II. Israël d. Herziening nodig De Calvinistische visie eist herleving. Men moet twee lijnen leren onderscheiden en die niet steeds weer. verwarren en ineen doen vloeien. Het knooppunt dier lijnen ligt niet in Gen. 17:7-8, maar in vs. 4-5 en 6-8. Vs. 4-5 handelt over de menigte der volken, over hen zullen Abraham en zijn geestelijke zonen eenmaal de leidslieden worden. Vs. 6-8 handelt over Israël, dat het hart van de volkenwereld zal worden. Om uit vs. 7, dat geldt voor het nationale volk Israël, een verbondsleer op te stellen, die heet te gelden voor het "geestelijk" Israël en op grond van het nationale verbond te menen, dat het geestelijk verbond doorgaat, is een mening poneren, die gebleken is onhoudbaar te zijn. Waar blijft dan de verkiezing? En meent men, dat God verkiest in de "bedding des verbonds", dan is de evangelisatie daar om te bewijzen, dat Hij ook buiten die bedding gaat en Zijn vrijmacht bewijst. Bij een en ander is dan nog aangenomen, dat we thans onder het Nieuwe Verbond leven, wat evenwel niet juist is, maar hier niet verder besproken zal worden. Alleen merken we op dat, als het Nieuwe Verbond thans in werking was, dan ten volle uit moest komen dat allen, die er in begrepen waren "in hun geslachten" "van de kleine onder hen tot de grote onder hen" de Here moesten kennen, Hebr. 8:11. Wie inziet, dat Gen. 17:4-5 het geestelijk zaad betreft, vs. 6-8 het natuurlijk, kan de juiste koers inslaan, om noch te stranden op de klip van de verwerping van de verkiezing, noch op die van de vergeestelijking van de verbondsleer. We willen nog eens de lijnen nagaan. Dan zal blijken, hoe eenvoudig alles eigenlijk ligt. Omdat God het Grote Volk zal maken, moeten er ook andere volken zijn, anders heeft de bijvoeging "groot" geen zin. Groot is iets alleen in vergelijking met andere niet zulke grote zaken. Het "Grote Volk" zegt dus: Er zijn ook andere volken, En omdat die er zijn, stelt God daarover een leidsman- En dat niet alleen, maar die leidsman is een vader d.i. hij heeft zonen. En waar die vader opkomt uit dat Grote Volk ja er de kern van is, en er toch ook boven komt te staan om het te zegenen, komen de zonen ook op uit de menigte der Volken, en ook uit Israël en komen er ook boven te staan. Met elkaar vormen zij de leidslieden. De zonen worden met Abraham gezegend. Die zonen moeten evenwel als Abrahams zoon Izaäk bovennatuurlijk, in dit geval, geestelijk geboren worden en komen eerst tot hun recht als zij in Christus het beginpunt van de dingen zien. "Indien gij dan van Christus zijt, zo zijt gij Abrahams zaad en naar de beloftenis erfgenamen" Gal. 3:29. En evenals Abraham bad voor Sodoms behoud, zal het geestelijk zaad van Abraham de Rechter van de ganse aarde bidden om behoud en om erbarming in het oordeel. Krachtens de beloften van Gen. 13:15 is Abram erfgenaam van het Land, krachtens die van Gen. 17 erfgenaam van de wereld, d.i. van hemelen en aarde. Erfgenaam van de wereld is men alleen door rechtvaardigheid des geloofs. Rom. 4:13 "Zo dan, die uit het geloof zijn worden gezegend met den gelovigen Abraham". Gal. 3:9 "Zo verstaat dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen (Gr, Zonen) zijn", Gal. 3:7 "En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad en naar de beloftenis erfgenamen". Gal. 3:29. Waarvan? Vanzelf van de hogere Abrahamietische beloften, die van wereld erfgenaam te zijn, wat vervat is in het: "In u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden." Gen. 12:3.
Herziening zal tot zuiverder, beter onderscheidende lijnen brengen.
TWEEERLEI GROEP.
a1 "voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen
a2 naardien gij Mijner stem gehoorzaam zijt geweest."
Men ziet de parallellen. Het zegenen, a1, houdt verband met het gehoorzaam zijn, a2, de sterren des hemels, b1, is het zaad, in hetwelk alle volken der aarde gezegend worden, b2, het zand der zee, c1, is het zaad, dat de poort zijner vijanden erfelijk bezitten zal, c2. Laten we a1 en a2 weg, dan zien we hier andermaal de twee groepen: de eerste is als de sterren des hemels, de tweede als het zand, dat aan de oever der zee is. De eerste zijn Abrahams geestelijke zonen, de zonen der belofte, geboren naar het voornemen der verkiezing, de andere stelt Israël, Abrahams natuurlijk verkregen volk voor, de kinderen van vlees en bloed.
Dat we hier wel degelijk twee groepen hebben, bewijst de Schrift verder. Tot Isaäk,
de zoon der belofte, wordt gezegd: "Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des
hemels", Gen. 26:4, tot Jakob echter: "En uw zaad zal wezen als het stof der aarde",
Gen. 28:14. Alleen in Abraham liggen beide beloften samen wat Hebr. 11:12 andermaal
bewijst: "Daarom zijn ook van éénen, en dat van een verstorvene, zovelen geboren als
de sterren des hemels en als het zand, dat aan den oever der zee is, hetwelk ontallijk (d.i.
ontelbaar) is". De Schrift zegt hier niet: als de sterren des hemels, ja als het zand... der
zee, maar: als de sterren des hemels EN als het zand, dat aan de oever der zee is. "Het
zand der zee" is geen bijstelling bij "de sterren des hemels", maar bewijs, dat er
tweeërlei groep is.
HET ZAND DER ZEE.
TWEEERLEI TAAK. Maar, waar Gen. 22 tevens zegt, dat in de sterren des hemels alle volkeren der àarde, dit zijn de tot volheid gekomen Heidenen, ontstaan uit de geslachten des aardrijks, (niet hetzelfde woord) zullen gezegend worden, daar ligt daarin opgesloten, dat Israël mede in die Volken begrepen is. Het mindere wordt gezegend van het meerdere. Hieruit volgt dat èn boven de Heidenvolken èn boven Israël een groep zegenaars staat, aangeduid als de sterren des hemels, Abrahams geestelijke zonen, die gezegend worden met dè gelovige Abraham en een zegen zijn en in wie alle volkeren der aarde zullen gezegend worden. Allen, die in geloof in de Here en ter wille van Zijn eer zegen verspreiden voor anderen, al zijn zij nog zo gering en onaanzienlijk, kunnen zegenen, ook al worden zij vervolgd, die de hongerende vijand weten te spijzigen, de dorstende hater weten te drinken te geven, die zichzelf om Gods wil en omdat Gods liefde in hun harten is uitgestort, niet wreken, die het kwade overwinnen door het goede (Rom. 12:14; 19-21), zullen in de toekomende eeuw hun hier aangevangen zegening voortzetten en tot een zegen zijn voor de dan levende volken. Het: Wees een zegen wordt ook in en door hen vervuld en omdat zij kunnen zegenen uit liefde tot God en de naaste, zullen zij heersen en leiden en zal ook hun naam groot worden. Evenals God de volken bemint, beminnen zij de naaste, bewijs, dat de liefde Gods in hun harten is uitgestort.
|