geen kern voor de Kerk en de bolster voor Israël. God meent wat Hij zegt.

STRUCTUUR.
Om Jesaja wel te verstaan en tevens in te zien, dat er geen twee Jesaja's zijn, zoals de moderne kritiek na eeuwen meent ontdekt te hebben, is het nodig de structuur te geven, d.i. de grondschets, het overzichtelijke geheel. Deze is als volgt:

Jesaja 1:1 Titel.

A1 1:2-5:30, Vermaningen. Berispingen. Profetie.

B1 6:1-13. De stem uit de tempel. Verstrooiïng.

C1 7:1-12:6, Historie. Gebeurtenissen en Profetieën (Achaz).

D1 13:1-27:13. "Lasten", afgewisseld met Israël's zegeningen.

D2 28:1-35:10. "Wee's", afgewisseld met Jehova's heerlijkheid.

C2 36:1-39:8. Historie. Gebeurtenissen en Profetieën (Hiskia)..

B2 40:1-11, De stem uit de woestijn. Verzameling.

A1 40:12-66:24. Vermaningen. Beloften. Profetie.


JESAJA 1-5.
Het eerste deel A1 (1:2-5:30) vormt een geheel op zich zelf. In structuur gebracht, krijgen we 't volgende overzicht:

A1 E1 1:2-31. Het woord des Heren "Hoort". Sion de Wijngaard.

  F1 2:1-5 Sions toekomstige heerlijkheid.

G1 2:6-22. De zonde van Juda (mannen), Oordeel er over.

H1 3:1-15. Politieke ineenstorting van Juda.

G2 3:16-4:1, De zonde van Juda (vrouwen). Oordeel er over.

  F2 4:2-6. Sions toekomstige heerlijkheid.

      E2 5:1-30. Het lied des Heren "Oordeelt toch". Sion de Wijngaard.


JESAJA 1.
De titel van het boek is: "Het gezicht van Jesaja", het onderwerp is: "Juda en Jeruzalem". Dit is niet de "Kerk" of de "Wereld" maar Juda en Jeruzalem. Het woord gezicht wijst op een visie, die Jesaja gehad heeft. Hij heeft iets aanschouwd en wel over Juda en Jeruzalem. Dit beschrijft hij nu; men leze Jes. 1.

Wie meent te moeten denken aan de profetische dweepzucht, oosters inkleding van de profetie, fantastische figuren van de profeten stijl, waar het betreft de heerlijke voorstellingen over Juda en Jeruzalem, moet consequenterwijs daar ook van spreken, waar het betreft de schildering van Israëls zonden. Die zijn dan ook overdreven, ook dat zijn fantastische voorstellingen. Waarom is Israël dan evenwel weggevoerd? Waarom zijn ze dan in ballingschap gekomen?

Jes. 1 geeft ons de beschrijving van het zondige volk en roept het wee er over uit, wijl het ongeneeslijk krank is en verwoest zal worden. Zijn oversten heten oversten van Sodom en het volk, volk van Gomorra. De trouwe stad is een hoer geworden. Gods oordeel komt. Dat alles betreft het letterlijke Juda en Jeruzalem, niet de Wereld of de Kerk. Geestelijk moge Jeruzalem Sodom en Egypte heten Op. 19:8, letterlijk blijft het 't Jeruzalem, waar de Here gekruisigd is, niet de Kerk.

JES. 2.
Nu volgt in Jesaja 2 weer een woord, dat Jesaja ook ziet over Juda en Jeruzalem, Gaan we dit eerst na.

Jes. 2:1-4.

"Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amos, gezien heeft over Juda en Jeruzalem. En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het Huis des Heren, zal vastgesteld zijn op den top der bergen en hij zal verheven worden boven de heuvelen en tot den zelve zullen alle Heidenen toevloeien, En vele volken zullen heengaan en zeggen: "Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heren, tot het Huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heren woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten onder de Heidenen en bestraffen vele volkeren, zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen, het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen en zij zullen geen oorlog meer leren."

Wie hier wil vergeestelijken, moet dit consequent doen, Wie meent dat dit geschied is in de "Kerk", moet er toekomen de vredesactie van het tegenwoordige Pausdom als vervulling van dit woord te zien.

De kanttekeningen verstaan onder het naar de berg toevloeïen, de toeloop van de Heidenen tot de Kerk. Onder àlle Heidenen verstaan zij er énige. De Wet is het heilig Evangelie; het bestraffen is door de prediking des Woords; onder het tot spaden en sikkelen slaan, het van een zin zijn door het geloof in liefde en enigheid; het niet meer oorlog leren is het in Christelijke vrede leven zonder twist en onenigheid. Wat daarvan gekomen is, bewijst de Kerk- en Algemene geschiedenis.

Laat ons de leer van de Reformatie, uitkomend in de kanttekeningen van de St. Vert., niet tot Gods Woord maken, maar dit onvoorwaardelijk aannemen, zoals het er staat. Het biedt hier geenerlei moeilijkheid. Men blijve consequent in de uitlegging.

Jes. 1:1. Het gezicht van Jesaja den zoon van Amos, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem.

Jes. 2:1. Het woord dat Jesaja den zoon van Amos, gezien heeft over Juda en Jeruzalem.

Het eerste verklaart men voor Juda en Jeruzalem. Het tweede willen wij ook zo verklaren. Waarom ons hierin niet gelijk blijven of liever: ons houden aan wat God zegt, Hij spreekt niet van de "Kerk" of van de "Gemeente van Christus". Die was een verborgenheid in God, Ef. 3:9. Daarover kon dus niet geprofeteerd worden, anders was ze een openbaring in de H. Schrift geworden, of een neergeschreven verborgenheid, maar niet meer in God zijnde. Jesaja, kan dus in hfdst. 2 niet spreken over de Christelijke Kerk. Hij sprak over Juda en Jeruzalem, en verschuift alles naar het laatste der dagen. Bij Hosea (hfdst. 3) zagen we reeds, dat "de laatste dagen" toekomstig zijn. Hier hebben we dezelfde uitdrukking in een woord, dat ook nog in genen dele vervuld is. Daarom stellen we dat ook toekomstig.

Het Huis des Heren. In hfdst. 1 wezen we er reeds op, dat het Huis des Heren, Gods zichtbare woning was in het land Israël. We houden aan die betekenis ook vast in Jes. 2:2 en Micha 4:2. In Jesaja komt deze term 6 maal voor, n.l.: 2:2; 37:1, 14; 38:20, 22 en 66:20. Hiskia gaat op in het Huis des Heren, d. i, in de letterlijke tempel, 37:1, 14; in Jes. 38:20, 22 is ook de tempel bedoeld, Zou het in Jes. 2:2 en 66:20 dan niet Gods zichtbaar Heiligdom zijn? Wat voor betekenis had Israël dan aan Jesaja's woord moeten hechten?

Wat is een "geestelijke" tempel, "gebouwd uit alle Volken" en waarin nochtans die volken opgaan? Zijn dat reine redenen des Heren of troebele woorden waarin men zijn eigenlijke mening verbergt? Zeker, er is een waarheid achter de waarheid, maar die heft de eerste niet op, maar bevestigt die, d.i. maakt ze vaster. De vergeestelijkingsmethode heft het bestaan van de volken op en maakt van die volken door een eenzijdige, negatieve uitverkiezingsleer (negatief is hier: ten koste van) een eenheidsmensheid. Gods woord bestendigt het bestaan van de volken. Als het Nieuw- Jeruzalem daar is, zijn de Volken er ook nog. Hoe kan men dan leren, dat de uitverkorenen uit de volken de nieuwe mensheid vormen en het overige afgesneden wordt? Als die uitverkorenen dan alle als koningen en priesters zullen heersen, zoals het heet, waar zijn dan hun onderdanen? Men ziet, Schriftuurlijk en logisch loopt men vast.

Men zal zich dan nog staande trachten te houden door zich terug te trekken in het bolwerk van de woorden: "de volken, die zalig worden", en er op wijzen, dat hieruit dan toch maar blijkt, dat Johannes in profetische vervoering of oosterse inkleding, of visionaire visie spreekt van de "eeuwige" zaligheid "van de één wordende mensheid". Dit bolwerk is niets dan een kaartenhuis, het valt uiteen, want in de beste handschriften ontbreken deze woorden. En zelfs al stonden zij er, dan nog bleek, dat op de nieuwe aarde volken zijn, geen éénheidsmensheid. Tenzij men Gods Woord bot wil maken door valselijk genaamde wetenschap.

De term "Berg des Heren", komt 7 maal voor in het O.T.

  • Gen. 22:14 "Op den berg des Heren zal het voorzien worden".
  • Num. 10:33 "Zo togen zij drie dagen van den berg des Heren".
  • Ps. 24:3. "Wie zal klimmen op den berg des Heren".
  • Jes. 2:3 en 30:29. "Om te komen tot den Berg des Heren".
  • Mich. 4:2 en Zach. 8:3 "de berg des Heren der Heerscharen".

Waarom men hier aan een figuurlijke berg zou moeten denken, is niet duidelijk En hoe letterlijke volken eenmaal naar een figuurlijke berg zullen gaan, is voor ons een onoplosbaar probleem. Neem alles, waar mogelijk, letterlijk en de moeilijkheden vallen weg. Dan volgt uit Jes. 2 mede, dat de Vrede op aarde niet komt door Vredesbewegingen, Wereldbond van Kerken; Volkenbond, Vredes- en eenheidsbonden van welk soort dan ook, door geen Liberalisme, Socialisme, Kommunisme, Zionisme, Katholicisme, Calvinisme, Adventisme, Russellisme, maar alleen door Jehova, Die het pleit van de Volken zal beslechten. Dit geschiedt van uit Jeruzalem in de toekomende eeuw (aioon).

JES. 4.
De hoofdstuk-indeling in onze bijbels is gebrekkig mensenwerk. Niet met hfdst. 4:1 maar met 4:2 had een nieuw gedeelte moeten beginnen.

"Te dien dage", n.l. in de dag beschreven in hfdst. 2:1-4 waarvan 4:2-6 de tegenhanger is (zie structuur), zal des Heren Spruit zijn tot sieraad en tot heerlijkheid en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versieringen dengenen, die het ontkomen zullen in Israël. En het zal geschieden dat de overgeblevenen uit Sion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven te Jeruzalem, als de Here zal afgewassen hebben den drek van de dochteren Sions en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit zijn midden door den Geest des oordeels en door den Geest der uitbranding. En de Here zal over alle woning van den berg Sion en over zijn vergaderingen, scheppen een wolk des daags en een rook en den glans eens vlammenden vuurs des nachts, want over alles, wat heerlijk is, zal een beschutting wezen."

We nemen hier ook weer letterlijk wat letterlijk kan. Sion is Sion, d. w. z. een deel van Jeruzalem, Jeruzale is de letterlijke stad. "Te dien dage" is na al de oordelen. 's Heren Spruit, dat is Christus, zal zijn tot sieraad en tot heerijkheid. Dat is Hij voor Israel nog niet geweest. Dezelfde profeet zegt: "dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had, dat wij Hem zouden begeerd hebben, Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een man van smarten en verzocht in krankheid" Jes. 53:3. Dan zal Hij tot sieraad en heerlijkheid zijn.

Verder staat er: "De Vrucht der aarde". Ligt daarin niet opgesloten Christus' dood en opstanding, het "Tarwegraan", dat in de aarde eerst moet sterven om vrucht voort te brengen. Is deze "Vrucht der aarde" niet de Eerstgeborene uit de doden? Verder staat er dat Hij dat zal zijn voor de overgeblevene in Sion en de overgelatene in Jeruzalem. Uit andere plaatsen weten we, dat het derde deel zal ontkomen. Het overblijfsel wordt behouden. Ook dit woord is, wijl nog niet letterlijk vervuld, toekomstig.

JES. 5.
In Jesaja 5 volgt het lied over de wijngaard. In vers 1-7 wordt die wijngaard beschreven, in vs. 8-30 volgt de uitlegging. De wijngaard is Israël. Deze is uit Egypte overgeplant, Ps. 80. De wijngaard stelt Israëls geestelijke zegeningen voor, waarmee het God en den mens moet verblijden. Richt. 9. Hier zien we waarom dit niet geschiedde. De wijngaard bracht stinkende druiven voort. In Lk. 20 zien we, dat de landlieden ook niet deugden. In het vervolg van het hoofdstuk, vers 25-30, wordt het oordeel uitgesproken.

JES. 6.
Het tweede onderdeel is Jes. 6. Hiervan geven we alleen de structuur. De lezer ga de schone bouw na.


B1 J1 Het gezicht. Algemene mededeling.

K1 a1 2-4. De Serafs.

b1 5. De profeet. Onrein.

     a2 6. Een Seraf.

b2 7. De profeet. Gereinigd.

      J2 De stem. Bijzondere roeping.

K2 c1 8. De gezondene. "Toen zeide ik...".

d1 9, 10. Antwoord en opdracht.

      c2 11. De gezondene. "Toen zeide ik...".

d2 11-13. Antwoord en belofte.



JES. 7-12.
Het derde deel, C1 (7:1-12:6) kan ontleed worden als volgt:

C1 L1 7:1-9 Verbond (Syrië en Israël) "Het zal niet bestaan", vs. 7.

M1 7:10-8:8 Goddelijke tussenkomst, vs. 7, 10. De Zoon van de maagd.

     L2 8:9, 10 Verbond. Algemeen, "Zal niet bestaan".

M2 8:11-9:7 Goddelijke tussenkomst Immanuël.

     L3 9:8-10:32 Verbond. Des Heren. "Ik zal straffen".

M3 10:33-12:6 Goddelijke tussenkomst. De Zoon David.


Alleen het laatste deel willen we nader bespreken. Het begint zoals men ziet, in 10:33 en loopt tot 12:6. De structuur van dit onderdeel is deze:

M3 N1 10:33, 34 Profetie van Jehovah's bevrijding.

O1 P1 11:1-5 De Bevrijder, "Het Rijsje".

Q1 11:6-9. Zijn nieuwe bedeling. (Natuurorde).

O2 P2 11:10 De Bevrijder. "De Wortel".

Q1 11:11-16 Zijn nieuwe bedeling: (Politieke orde).

      N2 12:1-6 Dankzegging voor Jehovah's bevrijding.


JES. 11.
Jes. 11 had moeten beginnen met hfdst. 10:33.

10:33-11:1

"Zie, de Here Here der heerscharen zal met geweld de takken afkappen en die hoog van gestalte zijn, zullen neder gehouwen worden en de verhevenen zullen vernederd worden. En Hij zal met ijzer de verwarde struiken des wouds omhouwen en de Libanon zal vallen door den Heerlijke. Want daar zal een Rijsje, voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen".

We hebben hier met een schone tegenstelling te doen. Tegenover de verwarde struiken van het woud staat het Rijsje. Het woud is fors en hoog van gestalte, het Rijsje nederig. In Jesaja's dagen kon men Sanherib voor het "woud" houden. Bij dieper nadenken blijkt evenwel, dat de profetische visie veel verder reikt. Immers zegt 11:1, dat het Rijsje zal voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï. Dus uit Davids Huis. Maar niet uit Davids Huis als het nog op de troon zit, doch uit de ondergegane koninklijke linie, uit de afgehouwen tronk. In Jesaja's dagen stond de Davidische stam nog, was hij nog niet afgehouwen, Hieruit ziet men, dat Jesaja verder zag dan zijn dagen en we hier naar de eindtijd verwezen worden. Het Rijsje moet eerst komen en de Heerlijke worden, voor Hij het woud met ijzer afhouwt. Het ijzer ziet op Christus' tweede komst, Juda's verlossing mag een flauwe glimp van voorschaduw zijn, Jesaja's oog ziet verder.

11:2-4a

"En op Hem zal de Geest des Heren rusten (Hebr. Geest des Heren) de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des Heren. En Zijn rieken (of ademen) zal zijn in de vreze des Heren en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten, Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen, maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen."

Tot zover kan men de profetie vervuld achten achten (vs. 4a echter nog ten dele).

Beslist onvervuld daarentegen is vs. 4b en 5:

"Doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze dooden, want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn".

Dat dit deel onvervuld is, bewijst 2 Thess. 2:8, waar Paulus zegt: "... en alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelke de Here zal verdoen door den geest Zijns monds en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst". De ongerechtige is de Antichristus. Die wordt teniete gemaakt in de verschijning van Christus' toekomst (wederkomst). Men ziet, hoe Paulus hier een woord van Jes. 11 toekomstig stelt. Het is nog nimmer vervuld, Christus is nog niet wedergekomen en de Antichristus is nog niet teniet gemaakt. Zo ligt er tussen vs. 4a en 4b een kloof, de tussenbedeling. (Zie hfdst. I). En wie de goddeloze wil opvatten als een verzamelnaam, als een aanduiding voor de goddelozen in het algemeen, kan daarmee niet beweren, dat dit deel al vervuld is, aangezien God een dag gesteld heeft om de aardbodem te oordelen. Hand: 17:31.

Op enkele punten in vs. 4 is nog te letten. Eerst staat er een meervoudsvorm: de armen, de rechtvaardigen; dan het enkelvoud: de goddeloze. Dat heeft betekenis. De goddeloze moge goddelozen in het algemeen zijn, maar ziet ook op een bepaald persoon.

Verder lette men op het verschil met 2 Thess. Het Hebr. zegt: doden, 2 Thess.: te niet doen. Dat is niet hetzelfde, Bij 's Heren wederkomst wordt de Antichristus niet gedood, maar in de poel des vuurs geworpen. Hij toch is het Beest van Op. 19:20. Toch zegt Jes. 11, dat hij gedood worden zal. Ligt hierin een tegenspraak? Neen. Alleen het eerste gaat aan het tweede vooraf. De Antichristus, als dè goddeloze bij uitnemendheid, wordt eenmaal gedood n.l. nadat hij gepijnigd is in de aionen der aionen ("in alle eeuwigheid") d.i. de 2 laatste aionen; de toekomende eeuwen van Ef. 2:7. Men ziet hoe de Schrift ondanks de verschillen, niet onoplosbaar is, mits men de aionen en bedelingen in het oog houdt.

Waar vs. 4b en 5 toekomstig zijn en vs. 6-19 voortzetting van deze verzen is, is dit deel ook toekomstig.

11:6-9

"En de wolf zal met het lam verkeren en de luipaard bij den geitebok nederliggen en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee te samen en een klein jongske zal ze drijven; de koe en de berin zullen te samen weiden, haar jongen zullen te samen nederliggen en de leeuw zal stro eten gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van een asilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, gelijk de wateren den bodem van de zee bedekken".

Zullen we dit woord "vergeestelijken", zoals de St.V. in de Kanttekening doet? Daar wordt onder de wolf "de boze kwade, wilde, woeste mensen, zo Joden als Heidenen, verstaan, die door de prediking van Christus en Zijn dienaren en de innerlijke werking van de Heilige Geest zo veranderd worden, dat zij hun boze genegenheden afleggen en met de geest van de liefde en zachtmoedigheid aangedaan worden, zodat zij goedertieren en beleefdelijk met anderen leven en verkeren — zonder hen enig leed of schade te doen." Wat het lam, de luipaard en geitenbok, het kalf, de jonge leeuw en het mestvee is, verklaart de Kanttekening niet. Jammer. Het kleine jongske is "de minste discipel of dienaar van Christus, die de wolf en zeker ook de andere dieren bestuurt en regeert door de leer van het heilig evangelie." De leeuw stelt volgens de Kantt. "de vorsten en heren voor; die zich laten leiden en regeren door de prediking van Gods Woord." Het stro is — Gods Woord! Een zoogkind is "de geringste in de gemeente, die door de machtigen niet beledigd zal worden." De adder schijnen zij te zijn, wier harten te voren vol vergif waren. Dat zegt de Kantt. niet ronduit, maar is af te leiden uit de aantekening bij het de hand steken in de kuil van de basilisk.

We zouden zo nog door kunnen gaan, doch wensen geen verdere plaats in te ruimen aan de fantastische vergeestelijking door Origenes begonnen, door Augustinus voortgezet, door Rome verbreid, door de Reformatie overgenomen. In deze opvatting ligt de kiem voor allerlei meningen, Men neemt het de Apostolischen kwalijk, als zij het Woord Gods kaf noemen. Maar de Kanttek. laat men het wel stro noemen! Men duidt het als sectarisch, als opkomende richtingsmeningen het Woord vergeestelijken, maar zelf gaat men als "Kerk" daarin voor.

Hoe is men daartoe gekomen? Door de onjuiste mening, dat de hele wereld eenmaal bekeerd zou worden vóór Christus' wederkomst. Het evangelie zou alles doorzuren en de hele wereld zou voor Christus gewonnen worden. Men meende, dat alles in dèze bedeling zou geschieden, had geen oog, dat God nog andere tijden zal beschikken.

We nemen de woorden van Jes. 11:6-9 letterlijk op. Een letterlijke wolf zal naast een letterlijk lam verkeren, evenzo een letterlijke luipaard bij een letterlijk kalf nederliggen. Een werkelijke leeuw zal bij werkelijk mestvee weiden evenals koe en berin als werkelijke dieren, stro zullen eten. Enzovoort. We hebben hier te doen met een nieuwe natuurorde onder Messias' regering over Israël. In Mk. 1:13 lezen we, dat Christus tijdens Zijn verzoeking bij de wilde gedierten in de woestijn was. Een van de vruchten van Zijn overwinning zal deze zijn, dat het wild gedierte tam zal worden en bij de huisdieren zal nederliggen.

Er komt tevens een nieuwe geestelijke orde:

11:10

"Want het zal geschieden te dien dage,dat de Heidenen naar den wortel van Isaï zullen vragen en Zijn rust zal heerlijk zijn".

Hier zien we de wedergeboorte van de Heidenwereld.

Er geschiedt nog meer. Er komt ook een nieuwe politieke orde:

11:11

"Want het zal geschieden te dien dage, dat de Here ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië en van Egypte en van Pathros (OpperEgypte) en van Moorenland (ten Zuiden van Egypte, ongeveer de Soedan) en van Elam (tussen Babylonië en Perzië, ten Oosten van de Tigris) en van Sinear (Babylonië, Zuid- Mesopotamië) en van Hamath (Noord Syrië) en van de eilanden van de zee (d.i. de aan zee liggende landen, wellicht Zuid-Europa)".

Dit woord is nog in genen dele vervuld. Men lette er wel op, dat er staat: ten anderen male", Hebr.: de tweede maal. De "eerste maal" heeft geen betrekking op de terugkeer uit Babel. Toen kwamen de Joden alleen terug uit de Oosterse landen, niet uit de andere genoemde streken. Het "ten eerste male" moet daarom nog plaats hebben. Dat heeft dan betrekking op een gedeeltelijke wederkeer, van Israël vóór de wederkomst van Christus, voor de tijd van de Antichristus, zodat er een deel is, dat Christus kan ontvangen in het Land. Zach. 12. Het "ten andere male" heeft dan plaats na Christus' wederkomst als Hij zal staan tot een banier der Volken.

Men lette op dat: te dien dage. Deze term in Jesaja heeft herhaaldelijk betrekking op de toekomstige dag des Heren, waarin Hij grote dingen zal doen. De lezer ga dit zelf na.

  • 11:12 "En Hij zal een banier oprichten onder de Heidenen en Hij zal de verdrevenen Israëls verzamelen en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks". Het kan o.i. niet duidelijker.

  • 11:13 "En de nijd van Efraïm zal wegwijken en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden, Efraïm zal Juda niet benijden en Juda zal Efraïm niet benauwen". Men weet, dat we de Schrift, waar mogelijk, letterlijk nemen. Velen willen dit vergeestelijken voor de "Kerk" en lezen daar dan in, dat alle twist en tweedracht onder de gelovigen zal wegvallen. Doch hoe dan met vs. 14:

  • 11:14: "Maar zij, (datzelfde Juda en Efraïm, dus geestelijk genomen, die "Kerk") zullen den Filistijnen op den schouder vliegen tegen het Westen en zij zullen te samen het Oosten beroven, aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan en de kinderen Ammons zullen hun gehoorzaam zijn". Men zij consequent. Als met Juda en Efraïm in vs. 13 de "Kerk" bedoeld wordt, dan ook in vs. 14. Dan zal de "Kerk" dus eenmaal het zwaard moeten trekken. Doch tegen wie? Tegen de "Wereld" ? En men wil die evangeliseren en zo aan Christus' voeten brengen! Men ziet welk een verwarring er ontstaat door niet letterlijk te nemen, wat letterlijk genomen kan en ook moet worden. Men late dit woord staan voor Israël in de toekomst en alles is duidelijk.

  • 11:15, 16 "Ook zal de Here den inham van de zee van Egypte verbannen (deel van de Roode zee, mogelijk de Bittere meren van thans) en Hij zal Zijn hand bewegen tegen de rivier (de Nijl) door de sterkte Zijns winds en Hij zal dezelve slaan in zeven stroomen en Hij zal maken, dat men met schoenen daardoor zal gaan. En daar zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog".

Deze dingen zijn nog nimmer vervuld. Wil men een en ander zich geestelijk laten vervullen, dan geve men ons geestelijke schoenen om dit terrein te mogen betreden, anders kunnen wij niet volgen. Vs. 16 leert, dat het zal zijn gelijk als Israël geschiedde. Hiermee valt alle "geestelijke" uitlegging. Evenmin als Israël geestelijk door de Schelfzee ging, evenmin zal dit geestelijk geschieden.

JES. 12.

12:1-6

"En te dienzelfden dage zult gij zeggen: Ik dank u Here, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij. Zie God is mijn heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen, want de Here is mijn sterkte en psalm en Hij is mij tot heil geworden. En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils en zult te dien dage zeggen: Dankt den Here, roept Zijn naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de Volken, vermeldt, dat Zijn naam verhoogd is. Psalmzingt den Here, want Hij heeft heerlijke dingen gedaan, zulks zij bekend op den gansen aardbodem. Juich en zing vrolijk, gij inwoners van Sion, want de Heilige Israëls is groot in het midden van u."

Dat alles is toekomstig. Wij staan daarin voor een nieuwe bedeling voor Israël. Dan wordt het grote Volk zendingsvolk. Dan worden in Jakob alle geslachten des aardbodems gezegend Gen. 28:14. Dan komt ook Jes. 2:1-4 (en Micha 4:1-4) tot vervulling. Eenmaal zal de Here in Jeruzalem, de stad des Groten Konings, resideren, zitten in het paleis Zijner heiligheid (zie Ezechiël). Dan eerst geschiedt er recht op aarde. De heerschappij des Heren op aarde heeft tot werktuig Israël, Ps. 149, tot vredes-centrum Jeruzalem, Jes. 2, tot gerechtshof het paleis van de heiligheid. Ez. 40:47.

JES. 13-27.
In Jesaja 13:1-27:13 vinden we een nieuw onderdeel, waarvan we eerst de structuur geven.

D1 (13:1-27:13) nader ontleed geeft:

D1 Q1 S1 13:1-22. Last van Babel (Volk-Land)

P1 14:1-3. Israël. Jehovah's barmhartigheid.

 S2 13:1-22. Last van Babel (Volk-Land)

P2 14:24-32. Israël. Jehovah's bevrijding.

R1 a1 15:1-16:14 Last v. Moab.

     a2 17:1-14 Last v. Damaskus.

     a3 18:1-7 Last v. Ethiopië.

     a4 19:1-20:6 Last v. Ethiopië.

     a5 21:1-10 Last v Woestijn van de zee.

     a6 21:11,12 Last v. Duma.

     a7 21:13-17 Last v. Arabië.

     Q2 S3 22:1-14. Last van dal des gerichts.

P3 22:15-25. Israël. Oordelen en barmhartigeheid.

 S4 23:1-18. Last van Tyrus

P4 24:1-27:13. Israël. Oordelen en barmhartigeheid.


Duidelijkheidshalve zetten we nu ook 13-14 in structuur:


Q1 U1 13:1-5. Profetie. Babels verwoesting.

V1 a1 13:6. De dag des Heren.

b1 13:7-8. Gevolgen er van.

     a2 13:9-12. De dag des Heren.

b2 13:13-18. Gevolgen.

W1 13:19, 20. Ontvolking.

X1 13:21, 22. Verwoesting.

     U2 14:1-3. Profetie. Israëls herstel.

V2 c1 14:4-8. De verdrukker houdt op.

d1 14:9-11. Beschimping door de doden (figuurlijk).

     c2 14:9-11 Beschimping door de levenden.

d2 14:12-15. De verdrukker gevallen.

W2 14:21, 22. Ontvolking.

X2 14:23. Verwoesting.

     U3 14:24-32. Profetie. Jehovah's voornemen betreffende Assyrië, Filistea, Israël.


Wie het eene letterlijk neemt, doe het ook het andere. Wie Israël letterlijk neemt, neme het ook Babel. Men lette op de dubbele reeks. Eerst gaat het over het Volk, dan over de koning van Babel (U1, U2).

JES. 13-14. De last Babels.
Een last is een profetische uitspraak of waarschuwing. Die drukte de profeet als een gewicht teneer, totdat hij zich ervan bevrijdde door de last bekend te maken. In hfdst. 13-14 vinden we de profetie over Babel en over Israël. In Jesaja's tijd was Babel van weinig betekenis. Eerst 100 jaar later onder Nabopolassar en zijn zoon Nebukadnezar bereikte het een hoogtepunt. Een geslacht later werd het ingenomen door Cyrus en Darius de Meder. Nimmer echter is het oordeel zo over de stad gekomen als Jesaja hier profeteert. Hoogstens is er een voorvervulling of gedeeltelijke vervulling geweest, de eindvervulling toeft nog.

Dat deze "last" verder ziet dan wat heeft plaats gehad, bewijst 14:1,2:

"Want de Here zal zich over Jakob ontfermen en Hij zal Israël nog verkiezen en Hij zal ze in hun land zetten en de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen en zij zullen het huis Jakobs aanhangen. En de Volken zullen hen aannemen en in hun plaats brengen en het Huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land des Heren, tot knechten en tot maagden en zij zullen gevankelijk houden degenen, die hen gevangen hielden en zij zullen heersen over hun drijvers."

Ons weer houdend aan de maatstaf die de Schrift ons in handen geeft en die we in hfdst. I aangewezen hebben, zien we in het Huis Israëls het Volk Israël, waarover de Here zich éénmaal zal ontfermen. Dat zal geschieden in de tijd, dat Babel, het sieraad van de koninkrijken, de heerlijkheid, de hoovaardigheid van de Chaldeën, zal omgekeerd worden zoals Sodom en Gomorra, Jes. 18:19. Dit woord is nog nimmer vervuld. Oudtijds is Babel niet omgekeerd als Sodom en Gomorra. Tot op Petrus' dagen was Babel (Grieks Babylon) bewoond. Petrus schreef van daar uit zijn brief, 1 Petr. 5:13, In 117 na Christus, dus lang na Petrus' dagen, werd het veroverd door Keizer Trajanus.

Eerst gaandeweg is het onder het zand bedolven, maar nog nimmer vergaan als Sodom en Gomorra. Tegenwoordig is er enig spoor van herleving. Het gericht ons hier in Jes. 13 en ook in Jer. 50 en 51 en Openb. 18 beschreven, moet nog plaats hebben. Babel de hovaardigheid van de Chaldeën moet nog onder gaan zoals de profeten voorzagen.

Vaak meent men dat Jes. 13:20-22 reeds vervuld is. Men geeft dan verhalen, waaruit blijken moet dat de Arabier er geen tent spant en de herders er niet legeren. Het overige niet letterlijk aan Babel vervulde deel van de profetie brengt men geestelijk, beter figuurlijk, over op Rome, de Christenheid, het wereldsysteem. Dit nu gaat niet op. Als God laat profeteren over Babel, make men daar niet wat anders van. Eenmaal zal het oude Babel het grote Babylon worden. De stad moge tijdelijk ondergegaan zijn, de plaats er voor blijft, de opbouw komt en het gericht van Jes. 13 zal aan het Babel, dat in der Chaldeën land ligt, voltrokken worden.

We houden ons in Jes. 13 en 14 aan de letter. Jes. 13:6 en 9 spreken ons van de dag des Heren, een dag, die volgens Petrus nog komen moet, 2 Petr. 3:10. Al het vroegere is slechts schaduw er van. De koning van Babel van Jes. 14 is in dit opzicht de Antichristus, die in de afgrond komt, Op. 20:3, die Jesaja de "hel", Hebr. de sheol, het onderaardsche noemt, vs. 9. Van zijn nederdalen geeft Jesaja een symbolische voorstelling. Het type van de Antichristus, Nebukadnezar, is niet overkomen wat aan het Antitype zal voltrokken worden, Zó verplaatst Jesaja 13-14 ons naar de eindtijd en is er geen symbolische vervulling over de Christenheid of over het wereldstelsel of over Rome in te lezen, maar realiteit voor Babel en Israël.

JES. 14-27.
Niet op alles, wat Jesaja verder geeft in 13-27; kunnen we ingaan. Toch willen we hier en daar wat aanwijzen. 24:23 "... en de maan zal schaamrood worden en de zon zal beschaamd worden als de Here der heerscharen op den berg Sion regeren zal en te Jeruzalem en voor Zijn oudsten zal heerlijkheid zijn".

Volgens de voorspelling van den Here Jezus is dat toekomst, Mt. 24:29. Ook volgens Petrus' woord in Hand. 2. Als we die zon en die maan letterlijk opnemen (en niet doen zoals velen thans doen in onze dagen: er systemen in zien), dan moeten we, om ons zelf in het verband gelijk te blijven, de berg Sion ook letterlijk nemen en Jeruzalem ook. Waarom toch zou dat in eens figuurlijk de "Kerk" zijn? En waar vs. 23a toekomstig is, is vs. 23b het ook. De Here zal letterlijk op de letterlijke berg Sion regeren (dus daar een paleis hebben) en voor Zijn oudsten (uit Israël) zal heerlijkheid zijn.

En dan zal ook 25:6-9 vervuld worden: "En de Here der heerscharen zal op dezen berg (op Sion) alle volken een vetten maaltijd maken... en Hij zal op dezen berg verslinden het omwindsel des aangezichts, waarmede alle volken (dus ook de z.g. Christelijke naties) omwonden zijn en het bedeksel, waarmede alle natiën bedekt zijn. Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en Hij zal de smaadheid Zijns volks (d.i. Israël) van de ganse aarde wegnemen, want de Here heeft het gesproken."

  • 26:1. "Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: "Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen...".

  • 26:12 "... Here, Gij zult ons vrede bestellen...".

  • 27:6 "In het toekomende zal Jakob wortel schieten, Israël zal bloeien, zij zullen de wereld met inkomsten vervullen". Zie ook vs. 9.

  • 27:13 "En het zal te dien dage geschieden, dat er met een grote bazuin geblazen zal worden, dan zullen die komen, die in het land Assur verloren zijn en de weggedrevenen in Egypte en zij zullen den Here aanbidden op den heiligen berg te Jeruzalem".

Ook hier houden we ons aan de letter. De 10 stammen die in Assur verloren zijn en de weggedrevenen in Egypte zullen eenmaal wederkeren. Maar daartoe zal eerst de bazuin moeten weerklinken. Dat de bazuin nog niet geblazen is, bewijst de Here Jezus, Mt. 24:31: "En Hij zal Zijn Engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste derzelve", Men ziet dat het "te dien dage" toekomstig is t.o.v. onze bedeling.

JES. 28-35.
In hfdst. 28:1-35:10 vinden we de weeën" afgewisseld met Jehovah's heerlijkheid. Zie de structuur (Lid. P.). Men lette weer op de geregelde bouw. Alles naar vaste orde. De lezer ga zelf een en ander na.

D2 (28:1-35:10) nader ontleed geeft:

R1 S1 28:1-22 Efraïm, (Samaria en Israël).

P1 28:23-29 Jehovah de Onderrichter.

R2 S2 29:1-21 Jeruzalem en Libanon.

P2 29:22-24 Jehovah de Verlosser.

R3 S3 30:1-17 Verbond met Egypte.

P3 30:18-33 Jehovah de Genadige.

R4 S4 31:1-9 De afvalligen.

P4 32:1-20 Jehovah, de Rechtvaardige Koning.

R5 S5 33:1-12 De Assyrische Verderver.

P5 33:13-24 Jehovah, de Koning in Zijn schoonheid.

R6 S6 34:1-17 De Heidenen.

P6 35:1-10 Jehovah, de Koning in Zijn heerlijkheid.

28:5

"Te dien dage zal de Here der heerscharen tot een heerlijke kroon en tot een sierlijken krans zijn den overgeblevenen zijns volks...".

29:18-20, 22

"Te dien dage zullen de doven horen de woorden des Beeks en de ogen van de blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. En de zachtmoedigen zullen vreugd op vreugd hebben in den Here en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in den Heilige Israëls verheugen, wanneer de tyran (de Antichristus) een einde zal hebben en het met den bespotter uit zal zijn, en allen die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn (Op. 19:21) ...".
"Daarom zegt de Here, die Abraham verlost heeft, tot het Huis Israël alzo: Jakob zal nu niet meer beschaamd worden en nu zal zijn aangezicht niet meer bleek worden...".

Zie voorts 30:18-26, Een schoon gedeelte. Ook 32:1-4.

35:10

"En de vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en tot Sion komen met gejuich en eeuwige blijdschap (Hebr. blijdschap van de eeuw) zal op hun hoofd wezen, vrolijkbeid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden".

Dit zijn alle profetieën tot Juda en Jeruzalem gesproken en tot de overgeblevenen in Israël. Zij zullen ook voor hen vervuld worden.

JES. 36-39.
Van het volgende deel geven we alleen de structuur.

C2 (36:1-39:8) nader ontleed geeft:

U1 V1 36:1-37:13, De Koning van Assyriër. Zijn eis om Jeruzalem over te geven.

W1 37:14-20 Hiskia's vrees en gebed.

X1 37:21-28. Jesaja. Het antwoord op het gebed en de belofte van bevrijding van Sanherib.

U2 V2 38:1. "De Koning der Verschrikking". Zijn eis om Hiskia's leven over te geven.

W2 38:2-3. Hiskia's vrees en gebed.

X2 38:4-22. Jesaja. Het antwoord op het gebed en de belofte van bevrijding van de dood.

U3 V3 39:1. De Koning van Babel. Zijn brieven en geschenk.

W3 39:2, Hiskia zonder vrees en zonder gebed.

X3 39:3-8, Jesaja, Zijn boodschap en bevrijding van Babel.



JES. 40-66.
In het tweede deel van zijn boek leeft Jesaja vooral in in Israëls toekomende dag, hetzij t.o.v. Christus' eerste als t.o.v. Zijn tweede komst. Die komsten worden in één visie gezien. Lijden en heerlijkheid volgen vlak achter elkaar.

De Hoge Kritiek ontkent Jesaja's auteurschap van dit deel. Hiermee geeft ze bewijs Gods bedelingen niet te verstaan. Jesaja heeft vele jaren moeten zwijgen, zinnebeeld van Israëls zwijgen en uitgerukt zijn. Eerst in later jaren gaat hij weer spreken, zingen, ja juichen over Israëls toekomst na de Ballingschap, waarbij hij dan 's Heren eerste en tweede komst in elkaar ziet schuiven.

Het verschil tussen Jes. 1-39 en 40-66, dat de Kritiek er toe geleid heeft twee Jesaja's aan te nemen, waarvan de eerste Jesaja dan de bekende profeet, de tweede een onbekende man uit later tijd geweest heet te zijn, is geen verschil van persoon, maar van tijd en van stijl, Dat Jesaja's profetie in tweeën gesplitst werd, is omdat Israëls bestaan in tweeën geplitst zou worden. Tussen beide ligt de grote Ballingschap, die wel tijdelijk enige eeuwen voor een deel des volks is opgeheven, maar voor de grote meerderheid des volks is gebleven, De korte Ballingschap was beeld van de lange, het korte herstel van het toekomende. Daarvan spreekt Jesaja in het tweede deel.

De opinie van de Moderne Kritiek over de 2 Jesaja's is slechts een menselijk bedenksel. De Heilige Schrift geeft een heel ander antwoord, In het N.T. wordt Jesaja 21 maal vermeld als de auteur van het boek, 11 maal met het oog op uitspraken uit het tweede deel, 10 maal dus t.o.v. het eerste deel. In de Companion Bible vinden we deze lijst:

I. De 10 plaatsen waar Jesaja de auteur heet van het eerste deel zijn:

1
Mt. 4:14 - Jes. 8:23
2
Mt. 13:14 - Jes. 6:9-10
3
Mt. 15:7 - Jes. 29:13
4
Mark. 7:6 - Jes. 29:13
5
Joh. 12:39 - Jes. 6:9-10
6
Joh. 12:41 - Jes. 6:9-10
7
Hand. 28:25 - Jes. 6:9-10
8
Rom. 9:27 - Jes. 10:22-23
9
Rom. 9:29 - Jes. 1:9
10
Rom. 15:12 - Jes. 11:10

II. de 11 plaatsen waar Jesaja de auteur van het tweede deel genoemd wordt, zijn:

1
Mt. 3:3 - Jes. 40:3
2
Mt. 8:17 - Jes. 53:4
3
Mt. 12:17 - Jes. 42:2-4
4
Luk. 3:4 - Jes. 40:3-5
5
Luk. 4:17 - Jes. 61:1-2
6
Joh. 1:23 - Jes. 40:3
7
Joh. 12:38 - Jes. 53:1
8
Hand. 8:28 - Jes. 53:7-8
9
Hand. 8:30 - Jes. 53:7-8
10
Rom. 10:16 - Jes. 53:1
11
Rom. 10:20 - Jes. 65:1-2

 

Zes boeken citeren dus Jesaja, n.l. Mt. (6 x ), Mk. (1 x ), Lk. (2 x), Joh. (4 x), Hand. (3 x), Rom. (5 x ). Zijn naam wordt, in het N.T. genoemd door 7 verschillende personen.

  • Vier maal door Christus Zelf (3 x citaat uit het eerste deel, Mt. 13:14; 15:7; Mk. 7:6; 1 x citaat uit het tweede deel, Mt. 12:17);
  • twee maal door Mattheus (1 x citaat uit het eerste deel, Mt. 4:14; 1 x uit. het tweede deel, Mt. 8:17);
  • vier maal door Lukas(steeds citaat uit het tweede deel, Luk. 3:4; 4:17; Hand. 8:28, 30);
  • drie maal door Johannes (2 x citaat uit het eerste deel, Joh. 12:39, 41, 1 x uit het tweede deel, Joh. 12:38);
  • twee maal door Johannes de Doper (beide citaat uit het tweede deel, Mt. 3:3; Joh. 1:23);
  • zes maal door Paulus (4 x citaat uit het eerste deel, Hand. 28:25; Rom. 9:27, 29; 15:12 en 2 x uit het tweede deel, Rom. 10:16, 20).

Hebben deze allen, bovenal Christus, het mis gehad? Het is onze taak niet het werk van Schriftkritici te onderzoeken. Wij vragen: Wat zegt de Schrift. Wij wensen geen botgewet zwaard van de valselijk genaamde wetenschap te hanteren, maar het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Wie bovendien de structuur ziet, merkt, dat Jes. 1-39 niet af is. Waar zijn de tegenhangende delen ? Heeft de tweede Jesaja er die zo pasklaar bijgemaakt, dat ze een geheel vormen met het vorige?

Op alle Schriftkritiek is maar één antwoord: Zoek in het boek des Heren. Of wil men een ander: Er staat geschreven. In dit opzicht wensen we liever om onze naïeviteit voor achterlijk gehouden te worden, dan om van de wetenschap wil voor modern door te gaan.

Jesaja 40-66 bestaat volgens de structuur uit 2 delen B2 en A2.

B2 (40:1-11) heeft deze bouw:

B2 Y1 1, 2 Troost voor Jeruzalem. Haar ongerechtigheid verzoend.

Z1 3-5 De stem. Jehovah's werk. Heerlijk.

Z2 6-8 De stem. Jehovah's woord. Eeuwig.

      Y2 9-11 Troost voor Sion. De Here Here komt.


Het laatste deel: A2 (40:12-66:24) heeft deze structuur:

A2 B1 40:12-31 Gods twist met de Volken. IJdelheid van de afgoden.

C1 D1 41:1-42:16 Messias' zalving en zending.

E1 42:17-45:15. Jehovah's twist met Israël.

      B2 45:16-47:15 Gods twist met de Volken. IJdelheid van de afgoden.

C2 E2 48:1-22 Jehovah's twist met Israël.

D2 49:1-66:24 Messias' zending en overwinning.



JES. 40.
Het eerste deel, B2, Jes. 40:1-11 is een schoon gedeelte. Eenmaal zal 's Heren woord Israël nationaal hoopvol toespreken:

Vs. 1-2.

"Troost, troost Mijn volk, zal ulieden God zeggen, spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe, dat haar strijd (of krijgsdienst) vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden"

Hiermee neemt de Lo-Ammi, de Niet-Mijn-Volk-periode een einde. De Here noemt Israël weer: Mijn Volk. Israëls God zal hen troosten, de ongerechtigheid wordt verzoend en Israël krijgt het dubbel voor al zijn zonden. Onder dit "dubbel" is te verstaan: óf de "kwitantie", dat voor de zonde betaald is, óf de verzekering, dat zijn dubbele zonde (eerst verwerping van Jehovah, toen van Christus) verzoend is. In elk geval, de schuld is betaald en de gevangene kan vrij uitgaan.

Vs. 3.

"Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heren, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God".

Dit deel is vervuld in de bediening van Johannes de Doper. Zie Mt. 3:3. Mogelijk is dit slechts een voorvervulling geweest en komt er een rijkere herhaling.

Vs. 4.

"Alle dalen zullen verhoogd en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden en wat krom is, dat zal recht en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden."

Dat wacht nog op vervulling. Men ziet hier weer de sterke golving in de profetie, het één volgt vlak op het ander, het nabije en verre liggen vlak bij elkaar. En toch, hoeveel tijd kan er niet tussen liggen?

Vs. 5.

"En de heerlijkheid des Heren zal geopenbaard worden en alle vlees tegelijk zal zien, dat het de mond des Heren gesproken heeft."

De heerlijkheid des Heren is Christus in Zijn tweede komst.

Vs. 9.

"0, Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg, o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zegt tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God."

Dit woord is nog nimmer vervuld. Men kan het niet vergeestelijken, Jeruzalem is de "Kerk" niet, want er is verder sprake van de steden van Juda. Eenmaal, als de Verlosser uit Sion gekomen is, Jes. 59:20, zal Jeruzalem dit de steden van Juda toeroepen.

Vs. 10.

"Zie, de Here Here zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen, zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht."

De Here Here, Christus, zal komen tegen het Beest, Op.13, Zijn arm zal heersen, de Christus zal op aarde regeren en een ieder vergelden naar zijn werk.

Vs. 11.

"Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder, Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen, de zogenden zachtkens leiden."

Dit woord is deels vervuld, toen Christus als de Goede Herder in Israël optrad, Joh. 10, maar de volle vervulling wacht tot na Zijn wederkomst en zal nog heerlijker zijn. Zie Ez. 34. Het tweede onderdeel loopt van hfdst. 40:12-31 en beschrijft Gods twist met de Volken. Men ga dit zelf na.

JES. 41-42.
Het derde onderdeel, 41:1-42:16, handelt over Christus' zalving en zending. Ook hier worden eerste en tweede komst nauw aan elkaar verbonden.

41:2, 3

"Wie heeft van den opgang dien Rechtvaardige verwekt, heeft Hem geroepen op Zijn voet, de Heidenen voor Zijn aangericht gegeven en gemaakt, dat Hij over koningen heerse, heeft ze aan Zijn zwaard gegeven als stof, aan Zijn boog als een voortgedreven stoppel, dat Hij ze najoeg en doortrok met vrede door een pad, hetwelk Hij met Zijn voeten niet gegaan had."

Velen houden dit voor de beschrijving van Cyrus. We geven toe, dat er enkele trekken gevonden worden, die op een voorvervulling wijzen, maar geloven toch anderzijds, dat het hier gaat over Christus' tweede komst, waarin Hij eenmaal de Heidenen zal overwinnen. Volgens Op. 11:15 wordt het Koninkrijk des Heren en van Zijn Gezalfde bij het 7de zegel. Het grootste deel van Jes. 41 wacht nog op vervulling aan Israël, de Knecht, aan Jakob, de Uitverkorene, vs. 8.

Over vs. 18-19, het rivieren openen op hoge plaatsen en fonteinen in de wildernis, spraken we reeds in het lste hoofdstuk.

42:1a

"Zie, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelke Mijn Ziel een welbehagen heeft, Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven."

Dit deel is vervuld in Christus' eerste komst. Het volgende:

42:1b

"en Hij zal het recht den Heidenen voortbrengen" niet.

42:2

"Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem op de straten laten horen. Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen, met waarheid zal Hij het recht voortbrengen."

Dit deel is vervuld, al zal het in de toekomst een nog bredere vervulling verkrijgen.

42:6b

"Ik zal U geven tot een verbond des Volks, tot een licht der Heidenen."

Dit heeft betrekking op het Nieuwe Verbond, dat de Here met Israël maken zal. Dan wordt Hij tot een licht der Heidenen, gelijk ook Simeon voorzei, Lk. 2.

42:7

"Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis en uit het gevangenhuis degenen, die in de duisternis zitten."

Ook dit vers heeft zijn voorvervulling gehad, zie Lk. 4. Maar in Zijn tweede komst zal het opnieuw vervuld worden, terwijl het nu zijn geestelijke betekenis heeft en betrekking heeft op de vrijmaking van de inwendige mens uit de kluisters van de zonde.

42:10a

"Zingt den Here een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde."

Het nieuwe lied van dit vers vinden we in Ps. 149.

Men zie verder vs. 13-15, waarin de strijd tegen de Antichristus getekend wordt. Vs. 16, het leiden van de blinden is voorvervuld, de blindgeboren, Joh. 9 was type van het blindgeboren Israël van onze dagen. Dat zal ook eenmaal door de Here geleid worden.

JES. 43-49.
Het derde onderdeel, reeds beginnend Jes. 42:18 en lopend tot 45:15, is Jehovah's twist met Israël. Het vierde loopt van 45:16-47:15, het vijfde van 48:1-22. Terwille van het overzicht nog even de structuur.

E1 A1 42:18-25 Betuiging. Zedelijk in gebreke. (Israël)

    B1 43:1-7 Bemoediging. "Vrees niet". (Israël)

  C1 43:8-13 Getuigen. (Israël)

D1 a1 43:14-17. Babylon. Verwoesting.

b1 43:18-21 Vernieuwing. Negatief.

      A2 43:22-28. Betuiging. Ceremonieel in gebreke. (Israël)

    B2 44:1-5 Bemoediging. "Vrees niet". (Israël)

  C2 44:6-20 Getuigen. (Israël)

D2      b2 44:21-23 Vernieuwing. Positief.

      a2 44:24-45:15 Jeruzalem. Herstel.


Hfdst. 43:1-7 en 44:1-5 bevat de bemoediging voor Israël.

43:5, 6

"Ik zal uw zaad van den opgang (het Oosten) brengen en Ik zal u verzamelen van den ondergang (het Westen), Ik zal zeggen tot het Noorden: Geef, en tot het Zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde."

Dit woord is niet vervuld in de terugkeer uit Babel. Nog nimmer is Israël gevoerd uit 0., W., N. en Z. Zach. 8:7 en 8 zegt: "Zie, Ik zal Mijn volk verlossen uit het land van den opgang en het land van den ondergang van de zon. Ik zal ze herwaarts brengen en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn." Dit woord werd gesproken na de Ballingschap, ziet dus op een toekomstige vervulling. Daarop heeft Jes. 43 ook het oog.

43:25 "Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil," is voor Israël nationaal nog onvervuld. Rom. 11:26 zegt dat "Israël zalig (d. i. behouden) zal worden gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en de goddeloosheden afwenden van Jakob."

Individueel vervult de Here Jes. 43:25 telkens, als de zondaar in Christus' bloed gerechtvaardigd wordt.

44:3.

"Ik zal Mijn Geest op uw zaad uitgieten en Mijn zegen op uw nakomelingen."

Dit, is nog maar voorvervuld op het Pinksterfeest. Pinksteren is het feest der eerstelingen. De volle oogst moet nog komen. Hand. 2:17 zegt dan ook zeer eigenaardig: "Ik zal uitstorten VAN Mijn Geest," Joël en Jesaja spreken van: "Ik zal Mijn Geest... uitstorten of uitgieten."

44:4, 5

"En zij zullen uitspruiten tussen in het gras als wilgen aan de waterbeken. Deze zal zeggen: Ik ben des Heren en die zal zich noemen met den naam Jakobs en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heren en zich toenoemen met den naam Israëls."

Dit alles is toekomstig. De geestelijke zin wordt te allen tijde bewaarheid. 43:25 "Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uw zonden niet."

44:22

"Ik delg Uw overtredingen uit als een nevel en uw zonden als een wolk, keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost."

Ook dit geldt Israël in de toekomst. Wat niet wil zeggen„ dat God met dit rijke woord niet duizenden zondaren getroost heeft en nog zal troosten. De Geest neemt uit het Woord om individueel toe te passen. Dat heft de nationale vervulling evenwel niet op. Wat thans hoofdelijk plaats vindt, wordt eenmaal nationaal aan Israël vervuld.

44:23

"Zingt met vreugde, gij hemelen, want de Here heeft het gedaan, juicht gij benedenste delen der aarde, gij bergen, maakt een groot gedreun met vreugdgezang, gij bossen en alle geboomte daarin, want de Here heeft Jakob verlost en Zich heerlijk gemaakt in Israël."

Ook dit betreft Israël. Dat de gelovige nu reeds in zijn ziel de verlossing gevoelt, is bewijs, dat dit woord de waarheid is. Het zal ook eenmaal nationaal aan Israël bewaarheid worden.

45:1-5 Kores was een type van Christus. Hij bevrijdde de stammen uit de Babylonische Ballingschap, liet Jeruzalems tempel herbouwen, verlichtte Babels juk, gaf Israël veel terug. Zo zal Christus, maar dan in veel verhevener, voller zin; geheel Israël vrij maken uit de Wereldballingschap, Jeruzalem weer verkiezen, de Tempel herbouwen. Dan wordt ook vervuld Zach. 6:12. Het Koninkrijk der Hemelen wordt dan aan Israël opgericht.

45:17

"Israël wordt door den Here verlost met een eeuwige verlossing." (Hebr.: verlossing van de Olamim zie Kanttek. St. Vertaling).

Die verlossing der eeuwen is de verlossing, die gedurende of met het oog op de toekomende eeuwen, die in Ef. 2:7 plaats vindt worden genoemd en waarin Christus over Israël regeert. Die eeuwen zijn toekomstig t.o.v. de onze. We leven thans in de tegenwoordige boze wereld, Grieks aioon of eeuw, Gal. 1:4. Na deze eeuw komen nog twee grote wereldtijdperken, aionen.

Vs. 17 b zegt: "Gijlieden zult niet beschaamd, noch tot schande worden in alle eeuwigheden." In 't Hebreeuws staat "in de eeuwen van de eeuw", d.i. in de 2 toekomende eeuwen, die op "deze eeuw" volgen. Dan immers zal Christus over het. Huis Jakobs Koning zijn "in der eeuwigheid", Luk, 1:33, Gr. in de aionen. Men ziet hoe deze teksten parallel lopen.

Het vierde onderdeel loopt van Jes. 45:16-47:15 en gaat over Gods twist met de Volken. Het bestaat weer uit drie delen, n.l. 45:16-25 over de Volken in het algemeen, 46:1-12 over Babels afgoden, 47:1-15 over Babels oordeel.

Een enkel woord over hfdst. 47.

47:1.

"Daal af en zit in het stof, gij jonkvrouw, dochter Babels, zit op de aarde, daar is geen troon meer, gij dochter der Chaldeën, want gij zult niet meer genaamd worden de tedere noch de wellustige."

Hier wordt ons de grote vernedering voor Babel getekend. Het wordt ons voorgesteld als een jonkvrouw, teder en wellustig. Het zal echter een verachte gevangene worden, wat blijkt uit het volgende.

47:2

"Neem den molen en maal, ontdek uw vlechten, ontbloot de enkelen, ontdekt de schenkelan, ga door de rivieren."

Het malen was een zwaar werk, dat meestal door twee vrouwen gedaan werd (Mt. 24:41). Babel wordt er toe veroordeeld. Voor zij daartoe gedwongen wordt, zal zij met ontbloote schaamdelen, met opgeschort gewaad, de rivieren door moeten waden, geleid als zij wordt naar het gevangenschapsoord.

47:3

"Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden, Ik zal wraak nemen, Ik zal op U niet aanvallen als een mens."

Het laatste wil zeggen: Veel sterker dan een mens, niemand zal het gericht ontkomen. Men leze verder vs. 4-15. Vs. 9 wordt geciteerd in Op. 18:8, bewijs, dat de Profeet hier een verdere achtergrond ziet en het Babel uit later tijd in één visie ziet met het Babel zijner dagen. Het toekomende Babel zal op één dag van kinderen beroofd en weduwe worden.

Het vijfde onderdeel omvat Jes. 48:1-22 en handelt over Jehovah's twist met Israël. Israël wordt gezien als in ballingschap verkerend. Dat blijkt uit vs. 18 en nog duidelijker uit vs. 20.

Het hoofdstuk bevat drie gedeelten: de gang naar, het verblijf in en de uittocht van Babel.

48:20

"Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeën, verkondigt met de stem des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot aan het eind der aarde, zegt: De Here heeft Zijn knecht Jakob verlost."

Dit vers is niet vervuld bij de terugkeer uit de 70 jarige ballingschap. Toen werd Israël niet van zijn dienstbaarheid verlost, toen was er geen gejuich, toen is er niet gezongen van het heil tot aan de einden der aarde. Dat vs. 20 toekomstig is, is te zien uit Op. 18:4; Jer. 50:8; 51:6, 45, Zo blijkt van achteren weer de profetische tussenruimte. We zien zo, dat er 2 Babels zijn, één uit die tijd en één in de toekomst.

We spreken in dit opzicht niet van Oosterse inkleding, fantastische beelden, Apocalyptische visioenen, denken niet aan een letterlijk Babel uit die tijd en aan een "geestelijk", (beter ware dan symbolisch) Babel uit den eindtijd, waaronder de een Rome, de tweede de afvallige Christenheid, de derde de wereldmacht wil verstaan. We houden hier letterlijk aan de tekst vast en zien nu van achteren in, dat er een Babel zal zijn in de eindtijd. Het letterlijke Babel in Sinears' vlakte, het herbouwde Babel aan de Eufraat. En eenmaal zal tot Israël de profetie weerklinken: "Gaat uit van Babel, vliedt van de Chaldeën, verkondigt met de stem, des gejuichs, doet zulks horen, brengt het uit tot het einde der aarde, zegt: De Here heeft Zijn knecht Jakob verlost."

JES. 49-64.
Het zesde deel, D2 in de structuur, laat zich weer nader ontleden. Dan zien we het volgende schema ontstaan:

D2 F1 49:1-12. De Messias. Zijn Persoon: roeping, hoedanigheden en zending.

  G1 49:13-26. Sion. Zijn verzoening, herstel en uit. leiding.

J1 50:1-11. De zonde: de oorzaak van de scheiding.

     K1 M1 51:1-8. De uitnodiging om te horen.

    N1 51:9-52:12. De uitnodiging aan Israël om te waken.

L 52:13-53:12 Messias' verzoenend werk.

    K2 M2 54:1-56:8 De uitnodiging om te zingen.

    N2 56:9-58:14. De uitnodiging tot Israëls vijanden om te verslinden.

J2 59:1-21. De zonde: de oorzaak van de scheiding.

  G2 60:1-22. Sion. Zijn verzoening, herstel en uitleiding.

      F2 61:1-66:24. De Messias. Zijn Persoon: zalving en uiteindelijke overwinning.


F2 willen we ook nader ontleden. Dan geeft het:

F2 O1 61:1-9. Messias. Zijn Persoon. Genade.

  P1 61:10, 11. Blijdschap over de tegenwoordige regering.

Q1 R1 62:1-7. Tot gebed aangespoord.

S1 62:8-12. Het antwoord beloofd.

     O2 63:1-6. Messias. Zijn Persoon. Oordeel.

  P2 63:7-14. Dank voor de vorige zegeningen.

Q2 R2 63:15-64:12. Het gebed gedaan.

S2 65:1-66:24. Het antwoord gegeven.


Ook S1 willen we nog in structuur zetten.

S2 T1 65:1-7. Tegenstellingen.

   U1 65:8-10. Het zaad beloofd.

V1 65:11-16. Bedreiging.

W1 65:17-25. De nieuwe hemel en nieuwe aarde.

     T2 66:1-6. Tegenstellingen.

   U2 66:7-14. Hei zaad voortgebracht.

V2 66:15-18. Bedreiging.

W2 66:19-24. De nieuwe hemel en nieuwe aarde.


Men ziet welk een enig schone bouw het Woord heeft. Alles is in volmaakte harmonie of in zuivere tegenstelling. Overal is symmetrie. De kerndelen, de centrale middengedeelten springen naar voren (L en D2). De Wet des Heren is volmaakt, de getuigenis des Heren is gewis, de eenvoudige wijsheid gevende. Hoe gebrekkig is de indeling in hoofdstukken bij de structuur indeling! Men noeme ons een boek als Gods Woord, dat zó wetenschappelijk en zó eenvoudig is. Ieder kan de harmonie zien en de symmetrie vergelijken.

JES. 49-52.
In hfdst. 49 wordt ons de Persoon van de Messias getekend.

49:6.

"Het is te gering, dat Gij Mij een knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs, en om weder te brengen de bewaarden d.i. gevangenen in Israël, Ik heb U ook gegeven ten licht van de Heidenen om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde."

Wanneer is dit vervuld? Wanneer heeft Christus ooit de stammen Israëls opgericht? De vervulling blijft voor de toekomst.

49:8.

"Ik zal U (Christus) geven tot een verbond des volks (het Nieuwe Verbond) om het aardrijk (Israëls land) op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven."

Christus zal Israël dus herstellen.

49:16.

"Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds voor Mij."

Dit laatste deel bewijst, dat men niet aan de "Kerk" moet denken, maar aan Israël. Het eerste deel wordt vaak gebruikt om Gods trouw t.o.v. de gelovigen te bewijzen. Het "graveren" is een ingriffen, een tatoeeeren. Eenvoudig, kinderlijk gelovigen menen dat dit het hoogste van de liefde uitdrukt. Dit is niet zo. Men tatoeëert iemands naam in enig lichaamsdeel om hem in gedachtenis te houden. Hij is dan niet steeds aanwezig, niet bij ons. Het graveren wijst juist op een verwijderd zijn, op een gedenken vanuit een afstand. De "Kerk", d.i. de Gemeente, die Zijn Lichaam is, is niet in Gods handpalmen gegraveerd, maar is het Lichaam Desgenen, Die alles in allen vervult. Die is niet ingegraveerd in Gods handpalmen, maar is Mede-Lichaam van Christus. De schijnbaar vrome toeëigening van dit woord, dat wel tot troost kan strekken, wel doeldienend kan zijn, is in de grond een verkleinen van Gods heil voor de "dag der zaligheid". Een kind Gods is God evenveel nader als een vorstenkind de vorst nader is dan het volk.

49:22-26 beschrijft ons de schone toekomst voor Israël. De Volken zullen Israëls zonen naar Kanaän voeren en Israëls verdrukkers zullen zelf verdrukt worden. Koningen zullen Israëls voedsterheren, Vorstinnen Israëls zoogvrouwen zijn. "Het stof van de voeten lekken" betekent: grote eer aandoen, de grond waarop gij gestaan hebt, zal men kussen. In het Oosten was deze gewoonte in zwang.

50:1-2.

"Waar is de scheidbrief van ulieder moeder, waarmee Ik haar weggezonden heb?"

Een Jood mocht zijn vrouw een scheidbrief geven en haar wegzenden of verkopen aan zijn schuldeisers. (Deut. 24:1-3). Israël is wel verkocht om zijn ongerechtigheden en weggezonden om zijn overtredingen vs. 2, maar daarom is zijn verlossing, zijn loskoping, niet buitengesloten. Daarom zegt de Here: "Is Mijn hand dan gans kort geworden, dat zij niet zou kunnen verlossen?" Men leze verder het hoofdstuk.

51:3.

"Want de Here zal Zion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen en zal haar woestijn maken als Eden en haar wildernis als den hof des Heren."

De Paradijstoestand keert terug. Dit is het Paradijs, door Christus aan het kruis de biddende moordenaar beloofd. Dit neemt zijn aanvang in Zion en zal zich ongetwijfeld van daar uit over de gehele wereld uitbreiden. Als de Here zegt, dat de moordenaar met Hem in het Paradijs zal zijn, bedoelt Hij, dat deze van af het begin Zijner Messiaansche regering in Zion bij Hem zal zijn. Hoe men vs. 3 geestelijk de Kerk betreffende moet opvatten, is een raadsel. Is de "Kerk" ooit verwoest! Zion, niet de Kerk zal zijn verwoeste plaatsen zien herbouwen. Dat dit woord niet vervuld is na de terugkeer uit Babel, is duidelijk. Nog nimmer is Ziens woestijn tot een Eden gemaakt.

51:11.

"Alzo zullen de vrijgekochten des Heren wederkeren en met gejuich tot Zion komen en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen, vreugd en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden."

Dit alles geldt de toekomende eeuw. Zoals eenmaal, zie vs. 10, de Rode Zee droog werd en er een weg ontstond, zo zal er in de toekomst weer een weg zijn: "En daar zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns Volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israël geschiedde ten dage toen het uit Egypte optoog." Jes. 11:16, (Vreemd nietwaar, dat die twee Jesaja's zo in elkaar grijpen!).

51:17.

"Waak op, waak op, sta op Jeruzalem, gij die gedronken hebt van de hand des Heren den beker Zijner grimmigheid, den droesem van de beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja uitgezogen."

51:21-22.

"Daarom, hoor nu dit, gij bedrukte en gij dronkene, maar niet van wijn. Alzo zegt de Here... Zie Ik neem den beker der zwijmeling van uw hand... gij zult dien voortaan niet meer drinken!"

Is dit woord vervuld? Waarom is Israël dan in het jaar 70 andermaal verstrooid en drinkt het nog de beker der zwijmeling? Deze verzen zijn onvervuld, maar leren tegelijk ook Israëls herstel. Immers als die beker, die niet meer gedronken zal worden, van Israëls hand genomen zal worden, moet het bestaan, en als hij aan hen, die bedroefd hebben, zal gegeven worden, moeten diegenen, die bedroefden, dat zijn de Volken, bestaan. Is dit symbolisch op de "Kerk" toe te passen? Zo ja, hoe kan dat, als de Volken bij Christus' wederkomst verdelgd worden? Hoe kunnen zij dan hetzelfde lijden, wat Israël thans lijdt?

52:1.

"Waak op, waak op, trek uw sterkte aan o Zion, trek uw sierlijke klederen aan o Jeruzalem, gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene, noch onreine meer komen."

Dit is een woord dat nog verder reikt dan de toekomende eeuw. Dan komt er geen onbesnedene in Gods heiligdom. Ez. 44:9, hier niet in Jeruzalem.

52:3

"...Gij zijt om niet verkocht" — dit is vervuld geworden —, "gij zult ook zonder geld gelost worden."

Moet dat nu aan een ander volk dan Israël vervuld worden? Zou God zo Zijn belofte vervullen door een ander te geven wat Hij Israël belooft? Dit woord is niet vervuld bij de terugkeer. Jeruzalem bleef in handen van de Heidense vorsten, en zal naar 's Heren Woord vertreden worden van de Heidenen tot hun tijden vervuld zullen zijn.

In Jes. 43:3 wordt gesproken van een losgeld. Dat geldt de bevrijding uit Babel door Perzië, Moorenland en Seba waren de losprijs. Hier 52:2 is sprake van het zonder geld gelost worden. Dit woord geldt Israël in de eindtijd. In 43:3 geeft God Kores een vergoeding voor de vrijheid, die deze aan Israël gaf, in 52:2 is hiervan geen sprake, omdat dan het Koninkrijk des Heren zal zijn en geen ander Vorst zal opvolgen, die de aarde zal beheersen. Dan. 2 Men ziet hoe het woord heel eenvoudig tot zijn recht komt, als men Israël maar niet uitschakelt en iets anders gaat leren dan er staat.

52:6.

"Daarom zal Mijn volk, daarom zal het Mijn Naam in dien dag kennen, dat Ik het Zelf ben Die spreek: Zie hier ben Ik."

Zo spreekt Israël, als de teruggekeerde Christus in zijn midden zal zijn.

52:7-12, Dan wordt ook vs. 7-12 vervuld en zullen de blijde boodschappers uitgaan met de blijmare: "Uw God is Koning", vs. 7. Dan zal de Here wederbrengen, vs. 8, dan wordt Jeruzalem verlost, het volk getroost; vs. 9, dan zullen de einden der aarde het heil van onzen God zien, vs. 10.

Men neme dit alles letterlijk. In Rom. 10:15 wordt Jes. 52:7 geciteerd. Paulus zegt evenwel niet, dat dit toen vervuld is. Hij zegt alleen, dat er, wil dit woord vervuld worden, een gezonden zijn aan vooraf moet gaan. Dit heeft, wat Israël betreft, nog niet plaats gehad. Eenmaal wordt Israël het grote zendingsvolk, dat luide verkondigt dat Zijn God zichthaar in zijn midden is. Die boodschap kan thans geen enkele zendeling of Kerk brengen. Ze kan dan nu ook niet gebracht worden, ze is toekomstig en betreft de tijd, als Christus als Koning door Israël aangenomen is.

JES. 53.
Het centrale deel van hoofddeel D2 (49-66) is hfdst. 52:13-53:.12. Ook hier blijkt de jammerlijke hoofdstukverdeling. Jes. 53 moest 3 verzen eerder begonnen zijn. Ter wille van het verhevene van het hoofdstuk geven we de structuur.

L A1 a1 52:13 Messias' voorstelling.

     b1 52:14 Zijn lijden.

c1 52:15 Zijn loon.

   A2 a2 53:1-3 Messias' ontvangst.

     b2 53:4-10 Zijn lijden.

c2 53:10-12 Zijn loon.


Over het ontroerend schone hoofdstuk merken we op, dat het letterlijk vervuld is. Het opschieten als een rijsje duidt Zijn menselijke ontwikkeling aan, Luk. 2:52. Zijn veracht zijn is bekend, het dragen onzer krankheden en smarten, neemt Mt. letterlijk, zie 8:17, het verwonden was niet alleen "geestelijk", evenmin Zijn striemen. Het zwijgen voor Kajafas en Pilatus, was een letterlijk niet spreken. In Zijn dood was Hij bij de rijke. Door de beeldspraak, de vergelijkingen heen, is duidelijk de letterlijkheid, beter: de realiteit te voelen en te tasten.

De Rabbijnen hebben dit hoofdstuk "vergeestelijkt", en er Israël mee willen zien aangeduid, niet de lijdende Messias. Rome en de Reformatie doen zo met andere delen van Jesaja. Tussen beiden is dus geen principieel verschil. Alleen hij die, waar mogelijk, de Schrift letterlijk neemt, staat op vaste bodem.

JES. 54-60.
Nu volgt de uitnodiging om te zingen. Dit geldt Israël. Algemeen heeft men in die verzen de "Kerk" zien aangeduid. Is die "Kerk" dan een onvruchtbare vrouw, is zij verlaten geweest? De "Kerk" is geen vrouw. De Gemeente die Zijn Lichaam is, is een volkomen man, Ef. 4:13. Hoe men één en ander rijmen wil, moeten de voorstanders van de vergeestelijkingsmethode maar uitmaken. Wij voor ons zien in Jesaja: Israël.

Evenals Saraï's huwelijk eerst onvruchtbaar was, en nog meer werd toen Abram Hagar nam, zo was het Nieuwe Verbond niet in werking, zolang Israël niet in zijn land was en het verbond met Sinaï aanvaardde. De onvruchtbaarheid van Israël wordt eerst weggenomen, als de Wet — het verbond van de onvrije — uitgedreven is en Christus, Die door Israël eenmaal aan de vloek van de Wet overgegeven is, andermaal als Man wordt aanvaard. Dan eerst worden de zonen van de Vrije geboren.

Dat Paulus in Gal. 4:27 spreekt van het Jeruzalem dat Boven is, bewijst in genen dele, dat we Jesaja 54 op de "Kerk" moeten overbrengen. Wie dit doet, blijkt niet in te zien, dat Paulus twee bedieningen heeft gehad, die van het Nieuwe Verbond, waarin hij de hoogere Abrahamietische lijn voortzet (zie hfdst. II) en een latere, waarbij hij in een geheel nieuwe bedeling brengt. Dit heeft de Reformatie niet gezien, vandaar het niet recht snijden van het Woord en als gevolg daarvan het vergeestelijken.

Het Nieuwe Verbond voor Israël is wezen het Verbond van Gen. 12, waarin ook de Heidenen betrokken zijn. Het heet "Nieuw" in vergelijking tot het Oude, dat van Sinaï. Evenals Sara andermaal Abraham terugkreeg en er als 't ware een nieuw verbond tussen hen tot stand kwam (de verjeugdiging van hun beider leven is daarvan het symbool), zo zal de Here met Israël een nieuw verbond aangaan en Israëls jeugd vernieuwen. In zover er in Handelingen een voorvervulling was en Paulus daarvan een bedienaar werd, is er sprake van de zonen van de vrije. Thans is de voleinding van het Nieuwe Verbond uitgesteld en een tussenbedeling ingekomen, die nimmer voorzien is. Over een en ander meer in: Veelvuldige Wijsheid Gods.

54:4-7. Israël is de Huisvrouw van de jeugd. Dit ziet op het eerste Verbond. Het huwelijk was onvruchtbaar, Israël werd daarom versmaad. Toch zal het niet te schande worden, in grote ontfermingen zal God het weder vergaderen. Deze smaad van het weduwschap wordt thans nog gedragen (hoewel God aan Zijn Verbond blijft gedenken, Lev. 26:44, het Verbond wordt niet vernietigd), eenmaal wordt aan de smaadheid niet meer gedacht.

54:9, 10. Zoals Noach de zondvloed meemaakte en God aan diezelfde Noach zwoer, dat Hij niet meer andermaal de aarde met water zal slaan, zo maakt Israël thans de toorn mee, maar belooft God aan datzelfde Israël, dat Hij niet meer toornen zal. Te leren dat het eerste het letterlijke Israël is en het tweede "de Kerk", is hetzelfde als te zeggen, dat God Noach wel het ordeel deed doormaken, maar niet met Noach het Verbond oprichtte. Even zeker als de Here met Noach het Verbond oprichtte, zal Hij met Israël het Nieuwe Verbond oprichten. Men leze verder het hoofdstuk.

55:1.

"O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk!"

Ook dit woord heeft betrekking op de toekomst. Thans is het God, Die inwerkt, waarop wij uit te werken hebben (Fil. 2:12, 13 grondtekst) dan is het: "En die dorst heeft kome, en die wil, neme het water des levens om niet." Op. 22:17, Men onderscheide wel de bedelingen.

55:3. Het eeuwig verbond is het verbond van Gen. 17:7, dat in Jeremia het Nieuwe Verbond heet.

55:6, 7. Roepstem tot de zondaars om tot Christus te komen.

55:8-13. Gods gedachten hoger dan de onze. Wie meent, dat Israël verworpen is om hetgeen het gedaan heeft, weerspreekt dit woord, want dan zijn Gods gedachten gelijk aan de onze. Vs. 12-13 is toekomstig.

56:1-8.

"Mijn Huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken."

De Here Jezus citeert dat woord in Mt. 21:13 en Mark, 11:17, niet omdat het toen vervuld werd of was, maar om de Joden te bepalen bij de heiligheid van het bedehuis. Vele kerken en kapellen heten: het huis des Heren. Geen enkele is: "Mijn Huis". Dat Huis, het Tempelpaleis van Ezechiël (zie aldaar), zal het bedehuis zijn voor alle volken, Zach. 14:16, 17, 21. Is eenmaal Israël hersteld, dan zal God nog meer tot hen vergaderen. Uit alle volken zullen er dan komen. Dat zijn de vreemden, die zich tot de Here voegen, om Hem te dienen, die Zijn sabbatten houden. Het Adventisme meent op grond van dit woord het Sabbattisme te moeten voorstaan. Waar is dan het Huis des Heren met zijn muren, vs. 5?

Het volgende deel 56:9-58:14 leze men weer zelf en legge het uit voor Israël, In zoverre Israëls zonden algemeen menselijk zijn, geldt dit woord vanzelf ons allen, Paulus leert in Rom, 3:19 duidelijk: "Wij weten nu, dat al wat de Wet zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder (Grieks "in" d.i. in de sfeer van) de wet zijn, In dit deel van Romeinen komt ook Jes. 59:7 en 8 voor, bewijs dat men niet steeds algemeen moet maken, wat God tot Israël zegt. Vele Heidenen zullen Israël beschamen, Mt. 11:21-24 en Rom. 2:6-7.

In 58:1 is sprake van het Huis Jakobs, in vs. 13 van de sabbat. Geldt dit nu de Adventisten, die uit de Heidenen zijn? Welke verwoeste plaatsen zullen die dan bouwen, vs. 12? Worden zij gespijzigd met de erve van hun ? vader Jakob, vs. 14? Of worden we thans gezegend in Christus Ef. 1:3?

JES. 60-66.
Het laatste deel is hfdst. 60-66.

60:1-2.

"Maak u op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren (de zichtbare luister van Christus) gaat over u op. Want zie de duisternis (van de dag des Heren, n.l.) zal de aarde bedekken en donkerheid de Volken, doch over u (Israël) zal de Here opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. En de Heidenen zullen tot uw licht gaan en koningen tot den glans, die u is opgegaan."

Hier zien we Israëls heil in de toekomende dag; niet dat van de "Kerk".

Men leze verder het hoofdstuk, dat spreekt van de optocht van de volken naar Jeruzalem, van Israëls grote toekomstige heerlijkheid.

60:15.

"In plaats, dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid (Hebr.: heerlijkheid der eeuw, d. i. van de toekomende eeuw) tot een vreugd van geslacht tot geslacht."

Dat "eeuwige heerlijkheid" niet de betekenis heeft, die de Westerse theologie daarvan gemaakt heeft, n.l. tijdloze duur, bewijst de paralleluitdrukking: van geslacht tot geslacht. In die eeuwige heerlijkheid is er geslacht op geslacht. De H. Schrift geeft een ander begrip van eeuwigheid, (Zie deel II).

61:1-11. Dit deel is reeds besproken, We weten dat vs. 1-2a vervuld is bij 's Heren eerste komst. De dag der wrake vs. 2b, vs. 3-7 zijn toekomstig. Alle treurigen Zions zijn nog niet vertroost, de oude verwoeste plaatsen nog niet herbouwd, uitlanders weiden Israëls kudden nog niet, (Hoe kan men dit vergeestelijken?) vreemden zijn nog niet hun akkerlieden en wijngaardeniers, Israël is nog niet het priestervolk. Eenmaal zal de Here Here gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de Volken. Men ziet dat het verschil in Volken, bij Christus' komst niet wordt te niet gedaan. En als de Volken blijven bestaan, waarom heeft Israël dan geen toekomst meer?

62:4. "Tot u (n.l. Zion en Jeruzalem) zal niet meer gezegd worden: de verlatene en tot uw land het verwoeste, maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar en uw land: het getrouwde. Heeft de Kerk een "land" ? Dan heeft Rome gelijk met zijn Kerkelijke Staat. Men ziet, waartoe men komt als men aan Israël niet laat, wat God voor dat volk bestemd heeft.

62:6, 7.

"O, gij die den Here doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen en zwijgt niet stil voor Hem, totdat Hij bevestige en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde."

62:11, 12.

"Zegt van de dochter Zions: Zie uw heil komt... En zij zullen ze noemen het heilige volk, de verlosten des Heren..."

63:1-6, Het gericht over de ondergang van de wereldstrijdmachten. Hij vertreedt de Volken bij Armageddon, en zuivert het land van de vijanden door het geheel door te trekken tot Edom toe, 1600 stadiën ver. Op. 14:20. Dan keert Hij van Edom terug en zal andermaal Zijn intocht in Jeruzalem houden. Mt. 23:39.

63:15-64:12. Men leze verder het hoofdstuk, dat handelt over Gods grote ontfermingen, Israëls smeking, die voortgezet wordt in hfdst. 64.

65:19. "En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vrolijk zijn over Mijn volk en daarin zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws." Is dit woord vervuld bij de terugkeer uit Babel ? Immers neen. Andermaal is Jeruzalem in het jaar 70 vervuld met weening en geschreeuw en dit zal nogmaals geschieden, Zach. 14:2 en Mt. 24:21.

65:20. "Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen( dus geen zuigelingensterfte) noch een oud man, die zijn dagen niet zal vervullen, want een jongeling zal ster ven, honderd jaren oud zijnde, (d. i. wie op 100 jarige leeftijd sterft, zal nog een jongeling geacht worden), maar, een zondaar 100 jaren oud zijnde, zal vervloekt worden," d. i. die vroegtijdige dood, als jongeling, zal een bewijs zijn, dat hij een zondaar was. De gelovigen leven dan veel langer, zij hebben "eeuwig", d.i. aionisch leven, het leven van de eeuw.

Men leze ook hier zelf verder en neme, waar mogelijk, de woorden steeds letterlijk op. Waarom niet?

66:13. "Als een, dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten, ja gij zult te Jeruzalem getroost worden."Kan dit van de "Kerk" gezegd worden?

66:18 b.

"Het komt, dat Ik vergaderen zal alle Heidenen en tongen, en zij zullen komen en zij zullen Mijn heerlijkheid zien."

66:20. "En zij zullen al uwe broeders uit alle Heidenen den Here ten spijsoffer brengen op paarden en op wagenen en op rosbaren (draagstoelen) en op muildieren en op snelle lopers (kamelen of drommedarissen) naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Here." Nog nimmer vervuld.

66:23. "En het zal geschieden, dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den énen sabbat tot den anderen, alle vlees zal komen om te aanbidden voor Mijn aangezicht, zegt de Here." Zach. 14:16.

"Zegt de Here". Als anderen wat anders zeggen, heeft dat geen waarde, is het ijdelheid. De Here heeft het gesproken en zal letterlijk en ten volle Jesaja's schone profetieën aan Zijn volk Israël vervullen. Merendeels in de toekomende eeuw of eeuwigheid, die tijd zal zijn, sabbatten en nieuwe manen zal hebben. De omstandigheden zullen echter zeer gewijzigd worden, want de Here is dan Koning en recht en gerechtigheid zullen heersen. Dat is de dag, die de Here maken zal, Ps. 118:24 Blijde zal Israël zeggen: "Looft den Here, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid." Ps. 118:29.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden