Het Hooglied

IV. Het slot

De Sulammitische keert weder, Hooglied 8:5-14

Overzicht van dit deel.
De structuur geeft dit: Hooglied 8:5-14.

U1 V1 18:5. De metgezellen van de Herder zien hem naderen.

W1 8:5-7. De Sulammitische en haar Herder bezoeken opnieuw de plaats waar zij elkaar voor het eerst trouw beloofden; zij vernieuwen hun beloften.

     V2 8:8,9. De broers beraadslagen over de bruidschat van hun zuster. “Wat zullen wij onze zuster doen?” “Zo zij een muur is (d.i. deugdzaam) wij zullen een paleis van zilver op haar bouwen, en zo zij een deur is, wij zullen haar rondom bezetten met cederen planken.”

W2 8:10-12. De Sulammitische: Ik ben een muur (geen deur dus). Salomo heeft vele wijngaarden, ik wil de mijne houden.

     V3 8:13. De geliefde Herder vraagt haar hun haar geschiedenis te vertellen.

W3 8:14. De Sulammitische erkent hem als haar geliefde. Hij komt snel tot haar. Nu niet langer over de bergen der scheiding (2:8, 17) nu over de bergen der specerijen.

We zijn nu aan het slot van het Hooglied. De Sulammitische heeft alle verzoeking van Salomo doorstaan; haar overwinning is beslissend geweest. Salomo ziet er geen voordeel in zijn pogingen te hernieuwen of voort te zetten. Zij mag het paleis verlaten en trekt blij met haar geliefde naar Sulam terug. De metgezellen van de Herder zien hem naderen, de Sulammitische leunt op de arm van haar geliefde. Beiden gaan naar de appelboom, waar de Herder haar het eerst over zijn liefde sprak, daar vernieuwen zij de geloften van trouw. De liefde is sterk als de dood. Dan komen zij thuis. Weldra zal het huwelijk plaats hebben. De broers van de Sulammitische beraadslagen er over, wat zij haar ten bruidschat zullen geven. Zij vraagt de wijngaard die zij eenmaal bewaren moest. Dan verenigt men zich in gezellig samenzijn en vraagt de Herder zijn liefste aan de aanwezigen haar geschiedenis te vertellen. Zij zal dit zeker gedaan hebben. Aan het einde erkent zij hem nogmaals als haar liefste en vraagt spoedig te komen. Alle beletselen zijn weg, haar liefde is gerijpt, haar traagheid en achteloosheid zijn genezen, hij kome en neme haar tot zich...

De metgezellen van de Herder tot elkaar.
8:5. “Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn en liefelijk leunt op haar liefste.”

De Herder is heengegaan om de Sulammitische te halen. Hij heeft zolang in Jeruzalem vertoefd tot Salomo haar vrijliet. Zijn metgezellen, de andere herders hebben al vaak naar hen uitgezien. Telkens weer hebben zij uitgekeken of zij terugkwamen. Zij wisten het dat hij niet zou terug keren zonder haar. Eindelijk zien zij iets naderen en vragen elkaar: Wie is het die daar opklimt uit de woestijn, dit is: het vlakke platte land, in de zomer meer steppe. Deze vlakte zal wel die van Jizreël zijn liggend tussen Jizreël en Sunem. Zo komen zij naderbij. De metgezellen zijn verblijd. Al voortgaande komen zij ook langs de plek, waar de eerste kennismaking plaatsvond. Hier vertoeven zij een korte tijd.

De Sulammitische tot de Herder.
8:5b-7. “Onder den appelboom heb ik u opgewekt, daar heeft u uw moeder met smart voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht die u gebaard heeft. 'Zet mij als een zegel op uw hart, als een zegel op uw arm, want de liefde is sterk als de dood, de ijver is hard als het graf, haar kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heeren. Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen blussen, ja de rivieren zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten eenenmale verachten.”

De Sulammitische staat stil onder de boom. Daar heeft zij de liefde in zijn hart opgewekt, zijn hart gewonnen. Hier in deze omgeving onder de schaduw van het geboomte is de Herder geboren. Bevallingen in de open lucht waren geen zeldzaamheid. Zo heeft de moeder van de Herder ook hem ter wereld gebracht. Onder dezelfde oranjeappelboom waar hij geboren werd, werd ook zijn liefde opgewekt. En van deze boom ook zullen zeker de oranjebloesems de bruiloftsbloemen zijn. Dan vraagt de Sulammitische haar geliefde haar als een zegel op zijn hart of arm te zetten. Andere vertaling zegt: “Leg (in het Hebreeuws hetzelfde werkwoord). Leg mij als een zegel aan uw hart”. Om dit te verstaan, dient men te weten, dat de Hebreeërs hun zegelring aan een koord plachten te dragen, dat om de hals gedaan, de ring ter hoogte van het hart deed afhangen. Ook bevestigde men hem wel aan een armband die de pols omsloot. Voor zo'n ring droeg men bijzondere zorg. Hij moest immers dienen bij tekening van stukken, hij bevatte de naamletters van de bezitter. Men moest hem dus zorgvuldig bewaren om er geen misbruik van te laten maken (Achab, Izebel, Naboth, 1 on. 21). Zo'n ring had dus grote waarde, hij moest met de bezitter verbonden blijven.

De Sulammitische vraagt nu spoedig onafscheidelijk met haar geliefde verenigd te worden. De ware liefde toch is sterk als de dood, zij kan niet uitgeblust worden in dit leven, zij laat niet los. Zij is hard als het graf, de sheol, het onderaardse, het dodenrijk. Dit eist alles voor zich, niemand uitgezonderd. Zo eist de liefde het voorwerp der liefde geheel op. De liefde van de Sulammitische is als vurige kolen. Ja, meer dan dat, zij is als vlammen des Heren, onuitblusselijk. Evenals op het altaar het vuur niet uitgeblust mocht worden, zo is deze liefde als een vlam des Heren, blijvend, onuitblusbaar. Vele wateren kunnen deze liefde niet uitblussen, rivieren kunnen haar zelfs niet doen doven. Al bood iemand, b.v. Salomo, al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem daarom totaal verachten. Wie ruilt nu iets blijvends voor tijdelijk voorbijgaand bezit. Zo betuigt de Sulammitische. Hoe verblijd zal de Herder geweest zijn dit te horen. Zijn blijdschap moet volmaakt zijn geweest.

De broers van de Sulammitische tot elkaar
8:8,9. “Wij hebben een kleine zuster die nog geen borsten heeft; wat zullen wij onze zuster doen te dien dage als men van haar spreken zal. Zo zij een muur is, wij zullen een paleis van zilver op haar bouwen, en zo zij een deur is, wij zullen haar rondom bezetten met cederen planken.”

Dat hadden de broers eens tegen elkaar gezegd: “Wij hebben een jonge, nog niet huwbare zuster, wat zullen we met haar doen”. Als zij een muur is, dat is: “niet in te nemen door de verzoeking”, dan zullen we een paleis van zilver op haar bouwen. Zulk een muur kan er voor tot grondslag dienen. Het paleis zal van zilver zijn, het zal in schoonheid blinken. Mar zij zou ook een deur kunnen zijn, die wijkt als men er tegen duwt. Wat zullen we dan doen? Dan zullen we haar afsluiten met cederen planken, sterk hout, om haar te beveiligen. De broers vreesden dat dit laatste het geval zou zijn. Daarom hadden zij haar de wijngaard ter bewaring aangewezen. Mogelijk heeft de Sulammitische deze beraadslaging gehoord, zij geeft er althans antwoord op. Zij is met haar liefste binnen gekomen of tegenwoordig.

De Sulammitische tot haar broers.
8:10-12. “Ik ben een muur en mijn borsten zijn als torens. Toen was ik in zijn ogen als een die vrede vindt. Salomo had een wijngaard te Baäl Hamon, hij gaf deze wijngaard aan de hoeders, een ieder bracht dezelfde vrucht, duizend zilverlingen. Mijn wijngaard dien ik heb, is voor mijn aangezicht: de duizend zilverlingen zijn voor u, 0 Salomo, maar twee honderd zijn voor de hoeders van dezelfde vrucht.”

De Sulammitische antwoordt op de woorden van de broers: “Ik ben een muur”, vast dus, geen deur die in te duwen is. Zij weet dat zij overwonnen heeft en sterk is. Haar borsten zijn niet meer klein, zij is huwbaar. Die borsten zijn als torens.

Niemand kan er toe naderen dan die zij toelaat. - Thans wordt er gesproken over de wijngaard. Salomo heeft een wijngaard in Baäl Hamon, dat “heer der menigte” of “heer van de volken” betekent. Deze wijngaard is toevertrouwd aan de zorg van wachters of bestuurders. Zij moeten zorgen dat de koning er baat van trekt. Dat het geen kleine wijngaard is, blijkt uit de grote som die opgebracht moet worden: “van elke wachter ontvangt hij duizend zilverlingen”. Ook de Sulammitische had een wijngaard. Daarvoor heeft zij niet goed gezorgd, hij was bijna de Koning toegevallen en had door eigen schuld verloren kunnen gaan. Echter, Salomo krijgt hem niet, de wijngaard blijft van haar. Van de opbrengst van haar wijnberg zijn duizend zilverlingen voor de Koning, zij komen hem toe. Twee honderd zilverlingen moet hij ter beschikking stellen aan de wachters, de andere acht honderd kan hij ontvangen als belasting. Zo blijkt dat zij eigen meesteres is gebleven.

De Herder tot de Sulammitische.
8:13. “0 gij bewoonster der hoven, de metgezellen merken op uw stem, doe ze mij horen.”

Te midden van een vrolijk gezelschap vraagt de Herder de Sulammitische haar geschiedenis te vertellen. Hij verlangt daar naar. Dan toch zal haar trouw uitkomen en zij eer wegdragen. Hij is trots op haar, zij vertelt, hoe zij Salomo weerstaan heeft en vrij is heengegaan.

De Sulammitische tot de Herder.
8:14. “Kom haastelijk mijn liefste en wees gij gelijk een ree (gazel) of gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen.”

Dit is het slotwoord van de Sulammitische tot haar geliefde. Zij is aan het vertellen gegaan; met aandacht hebben allen geluisterd, het slot is dat zij haar geliefde vraagt haast te maken en spoedig weder te komen. Eenmaal kwam hij als een ree, een welp der herten tot haar gesneld, 2:17, de dag kome weldra waarop hij wederkome. Het woord door “kom haastelijk” vertaald betekent eigenlijk “vlieden”. We staan hier voor een moeilijkheid. Het Hebreeuws zegt: “Vlied mijn liefste”, dus juist het tegenovergestelde van wat de St. V. geeft. Bijna overal elders is het zo vertaald. Als men het neutraal neemt, d.w.z. de richting onbepaald laat, kan het opgevat worden als: “Spoed u”. Wil men het als een afscheidswoord beschouwen, dan betekent het: “Haast u nu naar huis” en ligt er de gedachte aan verbonden: “maak spoedig alles klaar en kom dan tot mij om mij als de uwe tot u te nemen”.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden