de Opstanding en de Opname? Velen zullen geneigd zijn te antwoorden:
kort na het kruis. Men meent dat met Pinksteren (of kort daarna) de "Gemeente"
begint en dat deze Israël vervangt. In dat geval zou Israël
dus niet meer Gods volk zijn. We hebben er echter dikwijls op gewezen
dat dit niet door de Schrift geleerd wordt (1).
We bepalen ons hier alleen tot Israël en laten het vraagstuk der
"Gemeente" nagenoeg onbesproken. In hoofdstuk 8 komen we er nog even op
terug. Aan het kruis zei de Heer Jezus: "Vader! vergeef het hun, want zij weten
niet wat zij doen" (Luk. 23:34). Wie gelooft dat een gebed van de Zoon
zeker door de Vader verhoord wordt, moet dus wel aannemen dat Israël
toen niet veroordeeld en verworpen werd, doch dat het volk vergeving ontving.
Hiermee stemt ook overeen wat Petrus later zei: "En nu, broeders (dat
zijn Israëlieten, zie v. 12) ik weet, dat gij het door onwetendheid
gedaan hebt, gelijk ook uwe oversten" (Hand. 3:17). Op het einde van de tijd der Handelingen
vinden we nog dat hij de Joden te Rome aldus toespreekt: "En nadat zij
hem een dag bepaald hadden, kwamen er velen tot hem in zijn verblijf,
aan wie hij het koninkrijk Gods uitlegde en betuigde; en hij poogde hen
te overtuigen aangaande Jezus, zowel uit de wet van Mozes als uit de profeten,
van des morgens vroeg tot den avond toe" (Hand. 28:23). Het is slechts
als de uitnodiging tot bekering in alle centra door Israël verworpen
is, dat Paulus ten slotte Jesaja's veroordeling aanhaalt (Hand. 28:26,
27). Dat is het ogenblik waarop Israël verworpen wordt, Paulus voegt
er dan ook bij: "Het zij u dan bekend, dat het heil Gods tot de volken
gezonden is" (Hand. 28:28). Voetnoten (1) Zie meer in het bijzonder:Het Goddelijk voornemen. |