Uit Israëls Profetie

II. Israël
het grote volk in "De Wet"

e. Abraham en zijn zaad

Tot nog toe legden we schier alle nadruk op Abrahams geestelijk zaad, de Abrahamietische gelovigen uit de Volken en Israël en op het natuurlijk zaad. De eerbiedige Bijbellezer zal ons vragen: Maar wat nu met Galaten? Is Christus dan niet het zaad, in Wie alle Volken zullen gezegend worden? En de eenzijdige lezer zal meenen, dat al de genoemde beloften uitsluitend en alleen geestelijk in Christus vervuld worden. Het zij verre van ons Christus, waar dan ook, buiten te sluiten en Hem de plaats te ontzeggen, die Hem èn krachtens Zijn Godheid èn krachtens Zijn bedienend werk toekomt en waarvoor Hem eerst in de toekomende eeuwen, als we kennen zullen zoals we gekend zijn, de vólle aanbidding en heerlijkheid zal toegebracht worden. Bij het licht van de Schrift en vam de Geest zien we, dat Christus nergens buiten gesloten, maar ingesloten is in de Abrahamietische beloften. En wel dubbel n.l. als de grote "IK ZAL", de verheven Jehovah Zelf en als hèt Zaad, aan Wie mede alles beloofd is.

De Schrift leert ons bij monde van Paulus, dat de beloftenissen gesproken zijn tot Abraham en zijn Zaad, Gal. 3:16. Hiermee valt alle leer of mening, dat de vollevervulling zoonder d.i. buiten Abraham om, zal plaats hebben, God kan, op grond van Zijn beloften en eed, geen van deze beloften ten volle vervullen, indien Abraham niet eerst uit de doden is opgestaan. Maar hiermee valt ook alle leer, die meent, dat de vervulling buiten het Zaad om kan gaan. Beide zijn nodig, want de beloften zijn tot Abraham èn zijn Zaad.

In zijn scherpzinnig betoog in Gal. 3 leert Paulus twee dingen. Vooreerst, dat de Schrift, door te spreken van "uw zaad" mede heenwijst naar Christus. Telkens is er één zaad. Niet àl Abrahams zaad ontving de beloften. Ismaël en Ketura's zoonen vallen er buiten. Zij zijn wel zaad Abrahams, maar zij zijn niet hèt zaad, in welks lijn de beloften tot vervulling zullen komen. Bij Isaäk hetzelfde. Niet Ezau, maar Jakob is de zegendrager, hèt zaad. Zo ook in Jakobs gezin. Niet Ruben, Simeon, Levi of zelfs Jozef is het zaad, maar: "Juda gij zijt het". En zo de historie doorgaande langs het geslachtsregister van Luk. 3 zien we, dat er telkens maar één het zaad in het bijzoonder is, De andere zijn zaad, maar over hen gaat de lijn om het zaad voort te brengen niet voort, zij zijn niet hèt zaad.

De lijn nu van het zaad loopt uit op HET Zaad. Dit is in volheid Christus. Al Gods beloften aan Abraham, dus ook van het Land, zijn derhalve ook aan Christus gegeven. Ook aan de anderen, aan Isaäk, Jakob, enz. maar Christus is eerst ten volle hèt Zaad aan Wie mede al de zegeningen beloofd zijn. Zo ligt er dus tussen Abraham en Christus een reeks van zaad in, die de komst van hèt Zaad mogelijk maakte. En in en door het Zaad krijgt alles zijn volle bestemming.

In dit verband zij terloops opgemerkt, dat de uitverkiezing zo in, een geheel ander licht komt. Omdat een reeks uitverkoren wordt, daarom worden de overigen nog niet verworpen. Dat is een menselijke conclusie. De verkiezing is ten bate van, niet met verwerping van het geheel. Jakob is uitverkoren om zegendrager te zijn, Ezau niet; Juda werd verkoren de voorvader van Christus te zijn; werd Jozef daarmee verworpen? Immers neen, En zo de hele lijn door. De verkiezing bedoelt de zegening te doen komen tot de overigen, niet om hen te verwerpen, ze is ten bate, niet ten koste van het geheel.

Ten tweede leert Paulus ons, dat het verbond (van Gen. 12) bevestigd is Gal. 3:17. Het Gr. zegt: rechtskrachtig gemaakt. "Op Christus" staat wel in de St. V., maar niet in de betere handschriften. Dat Hij evenwel bedoeld is, volgt o.i. uit vs. 16. In Gen. 12 nu (want dit is het hier bedoelde verbond, blijkens de nadere aanwijzing, dat na 430 jaar de wet is ingekomen) is geen sprake van het zaad, zodat we hier voor een schijnbaar onoplosbaar vraagstuk staan. Er wordt een verbond gemaakt, dat kan eerst rechtskrachtig worden door een Verbondsbevestiger en Die wordt in het hele verbond schijnbaar niet genoemd.

De oplossing is eenvoudig. De Verbondssluiter Jehovah, de Here, is ook de Verbondsbevestiger. We staan hier voor het grote mysterie, dat de zich openbarendeJehovah van het "O.T." vlees wordt in het "N.T.". Eer Abraham was, ben Ik. De "Ik zal" is de "Ik ben". Wel verre dus, dat we Hem, de Verhevene, uitsluiten, geven we Hem de plaats, die boven allen is en geloven met Abraham in de Here, dat is in Hem, Die het al volbrengt en verwerkelijkt. Davids Zoon is Davids Heer. En Abrahams Zaad is Abrahams Here!

"Indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad en naar de beloftenis erfgenaam". Gal. 3.29. Meestal keert men dat in zijn gedachten om en denkt: Indien men in Abrahams voetstappen wandelt, is men Christus' zaad. De Schrift leert anders. Door het Zaad is alleen de vervulling van de beloften mogelijk. Indien God Zijn beloften aan Abraham niet vervult, vervult Hij die aan Abrahams Zaad, Christus, ook niet Gal. 3 leert, dat zowel Abraham als zijn Zaad erfgenamen zijn. En ziehier nu het Goddelijke. Het Zaad, Christus, schenkt alles aan het zaad Israël en de Abrahamietische gelovigen. Het Zaad is alleen gekomen om de beloftenissen der vaderen te bevestigen, Rom. 15:8 en opdat de Heidenen God vanwege de barmhartigheden zouden verheerlijken, Rom. 15:9, ja om Abraham en zijn zaad erfgenaam van de wereld te doen worden, Rom. 4:13. De belofte wordt uit genade verwerkelijkt (Rom. 4:16).

EXODUS.
Israëls verlossing uit Egypte is bekend. Wij staan er niet bij stil. Alleen wijzen we er op, dat deze verlossing z'n antitype vindt in de toekomstige verlossing uit al de landen, waarheen zij verstrooid zijn, Ez. 36:24 e.a.

Israël is Gods eerstgeboren volkenzoon, Ex. 4:22. In Christus vindt het zijn Antitype. Zoals Deze in de dood gegaan is, maar is opgewekt, zo zal Israël, hoewel thans dood zijnde, in het leven herroepen worden. "Want indien hun verwerping de verzoening is van de wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden?" Rom. 11:15.

Dat Israël eerstgeboren zoon is, houdt in, dat er na Israël nog andere volkenzonen zullen geboren worden. Het houdt nog meer in. De eerstgeborene kreeg een dubbel deel, wellicht ook om in staat te stellen de voor schuld verkochte erfdelen zijner broeders of hen zelf te kunnen lossen. Zo zal Israël als eerstgeborene een dubbel deel ontvangen en daarbij tevens een priesterlijk koninkrijk wezen om de volken tot God te leiden. Vanzelf moet het daartoe eerst zelf bekeerd zijn.

Aan Israël werd de Wet gegeven. Eensdeels om daarmee de hele wereld voor God veroordeelbaar te stellen. Anderzijds ook om, wanneer God die wet in hun hart geschreven heeft, die uitwendig te vervullen. Tittel noch jota zal voorbijgaan tot dat die vervuld is, Mt. 5:18. Mede door Israël. De Wet is heilig en goed. Dat goede, de Wet, in z'n hele omvang wordt niet afgeschaft, maar gaat alleen door vervulling over in een hoger goed, de vervulling van de beloften uit genade.

HET EERSTE VERBOND.
In Ex. 24 vinden we de sluiting van het eerste, het Oude Verbond. Vooraf had het volk betuigd: "Al deze woorden, die de Here gesproken heeft, zullen wij doen", 24:3. Alles wordt door Mozes in een boek geschreven, vs. 4, daarna een altaar gebouwd, waarop door de jongelingen geofferd werd, vs. 5. De helft van het bloed wordt op het altaar gesprengd, de andere helft op het volk: De brandoffers waren de verbondmakers. in Hebr. 9 onjuist vertaald door testamentmaker. Mozes maakte geen testament, hij maakte een verbond.

Eenmaal wordt een Nieuw Verbond gemaakt. Met wie? Vanzelf met Israël. Anders kon er niet staan: een Nieuw Verbond. Dit is nieuw t.o.v. het eerste, het bij Sinaï geslotene. In wezen is het 't verbond van Gen. 17:6-8, het eeuwig verbond. Dit verbond moest ook door bloed ingewijd worden. Dat is geschied door Christus. Hij gaf het bloed voor het Nieuwe Verbond, in de St.V, onjuist vertaald door testament, (Overal waar men in het "N.T." het woord testament vindt, leze men "verbond": 't is hetzèlfde woord, dat in andere teksten door "verbond" is vertaald.)

Indien Israël verworpen ware, kon er nooit een "Nieuw" Verbond met hen gemaakt worden. Indien met "geestelijk Israël" het Nieuwe Verbond gemaakt wordt, met de gelovigen uit de Heidenen, wanneer is dan met vroegere Heidenen het Oude Verbond gemaakt? Indien wij thans in het Nieuwe Verbond staan, wanneer hebben wij, Heiden-gelovigen, dan tot God gezegd: Al wat de Here tot ons gesproken heeft, zullen wij doen? Gaarne vernemen wij dat. (Zie verder Dl III. Veelvuldige wijsheid Gods.)

Op een ding zij nog gewezen: Wet en verbond zijn niet hetzelfde. Voordat Israël het verbond aanging, had God reeds wetten gegeven, Ex. 20-23. Het verbond was, dat Israël aanvaardde de wet te volbrengen. Waar zij dit uit eigen kracht deden, moesten zij falen, Eenmaal zal God Zijn wetten in hun hart schrijven. Volgaarne zullen zij ze dan houden. Dit is dan het Nieuwe Verbond. Het eerste verbond kon verbroken worden en is verbroken. Het kan niet weer van kracht worden. De Wet evenwel kan niet verbroken worden. Gebroken, van mensenzijde, ja. Maar van Gods zijde blijft de eis ervan gehandhaafd. Het eerste verbond ging voorbij, de Wet gaat niet voorbij dan door vervulling.

LEVITICUS.
In "De Wet", de eerste 5 Boeken van de Schrift, vinden we niet alleen in Genesis Israëls toekomst getekend, maar ook in andere, n.l. Leviticus en Deuteronomium. We gaan dit in het kort na.

Lev. 26. In dit hoofdstuk zien we zegen beloofd, vs. 3-14, en vloek bedreigd, vs. 14- 46, De onderzoekende lezer ga dit zelf na. We kunnen niet alles aanhalen, daarvoor is het hoofdstuk te lang. Alleen het slot zij geciteerd:

Vs. 38-45 "Maar gij zult omkomen onder de Heidenen en het land uwer vijanden zal U verteren. En de overgeblevenen onder U zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren, ja ook om de ongerechtigheden van hun vaderen zullen zij met hen uitteren. Dan zullen zij hunne ongerechtigheid belijden en de ongerechtigheid van hun vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben, dat Ik ook niet hen in tegenheid gewandeld en hen in het land van hun vijanden zal gebracht hebben.
Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt- en zij dan aan de straf van hun ongerechtigheid een welgevallen hebben, dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob en ook aan Mijn verbond met Isaäk en ook aan Mijn verbond met Abraham zal ik denken en aan het land zal Ik gedenken als het land om hunnen twil zal verlaten zijn geweest en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was en zij aan de straf van hun ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben, daarom, dat zij Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had. En hierboven is dit ook; als zij in het land van hun vijanden zijn, zal Ik hen niet verwerpen noch van hen walgen om een einde van hen te maken vernietigende Mijn verbond met hen, want Ik ben de Here hun God. Maar Ik zal hun (ten beste) gedenken des verbonds der voorouderen, die Ik uit Egypteland voor de ogen der Heidenen uitgeleid heb, opdat Ik hen tot een God ware. Ik ben de Here hun God".



GEEN EINDE GEMAAKT.
Men ziet hieruit duidelijk, dat de Here met Israël geen einde maakt. Hij is en blijft hun God en gedenkt aan Zijn verbonden. De vraag is, welke die verbonden zijn die gemaakt zijn met Jakob, Isaäk en Abraham. Dat is na te gaan in Genesis.

  • Gen. 35:11 "En dit land, dat Ik Abraham en Isaäk gegeven heb , dat zal Ik U (Jakob) geven en uw zaad na U zal Ik dit land geven".

  • Gen. 28:13 ..."dit land waarop gij (Jakob) ligt te slapen, zal Ik u geven en uwen zade" (= aan uw zaad).

  • Gen. 26:3 "... want u en uwen zade (aan uw zaad) zal Ik al deze landen geven", zei de Here tot Isaäk.

  • Gen. 13:16 "Want al dit land dat gij ziet, dat zal Ik u geven en uwen zade (aan uw zaad) tot in eeuwigheid", zei de Here tot Abraham.

Dit zijn onvoorwaardelijke verbonden, vrije genadegiften. En daaraan zal de Here gedenken, ook voor Israël. Naar dat onvoorwaardelijk verbond wijst de Here terug, Daaraan gedacht Hij ook, toen Hij hen uit Egypte leidde. Ex. 6:3 "En ook heb ik Mijn verbond met hen (Abraham, Isaäk en Jakob) opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanaän, het land van hun vreemdelingschappen". Israël werd eens uit Egypte verlost krachtens dat onvoorwaardelijk drievoudig herhaald verbond. En krachtens dat zelfde verbond zal de Here ook aan Israël gedenken in het land der vijanden en geen einde van hen maken. Israël zal dus op grond van dat verbond in de toekomst nogmaals in zijn land ingezet moeten worden, Israël is in zijn eigen verbond niet staande gebleven, maar 's Heren onvoorwaardelijk verbond is waarborg voor Israëls herstel. De kiem daarvoor is Gen. 12:1-3, het verbond der belofte, Gal. 3:17.

NUMERI.
Van Numeri brengen we onder de aandacht van de lezers enkele uitspraken van Bileam. Deze zijn van veel verdere strekking dan men gemeend heeft en nog niet in hun geheel vervuld.

  • 23:9 "Zie dat volk zal alleen wonen en het zal onder de Heidenen niet gerekend worden". Wie Israëls historie nagaat, zal zien, dat Israël al spoedig met de Heidenen gelijk stond of het nog erger maakte. Zie Richteren, 2 Kon. 17:9-17; Jes. 1:9, 10 e.a. Het alleen-wonen moet nog vervuld worden en wijst op Israëls toekomstige heiligheid.

  • 23:10 "Wie zal het stof van Jakob tellen, ja het vierde deel van Israël?..." Tegenwoordig kan Israël nog geteld worden. Hier wordt gewezen op een vruchtbaarheid, waarbij het stof ontelbaar is.

  • 23:21. "Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël. De Here, Zijn God, is met hem en het geklank des Konings is bij hem". Ook dit is onvervuld. God heeft Israël tijdelijk verlaten en gedenkt nog wel aan hun zonden. Bewijs: Israëls wereldballingschap.

  • 24:7 "... zijn (Israëls) Koning zal boven Agag verheven worden en Zijn koninkrijk zal verhoogd worden". Dit, zal zijn als Davids Zoon de troon van Israël bestijgt.

  • 24:19 "... en daar zal Eén uit Jakob heersen". Ook dit is toekomstig, Christus heerst nog niet maar wacht, totdat Hem Zijn vijanden gezet worden ten voetbank Zijner voeten. Zie ook vs. 17.



DEUTERONOMIUM.
Nu leze men Deut. 28. In vs. 1-14 staat de zegen voor Israël, alle aardse, natuurlijke zegeningen, in vs. 15-68 de vloek. Israël ontvangt de zegen als het naarstig Gods stem gehoorzaamt, de vloek, indien het weigert dit te doen. 't Is wel opmerkelijk, dat de vloek èn in Lev. 26 èn in Deut. 28 veel langer is dan de zegen.

Tot de vloek nu behoort ook Israëls verbanning uit het land en de verstrooiïng naar elders. Deze is in tweeën geschied, door Babel en door Rome. Vs. 49 "De Here zal tegen u een volk verheffen van verre, van het eind van de aarde, gelijk een arend vliegt, een volk welks spraak gij niet zult verstaan, een volk stijf van aangezicht". Wij voor ons zien hierin Assur dat de 10 stammen en Babel dat de 2 stammen, maar vooral Rome dat "gans Israël" wegvoerde. Bijzonder schijnt Mozes het oog op Rome gehad te hebben, daar hij spreekt van een volk, welks taal Israël niet verstaan zou. De talen van Assur en Babel waren zeer aan het Hebr. verwant.

Toch verstond Israël in vroeger tijden het Syrisch, d.i. Aramees, de taal die ook in Babel gesproken werd, niet. Immers toen Sanherib tegen Samaria opgetrokken was en de 10 stammen had weggevoerd, verschenen zijn dienaren ook voor Jeruzalem om de overgave te eisen en spraken het volk toe in het Hebreeuws. Hiskia's dienaren vroegen hun in het Syrisch d.i. Aramees te spreken, opdat het volk ze niet zou verstaan. Zij weigerden en wilden het volk juist doen horen, hoe zwak Juda er bij stond en hoe sterk Sanherib was, Jes. 36:11, 12. Dat was het eerste volk welks spraak Israël niet verstond, 2 Kon. 18:26, 28.

In Babel ontmoette het het tweede volk welks spraak hun vreemd was, al kan er in de meer dan 100 jaar, die er verliep tussen de wegvoering naar Assur en die naar Babel meer taalvermenging tussen het oude Hebreeuws en het Chaldeeuws zijn gekomen.

In Rome is het derde volk te vinden welks spraak Israël vreemd was. Het Latijn verschilde geheel en al van het Hebreeuws en was zelfs geen verwante taal.

Dat Deut. 28 letterlijk over Israël vervuld is, lijdt geen twijfel.

  • Vs. 53 zegt, dat Israël de vrucht des buiks eten zou, wat vervuld is toen Babel Jeruzalem belegerde (Klaagl. 2:20; 4:10), en ook toen Rome het deed (Josephus).

  • Vs. 64 "En de Here zal u verstrooiën onder alle volken van het ene einde der aarde tot aan het andere einde derzelve". Ook dit is vervuld. Overal is Israël te vinden. "De wandelende Jood" heeft nergens rust.

  • Vs. 65 "Daartoe zult gij onder die volken niet stil zijn en uw voetzool zal geen rust hebben, want de Here zal u aldaar een bevend hart geven en bezwijking der ogen en matheid der ziel". Men denke aan het Antisemitisme in vroeger en later tijden. Ook onze dagen kennen nog de progroms, de uitmoording en plundering van de Joodse wijken in buitenlandse steden. (Noot: Bedenk dat dit boek 12 jaar vóór de tweede wereld oorlog is uitgegeven.)

  • Vs. 68 is vervuld. "En de Here zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen door een weg, waarvan Ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden, maar daar zal geen koper zijn" zie Hos. 8:13. Ook in het Jaar 70 n. Chr. zijn duizenden Joden naar Egypte gevoerd en was er zo'n overvloed van aangevoerde slaven, dat men niet wist wat er mee aan te vangen.

Zo is de vloek over Israël vervuld. Israëls volksbestaan is weggenomen en nimmer is het weer een geheel vrije natie geweest die tot hoofd der Volken was.

DE TERUGKEER.
Het zal echter niet zo blijven. Na Deut. 28 volgt hoofdst. 30 en daar vinden we de terugkeer.

Deut. 30:1-5

"Voorts zal het geschieden, wanneer al deze dingen over u zullen gekomen zijn, deze zegen of deze vloek... zo zult gij het weder ter harte nemen onder alle volken, waarhenen de Here Uw God u gedreven heeft. En gij zult u bekeren tot den Here uw God en Zijner stemme gehoorzaam zijn naar alles dat Ik u heden gebied. ...En de Here uw God zal uw gevangenis wenden en zal Zich uwer ontfermen en Hij zal u weder vergaderen uit alle de Volken, waarhenen U de Here uw God verstrooid had ... En de Here uw God zal u brengen in het land dat uw vaderen erfelijk bezeten hebben en gij zult dat erfelijk bezitten en Hij zal u weldoen en zal u vermenigvuldigen boven uwe vaderen".

Dit is nog nimmer geschied en wacht op vervulling. In de toekomende eeuw. Reeds dit woord is voldoende om Israëls toekomstig herstel te bewijzen. Mozes, de Man Gods, de profeet, heeft een inzicht van God verkregen over Israël als volk. Hij wist, dat het volk het na zijn dood verderven zou. Zie Deut. 31:16-18.

God zou zijn aangezicht verbergen om al het kwaad, doch eenmaal zal de Here komen. God Zelf neemt de zaak ter hand. Deut. 30:6 "En de Here uw God zal uw hart besnijden en het hart uws zaads om den Here uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft". Dit is de oprichting van het verbond van Gen. 17:7, het Nieuwe Verbond, in tegenstelling tot het Oude, bij Sinaï gesloten. In dat Nieuwe Verbond nu doet God alles. Hij schrijft Zijn wetten in het hart en verlicht door Zijn Geest.

HET LIED VAN MOZES.
In Deut. 32 vinden we het lied van Mozes. Een deel ervan is vervuld. Men zie vs. 1-20.

  • Vs. 21a werd vervuld in de tijd van de richters en koningen, dus tijdens Israëls verblijf in het land. Toen was het: "Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen dat geen God is, zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden" (afgoden).

  • Vs. 21b werd vervuld in de tijd van Handelingen: "Ik dan zal hen tot ijver verwekken door degenen die geen volk zijn, door een dwaas volk zal Ik ze tot toorn verwekken". Paulus citeert dit vers in Rom. 10:19. Toen kwam de tijd, dat Israël geen volk meer was.

  • Tussen vs. 21 en 22 ligt onze tussenbedeling. Van vs. 22 wacht dit lied nog op verdere vervulling.

  • Het dreigende oordeel, de dag des Heren, over Zijn volk, kondigt de Here dan in vs. 22-25; het wordt voltrokken in vs. 39-42.

  • In vs. 26-33 vinden we Gods gedachten over Israël tijdens de verstrooiïng: "In alle hoeken zou Ik ze verstrooiën, ik zou hun gedachtenis van onder de mensen doen ophouden, zo Ik den toorn des vijands niet schroomde... er is geen verstand in hen".

  • In vs. 43 komt de keer: "Juicht gij Heidenen met Zijn volk". Hieruit blijkt dat èn Israël èn de Heidenen blijven bestaan. In Rom. 15:10 ziet Paulus dat in profetisch licht. Dit woord is nog in genen dele vervuld. Thans is Israël niet "Zijn volk", maar Lo-Ammi, Niet Zijn Volk, thans juichen geen Heidenvolken met Israël.

  • De dag der wrake om het bloed Zijner knechten te wreken, vs. 43 moet eerst nog komen. Dan zal Hij Zijn Land en Zijn volk verzoenen, vs. 43.



DE ZEGEN VAN MOZES.
Het toekomstig herstel en de bewijzen voor de barmhartigheid Gods worden in Deut. 33 door Mozes bezongen. Dan bemint God de volken, vs. 3, dan is de Here Koning in Jeschurun, d.i. de Oprechte (Israël) vs. 5. (Het woord hier door "was"vertaald, is in Gen. 1:6 vertaald door "zij". Het kan evengoed overgezet worden door: "en wonde"). Dan zal God op de hemel varen tot Israëls hulp, vs. 26 en Hem tot een woning zijn. Dan wordt Mozes' profetie vervuld: Israël dan zal zeker wonen en Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most, ja zijn hemel zal van dauw druipen, vs. 28. Is het wonder, dat hij eindigt met: "Welgelukzalig zijt gij, O Israël, wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den Here", vs. 29.

WELGELUKZALIG, O ISRAEL.
Israël is een voorbeeldend volk. God geeft in Israël groots aanschouwelijk onderwijs voor allen. Ook wat zijn herstel betreft. Te veel is dat uit het oog verloren. Men heeft de profetieën wel toegepast, maar niet uitgelegd. Rome en de Reformatie leren, dat zij in Israëls plaats gekomen zijn. Het Adventisme is ook deze mening toegedaan, het Russellisme meent, dat zij geestelijke Joden zijn. Al deze richtingen menen, dat bij Israël boedelbeschrijving heeft plaats gehad en Israëls beloften overgedaan zijn aan anderen. De een eigent zich nog al meer toe dan de ander. Als dat zo ware, dan was Israël verstoten en had geen hoop meer. De "Wet" heeft ons echter al wat anders geleerd en de "Profeten" zullen dat bevestigen.

Israël heeft niet afgedaan, De Volken hebben een toekomst, Op. 21:24. Zou het Grote Volk die niet hebben? Ongetwijfeld. En het is dan ook niet zonder oorzaak, dat Mozes, de man Gods, op Israël blikkend, in heilige vervoering uitroept: Welgelukzalig zijt gij, 0 Israël, wie is u gelijk. Gij zijt een volk, verlost door de Here.

De tijd zal komen, waarop dit woord letterlijk vervuld zal worden. Zeker ook geestelijk. Maar omdat het geestelijk vervuld wordt, wordt het ook letterlijk vervuld. Het waarlijk geestelijke streeft naar de letterlijke uitbeelding, Bij God is er geen pure abstractheid, maar wezenlijke realiteit. En juist, omdat we de Schrift geestelijk willen lezen, d.i. alles onderscheidende (1 Cor. 2) daarom geloven we ook in Israëls letterlijk herstel. God heeft in Israël afgebeeld, wat Hij in de hele schepping zal vervullen. Zoals het schepsel van Hem afgevallen: is, valt Israël af. Maar even goed als Hij alle dingen tot Zichzelven zal verzoenen, Col. 1:20, eveneens zal Hij ook Israël, als typisch voorbeeld daarvan, herstellen. En dan zal Israël God loven, dat het verkoren is geweest om aan te tonen: Roeping, val, herstel. Geen wonder, dat Mozes dit ziende, blijde uitroept: "Welgelukzalig zijt gij, O Israël".





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden