III. Israëls onvervulde 1. HOSEA.
OVERZICHT. Hoewel Hosea in 't bijzonder tot de 10 stammen spreekt, heeft hij ook waarschuwingen voor Juda, evenals hij voor beide rijke zegeningen profeteert. Hosea's boek wijst op gebeurtenissen, die onmiddellijk voorafgaan aan de val van Samaria, de hoofdstad van het 10 stammenrijk. De profetische golvingen reiken evenwel tot in de toekomende eeuw. De struktuur van Hosea als geheel is eenvoudig. En wel deze:
Elk deel is weer in nadere onderstrukturen te verdelen. B1 geeft dan het volgende: Struktuur B1 Hfdst. 1:2-3:5: B1 C1 E1 a1 1:2 Symboliek. De eerste vrouw. Ga henen, neem...
C2 E2 a2 3:1 Symboliek. De tweede vrouw. Ga henen, bemin...
Men ga de struktuur eens na. In E1 zien we de eerste vrouw en wordt ons de symboliek van de letterlijke staat van zaken gegeven, in E2 de tweede vrouw en haar symbolieke betekenis. F1 geeft de vroegere toestand aan, F2 de tegenwoordige staat van zaken. H1 de toekomstige toestand, H2 evenzo.
HOSEA 1. "Nochtans zal het getal van de kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten, noch geteld kan worden. Hier hebben we een terugwijzing naar Gen. 22:17 "als het zand, dat aan de oever van de zee is". Dit wijst ook mede op Israëls verstrooiïng. Die zal een einde nemen vs. 11: "De kinderen van Juda en de kinderen Israëls zullen samen vergaderd worden en zich een enig hoofd stellen (d.i. er zal één Vorst over beide Huizen zijn) en uit het land (n.l. van hun verstrooiïng) optrekken, want de dag van Jizreël, (d.i. van de zaaiïng in het land Kanaän) zal groot zijn," Dan kan gezegd worden vs. 13: Ammi, Mijn volk; Ruchama, ontfermd. Vanaf vers 11 is nog niets vervuld. Nog zit Israël zonder Koning en zonder Vorst, want zij hebben zich nog niet tot de Here hun God bekeerd.
Dit woord kan niet slaan op de "Kerk". Die trekt niet uit haar land op, die stelt zich
geen Hoofd, die is geen volk. De gelovigen van thans zijn zonen Abrahams of Lichaam
van Christus. Zo blijft dat woord staan voor Israël, voor die dag, dat God het
weggevoerde Huis Israël, vs. 6, zal doen optrekken. HOSEA 2. 2:15
Elke herinnering aan de vroegere afgodendienst wordt afgesneden. Israël spreekt dan niet meer van Mijn Baäl, d.i. Mijn Heer. Dit woord, dat eerst een neutrale betekenis had en voor elke heer gebruikt kon worden, heeft een afgodische betekenis gekregen. In het Nieuwe Verbond weet Israël zich Gods Vrouw en noemt Hem daarom met de inniger titel van Mijn Man en niet meer van de bovenordenende naam: Mijn Heer. 2:16 "En Ik zal de namen van de Baäls wegdoen en zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden". Is dit al geschied? Waarom zal dan eenmaal de gruwel der verwoesting in de tempel staan, Dan. 9:27; Mt. 14:15, Op. 13:15? 2:17
Is dit al vervuld? Waarom spreekt de Here dan in Mt. 24:21 over de grote verdrukking, die nog komen moet, waarom van de grote nood in het land en de toorn over dit volk, Lk. 21:14. En als dat woord letterlijk bewaarheid is over Israël, waarom wordt Hosea's woord dan niet bewaarheid, dat ze (Israël) in zekerheid zullen nederliggen? 2:18, 19
Dit is de tijd der Wedergeboorte, waarin de 12 Israëlietische Apostelen op 12 tronen zullen zitten, Mt. 19:28 oordeelende de 12 geslachten Israëls. Dan wordt het Nieuwe Verbond gesloten. Het Nieuwe Israël wordt als Bruid ondertrouwd. Voortaan noemt het God: Mijn Man. 2:20-22
Wij nemen dit woord letterlijk op en zien hierin een rijke uitstorting van stoffelijkeen geestelijke zegeningen. Wie dit woord wil vergeestelijken, doe dat, hij zal het moeten wringen in de bochten van zijn menselijke filosofie. Waar dit woord nog nimmer letterlijk is vervuld, moet het nog eenmaal zijn vervulling erlangen. De Here heeft dan ook de tijd bepaald: In der eeuwigheid. Waarom wil men het zich nu laten vervullen, als God zegt, dat het eerst in de toekomende eeuw zal plaats hebben? Vs. 20 zegt: te dien dage, vs. 18 in der eeuwigheid. Waarom waagt men het te zeggen: Het wordt thans vervuld? En als God zegt Jizreël waar haalt men dan de moed vandaan om te zeggen: de kerk? Maar, zegt de opmerkzame Bijbellezer: Bewijst Rom 9:25 dan niet, dat het woord geestelijk vervuld wordt in de "N.T. Gemeente" ? Wij antwoorden daarop: Geenszins. Paulus spreekt hier tot hen, die de wet verstaan, m.a.w. tot Joden, tot Israëlieten. Hij predikte toen nog de hoop van Israël. Dat velen uit Israël zich bekeerden en eerstelingen waren van Israels volle oogst gaf hem aanleiding dit woord op hen toe te passen om te bewijzen, dat er voor Israël een belofte ligt. Omdat de Here bij monde van Hosea dit voorzegd heeft, daarom waren er ook gelovige Joden. Paulus zegt niet, dat in zijn dagen Hosea vervuld werd, maar dat God datgene bij Hosea zegt, dat hij nu laat volgen. Israëls gelovigen konden hieruit zien, dat het Lo-Ammi veranderen zou. Maar als dit geschiedde, dus letterlijk bewaarheid werd, was dit tevens een bewijs, dat het andere dat er bij staat, ook vervuld zou worden.
Hierbij komt nog iets. Aangenomen dat Rom. 9:25 de geestelijke vervulling is van
Hos. 2:22, vervalt daarmee de letterlijke? Omdat Paulus in Hand. 13:47 op zichzelf en
Barnabas toepast het woord: "Ik heb u gesteld tot een licht der Heidenen" (want alzoo
heeft ons de Here geboden) wordt daarom Jes. 49:6 in Paulus vervuld? Of, slechts
voorvervuld, wijl het in volle en unieke zin eenmaal in Christus zal vervuld worden.
Evenmin als Jes. 49 in Paulus en Barnabas uiteindelijk vervuld is, evenmin is Hos. 2:22
uiteindelijk vervuld in de gelovigen gedurende de Handelingenperiode. En geheel niet
in ons, die uit alle Volken geroepen werden niet om "Volk des Heren", maar om "Lichaam van Christus" te zijn.
HOSEA 3. 3:4, 5
Men lette er op dat het over Israël gaat, de 12 stammen, vs. 4 en 5 nagaande, zegt de Here dus 't volgende:
Dat alles moet Israël andermaal overkomen. Het: "Daarna" is dus ook nog niet vervuld. Nog steeds ligt een deksel op Israëls aangezicht. Israël moet de Here nog gaan zoeken. En ook David. Die moet dus eerst opstaan, zodat dit woord betrekking heeft op de toekomende eeuw, die eeuw en de opstanding uit de doden, Luk. 20:34, 35. David is niet opgevaren en heeft verderving gezien, Hand. 2:27, 31. Eerst in de opstanding doet het verderfelijke onverderfelijkheid aan. 1 Cor. 15:51, 52. Om duidelijk te laten zien, dat Israëls herstel eerst "na dezen" plaats vindt, voegt de H. Geest er aan toe: "in het laatste der dagen", Dat dit toekomstig is, t.o.v. Christus eerste komst, bewijst 1 Tim. 4 en 2 Tim. 3 waar ook over de laatste dagen gesproken wordt. Zo is Hos. 3 dus onvervuld. Eenmaal zal Israël de Here achterna wandelen, Hos. 11:10. Hij zal hun afkering genezen en ze vrijwillig liefhebben 14:5 "Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie en zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon" Hos. 14:6. Het overige van Hosea laten we onbesproken. We geven echter tot verder onderzoek
en ontleding de struktuur van deel B2. B2 4:1-14:8 de letterlijke uitbeelding nader ontleed, geeft:
J1 nader ontleed geeft:
J2 nader ontleed geeft:
|