II. Israël e. Abraham en zijn zaad Tot nog toe legden we schier alle nadruk op Abrahams geestelijk zaad, de Abrahamietische gelovigen uit de Volken en Israël en op het natuurlijk zaad. De eerbiedige Bijbellezer zal ons vragen: Maar wat nu met Galaten? Is Christus dan niet het zaad, in Wie alle Volken zullen gezegend worden? En de eenzijdige lezer zal meenen, dat al de genoemde beloften uitsluitend en alleen geestelijk in Christus vervuld worden. Het zij verre van ons Christus, waar dan ook, buiten te sluiten en Hem de plaats te ontzeggen, die Hem èn krachtens Zijn Godheid èn krachtens Zijn bedienend werk toekomt en waarvoor Hem eerst in de toekomende eeuwen, als we kennen zullen zoals we gekend zijn, de vólle aanbidding en heerlijkheid zal toegebracht worden. Bij het licht van de Schrift en vam de Geest zien we, dat Christus nergens buiten gesloten, maar ingesloten is in de Abrahamietische beloften. En wel dubbel n.l. als de grote "IK ZAL", de verheven Jehovah Zelf en als hèt Zaad, aan Wie mede alles beloofd is. De Schrift leert ons bij monde van Paulus, dat de beloftenissen gesproken zijn tot Abraham en zijn Zaad, Gal. 3:16. Hiermee valt alle leer of mening, dat de vollevervulling zoonder d.i. buiten Abraham om, zal plaats hebben, God kan, op grond van Zijn beloften en eed, geen van deze beloften ten volle vervullen, indien Abraham niet eerst uit de doden is opgestaan. Maar hiermee valt ook alle leer, die meent, dat de vervulling buiten het Zaad om kan gaan. Beide zijn nodig, want de beloften zijn tot Abraham èn zijn Zaad. In zijn scherpzinnig betoog in Gal. 3 leert Paulus twee dingen. Vooreerst, dat de Schrift, door te spreken van "uw zaad" mede heenwijst naar Christus. Telkens is er één zaad. Niet àl Abrahams zaad ontving de beloften. Ismaël en Ketura's zoonen vallen er buiten. Zij zijn wel zaad Abrahams, maar zij zijn niet hèt zaad, in welks lijn de beloften tot vervulling zullen komen. Bij Isaäk hetzelfde. Niet Ezau, maar Jakob is de zegendrager, hèt zaad. Zo ook in Jakobs gezin. Niet Ruben, Simeon, Levi of zelfs Jozef is het zaad, maar: "Juda gij zijt het". En zo de historie doorgaande langs het geslachtsregister van Luk. 3 zien we, dat er telkens maar één het zaad in het bijzoonder is, De andere zijn zaad, maar over hen gaat de lijn om het zaad voort te brengen niet voort, zij zijn niet hèt zaad. De lijn nu van het zaad loopt uit op HET Zaad. Dit is in volheid Christus. Al Gods beloften aan Abraham, dus ook van het Land, zijn derhalve ook aan Christus gegeven. Ook aan de anderen, aan Isaäk, Jakob, enz. maar Christus is eerst ten volle hèt Zaad aan Wie mede al de zegeningen beloofd zijn. Zo ligt er dus tussen Abraham en Christus een reeks van zaad in, die de komst van hèt Zaad mogelijk maakte. En in en door het Zaad krijgt alles zijn volle bestemming. In dit verband zij terloops opgemerkt, dat de uitverkiezing zo in, een geheel ander licht komt. Omdat een reeks uitverkoren wordt, daarom worden de overigen nog niet verworpen. Dat is een menselijke conclusie. De verkiezing is ten bate van, niet met verwerping van het geheel. Jakob is uitverkoren om zegendrager te zijn, Ezau niet; Juda werd verkoren de voorvader van Christus te zijn; werd Jozef daarmee verworpen? Immers neen, En zo de hele lijn door. De verkiezing bedoelt de zegening te doen komen tot de overigen, niet om hen te verwerpen, ze is ten bate, niet ten koste van het geheel. Ten tweede leert Paulus ons, dat het verbond (van Gen. 12) bevestigd is Gal. 3:17. Het Gr. zegt: rechtskrachtig gemaakt. "Op Christus" staat wel in de St. V., maar niet in de betere handschriften. Dat Hij evenwel bedoeld is, volgt o.i. uit vs. 16. In Gen. 12 nu (want dit is het hier bedoelde verbond, blijkens de nadere aanwijzing, dat na 430 jaar de wet is ingekomen) is geen sprake van het zaad, zodat we hier voor een schijnbaar onoplosbaar vraagstuk staan. Er wordt een verbond gemaakt, dat kan eerst rechtskrachtig worden door een Verbondsbevestiger en Die wordt in het hele verbond schijnbaar niet genoemd. De oplossing is eenvoudig. De Verbondssluiter Jehovah, de Here, is ook de Verbondsbevestiger. We staan hier voor het grote mysterie, dat de zich openbarendeJehovah van het "O.T." vlees wordt in het "N.T.". Eer Abraham was, ben Ik. De "Ik zal" is de "Ik ben". Wel verre dus, dat we Hem, de Verhevene, uitsluiten, geven we Hem de plaats, die boven allen is en geloven met Abraham in de Here, dat is in Hem, Die het al volbrengt en verwerkelijkt. Davids Zoon is Davids Heer. En Abrahams Zaad is Abrahams Here!
"Indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad en naar de beloftenis
erfgenaam". Gal. 3.29. Meestal keert men dat in zijn gedachten om en denkt: Indien
men in Abrahams voetstappen wandelt, is men Christus' zaad. De Schrift leert anders.
Door het Zaad is alleen de vervulling van de beloften mogelijk. Indien God Zijn beloften
aan Abraham niet vervult, vervult Hij die aan Abrahams Zaad, Christus, ook niet Gal. 3
leert, dat zowel Abraham als zijn Zaad erfgenamen zijn. En ziehier nu het Goddelijke.
Het Zaad, Christus, schenkt alles aan het zaad Israël en de Abrahamietische gelovigen.
Het Zaad is alleen gekomen om de beloftenissen der vaderen te bevestigen, Rom. 15:8
en opdat de Heidenen God vanwege de barmhartigheden zouden verheerlijken, Rom.
15:9, ja om Abraham en zijn zaad erfgenaam van de wereld te doen worden, Rom. 4:13. De
belofte wordt uit genade verwerkelijkt (Rom. 4:16).
EXODUS. Israël is Gods eerstgeboren volkenzoon, Ex. 4:22. In Christus vindt het zijn Antitype. Zoals Deze in de dood gegaan is, maar is opgewekt, zo zal Israël, hoewel thans dood zijnde, in het leven herroepen worden. "Want indien hun verwerping de verzoening is van de wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?" Rom. 11:15. Dat Israël eerstgeboren zoon is, houdt in, dat er na Israël nog andere volkenzonen zullen geboren worden. Het houdt nog meer in. De eerstgeborene kreeg een dubbel deel, wellicht ook om in staat te stellen de voor schuld verkochte erfdelen zijner broeders of hen zelf te kunnen lossen. Zo zal Israël als eerstgeborene een dubbel deel ontvangen en daarbij tevens een priesterlijk koninkrijk wezen om de volken tot God te leiden. Vanzelf moet het daartoe eerst zelf bekeerd zijn.
Aan Israël werd de Wet gegeven. Eensdeels om daarmee de hele wereld voor God
veroordeelbaar te stellen. Anderzijds ook om, wanneer God die wet in hun hart
geschreven heeft, die uitwendig te vervullen. Tittel noch jota zal voorbijgaan tot dat die
vervuld is, Mt. 5:18. Mede door Israël. De Wet is heilig en goed. Dat goede, de Wet, in
z'n hele omvang wordt niet afgeschaft, maar gaat alleen door vervulling over in een
hoger goed, de vervulling van de beloften uit genade.
HET EERSTE VERBOND. Eenmaal wordt een Nieuw Verbond gemaakt. Met wie? Vanzelf met Israël. Anders kon er niet staan: een Nieuw Verbond. Dit is nieuw t.o.v. het eerste, het bij Sinaï geslotene. In wezen is het 't verbond van Gen. 17:6-8, het eeuwig verbond. Dit verbond moest ook door bloed ingewijd worden. Dat is geschied door Christus. Hij gaf het bloed voor het Nieuwe Verbond, in de St.V, onjuist vertaald door testament, (Overal waar men in het "N.T." het woord testament vindt, leze men "verbond": 't is hetzèlfde woord, dat in andere teksten door "verbond" is vertaald.) Indien Israël verworpen ware, kon er nooit een "Nieuw" Verbond met hen gemaakt worden. Indien met "geestelijk Israël" het Nieuwe Verbond gemaakt wordt, met de gelovigen uit de Heidenen, wanneer is dan met vroegere Heidenen het Oude Verbond gemaakt? Indien wij thans in het Nieuwe Verbond staan, wanneer hebben wij, Heiden-gelovigen, dan tot God gezegd: Al wat de Here tot ons gesproken heeft, zullen wij doen? Gaarne vernemen wij dat. (Zie verder Dl III. Veelvuldige wijsheid Gods.) Op een ding zij nog gewezen: Wet en verbond zijn niet hetzelfde. Voordat Israël het
verbond aanging, had God reeds wetten gegeven, Ex. 20-23. Het verbond was, dat Israël
aanvaardde de wet te volbrengen. Waar zij dit uit eigen kracht deden, moesten zij falen,
Eenmaal zal God Zijn wetten in hun hart schrijven. Volgaarne zullen zij ze dan houden.
Dit is dan het Nieuwe Verbond. Het eerste verbond kon verbroken worden en is
verbroken. Het kan niet weer van kracht worden. De Wet evenwel kan niet verbroken
worden. Gebroken, van mensenzijde, ja. Maar van Gods zijde blijft de eis ervan
gehandhaafd. Het eerste verbond ging voorbij, de Wet gaat niet voorbij dan door
vervulling.
LEVITICUS. Lev. 26. In dit hoofdstuk zien we zegen beloofd, vs. 3-14, en vloek bedreigd, vs. 14- 46, De onderzoekende lezer ga dit zelf na. We kunnen niet alles aanhalen, daarvoor is het hoofdstuk te lang. Alleen het slot zij geciteerd:
GEEN EINDE GEMAAKT.
Dit zijn onvoorwaardelijke verbonden, vrije genadegiften. En daaraan zal de Here
gedenken, ook voor Israël. Naar dat onvoorwaardelijk verbond wijst de Here terug,
Daaraan gedacht Hij ook, toen Hij hen uit Egypte leidde. Ex. 6:3 "En ook heb ik Mijn
verbond met hen (Abraham, Isaäk en Jakob) opgericht, dat Ik hun geven zou het land
Kanaän, het land van hun vreemdelingschappen". Israël werd eens uit Egypte verlost
krachtens dat onvoorwaardelijk drievoudig herhaald verbond. En krachtens dat zelfde
verbond zal de Here ook aan Israël gedenken in het land der vijanden en geen einde
van hen maken. Israël zal dus op grond van dat verbond in de toekomst nogmaals in zijn
land ingezet moeten worden, Israël is in zijn eigen verbond niet staande gebleven, maar
's Heren onvoorwaardelijk verbond is waarborg voor Israëls herstel. De kiem daarvoor
is Gen. 12:1-3, het verbond der belofte, Gal. 3:17.
NUMERI.
DEUTERONOMIUM. Tot de vloek nu behoort ook Israëls verbanning uit het land en de verstrooiïng naar elders. Deze is in tweeën geschied, door Babel en door Rome. Vs. 49 "De Here zal tegen u een volk verheffen van verre, van het eind van de aarde, gelijk een arend vliegt, een volk welks spraak gij niet zult verstaan, een volk stijf van aangezicht". Wij voor ons zien hierin Assur dat de 10 stammen en Babel dat de 2 stammen, maar vooral Rome dat "gans Israël" wegvoerde. Bijzonder schijnt Mozes het oog op Rome gehad te hebben, daar hij spreekt van een volk, welks taal Israël niet verstaan zou. De talen van Assur en Babel waren zeer aan het Hebr. verwant. Toch verstond Israël in vroeger tijden het Syrisch, d.i. Aramees, de taal die ook in Babel gesproken werd, niet. Immers toen Sanherib tegen Samaria opgetrokken was en de 10 stammen had weggevoerd, verschenen zijn dienaren ook voor Jeruzalem om de overgave te eisen en spraken het volk toe in het Hebreeuws. Hiskia's dienaren vroegen hun in het Syrisch d.i. Aramees te spreken, opdat het volk ze niet zou verstaan. Zij weigerden en wilden het volk juist doen horen, hoe zwak Juda er bij stond en hoe sterk Sanherib was, Jes. 36:11, 12. Dat was het eerste volk welks spraak Israël niet verstond, 2 Kon. 18:26, 28. In Babel ontmoette het het tweede volk welks spraak hun vreemd was, al kan er in de meer dan 100 jaar, die er verliep tussen de wegvoering naar Assur en die naar Babel meer taalvermenging tussen het oude Hebreeuws en het Chaldeeuws zijn gekomen. In Rome is het derde volk te vinden welks spraak Israël vreemd was. Het Latijn verschilde geheel en al van het Hebreeuws en was zelfs geen verwante taal. Dat Deut. 28 letterlijk over Israël vervuld is, lijdt geen twijfel.
Zo is de vloek over Israël vervuld. Israëls volksbestaan is weggenomen en nimmer
is het weer een geheel vrije natie geweest die tot hoofd der Volken was.
DE TERUGKEER. Deut. 30:1-5
Dit is nog nimmer geschied en wacht op vervulling. In de toekomende eeuw. Reeds dit woord is voldoende om Israëls toekomstig herstel te bewijzen. Mozes, de Man Gods, de profeet, heeft een inzicht van God verkregen over Israël als volk. Hij wist, dat het volk het na zijn dood verderven zou. Zie Deut. 31:16-18.
God zou zijn aangezicht verbergen om al het kwaad, doch eenmaal zal de Here
komen. God Zelf neemt de zaak ter hand. Deut. 30:6 "En de Here uw God zal uw hart
besnijden en het hart uws zaads om den Here uw God lief te hebben met uw ganse hart
en met uw ganse ziel, opdat gij leeft". Dit is de oprichting van het verbond van Gen.
17:7, het Nieuwe Verbond, in tegenstelling tot het Oude, bij Sinaï gesloten. In dat
Nieuwe Verbond nu doet God alles. Hij schrijft Zijn wetten in het hart en verlicht door
Zijn Geest.
HET LIED VAN MOZES.
DE ZEGEN VAN MOZES.
WELGELUKZALIG, O ISRAEL. Israël heeft niet afgedaan, De Volken hebben een toekomst, Op. 21:24. Zou het Grote Volk die niet hebben? Ongetwijfeld. En het is dan ook niet zonder oorzaak, dat Mozes, de man Gods, op Israël blikkend, in heilige vervoering uitroept: Welgelukzalig zijt gij, 0 Israël, wie is u gelijk. Gij zijt een volk, verlost door de Here. De tijd zal komen, waarop dit woord letterlijk vervuld zal worden. Zeker ook geestelijk. Maar omdat het geestelijk vervuld wordt, wordt het ook letterlijk vervuld. Het waarlijk geestelijke streeft naar de letterlijke uitbeelding, Bij God is er geen pure abstractheid, maar wezenlijke realiteit. En juist, omdat we de Schrift geestelijk willen lezen, d.i. alles onderscheidende (1 Cor. 2) daarom geloven we ook in Israëls letterlijk herstel. God heeft in Israël afgebeeld, wat Hij in de hele schepping zal vervullen. Zoals het schepsel van Hem afgevallen: is, valt Israël af. Maar even goed als Hij alle dingen tot Zichzelven zal verzoenen, Col. 1:20, eveneens zal Hij ook Israël, als typisch voorbeeld daarvan, herstellen. En dan zal Israël God loven, dat het verkoren is geweest om aan te tonen: Roeping, val, herstel. Geen wonder, dat Mozes dit ziende, blijde uitroept: "Welgelukzalig zijt gij, O Israël".
|