Hoofdstuk VI | Inhoudsopgave | Hoofdstuk VIII


VII. Onze verantwoordelijkheden
met betrekking tot
de nieuwe natuur



Onze verantwoordelijkheden met betrekking tot de nieuwe natuur zijn precies de tegenovergestelde van die met betrekking tot de oude natuur. Onze eerste verantwoordelijkheid met betrekking tot de oude natuur was die te beschouwen als gestorven met Christus. Onze eerste grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de nieuwe natuur is dan ook

1. Ons levend te beschouwen in een nieuw soort leven (Rom.6:11).
Deze nieuwe natuur is het leven - nieuw leven, geestelijk leven, eeuwig leven (Rom. 3:6). En wij moeten er van uit gaan dat wij nu 'levend' zijn en in dit nieuwe leven leven, d.w.z een nieuw levenspeil bereikt hebben en leven tot en voor God; en dat dit leven 'in Christus Jezus' is. We staan niet in een dode Jezus, maar in een opgestane en levende 'Christus'. En we moeten nu door het geloof (niet door het gevoel) 'rekenen'' dat we werkelijk voor God staan in dit nieuwe soort leven. Zo lang wij op onszelf zien, zullen we nooit in staat zijn dit te 'rekenen'; want wij zullen geen reden zien waarom Hij ons ooit deze heerlijke 'gave' geschonken heeft. Wij zullen er geen reden voor zien in iets dat wij ooit gedaan hebben.

Indien we deze opvatting willen uitvoeren, zullen wij 'God moeten geloven. In Efeze 2:4-6 heeft Hij ons alle aanmoediging gegeven dat te doen; want Hij brengt ons in herinnering dat, toen wij nog kinderen des toorns waren en niet in staat een goede gedachte te denken of een goede daad te doen, dat toen:

'God, die rijk is aan erbarming, heeft, om Zijn grote liefde waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus - door genade zijt gij behouden - en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in het overhemelse in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Jezus Christus. Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat (behoud is) niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme' (Ef. 2:4-9).

Indien het niet uit 'werken' is, dan is het beslist ook niet uit gevoel. Alleen door het rekenen van het geloof kunnen wij daar in binnen gaan en ons verheugen over deze kostbare afkondiging van een voltrokken behoudenis. Maar dit brengt ons tot een andere verantwoordelijkheid, die in het volgende vers (Ef. 2:10) gegeven wordt. 'Want Zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen tot goede werken, die God tevoren bereid heeft, opdar wij daarin zouden wandelen.' Dus -

2. Wandelen in het nieuwe leven
Dus moeten wij wandelen in dit nieuwe leven (Rom. 6:4). Het Grieks heeft hier voor 'nieuw' kainotes, nieuwheid. Het komt van kainos, nieuw (niet in de betekenis van jong, of fris, of pas gemaakt; dat is neos; maar als opnieuw gemaakt en verschillend van wat geweest is; nieuw in de zin van in de plaats komen van wat vroeger geweest is). Kainotes komt alleen voor in Romeinen 6:4 en 7:6, maar in beide gevallen wordt het woord in een verschillend verband gebruikt.

In Romeinen 6:4 spreekt het over onze wandel (en in 7:6 over onze dienst).

  1. Wat betreft onze wandel, deze dient te zijn in nieuwheid des levens', d.w.z. als levend op een nieuw en verschillend levenspeil; niet alleen maar het natuurlijke, fysieke leven, maar nu het geestelijke leven. Niet langer het leven zoals ontleend aan de eerste Adam, maar het leven als ontleend aan de laatste Adam, ja Christus. Een totaal nieuwe levenssfeer. De vroegere was uit de aarde, aards: de latere is hemels van oorsprong, van levensloop, en in zijn afloop.

    Onze regeringszetel (1) is nu in de hemel, en onze 'wandel' is geregeerd te worden door deze hemelse regering en niet door een gezag dat zijn oorsprong op aarde heeft. Als we in deze wereld leven, moeten we er altijd aan denken en voor ogen houden dat we er wel in verkeren, maar er niet toe behoren. En zoals allen die lopen er voor verantwoordelijk zijn hun ogen te gebruiken en op te letten waar zij gaan, zo moeten ook wij 'uitzien naar de Behouder, de Here Jezus Christus' (Fil. 3:20, 21): en dit dient ons lopen te richten.

  2. In Romeinen 7:6 wordt deze nieuwe levenssfeer gebruikt in verband met dienst - 'maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij (nu het voorrecht hebben te) dienen in nieuwheid des geestes (in de nieuwe sfeer van de nieuwe natuur) en niet in de oude (2) sfeer der letter (van de wet)'. Dit vertelt ons dat onze dienst niet langer geregeerd moet worden door de 'letter' van de wet, maar door de 'geest' er van; en onze dienst moet ontspringen uit een totaal nieuwe beweegreden; de andere is oud (2) en verouderd en nabij de verdwijning.

    Nu dient dit niet zo te zijn omdat de plicht ons roept, maar uit liefde; niet uit het waarnemen van regels en voorschriften, maar uit genoegen; niet uit beloften, maar in volmaakte vrijheid van handelen; niet als slaven, maar als zonen. Een volkomen nieuwe dienstsfeer is tot ons gekomen met de nieuwe natuur; en onze verantwoordelijkheid is voortaan God te dienen langs deze lijn en peil van dienst. Tenzij we goed opletten, zullen we voortdurend merken dat we in de slavernij van de verouderde letter vervallen en handelen in een slavengeest in plaats van in een zoonschapsgeest.

  3. Maar er is een derde wandel verbonden met deze 'nieuwheid' of nieuwe sfeer, waar de nieuwe natuur ons in brengt; en dat is in verband met aanbidding. Er wordt over gesproken in Galaten 5:25 en het volgt daarop als een extra gedachte om te leven in deze nieuwe geestelijke sfeer. Het heeft te maken met onze wandel en aanbidding, als zijnde 'in Christus', en niet volgens de godsdienstige voorschriften van de wereld.

'Indien wij door (volgens) de geest (of nieuwe natuur) leven, laten wij ook door (volgens) deze geest het spoor houden' (Gal. 5:25). D.w.z. dat wij, die deze nieuwe natuur hebben, daarmee in overeenstemming dienen te wandelen; en het woord dat hier met 'wandelen' is vertaald, is een ander woord dan we vinden in Rom. 6:4 en 7:6. Het is stoicheo (3) , en het berekent altijd wandelen volgens godsdienstige regels en voorschriften; en heeft betrekking op uiterlijke godsdienstige rites, verordeningen en ceremoniën.

Het zelfstandig naamwoord stoicheion komt niet meer dan twee maal voor in de zeven gemeentebrieven, nl. Galaten en Kolossenzen, die beide leerstellige dwalingen corrigeren, die ontstaan uit het onbekend zijn met het onderwijs van Romeinen en Efeze. Het komt in elke brief twee maal voor (Gal. 4:3, 9 en Kol. 2:8, 20). Drie van de vier maal houdt het verband met het woord 'wereld', kosmos, en verwijst zodoende naar wat uiterlijk en materieel is, in tegenstelling tot met wat innerlijk en geestelijk is.

Het woord heeft betrekking op alles wat uitwendig is in godsdienstige beleving; alle godsdienstige handelingen die te maken hebben met het vlees, of de oude natuur. Zodat de verantwoordelijkheid die ons in Gal. 5:25 getoond wordt, zegt dat wij, daar wij nu in een nieuwe levenssfeer verkeren, wij ook dienen te wandelen overeenkomstig de nieuwe geestelijke natuur; en niet de uitwendige godsdienstige ceremoniën van de wereld dienen te volgen, of daarin te wandelen: evenmin volgens de heidense instellingen, of Joodse rites en voorschriften betreffende eren, drinken en wassingen; dagen en maanden en seizoenen en jaren (Gal. 4:10, 11; Kol. 2:16, 17; Rom. 13:1-9); of volgens Babylonische overleveringen.

Er zijn zodoende drie verschillende verantwoordelijkheden met betrekking tot onze wandel overeenkomstig de nieuwe natuur: het zijn Leven, Dienst, en Aanbidding; en hebben respectievelijk betrekking op wat Inwendig, Uitwendig, en Opwaarts is. Met betrekking tot de inwendige sfeer, moeten wij dienen overeenkomstig de nieuwe levenssfeer waarin de nieuwe natuur ons invoert (Rom. 6:4). Met betrekking tot de uitwendige sfeer, moeten wij dienen volgens de nieuwheid van de geestelijke of nieuwe natuur (Rom. 7:6).

Met betrekking tot de opwaartse sfeer, moeten wij 'God aanbidden in (volgens) geest', en niet volgens de godsdienstige tradities en verordeningen en bevelen van mensen (Gal. 5:25; Kol. 2:20-22). Dit zijn dezelfde drie sferen die alle samengevat worden in Titus 2:11-13; en dit zijn dezelfde drie lessen die de genade onderwijst. Want de genade brengt ons niet alleen redding, maar onderwijst ons dat wij 'de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende (4) (d.w.z. alle producten van de oude natuur), bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven: verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus (5) ). Hier wordt ons geleerd hoe wij moeten leven in onze nieuwe levenssfeer.

  1. Wat de inwendige wereld betreft, moet onze wandel 'bezadigd' zijn. Het Grieks is sophronos, met zelfbeheersing van al onze verlangens en een waardige bedwinging van al onze leden. Dit alleen, en niets minder dan dit, 'evangelische onthouding'. Deze zelfbeheersing te beperken tot niet meer dan één van onze verlangens, die veroorzaakt is door dorst, betekent het hele punt van de waarschuwing te missen, en al onze andere verlangens van het vlees, en van de geest, zonder bedwinging en zonder beheersing; of in ieder geval te handelen alsof ze zo wel gelaten mogen worden.

    Maar het meerdere sluit het mindere in zich. En werkelijk evangelische onthouding sluit in zich zelfbeheersing van niet alleen drinken, maar ook eten, kleden, lezen, geld besteden, sparen, reizen, spreken, bezienswaardigheden bezoeken, zingen, mensen bezoeken, enz.; en strekt zich uit over de hele grond van wat 'reinheid' genoemd wordt. Dit omvat elke afdeling van ons dagelijks leven; niet alleen de grove lusten van het vlees, maar ook de verfijnde verlangens van de geest. Het beheerst niet alleen wat geoorloofd is, maar ook wat nuttig is.

    Des mensen perversie van 'onthouding' is het resultaat van wandelen volgens het vlees, en niet volgens de geest. Het zou graag een van de lusten bedwingen en de deur wijd open laten voor alle andere. Geld dat niet besteed wordt aan drank, zal misschien besteed worden aan immoraliteit. Geld dat gespaard is door niet drinken, kan verloren worden in gokken. En wie alleen maar de ethiek wil hervormen, neemt hier en daar een dood blad of rotte vrucht weg, terwijl het kwaad in de wortel ligt. Het is niet hervorming die nodig is, maar wedergeboorte.

    Een 'hervormd karakter' is er verre van een gered zondaar te zijn. Zulk werk is goed voor de wereld om in bezig te zijn: maar het is niet het werk van de gemeente Gods om te zwoegen om hervormde karakters te maken. Een dienaar van het evangelie kan daar niet in bezig zijn zonder het hogere te verwaarlozen, en alleen maar werken waarvoor hij aangesteld is. Neen! De wandel, volgens de nieuwe natuur, beantwoordt al dergelijke vragen voor het kind Gods en sluit het geheel in zich; terwijl een wandel volgens het vlees alleen maar met een deel van het geheel bezig is. Wat betreft de inwendige wereld dient onze wandel dan ook te zijn met zelfbeheersing in alle dingen.

  2. Wat betreft de uitwendige wereld dient onze wandel dikajos, rechtvaardig, te zijn. En dit niet alleen voor rechtvaardigheid, maar ook vanuit rechtvaardigheid. Niet omdat dit geëist wordt door de wetten en de geboden van mensen, maar omdat dat het verlangen is van de nieuwe natuur. Niet uit plichtsgevoel, maar uit de macht der liefde. Niet als dienstknechten, maar als zonen. Niet als gedwongen door beloften of eden, maar als gedwongen door de goddelijke natuur in ons om rechtvaardig te wandelen tegenover de uitwendige wereld.

  3. Wat betreft de opwaartse wereld, moet onze wandel 'godvruchtig' zijn, d.w.z. deze moet God als zijn ene en enige voorwerp hebben. Hij zal dan ook niet bestaan uit de verordeningen en ceremoniën van 's mensen godsdienstige tradities, maar uit de bezigheden van de nieuwe natuur. In een woord, het is Christus alleen, in plaats van alles wat doorgaat onder de naam van godsdienst. Het is Christus, en zelfs niet eens 'Christelijke godsdienst', daar dit maar een van de vele godsdiensten is; maar Christus, maar werkelijk christendom. Zo en zo alleen zullen we deze verantwoordelijkheid met betrekking tot onze nieuwe natuur vervullen en tot hen behoren 'die door (volgens, overeenkomstig) de geest (of nieuwe natuur) God aanbidden (of dienen); en roemen in Christus Jezus; en niet op het vlees vertrouwen' (Ef. 3:3).

3. Deze voeden met het Woord Gods
De derde verantwoordelijkheid met betrekking tot de nieuwe natuur is deze te voeden en te koesteren met zijn eigen voor hem geschikte voedsel.

Met betrekking tot de oude natuur, het vlees, wordt dit gevoed door wat van buiten komt (hij kan niet van zichzelf leven); zo ook met de nieuwe natuur. Het voedsel er voor moet van buiten af komen. Hij verlangt voortdurend voorzien te worden van het voedsel dat voor hem verschaft is en geschikt is. Dat voedsel is het Woord van God. Vandaar dat ons gezegd wordt dat wij, als pasgeboren zuigelingen, de oprechte en zuivere melk moeten verlangen van het Woord, opdat wij daardoor zullen groeien (1 Petr. 2:2). Het Woord van God is het voedsel van de nieuwe natuur.

'De mens zal niet leven bij brood alleen, maar bij alle woord dat de mond Gods uitgaat, zal de mens leven' (Deut. 8:3).

Er is voedsel van alle soorten in te vinden. Melk voor zuigelingen en vlees voor de sterken: troost voor de treurenden, hulp voor de zwakken. Zoals pasgeboren zuigelingen melk verlangen, zo heeft het pasgeboren kind van God de melk van het Woord nodig en verlangt er naar. Dat is het enige voedsel voor de nieuwe natuur; maar het moet 'zuiver' zijn: het levende Woord, de Here Jezus Christus; en het geschreven Woord, 'de schriften der waarheid'. De een niet zonder de ander. 'Ik ben het brood des levens', d.w.z. het brood dat het leven onderhoudt.

'Het brood van God is Hij die van de hemel nederdaalt', Joh. 6:33, 35, 48-51.

En van het geschreven woord Gods kon Jeremia zeggen:

'Uw woorden werden gevonden en ik heb ze gegeten, en uw Woord was mij de vreugde en genieting van mijn hart' (Jer. 15:16).

Indien dit gezegd kon worden door iemand onder het oude verbond, hoeveel te meer moet dit zijn voor hen die onder het nieuwe verbond zijn, en voor de bezitters van de 'goddelijke natuur'. Indien het manna van de hemel 'engelenvoedsel' genoemd wordt, hoeveel te meer kan het Woord 'het brood van God' genoemd worden.

Alleen door zijn voedsel uit het Woord te halen, kan de nieuwe natuur deugdelijk gevoed worden. Hij kan niet groeien en bloeien op de woorden der mensen, noch op al zijn 'grote en verheven gedachten'. Zij zijn van geen nut in de geestelijke sfeer. De nieuwe natuur zou van honger omkomen op menselijke redenering en wereldlijke literatuur. Al deze dingen kunnen op zijn best een 'mens der mensen' maken; maar hij die gevoed wordt door de van God ingegeven Schriften, zal een 'mens van God' worden (2 Tim. 2:17), grondig uitgerust (6) voor iedere noodsituatie, beveiligd tegen ieder gevaar; gewapend tegen iedere verleiding; voorbereid voor iedere beproeving. De Zoon Gods viel, wanneer Hij beproefd werd, terug op het Woord Gods. Zijn eerste woorden in Zijn openbaar optreden waren 'Er staat geschreven'; en Zijn eerste uiting was in de woorden van de Schrift (Deut. 7:3). Drie maal sprak de Heer bij die plechtige gelegenheid, en iedere keer was het met woorden van de Schrift.

In Zijn laatste uitingen (Joh. 17), verwees Hij weer drie maal naar dit Woord.

  • 'Uw woord is de waarheid' (vers 17).
  • 'Ik heb hen Uw woord gegeven' (vers 14).
  • 'Ik heb hen gegeven de woorden die Gij Mij gegeven hebt' (vers 8).

Hier vinden we weer de 'woorden' en het 'Woord'; want het Woord is gevormd door woorden; en het is onmogelijk het een te hebben zonder het ander. Indien er met woorden wordt geknoeid, wordt het Woord als geheel van kracht beroofd. Geen wonder dat de gelovigen zo zwak en machteloos zijn zowel als het er op aan komt weerstand te bieden aan het kwaad als wanneer het er om gaat iets goeds voort te brengen.

Zo duidelijk is deze zwakheid dat er bijzondere bijeenkomsten, en 'zendingen' en 'landdagen' ingevoerd zijn met het uitdrukkelijk doel 'het geestelijk leven te verdiepen'. Deze verschaffen het bewijs van het lage peil van het geestelijk leven en de onbevredigende omstandigheden waarin heel veel christenen verkeren. Deze zijn de erkende gronden voor de noodzaak van dergelijke speciale inspanningen. Maar de uitdrukking zelf is niet-schriftuurlijk. We zullen niet zeggen onschriftuurlijk, omdat de bedoeling goed is. Maar het toont een vergeten van het Woord dat verklaart dat deze nieuwe natuur 'volmaakt' is, en 'goddelijk', en dus niet 'verdiept' kan worden, of vermeerderd. Hij kan gevoed worden, en gesterkt, maar dit kan alleen gedaan worden door voeding uit Gods Woord, en niet door te luisteren naar de woorden van mensen.

Het is door 'uitleg' van het Woord, en niet door de aansporing van mensen, dat de nieuwe natuur sterk kan worden en in goede geeste1ijke gezondheid gehouden kan worden. Het is door de geest te richten op de dingen die boven zijn, en niet door de aandacht te vestigen op iets op aarde. Het is door het onderzoek van de Schrift, niet door zelfonderzoek. Alle andere en lagere middelen die misschien aangenomen zullen worden hebben alleen maar de neiging het vlees te voeden en op te blazen; en de strik is des te subtieler en gevaarlijker, omdat hij zo 'goed' lijkt en klinkt, zowel in inhoud, vorm en manier, als in motief.

Bovendien worden deze landdagen met redelijke tussenruimtes gehouden; en van hen afhankelijk te zijn is alsof men een tijd lang op een zeer spaarzaam dieet leeft, om dan zijn schade in te halen door een overdadig feestmaal. Op die manier wordt het op zijn best een heel onregelmatige, om niet te zeggen ongezonde, levenswijze. Er waren heiligen Gods, en een edel leger martelaren en reuzen in de dienst van het Woord van God, en een massa werkelijke getrouwe getuigen lang voor de dagen van 'zendingen', en 'landdagen' en verenigingen. Het waren protestanten als deze die voor ons grote en onschatbare vrijheden verwierven, lang voor de dagen van moderne protestantse verenigingen, die alleen maar uitgevonden werden met het doel te verdedigen en te bewaren wat anderen voor ons verworven hadden.

Al deze moderne uitvindingen zijn een erkenning en een bewijs van de ellendige toestand waarin wij vervallen zijn. De massa wil, in plaats van zelf voedsel te vinden in het Woord, liever de resultaten horen van de studie van andere mensen daarover. Het is alsof iemand lezingen over dieet zou bijwonen, en de chemie van het voedsel zou bestuderen, in plaats van het eten en het te verteren, en sterkte en kracht te verzamelen voor zijn dagelijkse plichten. Te leven op opwindende literatuur, hetzij gewijd of werelds, is alsof iemand zou proberen te leven op koekjes en zoetigheid in plaats van op krachtgevend, levengevend gezond voedsel.

Dat is waarom zo velen niet zijn opgewassen tegen de gelegenheden en verantwoordelijkheden van het christelijk leven. Dit is waarom zo velen machteloos zijn als de verzoeking komt. Zij geven de nieuwe natuur zo weinig voedsel. Zij zoeken voedsel in de ongezonde voeding van hun eigen ervaringen, of in de ervaringen en levensbeschrijvingen van anderen. Zij lezen 'goede' boeken, boeken van mensen, en liederenboeken, die alleen maar fermentatie veroorzaken in plaats van vertering. Is het dan verwonderlijk, dat op dit soort dieet, waarbij het Woord van God onregelmatig of alleen maar met grote tussenruimten gebruikt wordt, of soms zelfs nauwelijks, dat zo veel christenen geen erg hoge opvatting ten toon spreiden van de zoonschapsgeest, of de hoge en heerlijke voorrechten van de zonen van God; of een werkelijk besef tonen van hun verantwoordelijkheid in de wereld waarin zij terecht zijn gekomen? Laten we er dan om denken dat om het voorrecht te beseffen van het zonen Gods zijn, het woord van Christus:

'rijkelijk met alle wijsheid in ons moet wonen' (Kol. 3:16).

Het Geschreven Woord en het Levende Woord zijn het enige voedsel voor de nieuwe natuur, en ons voeden daarop moet niet onregelmatig of op goed gelijk zijn, met zo nu dan eens een mondvol. Onze fysieke lichamen behandelen we ook niet op deze manier, evenmin gebruiken we op deze wijze ons gewone lichamelijke voedsel; want we weten allen heel goed dat de juiste maaltijden met regelmatige tussenruimten genuttigd moeten worden, langzaam gekauwd, en grondig verteerd, zodat het geassimileerd kan worden en deel worden van onszelf.

Zo moet het ook zijn met betrekking tot het nieuwe geestelijke leven, dat voor en van ons is in de gift van de nieuwe natuur. Wanneer onze geestelijke toestand zwak is door verwaarlozing van het noodzakelijke voedsel, dan komt het zover dat we in de verleiding komen onze toevlucht te zoeken in alle soorten remedies om de vereiste kracht en gezondheid te verkrijgen. Velen maken gebruik van kwakzalvers, die overvloedig aanwezig zijn in de godsdienstige zowel als in de natuurlijke wereld. Alle mogelijke nieuwmodische 'behandelingen' worden aanbevolen door het 'beroep', en alle soorten ' voedsel' worden geadverteerd als de 'beste'. Gods 'brood des levens', dat Hij voor ons verschaft heeft, bevat alles wat voor ons nodig is. Maar wij behandelen het zoals wij Gods 'koren' behandelen, dat Hij verschaft heeft voor ons natuurlijke leven.

Bij het malen van dit koren, heeft de mens zijn molens zo geconstrueerd dat hij er bij het malen automatisch bijna alles uit verwijdert dat God er in gelegd heeft. Wat overblijft is in hoofdzaak stijfsel (om maar niet te spreken van schadelijke bestanddelen die er aan toegevoegd worden); en daar dit stijfsel in geen enkele verhouding staat tot de diastase, wat dàt deel is van de saliva dat alleen in staat is het te verteren, het fermenteert in de maag in plaats van te verteren en wordt een bron voor allerlei narigheid. Ondertussen wordt ons lichaam zo slecht gevoed dat onze algehele gezondheidstoestand er de gevolgen van ondervindt: we treuren over het verlies van haar of tanden; we voelen ons in het algemeen 'niet lekker'; en dan gaan we ons heil zoeken bij op grote schaal geadverteerde medicijnen en 'voedsels', totdat velen last krijgen van wat genoemd kan worden 'verslaafdheid aan verdovende middelen' en het niet meer kunnen stellen zonder zulke steuntjes voor hun natuurlijke leven.

In de kwestie van het brood (dat grotendeels praktisch niet meer verkrijgbaar is) begint de mens zijn vergissing in te zien en poogt hij er een geneesmiddel voor te vinden. Maar wat doet hij? In plaats van gebruik te maken van de voor de hand liggende middelen en terug te gaan naar wat God gegeven heeft in de graankorrel, die alles bevat wat nodig is, en dat in de juiste verhouding, stelt hij allerlei soorten 'brood' samen, waar hij dan mooiklinkende namen aan geeft. Zij die niet op hun hoede zijn, proberen deze nieuwe soorten brood; en, hoewel hun voedsel hun meer kost, vinden zij niet het resultaat dat ze gehoopt hadden. Dit alles is een belangrijke werkelijkheid, die zich voor onze ogen afspeelt. En het heeft zijn tegenhanger in de geestelijke wereld.

Het Woord van God wordt verwaarloosd of op allerlei vreemde manieren uitgedeeld. De melk van het Woord wordt in een 'separator' gedaan en wat deze of gene sekte niet gelooft, wordt er zorgvuldig uit verwijderd. De vervangingsmiddelen van de mens worden gebruikt; en wanneer we beseffen dat we zwak zijn of ziek, dan gaan wij, in plaats van terug te gaan naar de oorzaak van alle kwaad (n.l. verwaarlozing van het eenvoudige dieet van het Woord Gods), voort in hetzelfde systeem dat al deze droevige resultaten heeft opgeleverd en proberen hulp te vinden door onze toevlucht te nemen tot de recepten en voorschriften van menselijke oorsprong en door de aanbevelingen van de mensen pasklaar te maken.

De ene groep beveelt een nieuw soort 'behandeling' aan; een andere geeft de voorkeur aan 'retraites', die een soort van 'rustkuur' zijn; sommigen maken gebruik van 'opwekkende middelen' en terwijl ze zorgvuldig de materiële wereld mijden, strekken ze de hand uit naar de opwekkende middelen en opwinding van 'campagnes' en 'bijeenkomsten'. Anderen zullen doen alsof de voortdurende 'belijdenis' van al het kwaad dat zij betreuren, dit zou verwijderen of genezen; terwijl weer anderen doen alsof een 'conferentie' over deze zaken de verlangde opluchting zou brengen. Intussen wordt door de bewerkers zelf van deze methoden openlijk erkend dat het christelijk leven op een heel laag peil staat, terwijl het geestelijk leven en de stoere protestantse kracht op een laag pitje brandt.

Als een ondervoed paard, dat voortdurend opgezweept moet worden, zo zwiepen deze ondervoede gelovigen zich op; en ze gaan in grote menigtes bij elkaar zitten om zich door anderen op te laten drijven tot hun plichten; in plaats van een goed gevoed paard te zijn waar geen zweep over gelegd hoeft te worden en dat slechts geleid en bestuurd hoeft te worden. Maar dit alles is niet het enige kwaad of de slechtste kant er van. Want wanneer we op dit dieptepunt van geestelijke kracht, ons willen begeven in geestelijk werk voor de Heer, zijn we gedwongen dit werk te doen in de kracht van de oude natuur, het vlees. Dit leidt vanzelfsprekend tot nog grotere narigheid; totdat zij tenslotte 'instorten' en 'weggestuurd' worden, of ze gaan uiteen en alles breekt stuk en komt tot een einde.

0h, dat we hen konden doen zien de ene eenvoudige oorzaak van al dit kwaad, dat algemeen erkend wordt, toegegeven en betreurd. Van het bestaan van dit kwaad wordt getuigd door de pogingen die aan alle kanten gedaan worden om er een oplossing voor te vinden. De wortel van alle narigheid is het verwaarlozen van de door God aangewezen middelen, het voeden op het Woord van God. Dit is het instrument door middel waarvan de nieuwe natuur wordt ingeënt; en dit is het enige middel waardoor het onderhouden, gevoed en versterkt kan worden. Dit Woord Gods is alleen van waarde, als we er zelf van leven en ons voeden; en naarmate wij het op de juiste wijze verwerken en in ons stelsel opnemen. Niemand kan dit voor ons doen.

Denk dan ook niet dat wij kunnen leven door toe te zien en andere mensen te zien eten of dat wij kunnen leven door hun werk in te kijken en na te volgen. We moeten ons eigen onderzoek van het Woord verrichten en onze eigen bijbel van tekens voorzien en onze eigen tabellen en analyses maken. We kunnen hier wel door anderen geleid en onderwezen worden en we kunnen aangespoord worden door hun werk en voorbeeld, maar we moeten het elk afzonderlijk voor onszelf doen en we moeten het zelf uit het Woord leren. Nadat we het misschien van anderen gehoord hebben, moeten we zelf daarop voeden om er kracht aan te ontlenen.

Alles wat we nodig kunnen hebben voor onze geestelijke gezondheid en kracht is in het Woord van God en de Heilige Geest die het ingegeven heeft, is met ons om ons te onderwijzen en het in onze harten in te geven. Laat al onze afhankelijkheid geplaatst zijn in Hem. Laten we Hem niet kleineren door op de mens te leunen. Leun niet op onze geschriften. Luister er naar alleen in zoverre zij Christus verheerlijken en Zijn Woord groot maken. Alles wat we kunnen doen, is optreden als gids en wegwijzer, om u te vertellen waar het voedsel is, en waar de 'grazige weiden' liggen; en om het nut, de liefelijkheid, de macht en de waarheid van dit hemels voedsel aan te wijzen; en om u te vertellen waar u kunt vinden wat past bij uw behoeften.

We hebben hier niet het alleenrecht van. We hebben alleen maar hetzelfde Woord om op te voeden en van te leven. We kunnen het voedsel klaar maken, en het voor u snijden, maar we kunnen het niet voor u eten; u moet dit zelf doen. Het is per slot van rekening eenvoudigweg een kwestie van dieet in de geestelijke, net als zo dikwijls in de natuurlijk sfeer; en de gezondheid van beide kan vastgesteld en bekend worden door dezelfde proefneming, en dat is 'eetlust'. Eetlust in de natuurlijke wereld is het teken van gezondheid. De afwezigheid er van is het tegenovergestelde teken. Zo is het ook in de geestelijke sfeer. Onze eetlust of verlangen om op het voedsel van het Woord Gods te leven, geeft de maat aan van onze geestelijke gezondheid. Met deze maatstaf kunnen wij onszelf beproeven. Deze werkt als de koortsthermometer en stelt ons in staat onze werkelijke geestelijke toestand te constateren en aan te tonen.

Alles is afhankelijk van onze geestelijke eetlust voor ons enige geestelijke voedsel, het Woord Gods. Alleen als we niet slechts leven van dit Woord, maar naarmate we het verteren en in ons stelsel opnemen voor onszelf, alleen in zoverre zullen we er nut van hebben. Net als geld, is het alleen van waarde naar verhouding van het plezier, voordeel en werkelijk geluk dat wij er uit halen. Al hadden we een miljoen gulden op de bank, maar we zouden nooit ons chequeboekje gebruiken of dat geld besteden, dan zouden de munten op zich niet meer waarde voor ons hebben dan even zo vele 'fiches', of blijven ze alleen maar een rij cijfers in een boek.

God verhoede dat het ook met ons zou gaan met betrekking tot Zijn Woord. We hebben daar alles wat ons in 'nieuwigheid des levens' kan doen wandelen. Hier zullen we alle wapenrusting vinden voor ieder conflict, alle sterkte voor ieder dienstbetoon, alle troost voor ieder leed, alle hulpbronnen voor iedere behoefte. 0, dat dit kostbare woord niet alleen onze wapenrusting mag zijn, of onze voorraadschuur, maar onze tafel. 0, dat wij, door Gods genade, in waarheid zullen kunnen zeggen:

'Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijne tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende.'


Voetnoten:

(1) Fil. 3:20, waar het woord 'wandel' in het Grieks politeuma is. Dit is de beste vertaling van het woord. 'Regeringszetel' is veel beter dan 'burgerschap' of 'wandel'.

(2) Grieks palacates, verouderdheid, komi alleen hier voor en wordt vertaald met 'oudheid'

(3) Het komt vijfmaal voor: Hand. 21:24; Rom. 4:12; Gal. 5:25; 6:16; Fil. 3:16.

(4) Grieks, arnesamenos, le aor. part. medium.

(5) 'Christus Jezus', volgens Lachmann, Tregelles.

(6) Het Gr. woord exartizo werd gebruikt voor het uitrusten van een schip. Alles moest klaar zijn voor normale vaart, maar ook voor elk noodgeval. Alleen de mens die Gods Woord in het hart draagt, is zo uitgerust. (klik hier om terug te gaan)


Hoofdstuk VI | Inhoudsopgave | Hoofdstuk VIII



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden