Uit Israëls Profetie

III. Israëls onvervulde
Oud Testamentische Profetie

2. AMOS

OVERZICHT.
Amos is Hosea's tijdgenoot en mede een van de oudste profeten, Hij was geboren in Juda (Thekoa), maar profeteerde tegen Israël, 1:1. Hij kondigt eerst het oordeel aan over Israëls naburen, maar gaat dan voortzijn eigen volk te bestraffen. Hij kondigt de dag des Heren aan, een dag die duisternis zal zijn en geen licht. Als de Here met 't oordeel aanvangt, pleit Amos om erbarming, maar wordt door de Priesters van Bethel verjaagd. Voor Israël is dan vooreerst geen herstel meer. Toch krijgt het de toezegging van grote heerlijkheid.

De struktuur van Amos is deze:

1:1 Titel.

A1 1:2-6:14. Letterlijk. Profetisch.

B1 7:1-9 Symbolisch. Sprinkhanen. Vuur. Schietlood.

A2 7:10-17. Letterlijk. Profetisch.

B2 8:1-3 Symbolisch. Korf met zomervruchten.

A3 8:4-14. Letterlijk. Profetisch.

B3 9:1-4. Symbolisch. Sla den knoop.

A4 9:5-15. Letterlijk. Profetisch.

Men ziet de afwisseling in de letterlijke en symbolische delen. Elk deel laat zich weer nader uitwerken. Van A1 is de uitwerking deze:

A1 C1 1:2-2:16. Israël, Juda en andere Volken.

      C2 3:1-6:14. Israël alleen.

C1 1:2-2:16 nader ontleed geeft:

C1 D1 F1 1:2-5. Het Noorden (Damaskus).

G1 1:6-8 Het Zuiden. (Gaza).

E1 1:9, 10 Het Midden (Tyrus).

      D2          G2 1:11, 12 Het Zuiden (Edom).

 F2 1:13-15 Het Noorden. (Ammon).

E2 2:1-3 Het Midden (Moab).

      D3          G3 2:4, 5 Het Zuiden (Juda).

 F3 2:6-16 Het Noorden (Israël).

Welk een evenredigheid!

C2 3:1-6:14 nader ontleed geeft:

C2      H1 3:1-15 Het gehele geslacht uit Egypte.

H2 4:1-13 Het Noordelijk koninkrijk.(Koeien van Basan).

H3 5:1-6:14 Betuigingen, Klaaglied. Wee, wee.


Elk onderdeel laat zich weer nader ontleden. We geven dit niet verder op, ook niet de verdere struktuur; het is er ons alleen om te doen, om te laten zien, dat er een vaste basis ligt in de rangschikking. God bouwt naar verschillend model Zijn woord op.

AMOS 9.
Het meerendeel van Amos laten we onbesproken. We staan alleen stil bij Amos 9:5-15. Dit deel valt uiteen in tweeën, n.l. vs. 5-10 en vs. 11-15. Aldus:

A1 5,6 Het Land. Aangeroerd.

B1 7-10 Verbanning er uit.

A2 10-13 Het Land. Gezegend.

B2 14,15 Herstel er in.

"Zie de ogen des Heren Heren zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van den aardbodem verdelge, behalve dat Ik het Huis Jakobs niet ganselijk zal verdelgen, spreekt de Here." Het koninkrijk wordt dus van Israël weggenomen, maar het Huis Jakobs, het Volk Israëls, in kern niet geheel verdelgd.

Vs. 8-10.

"Want zie Ik geef bevel en zal het Huis Israëls onder alle de Heidenen (d.i. Volken) schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef en niet een steentje zal er ter aarde vallen. Alle zondaars Mijns Volks zullen door het zwaard sterven..."

Het woord, door steentje vertaald, komt het eerst voor in Gen. 42:35, waar het 2 maal vertaald is door bundel. Zo ook in Spr. 7:20. In 1 Sam. 25:29; Job. 14:17; Hoogl. 1:13 zette de St. V.: bundeltje of bundelken, in Hag. 1:6 buidel; in 2 Sam. 17:13 en in Am. 9:9 steentje, in Spr. 26:8 door (edel) gesteente. Verder komt het woord niet voor. Het betekent iets dat samengepakt is, vandaar zwaarte heeft. Hier wordt er korrel mee bedoeld, graantje. Israël zal onder alle volken verstrooid worden, het koren wordt evenwel bewaard. Dat is het gelovig overblijfsel.

Men lette er op, dat Amos spreekt van een onder alle Heidenen (Volken) geschud worden. Dat ziet dus verder dan de Babylonische wegvoering. Verder wijst hij op een oordeels tijd: alle zondaars Mijns volks zullen door het zwaard sterven. We hebben hier o. i. aan de eindtijd te denken, aan de dag, die Johannes de Doper aankondigt als hij tot de Farizeën en Sadduceeën zegt: "Wie heeft u aangewezen te vlieden van de toekomenden toorn" Mt. 3:7. En verder: "Wiens wan in Zijn hand is en Hij (n.l. Degene die na Johannes kwam) zal Zijn dorsvloer (de hele aarde, waarover Israël verstrooid is) doorzuiveren en Zijn tarwe in Zijn schuur (Kanaän) samenbrengen en zal het kaf met onuitblusselijk (onuitblusbaar) vuur verbranden" 3:12.

Dat dit gedeelte van Amos een voorvervulling gehad heeft in de wegvoering naar Assur, kunnen we aannemen, maar dat het ten volle vervuld is, niet. Amos immers profeteert bijzonder tegen het Tienstammenrijk. En dat is nimmer teruggekeerd. Al aangenomen, dat Amos' profetie mede betrekking heeft op Juda en het inplanten in het land dan betrekking heeft op de terugkeer uit Babel, hoe dan met het laatste deel: "Zij zullen niet meer worden uitgerukt." En Israël heeft in het jaar 70 na Chr. geheel opgehouden een nationaal tehuis te hebben. Een van beide dus: Uitgelegd voor de 10 en de 2 stammen is dit woord vervuld, maar dan wordt de Schrift onbetrouwbaar want Israël (aangenomen dat "geheel Israël" wederkeerde n.l. in totaliteit, in al zijn geledingen, niet in massaliteit, in al zijn getal) is weder uitgerukt. Of dit woord is niet vervuld en dan blijft het voor de toekomst liggen, maar voor Israël.

Dat dit laatste het geval is, blijkt o.a. uit de betiteling van 's Heren wege als: "Mijn volk". Hij bedoelt daarmee het gehele volk, gezien in zijn nationale eenheid. Waar dat volk na Salomo's dood versplitst werd in twee delen, die afzonderlijk werden weggevoerd en hier sprake is van een eenheid, daar ligt daarin mede het bewijs, dat dit deel een toekomstige strekking heeft. Ten overvloede wijst de Here daarop in Ez. 37:15-28, "De Huizen Juda en Jozef zullen worden tot een eenig volk in het land op de bergen Israëls en zij zullen allen te zamen een enigen Koning tot koning hebben en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn", vs. 22.

"Te dien dage zal Ik de vervallen hut Davids weder oprichten en Ik zal haar reten vertuinen (d.i. haar breuken sluiten) en wat aan haar is afgebroken weder oprichten en zal ze bouwen als in de dagen van ouds (Hebr. dagen der eeuwigheid) opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom en alle de Heidenen (d.i. Volken) die naar Mijn naam genoemd worden (d.i. over en onder welke Mijn naam genoemd wordt) spreekt de Here, Die dit doet."

 

AMOS 9 EN HAND. 15
Dat dit woord niet vervuld is bij de terugkeer uit Babel, bewijst Hand. 15. Jakobus spreekt over dit gedeelte van Amos en zegt in vs. 14-17:

"Simeon heeft verhaald, hoe God eerst de Heidenen (d.i. Volken) heeft bezocht om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn Naam. En hiermee stemmen overeen de woorden van de Profeten".

Nu wijst Jakobus op een van de Profeten en zegt:

"gelijk geschreven is: Na dezen zal Ik wederkeren en wederopbouwen den tabernakel Davids die vervallen is én wat daarvan verbroken is wederopbouwen en Ik zal denzelven wederoprichten, opdat de overblijvende mensen den Here zoeken en al de Heidenen over welke Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Here, die dit alles doet."

Jakobus citeert hier ongeveer de Septuaginta, de Griekse vertaling van het O.T. Dat was geen letterlijke overzetting van het Hebr., maar een vrije gecommentarieerde (d.i. uitleg gevende) vertaling. Toch is Hand. 15 geen zuiver citaat. Jakobus vervangt: "Ten dien dage" door "na dezen" en laat sommige gedeelten weg. Zonder daar dieper op in te gaan, blijkt, dat Jakobus de vervulling van Amos' profetie in de toekomst ziet, Het "te dien dage" heeft betrekking op de tijd, waarin Israël onder het oordeel zal doorgaan. Dat vangt aan in de dag des Heren en gaat door in de toekomende eeuw. Dan zal Davids tabernakel weder opgericht en zullen de breuken hersteld worden. Dat herstel, de wederoprichting van de dingen, waarvan door de profeten gesproken is, heeft plaats als de Here wedergekeerd is. Voor dat dit heeft plaats gehad, geschieden de genoemde dingen niet.

Wat dan wel? Dit, dat God een volk uit de Heidenen neemt voor Zijn naam. Veelal verstaat men daaronder de Gemeente, het Lichaam van Christus. Dat nu is niet zo. We kunnen hierop thans niet dieper ingaan, maar moesten deze opmerking maken om verwarring te voorkomen. Het Lichaam heet nergens een "volk" en wat Jakobus hier zegt kan niet de verborgenheid zijn, aan Paulus eerst later geopenbaard.

Voor ons is het volk uit de Heidenen Israëls gelovig overblijfsel, het volk des eigendoms, dat God in stand houdt en dat Hij gedurende de periode van Handelingen en ook in de toekomende dag van Israëls naar voren treden en verdrukking als het onder alle Heidenen geschud wordt, aanneemt voor Zijn naam. Zij zijn de niet ter aarde gevallen "steentjes", het behouden wordende graan.

vs. 13.

"Zie de dagen komen, spreekt de Here, dat de ploeger den maaier en de druiventreden den zaadzaaier genaken zal en de bergen zullen van zoeten wijn druipen en alle heuvelen zullen smelten"

Dat is eerst nadat de Here wedergekomen is. En dan heeft ook het volgende plaats:

Amos 9:14,15.

"En Ik zal de gevangenis Mijns Volks Israëls wenden en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen en wijngaarden planten en derzelver wijn drinken en zij zullen hoven maken en derzelver vrucht eten. En Ik zal ze in hun land planten en zij zullen niet meer uitgerukt worden uit het land, dat Ik hun gegeven heb, zegt de Here uw God."

Voor wie dit woord opvat zoals het er staat, is het eenvoudig. Israël keert dan in zijn geheel terug om tot in eeuwigheid het aan Abram beloofde land te bezitten en zal nimmer meer uitgerukt worden.

Op één zaak moet nog de aandacht gevestigd worden, n.l. op het verschil tussen Amos en Jakobus. Amos zegt: "opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom", Jakobus: "opdat de overblijvende mensen den Here zoeken." Hoe is dit op te lossen? Door op te merken, dat hier een verkeerde punktuatie (klinkeraanbrenging) heeft plaats gehad in de Hebr. tekst. Deze was vroeger niet van klinkertekens voorzien en heeft die eerst in de eeuwen van onze jaartelling bekomen (men meent: ± 800 na Chr.). Nu zijn de letters voor Adam en Edom in het Hebr. gelijk. De vokalisatie, d.i. de uitspraak en aanbrenging van de klinkers maakt het verschil. Bij gebrek aan Hebreeuwse letters zullen we dat aldus uitbeelden:

Zoals gezegd, ontbrak vroeger de punktuatie, in de oudste tekst waren de woorden dus gelijk. Door verkeerde aanbrenging is de tekst in Amos dus bedorven. Jakobus leert ons de rechte betekenis zien: Het overblijfsel, niet van Edom, maar van de mensen (Adam immers betekent mens) zal door Israël eenmaal de Here zoeken. De Here ondervangt zo bij voorbaat de fout, die de Joodse geleerden later zouden maken.

SAMENVATTING.
Zo blijkt uit Amos en wordt bevestigd door Jakobus:

  1. dat tussen de vervulling van het eerste deel ener profetie en die van het andere een grote tijdsruimte kan liggen;

  2. dat Israëls herstel klein zal beginnen;

  3. dat er ook voor en in de toekomst een overblijfsel zal zijn;

  4. dat er van de totale mensheid slechts een overblijfsel zal blijven leven. Dat zal door Israëls overblijfsel de Here zoeken;

  5. dat Israël erfelijk de wereldheerschappij zal krijgen, het zal erfelijk het overblijfsel van de mensen en alle Heidenvolken bezitten;

  6. dat Israël een zegen zal zijn voor de Heidenen, door hen zullen deze de Here gaan zoeken; (over welke Mijn naam aangeroepen is betekent: onder welke Mijn naam — door Israël — genoemd of aangeroepen wordt);

  7. dat Israël zijn land terug ontvangen en de oude steden herbouwen zal, (Zie Jes. 61:4), zijn eigen gewas zal eten (zie Jes. 62:8. 9; 65:21; Ez. 28:26; Hos. 2:21-23; Joël 3:18; Lev. 26:5).

Jakobus stelde de vervulling van Amos' profetie toekomstig, hij vergeestelijkte die niet. Welk recht heeft men dan om dat wel te doen? Eenmaal zal de Here over Israël vervullen, wat Hij mede door Amos voorzei en zullen zij in hun land, het hun beloofde land Kanaän, geplant en niet weder uitgerukt worden.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden