Hoofdstuk IV | Inhoudsopgave | Hoofdstuk VI
De ervaring van deze strijd is narigheid en onrust; en alleen maar de kennis van het ware onderwijs er over kan die narigheid verwijderen; en niet alleen verwijdert het die, maar tegelijkertijd verschaft het ons de grootste zekerheid die we op aarde met mogelijkheid kunnen hebben dat we kinderen van God zijn. De ervaring van dit conflict is het ene ding, waarin het ware kind van God verschilt van de alleen maar godsdienstige mens. Deze laatste weet er niets van; noch van een blijvend gevoel van inwendig bederf dat deze ervaring altijd schept. Het feit zelf van deze ervaring van de strijd is dan ook de beste en inderdaad de enig werkelijke verzekering die we kunnen hebben dat we 'uit God geboren' zijn (1 Joh. 3:9); dat we Zijn maaksel' zijn (Ef. 2:10); en dat Hij in ons dat goede werk begonnen is dat Hij zal voortzetten, uitvoeren, voleindigen en vervolmaken betreffende ons (Fil. 1:6). Het juiste begrip van het onderwijs betreffende deze ervaring kan ons alleen maar vrede en gerustheid geven: en zonder dit moet alles wel narigheid, onrust en verwarring zijn. Dit is het nu wat het onderwerp is van Romeinen 7. Laten
we eens zien hoe dit past in de algemene structuur van de Brief. Het maakt
deel uit van een groter onderdeel, dat begint bij hoofdstuk 5:12 en doorgaat
tot het einde van het achtste hoofdstuk (8:39). Het onderwerp is zonde
(of: de zondige natuur). De structuur van Romeinen 5:12-8:39.
Uit de structuur van dit gedeelte zien we dat het conflict ontstaat door de zonde (d.w.z. de oude, zondige natuur) in ons, hoewel we met Christus opgestaan zijn. Dit is het onderwerp van hoofdstuk 7, vanaf het zevende vers (niet van het hele hoofdstuk). De eerste zes verzen van hoofdstuk 7 behoren bij hoofdstuk 6; en het doel in onderdeel B (6:7-7:6) is aan te tonen dat we niet in, of niet langer beschouwd worden te zijn onder, de veroordeling van de zonde, aangezien we in Christus gestorven zijn. Het doel van hoofdstuk 7:1-6 is aan te tonen hoe de heerschappij van de wet alleen gedurende het leven uitgeoefend kan worden (vers 1). De dood bevrijdt ons van de eis tegen ons (vers 2). Dit wordt verduidelijkt met het geval van een getrouwde vrouw, die opnieuw wettig mag trouwen als haar man overleden is (vers 3). De gevolgtrekking is dat wij die met Christus gestorven zijn (vers 4), dan ook vrij zijn van de wet en met Christus verenigd kunnen worden in een totaal nieuwe sfeer - in het opstandingsleven (vers 4); en dat wij, daar we met Christus gestorven zijn, volledig vrij zijn van het gezag en de macht en de eisen van de wet. Deze laatste paragraaf kan in de volgende structuur
getoond worden: Romeinen 7:1-6
De weg is nu vrij om te leren dat, al zijn we niet langer in onze zonden, de zonde in ons is; en vanaf het ogenblik dat de nieuwe natuur in ons geplant is, openbaart hij de aanwezigheid van de oude natuur; en de strijd tussen hen begint. 'Deze strijden tegen elkaar, zodat gij niet de dingen kunt doen die gij zoudt willen' (Gal. 5:17). De twee naturen wonen naast elkaar in de ene persoonlijkheid. Zoals de ent van de roos op een wilde stam, of van een appel op een wilde stam, is het een boom; maar alles wat boven de ent groeit, is een nieuw soort vrucht, terwijl alles wat vanuit de oude stam groeit, onder de ent, tot de natuur van de oude boom hoort en zorgvuldig en voortdurend met het snoeimes weggesnoeid wordt. De ervaring is zo dooreengestrengeld, dat het moeilijk is voor menselijke woorden om te beschrijven of uit te leggen. Alleen 'het Woord van God' kan dit doen, niets anders. 'Het gaat door tot de verdeling der ziel (d.w.z. ziellijk of natuurlijk, de oude natuur) en des geestes (d.w.z. de nieuwe natuur); en is een oordeler (en zelfs een veroordeler) der gedachten en der overleggingen des harten (d.w.z. de oude natuur) (Hebr. 4:12). En het is juist uit het hart (of de oude natuur) dat boze gedachten voortkomen (Matth. 15:18-20). Het Woord Gods is in staat deze gedachten en overleggingen' te 'oordelen' en maakt het ons mogelijk die te oordelen en te veroordelen; wat meer is, maakt het ons mogelijk te onderscheiden en scheiding te brengen tussen wat behoort tot de oude en wat behoort tot de nieuwe natuur. Zoals de twee naturen zich in de ene persoon bevinden, zo heeft de 'ik' in Romeinen 7 nu eens betrekking op de een, dan weer op de ander. Vandaar dat we lezen:
Hier vinden we dus een zeer duidelijke verklaring dat de nieuwe natuur (genoemd de 'inwendige mens' en het 'gemoed') zich verheugt in Gods wet; terwijl daar terzelfdertijd de oude natuur is (genoemd 'het vlees'), die zich er over verheugt zijn eigen wet te gehoorzamen, en een voortdurende strijd voert tegen de nieuwe natuur. Het resultaat van deze nimmer eindigende strijd is de ellendigheid die het ego er toe leidt in het volgende vers te stamelen: '0 ellendige - ik -mens,' wat vertaald is '0 ellendig mens (die) ik (ben), wie zal mij verlossen van dit lichaam (bestemd tot de) dood? (1) Maar Gode zij gedankt, (Hij zal mij verlossen) door Jezus Christus onze Heer'. Ja, Hij zal allen verlossen die dit conflict kennen, op de enig mogelijke manier: alleen door de opstanding zal de dood 'verslonden worden in overwinning'. Dan zullen we niet langer uitroepen '0 ellendig mens', maar '0 dood, waar is uw prikkel? 0 graf waar is uw overwinning?' Dat zal het einde zijn van deze strijd. Zo iemand kan heel goed uitroepen 'Gode zij gedankt, (Hij zal mij verlossen) door Jezus Christus.' Dit is nu onze uitroep in geduld en geloof. Maar het ogenblik komt dat we inderdaad zullen uitroepen: 'Dank zij aan God, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus' (1 Kor. 15:54-57). Met het oog op deze gezegende hoop kan deze openbaring heel goed eindigen met de aansporing: 'Weest gij standvastig, onbewogen, altijd overvloedig in het werk van de Heer'. Weest niet bewogen door de wisselvalligheden en ervaringen van het conflict. Wees verheugd in de tegenwoordige verzekering van genade met betrekking tot onze volmaking in Christus Jezus; weest verheugd in de belofte van de toekomstige overwinning, wanneer Hij ons gelijk zal maken aan Zijn eigen lichaam in heerlijkheid. Dan zullen wij vrij zijn om bezig te zijn in het werk des Heren, wat meer is, om er 'overvloedig' in te zijn. Niet langer er naar streven de vijand te verdelgen, of van een tijdelijke overwinning te genieten die wij over hem zouden mogen behalen; maar vooruit zien naar die grote uiteindelijke overwinning die Hij beloofd heeft te 'geven'. Een zekere soort van hedendaagse heiligingsleer in deze sfeer van waarheid, berooft deze van al zijn schoonheid en macht. Deze leer beseft wel het conflict in ons binnenste, maar zou ons graag bezig zien in de hopeloze taak de oude natuur te verbeteren of uit te roeien. Het maakt dat wij zodoende op zijn allerbest met onszelf bezig zijn, en dat wij voorbijgaan aan de nadrukkelijke verzekering in Gods Woord dat de oude natuur, of het vlees, nooit in geest veranderd kan worden. En gesteld dat deze uitgeroeid moet worden, waar moet hij heen? Wat moet er van hem worden? Hij is 'vlees'; en niets kan de last van het 'vlees' beëindigen dan dood en opstanding. Geen overgave, hoe totaal ook, geen geloof kan het 'vlees' kwijt raken. Hij is geboren uit vlees en is vlees. Het is zoveel kilo in gewicht. Hoe kan dit uitgeroeid worden? En uitgeroeid waar uit? We raken alleen maar in verwarring van deze soort, zodra we niet-schriftuurlijke termen gebruiken; maar in dit geval is de term 'uitroeiing' niet alleen niet-schriftuurlijk, maar zelfs onschriftuurlijk. Het woord van de Schrift is 'verlossing' en 'overwinning', en dit is niet overwinning over 'zonden' als zodanig, maar over de 'zonde' zelf, over dit tot de dood bestemde 'lichaam. Deze 'verlossing' zal alleen in de opstanding ervaren worden. We worden verlost van onze 'zonden' hier en nu. Onze behoudenis door, en in, Christus verzekert ons hier van. Voor die zonden werd Hij overgeleverd (Rom. 4:25). Deze heeft God vergeven (Rom. 3:25). Deze worden alle vergeven en bedekt (Rom. 4:7; Kol. 2:13). Wij zijn niet langer in onze overtredingen en zonden. Daar waren wij eens in, zoals geschreven staat in Efeze 2:1-3: 'en u (heeft Hij opgewekt) daar gij dood waart door de misdaden en zonden, in welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar de overste van de macht der lucht, van de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid (of: ongeloof), onder welke ook wij eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vlezes (of: oude natuur), doende de wil des vlezes en der gedachten (of ons hart, of oude natuur) en wij waren van nature kinderen bestemd tot (2) toorn, gelijk ook de anderen' (Ef. 2:2,3); want 'om deze dingen komt de toorn Gods over de zonen der ongehoorzaamheid (of ongeloof)' (Ef. 5:6). Maar van al deze zonden zijn wij verlost; van al die 'ver weg' afstand zijn wij 'nabij gebracht door het bloed van Christus' (Ef. 2:13). Het is nu niet meer een kwestie van 'zonden', maar van 'zonde'. Wij zijn niet meer in onze zonden; maar de 'zonde' is in ons. Dit is het grote onderwerp in Romeinen 7; en we voelen de bewegingen en aandrijvingen van de 'zonde', ja, wij voelen die het meest wanneer we goed zouden willen doen. Droevig is deze ervaring. Ja, de oude natuur schijnt veel boosaardiger door de aanwezigheid van de nieuwe. De nieuwe natuur schijnt de oude te prikkelen en de tegenstand ervan zoveel verbitterder te maken. Het is alsof het de oude natuur helemaal niet aanstaat dat een nieuwe huurder zijn intrek neemt. Pas als de nieuwe huurder zijn gezegend licht binnen rond straalt, zien we of beseffen we de diepte en de macht van de oude. Er zijn mensen die er over verbaasd gestaan hebben neigingen en verlangens in zich zelf te ontdekken waarvan zij het bestaan tevoren niet kenden. 'In het verleden' voerden zij deze verlangens eenvoudig uit, daar zij 'dood' waren voor ieder besef van hun ware natuur en afschuwelijk karakter. Maar nu is er een nieuwe wil die de leden richting geeft. De leden waren eens volledig onder de overheersing van de oude wil; maar zij zijn nu vrijgemaakt van hun onderhorigheid. De oude wil heeft niet langer heerschappij over hen (Rom. 6:14). De oude wil is in ons en doet alle mogelijke moeite onze leden te beïnvloeden; maar hij heeft niet langer de macht. Het conflict tussen de twee naturen kan vergeleken worden met een schip waarop een nieuwe kapitein is aangesteld door de reders. De oude kapitein heeft zo lang het commando gehad en zijn vijandschap jegens de reders is zo groot, dat hij het vaartuig praktisch als zijn eigendom beschouwd heeft en de bemanning in volledige slavernij gehouden heeft. De bemanning heeft zich daaraan onderworpen omdat ze geen enkel ander gezag kenden, noch begrepen wat werkelijke vrijheid was om dienst te nemen. Maar nu de nieuwe kapitein het gezag heeft gekregen, beginnen ze tot de ontdekking te komen wat het verschil is. De nieuwe kapitein heeft voortaan altijd het gezag over het roer en over het hele schip. Het schip is hetzelfde, de bemanning is dezelfde. Zelfs de oude kapitein blijft aan boord. De lastgeving die de nieuwe kapitein aan boord heeft gebracht, zegt dat de oude kapitein beoordeeld en veroordeeld is; maar het vonnis kan alleen uitgevoerd worden door daartoe aangestelde wettige gezagsdragers, zodra ze de haven bereiken. Ze kunnen hem niet aan wal zetten, noch hem over boord werpen. Maar bij 'staat niet langer aan het roer, noch leidt hij de koers van het schip'. Hij tracht van tijd tot tijd het roer in handen te krijgen, maar tevergeefs. Hij slaagt er soms in zijn oude invloed uit te oefenen door ontevredenheid te verwekken in sommige leden van de bemanning; want hij kent hen en hun zwakheden maar al te goed uit de tijd dat hij nog het volledig gezag over hen uitoefende. Van tijd tot tijd koopt hij sommigen van hen om of verleidt ze tot daden van ongehoorzaamheid, waar ze later ernstig spijt over hebben. Maar de oude kapitein kan niet aan de 'scheepspapieren' komen. Die zijn nu volledig buiten zijn bereik gebracht, waar hij ze niet kan aanraken. Hij kan er niet in slagen de koers van het schip te wijzigen; of de haven waarheen het nu op weg is. Hij leest de lastgeving niet; en als hij er al een blik in zou werpen, begrijpt hij die niet (1 Kor. 2:14). De bemanning stond hem eertijds ten dienste en voerde uitsluitend zijn wil uit: maar nu is er geen enkele verplichting voor wie ook om zijn bevelen te gehoorzamen of zijn gezag te erkennen. Zij zijn daarvan vrijgemaakt en staan voortaan onder de bevelen van een nieuwe commandant. Zij moeten de oude kapitein als reeds veroordeeld 'beschouwen'; alleen het vonnis moet nog uitgevoerd worden. Wat betreft zijn macht over hen, moeten zij zichzelf 'zo goed als dood beschouwen' voor zover het hem betreft. Dit is waar Rom. 6:17-19 over handelt.
We zijn niet alleen bevrijd van onze zonden, maar ook gebracht tot deze vorm van onderwijs, indien wij 'zo Christus geleerd hebben' (Ef. 4:20). Maar de vraag is: hebben wij 'Christus zo geleerd'? en hebben wij de heerlijke verlossing leren kennen die we in Hem en door Hem verkregen hebben? Dit is de toepassing die de apostel maakt van deze 'vorm van onderwijs' gegeven in Romeinen 6. Na er over te spreken hoe 'andere heidenen wandelen', die deze verlossing niet kennen, wendt hij zich tot deze heiligen in Efeze en zegt (Ef. 4:20):
Dit gedeelte spreekt over wat zij hadden gedaan als gevolg van het ontvangen van de nieuwe natuur. Het vertelde hen niet wat zij moesten doen. Zij moesten de oude mens niet afleggen, dat was reeds gebeurd. Zij worden herinnerd aan wat zij reeds geleerd hadden van, of over, Christus, en de gezegende positie van de gelovige met betrekking tot het conflict tussen de twee naturen. Dit is de 'waarheid' waar de leden van het lichaam met elkaar over moeten spreken (vers 25). We moeten elkaar er aan herinneren dat de oude mens uit zijn heerschappij gestoten is en dat we onder de heerschappij van de nieuwe mens gebracht zijn. Op de wijze en tijden van de werkwoorden in dit gedeelte dient nauwkeurig gelet te worden. Want tenzij we het onderwijs over de twee naturen kennen, zullen we de draagwijdte van dit gedeelte missen. En indien we de draagwijdte niet onderscheiden, kunnen we de wijzen en tijden van de werkwoorden niet begrijpen. Het zijn alle voltooide onbepaalde wijzen en niet gebiedende wijzen. Het zijn geen bevelen die ons opdragen iets te doen wat al gedaan is. Deze heiligen in Efeze krijgen niet het bevel iets 'af te leggen' of iets 'aan te doen', maar aangezien alles voor hen en voor ons door God gedaan is, wordt alleen maar bevel gegeven te 'spreken' over deze kostbare 'waarheid' met de andere leden van het ene lichaam. En indien we 'alzo Christus geleerd hebben' en 'Hem gehoord hebben' en 'door Hem onderwezen zijn', is dit wat we zullen doen. We zullen dit niet doen indien we geluisterd hebben naar de mens en door de mens onderwezen zijn. De mens zal ons leren en vertellen dat we ons leven er aan moeten besteden om 'de oude mens af te leggen', en te zwoegen om 'de nieuwe mens aan te doen'. Hij zal ons deze hopeloze taken opleggen en ons zodoende in een nieuw soort slavernij brengen: zoveel te bedrieglijker en gevaarlijker omdat het een goed werk schijnt te zijn. Maar het is evengoed slavernij. Het is niet de 'waarheid' die we van Christus leren. Het is niet de 'vorm van onderwijs' waartoe we gebracht zijn. Wij zijn niet uit de ene slavernij verlost om aan de andere uitgeleverd te worden; hoe schoonschijnend dit ook mag lijken. Het onderwijs van de mens gaat volledig voorbij aan het onderwijs aangaande de twee naturen en is gewijd aan regels en voorschriften om de oude natuur (de enige die hij kent) in bedwang te houden. Of ook, waar het onderwijs bekend is, wordt het krachteloos gemaakt door niet alles te weten wat 'door Hem onderwezen' wordt aangaande onze tegenwoordige verlossing van de oude mens nu, door het rekenen van het geloof (Rom. 6:11); en de toekomstige en volmaakte verlossing er van in de opstanding (Rom. 7:24; 1 Kor. 15:57). Vandaar dat het onderwijs van de mens de gezegende leer verdraait door ons te beloven dat we, indien we de voorschriften ervan opvolgen, de oude natuur nu kwijt kunnen raken door onze eigen daden van 'overgave' en zodoende maakt het de weg vrij voor het volledig voorbijgaan en verwaarlozen van de enige verlossing die God beloofd heeft door middel van de opstanding 'door onze Here Jezus Christus'; en door de dood er voor in de plaats te stellen als onze hoop. Dat is dan ook de reden dat 'de hoop van de Opstanding' is verdrongen door de Babylonische overlevering van de dood en een 'tussentoestand', die zo algemeen in de plaats van het Woord Gods gesteld wordt. Er zijn verantwoordelijkheden die de leer van de twee
naturen ons oplegt; en er zijn praktische voorschriften, verbonden met
de beide naturen: maar deze zijn volledig in overeenstemming met de grote
lessen die we leren in de school der genade, waar de genade zelf tegelijkertijd
onze Behouder en onze Leraar is (Titus 2:11-13). Voetnoten: (1) Dit moet beschouwd worden als de genitief van relatie, zoals in Rom. 8:36, waar het Grieks 'schapen ter slachting' vertaald wordt met 'voor': 'schapen voor de slachting', d.w.z. schapen bestemd voor de slachting. (klik hier om terug te gaan) (2) Grieks 'kinderen des toorns'; maar het is de genitief van relatie, als in Rom. 8:36. Zie boven over Rom. 7:24. (klik hier om terug te gaan). (3) Grieks typos, type, patroon (N.V. vorm) (klik hier om terug te gaan). (4) Niet de 'waarheid gelijk deze in Jezus' is, zoals vaak ten onrechte geciteerd wordt. Want dit betekent dat er 'waarheid' buiten Hem gevonden kan worden. Het is 'gelijk de waarheid in Jezus is' en nergens anders. (5) Grieks apothesthai, afgelegd hebben. Het is niet de gebiedende wijs, maar onbepaalde wijs en 2e aorist. (6) Grieks ananeousthai, present infinitive passive. (7) Genitief van appositie, 2e naamval van bijstelling. (8) Grieks andusasthai, le aorist infinitief, niet gebiedende wijs. (9) Grieks apothemenoi. Dit is geen gebiedende wijs, maar de infinitief
(2e aorist deelwoord) medium. (klik hier om terug te gaan)
Hoofdstuk IV | Inhoudsopgave | Hoofdstuk VI |