Hoofdstuk V | Inhoudsopgave | Hoofdstuk VII met betrekking tot de oude natuur We hebben gezien dat, hoewel de twee naturen naast elkaar wonen in de ene persoonlijkheid, het duidelijk is dat we zekere verant-woordelijkheden hebben met betrekking tot elk van hen, geheel afgezien van voorschriften, regels en 'geboden van mensen'. 1. Gods beoordeling ervan accepteren
Let er wel op dat niet gezegd wordt dat we ons als dood moeten voelen, of dat we dit moeten beseffen; maar te 'beschouwen' als werkelijk zo in Gods gezicht, alsof dit een voldongen feit zou zijn. Deze vier verzen (Rom. 6:8-11) worden er aan toegevoegd als een uitleg en illustratie van het stellen van het feit in het voorafgaande vers (vers 6). 'Dit wetende dat onze oude mens gekruisigd werd met (Christus). 'We vinden hetzelfde feit in Romeinen 7:6:
We vinden hetzelfde getuigenis in Galaten 2:20, waar de apostel de nadruk legt op een belangrijke, onafhankelijke en dogmatische verklaring door het gebruik van de stijlfiguur Epanadiplosis, die de zin in het Grieks begint en afsluit met hetzelfde woord 'Christus' en zo de nadruk legt op de verklaring en hem apart zet, waardoor het duidelijk gesteld wordt en onze aandacht er op richt en die vasthoudt.
Dit is hoe de apostel 'beschouwde' dat hij ten opzichte van de wet gestorven was. Daarom zegt bij ook dat hij in feite een overtreder zou zijn indien bij nu zocht 'gerechtvaardigd te worden door Christus' (vers 17); omdat hij, indien hij gestorven is met Christus, bevrijd is van de wet. Zijn pogingen daarna om tot rechtvaardigheid te komen, zouden dan ook niet anders zijn dan een ontkenning van het geopenbaarde feit dat al voltooid was. Op dezelfde wijze hebben wij in de eerste plaats de dure plicht te beschouwen dat wij (voor zover betreft de wet en zijn aanspraken op ons) zijn alsof we dood waren. Dat is niet een zaak van het gevoel, maar van het geloof. Indien we geleid worden door onze gevoelens, zullen we nooit de vreugde er van beleven. Het is onze plicht 'God te geloven'.
God heeft dit grote feit in Zijn Woord te kennen gegeven; het geloof aanvaardt dit en verheugt zich over wat het hoort en gelooft God, geheel afgezien van de kwestie van het gevoel. Zodat onze eerste verantwoordelijkheid met betrekking tot de oude natuur is Gods beoordeling er van te aanvaarden en het te beschouwen (zoals Hij het ook doet) dat deze gestorven is met Christus toen Hij gekruisigd werd. 2. Hem beschouwen als dood
voor wat goed is en ook voor wat slecht is We moeten de oude natuur als dood beschouwen in al zijn goedheid, maar ook in al zijn slechtheid: en afgedaan hebben met alle verwachting daar voor God iets goeds uit voort te brengen, daar het iemand betreft die dood en begraven is. Wanneer God zegt dat hij dood is, verwacht Hij van ons dat we geloven dat hij dood is, omdat Hij het zegt. Hij verwacht dat wij zullen erkennen dat hij begraven is. In de natuurlijke mens kunnen van nature godsdienstige en beminnelijke eigenschappen gevonden worden: en hij zal daar misschien aan verder werken om die te verbeteren. Maar het kind Gods behoeft en mag ze niet aankweken. Want als iemand wandelt volgens de nieuwe natuur en er door geleid wordt, welke noodzaak heeft hij het vlees te koesteren? Geleid door de nieuwe natuur, hebben we Christus in plaats van 'godsdienst'; en hebben we 'de geest "van Christus'. Dit gaat oneindig ver uit boven alles wat we ooit zouden kunnen voortbrengen door een of andere poging de oude natuur te verbeteren. Dit brengt ons tot 3. Er geen zorg aan wijden Als wij zijn mening er over aanvaarden, zullen we nooit proberen het te dwingen iets voor God te doen, ook niet in aanbidding of dienstbetoon; we zullen nooit proberen het zover te krijgen dat het iets doet om aan Gods eisen van rechtvaardigheid te voldoen. We zullen moeten bedenken dat dergelijke rechtvaardigheid 'als smerige vodden' is (Jes. 64:6). Het vlees kan heel godsdienstig gemaakt worden. En dat is het nu juist wat 'godsdienst' onderscheidt van Christendom. Godsdienst heeft uitsluitend te maken met het vlees. Al de voorschriften gaan over of hebben betrekking op, het vlees. Het zijn allemaal dingen die het vlees kan verrichten. In Jes. 1 vinden we een beeld van wat godsdienst' is. Toen onze Heer op aarde verscheen, was dit vertoon van godsdienst op zijn hoogtepunt. Nooit werden de voorschriften en ceremoniën er van nauwkeuriger in acht genomen. Maar dat deze nooit een nieuwe natuur kunnen geven, of de oude veranderen, wordt aangetoond door het feit dat het juist het godsdienstige deel van het volk was dat Jezus aan het kruis nagelde. Dat is waar de godsdienst, zelfs wanneer deze door God gegeven is, op uit liep, toen deze verdraaid en misbruikt werd door de oude natuur. Daar spreken zulke teksten over als deze:
Dit wil zeggen dat, indien het een zaak van godsdienst is, van uitwendige handelingen en ceremoniën, dan zijn handelingen van goedgunstigheid en vriendelijkheid veel zuiverder dan alle uiterlijke godsdienstige handelingen van eredienst, buigen en knielen, waarnemen van dagen en houden van feesten. Dit is het wezen van de boodschap in de brief aan de Kolossenzen, die deze hele kwestie in het kort samenvat:
Het vlees kan deze verordeningen begrijpen en er zich aan onderwerpen, want zij behoren tot de 'aardse dingen', terwijl 'Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Zet uw gedachten op de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God' (Kol. 3:1-3). Aldus wordt ons geleerd, als bezitters van de nieuwe natuur, geen voorzieningen te treffen voor de oude natuur; hem niet te voeden met voedsel waar hij op gesteld is, niet te proberen hem te behagen of te strelen, zelfs niet in dingen die in het oog van de mensen 'goed' schijnen. De oude natuur is vol trots. Dat is de reden dat die vergaderingen en bijeenkomsten druk bezocht worden, waar het onderwijs is wat 'praktisch' genoemd wordt; en de hoorders verteld wordt dit of dat te 'doen' (niet dat zij er later noodzakelijkerwijze over denken het te doen); maar toch schenkt dat de oude natuur van de godsdienstige mens voldoening: en de oude natuur, zelfs in het kind van God, hoort graag 'voorschrift op voorschrift, voorschrift op voorschrift'. Maar laat God de eer ontvangen en Christus verheerlijkt worden, Zijn woord verhoogd en de mens vernederd worden, dat is het wat de oude natuur niet verdraagt. Dan liever de kerken en vergaderzalen leeg waar deze leer gepredikt wordt en de aanbidding geestelijk van aard is. Dit alles haat hij; en hij zal ronduit zeggen hoe grondig dit alles hem tegenstaat. Maar waar iets voor hem gedaan wordt; waar er veel muziek is, liefst met een koor, en 'voorschrift op voorschrift' op de kansel, wereldsheid in de consistorie, daar kan hij gevonden worden, met de menigte. Er schuilt meer gevaar voor het kind van God in de dingen die bij de 'godsdienst' horen, en in de verfijnde verlangens van het vleselijk verstand, dan in de grove en platvloerse 'lusten des vlezes'. Het kind van God zal niet zo gemakkelijk op dergelijke wijze aan het vlees tegemoet komen. Zijn werkelijke valstrik is, wanneer door anderen voorzien wordt in wat niet openlijk te maken heeft met ondeugd en ongodsdienstigheid, wereldsheid en immoraliteit. 4. Onze leden doden Van Abraham staat geschreven:
'Daarom zijn ook van énen, en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren'. Het gaat er niet om wat het woord betekent in het woordenboek; noch hoe het door de Grieken gebruikt werd; het gaat er om hoe de Heilige Geest het gebruikt. En we zien uit de twee zo juist geciteerde teksten dat het gebruikt wordt van iemand die in werkelijkheid in leven was; maar 'verstorven', d.w.z. onmachtig om leven voort te brengen en voor ieder ander praktisch doeleinde. Bovendien wordt het woord in Kolossenzen 3:5 niet gebruikt van de oude natuur zelf, maar van zijn 'leden' (zoals van Abrabams en Sara's leden); en de aansporing is een logisch gevolg van het onderwijs in de voorgaande verzen. Het begint met 'dan ook' en de redenering is: Aangezien gij dan met Christus gestorven zijt, houdt u bezig met hemelse dingen en niet met aardse dingen; zet uw gedachten op Christus en op het gezegende feit dat gij 'in Hem volkomen' zijt, en dat gij, wanneer Hij in heerlijkheid verschijnt, met Hem in heerlijkheid geopenbaard zult worden. Wees niet verzwakt in het geloof: let niet op uw leden die op de aarde zijn; maar beschouw hen zo goed als dood, 'dewijl gij uitgedaan hebt de oude mens met zijn werken, en aangedaan hebt de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot bovenkennis, naar het evenbeeld Desgenen die hem geschapen heeft' (Kol. 3:1-10). Gezien het feit dat wij met Christus gestorven zijn en als gevolg daarvan de oude mens afgelegd en de nieuwe aangedaan hebben, moeten wij dan ook de 'leden' van ons lichaam 'als zo goed als dood' 'beschouwen' en hen onmachtig weten en niet in staat enig 'leven' of 'goede werken' voort te brengen. Alle zogenaamde 'goede werken' worden gedaan door de oude natuur en zijn 'dode werken'. Zij worden tot stand gebracht door onze leden, die in Gods oog 'zo goed als dood' zijn. Alleen dit zijn 'goede werken' die God zelf voor ons heeft 'klaar gemaakt voor ons om in te wandelen' (Ef. 2:10); en die gedaan worden in de geestelijke kracht van de nieuwe natuur. 0h, dat Gods opvatting ook de onze mag zijn! Dat wij,
evenals Abraham, niet 'zwak in het geloof' zijn in deze belangrijke kwestie;
maar sterk, om God te geloven; en zodoende vrijgemaakt om al onze gedachten
te richten op de dingen die boven zijn, waar Christus zit aan de rechterhand
Gods; en te wachten op onze openbaring met Hem in heerlijkheid. Hoofdstuk V | Inhoudsopgave | Hoofdstuk VII |