Uit Israëls Profetie

III. Israëls onvervulde
Oud Testamentische Profetie

1. HOSEA.

OVERZICHT.
Hosea profeteert tot het Tienstammenrijk, nadat dit tot grove afgoderij is vervallen. Wellicht opent hij de rij, want Hfdst. 1:2 zegt: Het begin van het Woord des Heren. Hij heeft zijn profetisch werk vele jaren, ± 78 jaar (689-611) voortgezet. Hosea stelt ons het verbond van Israël en de Here voor als een huwelijk, Israëls afwijking en het zich afgeven met andere goden als hoerderij.

Hoewel Hosea in 't bijzonder tot de 10 stammen spreekt, heeft hij ook waarschuwingen voor Juda, evenals hij voor beide rijke zegeningen profeteert. Hosea's boek wijst op gebeurtenissen, die onmiddellijk voorafgaan aan de val van Samaria, de hoofdstad van het 10 stammenrijk. De profetische golvingen reiken evenwel tot in de toekomende eeuw.

De struktuur van Hosea als geheel is eenvoudig. En wel deze:

A1 1:1 Inleiding.

B1 1:2-3:5 Symbolische voorstelling.

B2 4:1-14:8 Letterlijke uitbeelding.

A2 14:9 Slot.

Elk deel is weer in nadere onderstrukturen te verdelen. B1 geeft dan het volgende:

Struktuur B1 Hfdst. 1:2-3:5:

B1 C1 E1 a1 1:2 Symboliek. De eerste vrouw. Ga henen, neem...

    b1 1:2 Betekenis. Het land hoereert van achter de Here.

c1 1:3 De profeet neemt Gomer.

F1 G1 1:4-9 De vroegere toestand.

H1 1:10, 11 De latere toestand.

D1 2:1-4 Samaria. Betuiging.

D2 2:5-23 Samaria. Redegevingen.

 

      C2 E2 a2 3:1 Symboliek. De tweede vrouw. Ga henen, bemin...

    b2 3:1 Betekenis. Israël ziet naar andere goden.

c2 3:2, 3 De profeet neemt een andere vrouw.

F2 G2 3:4 De tegenwoordige toestand.

H2 3:5 De toekomstige toestand.


Men ga de struktuur eens na. In E1 zien we de eerste vrouw en wordt ons de symboliek van de letterlijke staat van zaken gegeven, in E2 de tweede vrouw en haar symbolieke betekenis. F1 geeft de vroegere toestand aan, F2 de tegenwoordige staat van zaken. H1 de toekomstige toestand, H2 evenzo.

HOSEA 1.
Gaan we nu een en ander uit de Schrift na. De eerste vrouw baart Hosea een zoon, die hij Jizreël moet noemen, vs. 4. De naam Jizreël heeft een dubbele betekenis, n.l.: moge God verstrooien, Jer. 31:10, en: moge God zaaien, Zach. 10:9. Daarin liggen de twee profetische uitingen vervat. Jizreël, het vruchtbare veld, verontreinigd door bloed, 2 Kon. 9:16, 25, 33; 10:11 en 14 zal bezocht worden en het Koninkrijk van het Huis Israël zal ophouden en Israël zal verstrooid en gezaaid worden onder de volken, maar wanneer Gods raad volvoerd is, zal het weer opnieuw in zijn eigen land gezaaid worden. Tot zolang is het Lo-Ruchama, d.i. Niet-ontfermd en Lo-Ammi, d.i. Niet-Mijnvolk. Dat de keer komt, wijst vers 10 aan:

"Nochtans zal het getal van de kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten, noch geteld kan worden. Hier hebben we een terugwijzing naar Gen. 22:17 "als het zand, dat aan de oever van de zee is". Dit wijst ook mede op Israëls verstrooiïng. Die zal een einde nemen vs. 11:

"De kinderen van Juda en de kinderen Israëls zullen samen vergaderd worden en zich een enig hoofd stellen (d.i. er zal één Vorst over beide Huizen zijn) en uit het land (n.l. van hun verstrooiïng) optrekken, want de dag van Jizreël, (d.i. van de zaaiïng in het land Kanaän) zal groot zijn," Dan kan gezegd worden vs. 13: Ammi, Mijn volk; Ruchama, ontfermd.

Vanaf vers 11 is nog niets vervuld. Nog zit Israël zonder Koning en zonder Vorst, want zij hebben zich nog niet tot de Here hun God bekeerd.

Dit woord kan niet slaan op de "Kerk". Die trekt niet uit haar land op, die stelt zich geen Hoofd, die is geen volk. De gelovigen van thans zijn zonen Abrahams of Lichaam van Christus. Zo blijft dat woord staan voor Israël, voor die dag, dat God het weggevoerde Huis Israël, vs. 6, zal doen optrekken.

HOSEA 2.

2:15

"En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Here, dat gij Mij noemen zult: Mijn man (Hebr. Ishi) en Mij niet meer zult noemen: Mijn Baäl". (Hebr. Baäli d.i. Mijn Heer.)

Elke herinnering aan de vroegere afgodendienst wordt afgesneden. Israël spreekt dan niet meer van Mijn Baäl, d.i. Mijn Heer. Dit woord, dat eerst een neutrale betekenis had en voor elke heer gebruikt kon worden, heeft een afgodische betekenis gekregen. In het Nieuwe Verbond weet Israël zich Gods Vrouw en noemt Hem daarom met de inniger titel van Mijn Man en niet meer van de bovenordenende naam: Mijn Heer.

2:16 "En Ik zal de namen van de Baäls wegdoen en zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden". Is dit al geschied? Waarom zal dan eenmaal de gruwel der verwoesting in de tempel staan, Dan. 9:27; Mt. 14:15, Op. 13:15?

2:17

"En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds en met het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte des aardbodems en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken en zal ze in zekerheid doen nederleggen".

Is dit al vervuld? Waarom spreekt de Here dan in Mt. 24:21 over de grote verdrukking, die nog komen moet, waarom van de grote nood in het land en de toorn over dit volk, Lk. 21:14. En als dat woord letterlijk bewaarheid is over Israël, waarom wordt Hosea's woord dan niet bewaarheid, dat ze (Israël) in zekerheid zullen nederliggen?

2:18, 19

"En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid, d.i. in de toekomende eeuw, ja Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht en in goedertierenheid en in barmhartigheden en Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof en gij zult den Here kennen."

Dit is de tijd der Wedergeboorte, waarin de 12 Israëlietische Apostelen op 12 tronen zullen zitten, Mt. 19:28 oordeelende de 12 geslachten Israëls. Dan wordt het Nieuwe Verbond gesloten. Het Nieuwe Israël wordt als Bruid ondertrouwd. Voortaan noemt het God: Mijn Man.

2:20-22

"En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, spreekt de Here; Ik zal den hemel verhoren en die zal de aarde verhoren en de aarde zal het koren verhoren mitsgaders den most en de olie en die zullen Jizreël verhoren en Ik zal ze Mij op aarde (lees: in het Land — zelfde woord in het Hebr.) zaaien en zal Mij ontfermen over Lo Ruchama en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk en dat zal zeggen: O mijn God".

Wij nemen dit woord letterlijk op en zien hierin een rijke uitstorting van stoffelijkeen geestelijke zegeningen. Wie dit woord wil vergeestelijken, doe dat, hij zal het moeten wringen in de bochten van zijn menselijke filosofie. Waar dit woord nog nimmer letterlijk is vervuld, moet het nog eenmaal zijn vervulling erlangen. De Here heeft dan ook de tijd bepaald: In der eeuwigheid. Waarom wil men het zich nu laten vervullen, als God zegt, dat het eerst in de toekomende eeuw zal plaats hebben? Vs. 20 zegt: te dien dage, vs. 18 in der eeuwigheid. Waarom waagt men het te zeggen: Het wordt thans vervuld? En als God zegt Jizreël waar haalt men dan de moed vandaan om te zeggen: de kerk?

Maar, zegt de opmerkzame Bijbellezer: Bewijst Rom 9:25 dan niet, dat het woord geestelijk vervuld wordt in de "N.T. Gemeente" ? Wij antwoorden daarop: Geenszins. Paulus spreekt hier tot hen, die de wet verstaan, m.a.w. tot Joden, tot Israëlieten. Hij predikte toen nog de hoop van Israël. Dat velen uit Israël zich bekeerden en eerstelingen waren van Israels volle oogst gaf hem aanleiding dit woord op hen toe te passen om te bewijzen, dat er voor Israël een belofte ligt. Omdat de Here bij monde van Hosea dit voorzegd heeft, daarom waren er ook gelovige Joden. Paulus zegt niet, dat in zijn dagen Hosea vervuld werd, maar dat God datgene bij Hosea zegt, dat hij nu laat volgen. Israëls gelovigen konden hieruit zien, dat het Lo-Ammi veranderen zou. Maar als dit geschiedde, dus letterlijk bewaarheid werd, was dit tevens een bewijs, dat het andere dat er bij staat, ook vervuld zou worden.

Hierbij komt nog iets. Aangenomen dat Rom. 9:25 de geestelijke vervulling is van Hos. 2:22, vervalt daarmee de letterlijke? Omdat Paulus in Hand. 13:47 op zichzelf en Barnabas toepast het woord: "Ik heb u gesteld tot een licht der Heidenen" (want alzoo heeft ons de Here geboden) wordt daarom Jes. 49:6 in Paulus vervuld? Of, slechts voorvervuld, wijl het in volle en unieke zin eenmaal in Christus zal vervuld worden. Evenmin als Jes. 49 in Paulus en Barnabas uiteindelijk vervuld is, evenmin is Hos. 2:22 uiteindelijk vervuld in de gelovigen gedurende de Handelingenperiode. En geheel niet in ons, die uit alle Volken geroepen werden niet om "Volk des Heren", maar om "Lichaam van Christus" te zijn.

HOSEA 3.
3:1-3 Hosea moet weder een vrouw nemen, die een overspeelster zal blijken te zijn. Gomer typeerde Israël en tevens de eerste verstrooiïng van Israël en Juda, deze Israël in zijn tweede verstrooiïng in het jaar 70. De Here keert dus tot Israël terug na de Ballingschap, want gans Israël werd hersteld, Ezra 2:70, niet in aantal; maar in kern, niet in veelheid, maar in volheid, niet in massaliteit, maar in totaliteit. Maar ook dat Israël zal een overspeelster blijken en opzien naar andere goden (Mammon, de politiek van Herodes, Hand. 12, enz.) en de flessen van de druiven, d.i. de rozijnkoeken beminnen d.i. opgaan in zorgvuldigheden van deze wereld, Mt. 13:22, Het gevolg geeft vers 4 en 5 aan.

3:4, 5

"Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten zonder Koning en zonder Vorst en zonder offer en zonder opgericht beeld en zonder efod en terafim. Daarna zullen zich de Kinderen Israëls bekeren en zoeken den Here hun God en David hun Koning en zij zullen vrezende komen tot den Here en tot Zijn goedheid in het laatste der dagen".

Men lette er op dat het over Israël gaat, de 12 stammen, vs. 4 en 5 nagaande, zegt de Here dus 't volgende:

  • Vele dagen — dat zijn de dagen van de Lo-Ammi periode, die voor de 10 stammen begon bij de wegvoering, naar Assur, voor de 2 stammen van die naar Babel. Voor de laatste vooral werden die dagen na 70 jaar tijdelijk opgeheven, voor de andere stammen duurden ze voort, In 70 na Christus keerden ze voor de 2 stammen weer terug. De "vele dagen" wijzen op de lange Lo-Ammi-periode, waarin Israël thans nog leeft en niet of niet alleen op de 70 jarige Ballingschap.

  • Zonder Koning, Israël heeft zijn Koning verworpen, voor Hij tot de troon gekomen was. Joh, 19:15.

  • Zonder Vorst, Het woord "vorst" is op andere plaatsen vertaald door overste (Gen, 21:22, 37:36, Ex. 2:14). Het wijst op een hoge ambtelijke betrekking of functie.

  • Zonder offer. Eerst bij de verwoesting van de tempel door Nebukadnezar, later door de Romeinen.

  • Zonder opgericht beeld d.i. rechtopstaand beeld, n.l. afgodsbeeld. De afgodsbeelden werden Israël ontnomen. Later zullen ze dus terugkeren.
  • Zonder efod, d.i. drager van een efod, dus zonder hogepriester. Het kledingstuk wordt hier genoemd voor de drager er van, zie Ex. 28:4-8.

  • Zonder terafim — afgoden van allerlei soort, beschermgoden. We zien hieruit dus. dat bij Israël alles terug zal keeren, zowel offerdienst als afgoderij, Zach. 13:2. De boze geest van de afgoderij is slechts tijdelijk uitgegaan. De Here Jezus heeft hierop 't oog als Hij zegt, dat hij met nog bozer geesten terugkeert, Mt. 12:43-45.

Dat alles moet Israël andermaal overkomen. Het: "Daarna" is dus ook nog niet vervuld. Nog steeds ligt een deksel op Israëls aangezicht. Israël moet de Here nog gaan zoeken. En ook David. Die moet dus eerst opstaan, zodat dit woord betrekking heeft op de toekomende eeuw, die eeuw en de opstanding uit de doden, Luk. 20:34, 35. David is niet opgevaren en heeft verderving gezien, Hand. 2:27, 31. Eerst in de opstanding doet het verderfelijke onverderfelijkheid aan. 1 Cor. 15:51, 52.

Om duidelijk te laten zien, dat Israëls herstel eerst "na dezen" plaats vindt, voegt de H. Geest er aan toe: "in het laatste der dagen", Dat dit toekomstig is, t.o.v. Christus eerste komst, bewijst 1 Tim. 4 en 2 Tim. 3 waar ook over de laatste dagen gesproken wordt. Zo is Hos. 3 dus onvervuld. Eenmaal zal Israël de Here achterna wandelen, Hos. 11:10. Hij zal hun afkering genezen en ze vrijwillig liefhebben 14:5 "Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie en zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon" Hos. 14:6.

Het overige van Hosea laten we onbesproken. We geven echter tot verder onderzoek en ontleding de struktuur van deel B2.

B2 4:1-14:8 de letterlijke uitbeelding nader ontleed, geeft:

B2 J1 4:1-5:15 Aanklachten en bedreigingen.

   K1 6:1-3 Besluit om, terug te keren.

     J2 6:4-13:8 Aanklachten en bedreigingen.

   K2 13:9-14:8 Uitnodiging om terug te keren.

J1 nader ontleed geeft:

J1 K1 4:1-5 Roepstem tot Israël. In 't algemeen.

   L1 4:6-14 Aanklachten, enz.

M1 4:15-19 Waarschuwingen met 't oog op plaatsen in Juda.

     K2 5:1, 2 Roepstem tot Israël. In 't bijzonder.

   L2 5:3-7 Aanklachten enz.

M2 5:8-15 Waarschuwingen met 't oog op plaatsen in Juda.

J2 nader ontleed geeft:

J2 N1 6:4 Goddelijke verdraagzaamheid

   O1 6:5-10:5 Onverbeterlijkheid.

P1 11:1-7 Tegenover elkaarstaande handelingen.

     N2 11:8-11 Goddelijke verdraagzaamheid.

   O2 11:12-12:14 Onverbeterlijkheid.

P2 13:1-8 Tegenover elkaar staande handelingen.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden