De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk VII
De twee ontwikkelingen
historisch en profetisch beschouwd


Deel V
De naam van het beest,
het getal van zijn naam,
het onzichtbare hoofd van het pausdom



De identificatie van Dagon en de paus, brengt ons op een vanzelfsprekende en eenvoudige wijze tot de langgezochte naam en het getal van het beest en bevestigt, door geheel nieuwe bewijzen, de oude protestantse zienswijze van het onderwerp. De naam "Lateinos" wordt door de protestantse schrijvers algemeen aanvaard, als zijnde een naam die verschillende veronderstellingen oproept ten gunste van deze mening. Maar desondanks zijn er steeds wel bepaalde leemten gevonden, en men heeft begrepen dat er iets ontbrak om deze hypothese buiten elke twijfel te plaatsen. Welnu, indien wij het onderwerp vanuit de Babylonische hoek belichten, zullen we bemerken dat de naam en het getal van het beest op een zodanige wijze tot ons gebracht zijn dat er geen enkel bewijsstuk ontbreekt. Osiris of Nimrod, die de paus vertegenwoordigt, werd aangeduid onder verschillende benamingen, vandaar dat hij, zoals Wilkinson opmerkt, (184) in dezelfde positie kwam te staan als zijn vrouw, die "MYRIONYMUS" werd genoemd, de godin met de "tienduizend namen". Hoe kunnen wij, onder die ontelbare namen, de naam erkennen waarop de Geest van God wijst in de raadselachtige taal waarin over de naam van het beest, en het getal van zijn naam wordt gesproken? Indien we de apocalyptische naam van het systeem kennen, dan zal dit ons leiden tot de naam van het hoofd van het systeem. De naam van het systeem is "Verborgenheid". (Openb.17:5) Welnu, hier hebben we de sleutel om het raadsel terstond te ontcijferen. Nu dienen we slechts te onderzoeken wat de naam was waardoor Nimrod gekend was als de god van de Chaldeeuwse mysteries. Zoals we hebben gezien, was die naam Saturnus. Saturnus en Mysterie zijn beide Chaldeeuwse woorden, en ze zijn onderling gerelateerd.

Zoals Mysterie de betekenis heeft van het Verborgen systeem, zo ook betekent Saturnus de Verborgen god. (185) Voor de ingewijde was de god geopenbaard; voor al de anderen was hij verborgen. Welnu, de naam Saturnus wordt in het Chaldeeuws Satûr uitgesproken; maar zoals elke geleerde op het gebied van het Chaldeeuws weet bestaat dit woord enkel uit de vier letters, die is - Stûr. Deze naam bevat precies het apocalyptische getal 666: -

S =
60
T =
400
U =
6
R =
200
   
----
   
666




Indien de paus, zoals we hebben gezien, de wetmatige vertegenwoordiger van Saturnus is, dan houdt dit ook in dat het nummer van de paus precies 666 is. Maar er is nog meer; zoals we reeds eerder hebben gezien, was de oorspronkelijke naam van Rome zelf Saturnia, dat wil zeggen "de stad van Saturnus". Dit wordt bevestigd door Ovidius, (186) Plinius (187) en Aurelius Victor. (188) Aldus kan de paus een dubbele aanspraak maken op de naam en het getal van het beest. Hij is de enige wetmatige vertegenwoordiger van de oorspronkelijke Saturnus heden ten dage, en hij regeert in diezelfde stad op de zeven heuvels waar de Romeinse Saturnus voordien heerschappij uitoefende; en het is omdat hij er lange tijd na hem verblijf hield dat gans Italië naar zijn naam werd genoemd, namelijk "het land van Saturnus". Maar welk verband mag er bestaan tussen al deze feiten en de naam Lateinos, waarvan algemeen wordt aangenomen dat dit de "naam van het beest" was? Zeer veel; en wij hebben het bewijs dat de algemene opinie bijzonder goed gefundeerd is. Saturnus en Lateinos zijn twee synoniemen, die precies dezelfde betekenis hebben en beide naar dezelfde god verwijzen.

De lezer kan de verzen van Vergilius nog niet vergeten zijn, waar ons Lateinos, tot wie de Romeinen of het Latijnse ras hun oorsprong terugvoeren, wordt afgebeeld met een aureool rond het hoofd, ten einde weer te geven dat hij "een kind van de Zon" was. (189) Vandaar dat het vanzelfsprekend is dat volgens de populaire opinie, de oorspronkelijke Lateinos dezelfde positie heeft bekleed als Saturnus in de mysteries, waar hij ook werd vereerd als het "zaad van de Zon". Bovendien is het ongetwijfeld zo dat de Romeinen wisten dat de naam "Lateinos" de betekenis heeft van de "Verborgene", want hun oudheidkundigen verklaren eensgezind dat Latium zijn naam ontving van Saturnus die er "verborgen" verbleef. (190) Indien we ons dan ook baseren op de etymologie, zelfs volgens het getuigenis van de Romeinen, is Lateinos gelijkwaardig aan "degene die verborgen is", dat wil zeggen aan Saturnus, de "god van het Mysterie". (191)

Terwijl Saturnus de naam van het beest is, en het mystieke getal bevat, is Lateinos, die hetzelfde getal bevat, juist een bijzondere en duidelijke benaming van hetzelfde beest. De paus dan, als het hoofd van het beest, is eveneens Lateinos of Saturnus, dat is het hoofd van het Babylonische "Mysterie". Wanneer de paus eist dat al zijn diensten in het Latijn uitgevoerd zullen worden dan betekent dit zoveel als dat zij in de taal van het "Mysterie" verricht dienen te worden; als hij zijn Kerk de Latijnse Kerk noemt komt dit overeen met de verklaring dat het de Kerk van het "Mysterie" is. Door de naam die de paus zelf gekozen heeft, heeft hij zodoende eigenhandig op het voorhoofd van zijn afvallige gemeenschap de goddelijke aanduiding van de Openbaring geschreven, namelijk "Mysterie" - Babylon de Grote." Door de zuiverste gevolgtrekkingen werden we alzo stap voor stap verder gevoerd, totdat we het mystieke nummer 666 onmiskenbaar en "onuitwisbaar aangebracht" terugvinden op zijn eigen voorhoofd, en dat hij die zijn zetel heeft op de zeven heuvels van Rome exclusief en onaantastbaar aanspraak maakt op de positie van het zichtbare hoofd van het beest.

De lezer moet tevens hebben opgemerkt, indien hij het verslag dat spreekt over de naam en het getal van het apocalyptische beest zorgvuldig heeft beschouwd, dat in de uitdrukkingen die dat getal en die naam weergeven, er nog een raadsel is dat niet over het hoofd gezien mag worden. De tekst is als volgt:

"Wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is het getal van een mens." - Openb.13:18.

Wat betekent de uitdrukking, dat "het getal van het beest, het getal van een mens" is? Wil het enkel zeggen dat het naar een naam genoemd is van een bijzonder iemand die tevoren heeft geleefd?

Dit is de betekenis die aan deze woorden algemeen werd toegekend. Maar dit zou beslist niet zeer duidelijk zijn, iets dat niet eveneens van toepassing kan worden gebracht op een massa namen. Maar beschouw deze uitdrukking eens in het verband met de vastgestelde feiten van de zaak, en zie eens wat een goddelijk licht plots uit deze uitdrukking straalt. Saturnus, de verborgen god, de god van de mysteries die de paus vertegenwoordigt, wiens geheimen enkel toegankelijk waren voor de ingewijden, was niemand minder dan Janus, die algemeen bekend was in Rome, zowel door de oningewijde als de ingewijde, hij, de grote Middelaar, degene die opent en sluit, die de sleutel van de onzichtbare wereld had. Welnu, wat betekent de naam Janus? Die naam, zoals Cornificius in Macrodius aantoont, was eigenlijk Eanus; (192) en in het oude Chaldeeuws betekende Eanush "de mens". Die bepaalde naam werd aan het Babylonische beest uit de zee gegeven, toen het voor het eerst op de voorgrond trad. (193) De naam E-anush of "de Mens" werd van toepassing gebracht op de Babylonische messias, ten einde hem te identificeren als het beloofde zaad van de Vrouw. De naam van "de Mens" in verband gebracht met een god, had tot doel hem voor te stellen als de "god-mens". We hebben gezien dat de Hindoe Shasters in Indië er getuigenis van afleggen dat, ten einde de goden toe te laten hun vijanden te overwinnen, het nodig was dat de Zon, de opperste godheid, geïncarneerd zou worden en uit een vrouw werd geboren. (194) De klassieke natiën hadden nu een dergelijke legende. "In de hemel was er een gangbare traditie,", zegt Apollodorus "dat de reuzen nooit konden worden overwonnen, tenzij met behulp van een mens!! (195) Die man, van wie werd geloofd dat hij de tegenstanders van de goden had overwonnen, was Janus de god-mens. Ten gevolge van zijn aanmatigend karakter en zijn heldendaden, werd aan Janus grote macht toegeschreven, en werd hij aangesteld tot de bewaker van de poorten der hemel en tot scheidsrechter van 's mensen eeuwige bestemmingen. Van deze Janus, deze Babylonische "mens", is de paus zoals we gezien hebben de wetmatige vertegenwoordiger; vandaar dat hij de sleutel van Janus draagt en terzelfder tijd die van Cybele, zijn moeder-vrouw; en vandaag de dag maakt hij aanspraak op al de godslasterlijke titels van die god. Het feit dan, dat de paus zijn aanspraak op universele hulde baseert op het bezit van de sleutels der hemel, en dat in een betekenis die hem, in tegenstelling tot alle beginselen van het christendom, in staat stelt de poorten der heerlijkheid te openen en te sluiten naar zijn believen en zijn soevereine wil, is een treffend en aansluitend bewijs dat hij het hoofd is van het beest uit de zee, wiens getal, geïdentificeerd met Janus, het getal van een mens is, en nauwkeurig overeenkomt met 666.

Maar er is nog iets anders aan de naam Janus of Eanus, dat we niet over het hoofd mogen zien. Alhoewel Janus voornamelijk werd aanbeden als de messias of god-mens, werd hij ook vereerd als "Principium Deodorum" (196), de bron en oorsprong van alle heidense goden. Wij hebben hem in dit karakter reeds via Kusch tot Noach teruggevoerd; maar om aanspraak te kunnen maken op deze voorname eigenschap, in zijn ware volledigheid, moet hij nog verder worden teruggevoerd. In de dagen van Sem en zijn broers, die door de zondvloed van de oude naar de nieuwe wereld waren overgegaan, kenden de heidenen, op het moment dat de mysteries werden uitgebroed, de ganse geschiedenis van Adam, waardoor het noodzakelijk was, indien men een vergoddelijking van de mensheid wenste aan te tonen, dat zijn superieure waardigheid als de menselijke "Vader van goden en mensen", niet zou worden genegeerd.

Dit gebeurde ook niet. De mysteries waren vol van wat hij deed en van hetgeen hem overkwam; en de naam E-anush, of zoals hij in zijn Egyptische vorm voorkomt, Ph'anesh, (197) "de mens", was slechts een andere naam voor onze grote voorvader. De naam van Adam komt in het Hebreeuws van Genesis praktisch altijd voor met het bepaald lidwoord als prefix, hetgeen betekent "de Adam" of "de mens". Er is echter dit onderscheid, - "de Adam" of "de mens" verwijst naar de niet-gevallen mens, E-anush, "de mens", naar de "gevallen man". E-anush dan, als "Principium Deodorum", "de bron en vader van de goden", is de "GEVALLEN Adam". (198)

Het beginsel van de heidense afgoderij ging meteen de gevallen mensheid verheerlijken, haar lusten heiligen, de mens de vrijheid schenken naar het vlees te leven, en na zo'n leven was er toch nog de verzekering van eeuwige zegen. E-anush, de "gevallen mens", werd verkozen als het menselijke hoofd van dit corrupte systeem - dit "Mysterie der Wetteloosheid." Welnu, met deze gegevens komen we tot de ware betekenis van de naam, die werd gegeven aan de godheid die gewoonlijk in Frygië samen met Cybele werd aanbeden, onder hetzelfde karakter als deze Janus, die zowel de Vader van de goden was als de bemiddelende godheid. Die naam was Atys of Attis, of Attes, (199) en de betekenis zal duidelijk blijken uit het welbekende Griekse woord Até, hetgeen betekent "dwaling door zonde", en dat klaarblijkelijk is afgeleid van het Chaldeeuwse Hata, "zondigen". Atys of Attes, dat van hetzelfde werkwoord is gevormd, en op een gelijke wijze, betekent "de zondaar". De lezer zal zich herinneren dat Rhea of Cybele in Frygië werd aanbeden onder de naam van Idaia Mater, "de moeder der kennis", en dat zij in haar hand als haar symbool, de granaatappel droeg hetgeen, zoals we reeds hebben geconcludeerd, volgens de heidense betekenis de vrucht was van de "verboden boom". (200)

Wie kon dan de begeleidende godheid zijn van die "moeder der kennis" dan deze Attes, "de zondaar", haar eigen man, die ze ertoe bracht in haar zonde te delen en deel te hebben aan haar fatale kennis, zodat hij in de ware betekenis van het woord "de mens der zonde" werd - "de mens, door bemiddeling van wie de zonde de wereld is binnengekomen, en door middel van de zonde de dood, en aldus heeft de dood zich tot alle mensen uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden." (201) Aan deze Attes nu, deze "mens der zonde", werden de onderscheidene kenmerken en heerlijkheden van de Messias gegeven, nadat hij deze zorgen en beproevingen had doorstaan, hetgeen jaarlijks door zijn aanbidders wordt herdacht. Hij werd vereenzelvigd met de zon, (202) de enige god; hij werd vereenzelvigd met Adonis; en op hem, zodanig vereenzelvigd, werd de zestiende psalm in al zijn grootsheid toegepast, die de triomf voorzegt van onze Redder Christus over de dood en het graf:

"Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving ziet." Ps.16:10.

Het is voldoende bekend dat het eerste deel van deze aanhaling werd toegepast op Adonis; want het jaarlijkse wenen van de vrouwen voor Tammuz ging al spoedig over in feestvreugde, gebaseerd op het verhaal van zijn terugkeer uit Hades of onderaardse verblijven. Maar het is niet zo goed bekend dat het heidendom de voorzegde onverderfelijkheid van het lichaam van de Messias aan haar bemiddelende god toeschreef. Dat dit echter wel degelijk het geval was, leren we van het duidelijke getuigenis van Pausanias. "Agdistis", dat is Cybele zegt hij, "kreeg van Jupiter de verzekering dat geen enkel deel van het lichaam van Attes zou verrotten of wegteren." (203) Aldus schreef het heidendom van Attes "de zondaar", de onverwoordbare eer van Christus toe, die kwam om "zijn volk van hun zonde te verlossen" - zoals dit in de goddelijke taal door de "goede psalmist van Israël, een duizend jaar voor de christelijke tijd werd geschreven. Indien de paus, zoals we hebben gezien, de plaatsbekleder is van Janus "de mens", hoe duidelijk is het dan dat hij eveneens de plaats inneemt van Attes "de zondaar"; hoe treffend is het dan tevens vanuit dit standpunt, dat de naam "mens der wetteloosheid", zoals die van Godswege werd geprofeteerd (2Thes. 2:3), van toepassing is op degene die het hoofd zou zijn van de christelijke afval, en die in die afval al de wetteloosheid van het Babylonische heidendom zou bijeenbrengen?

Er is dus aangetoond dat de paus in elk opzicht het zichtbare hoofd van het beest is. Maar het beest heeft niet alleen een zichtbaar, maar ook een onzichtbaar hoofd dat er de autoriteit over uitoefent. Dat onzichtbare hoofd is niemand minder dan Satan, het hoofd van de eerste grote afval die zich in de hemel zelf ontwikkelde. Dit wordt boven elke twijfel verheven door de taal van Openb.13:4:

"En zij aanbaden de draak omdat hij aan het beest de autoriteit had gegeven, en zij aanbaden het beest met de woorden: 'Wie is gelijk aan het beest, en wie kan de strijd tegen hem aanbinden?'"

Deze taal toont aan dat de aanbidding van de draak gelijk is aan de aanbidding van het beest. Dat de draak de oorspronkelijke Satan is, de aartsvijand zelf, blijkt duidelijk uit de vermelding in het vorige hoofdstuk (Openb.12:9):

"Neer geslingerd werd daarom de grote draak, de oude slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt."

Indien de paus dan zoals we hebben gezien, het zichtbare hoofd van het beest is, dan aanbidden de aanhangers van Rome dus de Duivel, aangezien zij de paus aanbidding schenken. Met de goddelijke verklaring vóór ons, bestaat er geen mogelijkheid om hieraan te ontkomen. En dit is precies wat we op andere gronden mogen verwachten. Laten wij in gedachte houden dat de paus, als het hoofd van het mysterie der wetteloosheid, de "zoon des verderfs" is, Iscariot, de valse apostel, de verrader. Welnu, het wordt uitdrukkelijk vermeld dat, voordat Judas verraad pleegde, 'Satan', de prins van de duivelen, "in hem voer" of volledig bezit van hem nam. Vanwege de analogie mogen we verwachten dat dezelfde situatie zich hier ook voordeed. Voordat de paus zelfs maar zulk een plan van een ingewikkeld verraad aan het adres van zijn Heer kon bedenken, hetgeen hij inderdaad heeft gedaan voordat hij bevoegd was om dat bedrieglijk ontwerp met succes uit te voeren, moet Satan zelf van hem bezit hebben genomen. Het Mysterie der wetteloosheid diende te ontwikkelen en te gedijen volgens de "werking" - dat wil zeggen letterlijk, "volgens de energie of enorme kracht van Satan". (2Thes.2:9) (204) Vandaar dat Satan zelf, en niet een of andere ondergeschikte geest van de hel, over het ganse reusachtige systeem van gewijde goddeloosheid moet heersen; hij moet persoonlijk bezit nemen van degene die het zichtbare hoofd is, opdat het systeem kan worden geleid door zijn duivelse spitsvondigheid, en opdat het mag "bezield" worden door zijn bovenmenselijke kracht. Wanneer we dit in gedachte houden, dan bemerken we meteen hoe het komt dat de volgelingen van de paus bij hun aanbidding van het beest, ook aanbidding schenken aan de "draak die aan het beest macht" gaf.

Aldus komen we, zonder te spreken van historische bewijzen, tot de onweerlegbare conclusie dat de aanbidding van Rome één enorm systeem is van duivelaanbidding. Wanneer het eenmaal erkend is dat de paus het hoofd is van het beest van de zee, dan zijn we verplicht, op het getuigenis van God alleen, zonder ook maar enig ander getuigenis, om het als een feit te aanvaarden dat, bewust of onbewust, degenen die de paus aanbidden in werkelijkheid de Duivel aanbidden. Maar we hebben inderdaad het historische bewijs, en bovendien van een zeer merkwaardige aard dat de paus, als het hoofd van de Chaldeeuwse mysteries, even rechtstreeks de vertegenwoordiger is van Satan, als hij het is van de valse messias van Babylon. Het werd reeds lang geleden door Irenaius vermeld, omstreeks het einde van de tweede eeuw, dat de naam Teitan het mystieke getal 666 bevatte; hij gaf als verklaring dat Teitan "verreweg de meest waarschijnlijke naam" was van het beest uit de zee. (205)

De bewijzen die hij aanhaalt om zijn mening te staven, leggen niet veel gewicht in de schaal; maar zijn opinie zelf kan hij hebben overgenomen van anderen die grondiger en meer waardevolle redenen hadden voor hun geloof omtrent dit onderwerp. Uit het onderzoek zal blijken dat Teitan de naam was van het onzichtbare hoofd van het beest, daar waar Saturnus de naam was van het zichtbare hoofd. Teitan is slechts de Chaldeeuwse vorm van Sheitan, (206) de naam waarmee Satan sinds onheuglijke tijden door de duivelaanbidders van Koerdistan (207) werd genoemd; en van Armenië of Koerdistan kwam deze duivelaanbidding, belichaamd in de Chaldeeuwse mysteries, naar het Westen tot Klein-Azië, en vandaar naar Etrurië en Rome. Om aan te tonen dat Teitan werkelijk door de klassieke natiën van de oudheid werd beschouwd als Satan, of de geest der goddeloosheid, de bron van het morele kwaad, willen we hier enkele bewijzen aanhalen. De geschiedenis van Teitan en zijn broeders, zoals vermeld door Homerus en Hesiodus, de eersten van alle Griekse schrijvers, alhoewel latere legenden er opvallend door beïnvloed zijn, is duidelijk de nauwkeurige tegenhanger van het bijbelse verslag van Satan en zijn engelen. Homerus zegt, dat "al de goden van Tartarus" of de Hel, "Titanen werden genoemd". (208) Van Hesiodus vernemen we hoe deze Titanen of "goden van de hel", in die verblijfplaats waren terechtgekomen. Toen hun leider een bepaalde goddeloze daad beging tegen zijn vader, de opperste god van de hemel, en daarbij de steun kreeg van vele anderen van de "zonen des hemels", ging die vader "hen allen bij een scheldnaam noemen, namelijk Titanen"; (209) hij sprak een vloek over hen uit, waarna zij ten gevolge van die vloek "naar de hel werden neergeworpen", en in de afgrond "werden gebonden met ketenen van duisternis". (210) Terwijl dit het vroegste verslag van Teitan en zijn volgelingen is dat we bij de Grieken vinden, zien we dat Teitan in het Chaldeeuwse systeem slechts een synoniem was voor Typhon, de boosaardige Slang of Draak, die universeel werd beschouwd als de Duivel of de bron van alle goddeloosheid. Volgens de heidense versie van het verhaal was het Typhon die Tammuz doodde en in stukken sneed; maar Lactantius, die zeer vertrouwd was met het onderwerp, verwijt zijn heidense landgenoten om hun "aanbidding van een kind dat door de Titanen in stukken was getrokken." (211) Vandaar dat het vaststaat dat Teitan, in het heidense geloof, overeenkwam met de Draak of Satan. (212)

Zoals voorheen reeds in bedekte termen werd weergegeven, vond er in de mysteries een belangrijke omschakeling plaats, zodra daartoe de gelegenheid gunstig was. Eerst werd Tammuz aanbeden als degene die de kop van de slang verpletterde, wat inhield dat hij de aangestelde omverwerper was van het koninkrijk van Satan. Dan kreeg de Draak of Satan, zelf een zekere mate van aanbidding, om "hem te troosten", zoals de heidenen zeggen, "voor het verlies van zijn macht" en om hem te verhinderen hen letsel toe te brengen; (213) tenslotte werd de Draak, of Teitan, of Satan, het voornaamste voorwerp van aanbidding, waarbij de Titania, of riten van Teitan, een belangrijke plaats gingen innemen in de Egyptische mysteries, (214) en ook in die van Griekenland. (215) Van welk vitaal belang deze riten van Teitan of Satan wel waren, mag blijken uit het feit dat Pluto, de god van de hel (die in zijn uiterste karakter nu precies de grote Tegenstander was), met ontzag en vrees als de grote god werd beschouwd, van wie de bestemming van de mensheid in de eeuwige wereld hoofdzakelijk afhing; want het was bekend dat het de taak van Pluto was om "de zielen na de dood te zuiveren". (216) Als we bedenken in welke mate het vagevuur zowel in het heidendom als in het pausdom steeds de voorname spil is geweest van het priesterschap en het bijgeloof, wat een macht zal deze opvatting dan wel niet hebben geschonken aan de "god van de hel"! Het is dus niet verwonderlijk dat de slang, het voorname instrument van Satan om de mensheid te misleiden, met zo'n buitengewone verering over de ganse aarde werd aanbeden; vandaar ook dat we in de Octateuch van Ostanes lezen, dat "slangen de oppersten van alle goden en de prinsen van het universum waren." (217)

Het wekt dan ook geen verwondering dat men ten slotte standvastig geloofde dat de Messias, op wie de hoop van de wereld was gegrond, zelf het "zaad van de slang" was! Dit was duidelijk zo in Griekenland; daar ging het verhaal de ronde doen dat de oorspronkelijke Bacchus werd voortgebracht doordat zijn moeder gemeenschap had gehad met de vader van de goden, in de vorm van een "gevlekte slang." (218) Die "vader van de goden" was klaarblijkelijk "de god van de hel"; want Proserpina, de moeder van Bacchus, die op een wonderlijke wijze het buitengewone kind ontving en ter wereld bracht - wiens ontvoering door Pluto zo'n belangrijke plaats innam in de mysteries - werd onder de naam van de "Heilige Maagd", aanbeden als de vrouw van de god der hel, zoals we reeds hebben gezien. (219) Het verhaal van de verleiding van Eva (220) door de slang is duidelijk in deze legenden opgenomen, zoals dit door Julius Firmicus en de vroege christelijke apologeten de heidenen voor de voeten werd geworpen; maar de inkleding van het verhaal in de heidense legenden verschilt in grote mate van wat we in het goddelijke Woord lezen. Door handig de situatie te benutten, werd de grote Zwendelaar, door middel van mannen die in het begin hun afkeer voor zijn karakter te kennen gaven, praktisch overal bekend als "de god van deze wereld". De invloed die Satan onder deze hoedanigheid op de oude wereld had, was zo doordringend en stevig, dat zelfs in de periode dat het christendom aan de mens werd verkondigd en het ware licht uit de hemel had geschenen, deze leerstelling die we hebben beschouwd, onder de belijdende discipelen van Christus de kop opstak. Degenen die deze leerstelling voorstonden werden Ophiani of Ophieten genoemd, met andere woorden slangenaanbidders.

"Deze ketters", zegt Tertullianus "verheerlijken de slang op een wijze alsof ze deze tot Christus zelf wilden bevorderen; want, zeggen zij, hij schonk ons de eerste kennis van goed en kwaad. Het was vanwege een demonstratie van zijn macht en majesteit dat Mozes ertoe werd bewogen de koperen slang op te richten; eenieder die ernaar keek werd genezen. Verder beweren zij dat Christus zelf in de Evangeliën de heilige macht van de slang imiteert, wanneer hij zegt dat, 'Zoals Mozes in de wildernis de slang heeft verhoogd, zo moet ook de Zoon des mensen worden verhoogd.' (221) Zij spraken deze woorden uit tijdens de zegening van de eucharistie." Deze goddeloze ketters aanbidden openlijk de oude slang of Satan, als de grote weldoener van de mensheid, omdat hij hun de kennis openbaarde van goed en kwaad. Maar deze leerstelling hadden zij slechts met zich meegebracht uit de heidense wereld, waaruit zij afkomstig waren, of uit de mysteries, zoals die werden ontvangen en gevierd in Rome. Alhoewel Teitan, in de dagen van Hesiodus en in het vroege Griekenland, een "scheldnaam" was, kreeg hij in Rome, in de dagen van het keizerrijk en ook daarvoor, een gunstiger betekenis. "De schitterende of roemrijke Teitan", was de omschrijving waarmee men in Rome over Teitan sprak. Dit was ook de titel die men gewoonlijk gebruikte voor de Zon, ofwel als het hemellichaam van de dag, ofwel als een godheid. De lezer zal wel reeds gemerkt hebben dat een andere gedaante van de zonnegodheid of Teitan, in Rome de Epidaurische slang was, die werd aanbeden onder de naam van "Aesculapius", dat is "de mens-onderwijzende slang". (222) Hier in Rome werd Teitan of Satan, vereenzelvigd met de "slang die de mensheid onderwees", die de mensen de ogen opende (wanneer zij natuurlijk blind waren), en die hen "de kennis van goed en kwaad" schonk.

In Pergamos, en in heel Klein-Azië, vanwaar Rome rechtstreeks haar kennis van de mysteries verkreeg, was het precies hetzelfde. Het was voornamelijk te Pergamos, waar zich bij uitstek de "troon van Satan" bevond dat, zoals men wel weet, de zonnegodheid in de vorm van een slang werd aanbeden onder de naam Aesculapius, "de mens-onderwijzende slang."

Volgens de fundamentele leerstelling van de mysteries, zoals deze werd overgebracht van Pergamos naar Rome, was de Zon de enige god. (223) Vandaar dat Teitan of Satan werd erkend als de enige god; en van die enige god was Tammuz of Janus, in zijn hoedanigheid van de Zoon of het zaad van de vrouw, een incarnatie. Hier krijgt het grote geheim van het Romeinse Rijk dan ten slotte zijn opheldering - namelijk, de ware naam van de beschermende godheid van Rome. Dat geheim werd angstvallig bewaard; zozeer zelfs dat toen Valerius Soranus, een man van de hoogste stand, en zoals Gicero verklaart "de grootste geleerde van de Romeinen", deze naam onachtzaam had bekendgemaakt, hij wegens zijn onthulling meedogenloos werd gedood. Nu is die echter duidelijk bekend. Een symbolische voorstelling van de aanbidding van het Romeinse volk, afkomstig uit Pompeii, geeft ons een treffende bevestiging van deze ontlening, door het bewijsmateriaal dat spreekt tot onze verbeelding. Laten wij maar eens aandacht schenken aan de houtsnede die we hier weergeven. (Fig.59) (224)

We hebben reeds gezien dat het door de auteur van Pompeii, in verband met een vorige afbeelding werd toegegeven dat de slangen die zich onderaan bevinden, slechts een andere weergave zijn van de duistere godheden die bovenaan zijn afgebeeld. Wanneer we hetzelfde beginsel hier toepassen, dan volgt daaruit dat de zwaluwen, of de vogels die op de vliegen jagen, hetzelfde voorstellen als de slangen. Maar de slang, die hier tweemaal wordt afgebeeld, is onbetwistbaar de slang van Aesculapius. De vlieg-vernietigende zwaluw moet daarom dezelfde godheid voorstellen. Welnu, iedereen weet wat de naam was van "de Heer van vlieg", of de vlieg-vernietigende god van de oosterse wereld. Het was Baäl-zebub. (225) In de betekenis van "Heer van de vlieg" hield deze naam voor de buitenstaander niets anders in dan de vernietigende macht voor zwermen vliegen, wanneer die, zoals dat in warme landen dikwijls het geval is, een bron van kwelling gaan vormen voor het volk dat zij belagen. Maar, vereenzelvigd met de slang, openbaart deze naam zich duidelijk als één van de onderscheidende namen van Satan. En hoe geschikt is deze naam, wanneer zijn mystieke of esoterische betekenis wordt doorgrond. Wat is de ware betekenis van deze bekende naam? Baäl-zebub betekent "de rusteloze Heer" (226), zelfs die ongelukkige die "heen en weer ging op de aarde, en op en neer wandelde", die "de droge plaatsen doortrok op zoek naar rust, en die er geen vond." Uit dit alles volgt onvermijdelijk dat Satan, onder zijn eigen naam, de grote god geweest moet zijn van hun geheime en mysterieuze aanbidding, hetgeen meteen een verklaring geeft voor het buitengewone mysterie waarmee de zaak omgeven was (227) Wanneer daarvoor, Gratianus de wettige provisie afschafte voor de ondersteuning van de vuuraanbidding en slangenaanbidding van Rome, dan bemerken we hoe nauwkeurig de goddelijke profetie werd vervuld (Openb.12:9):

"Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die DUIVEL en SATAN wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; ter aarde geworpen, en zijn engelen werden met hem neergeworpen." (228)

Welnu, indien de heidense Pontifex, van wie de paus de macht en de voorrechten had overgenomen, aldus de hogepriester van Satan was, dan werd de paus, toen hij een verbond sloot met dat systeem van duivelaanbidding, en toestemde om de plaats van die Pontifex in te nemen en alzo al de gruwelijkheden in de Kerk toe te laten, zelf minister-president van de Duivel, en kwam hij dientengevolge net zozeer onder zijn macht te staan als de vorige Pontifex. (229) Hoe nauwkeurig is dit de vervulling van de goddelijke voorzegging dat de 'mens der wetteloosheid' zou komen "met de werking van Satan". Dit is dan de belangrijke conclusie waartoe wij worden gedwongen, zowel op historische als op schriftuurlijke basis, namelijk: zoals het mysterie van godsvrucht de openbaring is van God in het vlees, zo is het mysterie der wetteloosheid - in zoverre dit mogelijk is - de incarnatie van de Duivel.

Voetnoten

[184] Deel IV, p.179.

[185] In de litanie van de mis wordt de gelovigen geleerd om als volgt te bidden: "God Verborgene, en mijn Verlosser, heb medelijden met ons." (M'GAVINs Protestant, deel II, p.79, 1837). Vanwaar kan dit "God Verborgene" anders komen, dan van de oude verering van Saturnus, de "Verborgen God"? Zoals het Pausdom deze Babylonische god onder de naam van St.Dionysius en St.Bacchus "de martelaar" heeft gecanoniseerd, zo is hij onder de naam van Saturnus ook in de kalender terechtgekomen, want 29 maart is het feest van "St.Satur", de martelaar (CHAMBER, Book of Days, p.435).

[186] Fasti, boek VI, ill.31-34, deel III, p.342.

[187] Hist. Nat., boek III, h.5, p.55.

[188] AUREL. VICT., Origo Gent. Roman, h.III.

[189] Zie ante, p.236.

[190] OVIDUS, Fasti, boek I, h.III, p.29; ook VIRGILIUS, AEneid, boek VIII, p.384.

[191] Latinum Latinus (de Romeinse vorm van het Griekse Lateinos), en Lateo, "verborgen liggen", komen allemaal van het Chaldese "Lat", dat dezelfde betekenis heeft. De naam "Lat", of de verborgene, was kennelijk zowel aan Saturnus als aan de grote Babylonische god gegeven. Dit blijkt uit de naam van de vis Latus, die samen met de Egyptische Minerva werd vereerd in de stad Latopolis in Egypte, nu Esneh (WILKINSON, deel IV, p.284, en deel V, p.253), en waarvan Latus slechts een andere naam was voor de vis god Dagon. Wij hebben gezien dat Ichthus, of de vis, een van de namen was voor Bacchus, en de Assyrische godin Atergatis zou samen met haar zoon Ichthus in het meer van Atergatis geworpen zijn (Vossius de Idololatria, boek I, h.XXIII, p.89; ook ATHENAEUS, boek VIII, h.VIII, p.346, E). Dat de zonnegod Apollo bekend was onder de naam Lat kan worden afgeleid van de Griekse naam van zijn moeder-vrouw Leto, of in het Dorisch, Lato, wat slechts de vrouwelijke vorm is van Lat. De Romeinse naam Latona bevestigt dit, want het betekent "De weeklager van Lat", zoals Bellona de betekenis heeft van "De weeklager van Bel". De Indiase god Shiva, die, zoals wij hebben gezien, soms wordt afgebeeld als een kind aan de borst van zijn moeder, en hetzelfde bloeddorstige karakter heeft als Moloch, of de Romeinse god saturnus, wordt onder deze naam aangeroepen, zoals kan worden opgemaakt uit het volgende vers met betrekking tot het beeld dat werd gevonden in zijn gevierde tempel te Somnaut: "Dit beeld zo meedogenloos, wiens naam was LAUT, Stoutmoedige Mahmoud vond, toe hij nam Sumnaut." BORROW, Gypsies in Spain, or Zincali, deel II, p.113. Daar Lat gebruikt werd als synoniem voor Saturnus, kan er weinig twijfel over bestaan dat Latinus in dezelfde betekenis werd gebruikt. Virgilius maakt van de latinus, die de tijdgenoot was van Aeneas, de derde afstammeling van Saturnus: "Rex arva Latinus et urbes Jam senior longa placidus in pace regebat. Hunc Fauno et Mymplia genitium Laurente Marica Accipimus, Fauno Picus pater, isque parentem Te, Saturne, refert." AEneid, boek VII, ill.45-49, p.233. De vergoddelijkte koningen kregen de naam van de goden van wie zij hadden gezegd af te stammen, en niet van hun grondgebied. Wij kunnen er zeker van zijn dat dit ook het geval was bij Latinus.

[192] Saturnalia a, boek I, h.9, p.54, G.

[193] Deze naam, die in het Grieks aan Berosus werd gegeven, is O-annés (p.48), maar op deze wijze zou men juist "He-anesh", "de man" kunnen verwachten in het Grieks. He-siri in het Grieks, wordt Osiris, en He-sarsiphon wordt Osarsiphon, en op dezelfde wijze wordt He-anesh Oannés. De naam Oannés wordt door Barker opgevat in de zin van een "Man-god" (Lares and Penates, p.224). De omzetting van de H' in een 0' wordt ook teruggevonden bij de Ieren, want wat nu O'Brien en O'Connell is, was oorspronkelijk H'Brien en H'Connell (Sketches of Irish History, p.72).

[194] Zie ante, h.III, p.96.

[195] Bibliotheca, boek I, in PARKHURST, sub voce "aaz", no.V; zie ook MACROBIUS, Saturnalia, boek I, h.20, met betrekking tot "Hercules de man".

[196] TERENTIANUS MAURUS in BRYANT, deel III, p.82.

[197] WILKINSON, deel IV, p.191.

[198] Anesh wijst eigenlijk slechts op de zwakheid of broosheid van de gevallen mensheid, maar wie Fasti van OVIDUS raadpleegt, ("Kal. Jun.", ill.lOO, etc., deel III, p.346), met betrekking tot het karakter van Janus, zal zien dat toen E-anush vergoddelijkt werd, dit niet gebeurde als een gevallen mens met zijn zwakheden, maar als de gevallen mens met zijn verdorvenheid.

[199] SMITH, Classical Dictionary, "Atys", p.I07. Dat Attes dezelfde was als Bacchus of Adonis, die tegelijkertijd de Vader van de goden en de Middelaar was, kan vanuit verschillende standpunten worden aangetoond. - I. Terwijl het zeker is dat de lievelingsgod van de Phrygische Cybele Attes was, vandaar de naam "Cybelius Attes", vernemen wij van STRABO (boek X, p.452), dat de godheid die in Phrygië samen met Cybele werd vereerd, in Phrygië samen met Cybele werd aangeroepen met dezelfde naam als Dionusos of Bacchus. - 2. Attes werd op dezelfde wijze als Bacchus afgebeeld. In Bryant staat hij samen met de Idaese godin, ofwel Cybele, afgebeeld met de inscriptie: "Attis de Minotaur" (Mythol., deel II, p.109, de noot). Bacchus had de horens van een stier, en het is algemeen bekend dat op dezelfde wijze de Minotaur half mens en half stier was. - 3. In het populaire verhaal werd vermeld dat hij op dezelfde wijze als Adonis door een wild zwijn was omgekomen (PAUSANIAS, boek VII, Achaica, h.17). - 4. In de riten van Magna Mater of Cybele spraken de priesters hem aan als de "Deus propitus, Deus sanctus", "de genadige God, de heilige God" (ARNOBIUS, boek I, in Maxima Biblioth. Patrum, in Ed. Adv. Lib., deel III, p.435, Lugd., 1677), zoals ook Bacchus of Adonis werden gezien als de bemiddelende god.

[200] Zie ante, p.III.

[201] Van het hele verhaal van Attes kan tot in alle details worden aangetoond dat het om het verhaal van de Zondeval gaat. Wij mogen volstaan met hier te zeggen dat zelf oppervlakkig gezien van zijn zonde werd gezegd dat deze te maken had met ongeoorloofde liefde voor "een nimf, wiens lot verbonden was met een boom" (OVIDUS, Fasti, boek IV, Ludi Megalenses). De liefde van Attes voor deze nimf was aan de ene kant een belediging voor Cybele, maar aan de andere kant was het de liefde van Cybele zelf, want Cybele had twee afzonderlijke en fundamentele karaktereigenschappen, die van de Heilige Geest, en ook die van onze moeder Eva (zie de Appendix onder noot G). "De nimf, wiens lot verbonden was met een boom", was kennelijk Rhea, de moeder van de mensheid.

[202] BRYANT, deel I, p.387, de noot. De reden voor het gelijkstellen van Attis met de zon was kennelijk dat gezien het feit dat Hata de betekenis heeft van zondigen, zo ook Hatah, hetgeen verbranden betekent, op dezelfde wijze wordt uitgesproken. Ter illustratie van de naam Attes of Attis als "De Zondaar", zie de Appendix onder noot R.

[203] PAUSANIAS, boek VII, Archaica, h.17.

[204] Dezelfde uitdrukking "energie", zoals die hier wordt gebruikt, is dezelfde uitdrukking die steeds in de Chaldese boeken wordt gebruikt voor de inspiratie die de goden en de demonen geven aan hen die hun vereren (TAYLOR, Jamblichus, p.163, et passim).

[205] IRENAEUS, boek V, h.30, p.802. Ofschoon de naam Titan oorspronkelijk uit het Chaldees kwam, werd het volledig opgenomen in de Griekse taal. Daarom, en moge dit als een vollediger bewijs dienen met betrekking tot dit belangrijke onderwerp, schijnt het de wil van de goden geweest te zijn dat het aantal der Titanen bepaald moest worden volgens de Griekse berekening, terwijl dat der Saturnen volgens de Chaldese berekening bepaald moest worden.

[206] De ontwikkelde lezer heeft geen bewijs nodig voor deze regelmatig terugkerende omzetting van de Chaldese Sh naar de T, maar voor de algemene lezer kan het volgende hieraan worden toegevoegd. Het Hebreeuwse Shekel wordt Tekel in het Chaldees, het Hebreeuwse Shabar, "breken", wordt in het Chaldees Tabar, het Hebreeuwse Seraphim wordt het Chaldese Teraphim, de Babylonische vervalsing van de Goddelijke Cherubim of Seraphim, het Hebreeuwse Asar, "rijk zijn", wordt het Chaldese Atar, het Hebreeuwse Shani, "tweede", wordt in het Chaldees Tanin, etc..

[207] WALPOLE, Ansayri, deel I, p.397. LAYARD, Nineveh, deel I, pp.287, 288. Zie ook REDHOUSE, Turkish Dictionary, sub voce "Satan", p.303. De Turken zijn afkomstig uit het gebied van de Eufraat.

[208] HOMERUS, Ilias, boek XIV, p.549.

[209] HESIODUS, Theogonia, pp.18, 19.

[210] Idem, pp.56-59. Ik denk dat de lezer zal zien dat Ouranos, of Hemel, waartegen de Titanen rebelleerden, in wezen God was.

[211] LACTANTIUS, De Falsa Religione, p.211; ook CLEMENS ALEXANDRINUS, deel I, p.30.

[212] Wij hebben gezien dat Sem feitelijk degene was die Tammuz om het leven bracht. Daar hij de grote Heidense Imitator was van de Messias, noemden degenen die hem voor deze aanmatiging haatten, hem dan ook bij de naam van de grootste Bedrieger aller tijden, Typhoon ofwel de Duivel. "Indien zij de heer van het huis Beëlzebub noemden", geen wonder dat zijn dienaar ook zo genoemd werd.

[213] PLUTARCHUS, De Iside, deel II, p.362.

[214] Idem, deel II, p.364.

[215] POTTER, Antiquities, deel I, sub voce "Titania", p.400.

[216] TAYLOR, Pausanias, deel III, p.321, de noot.

[217] EUSEBIUS, Praeparatio Evang., deel I, p.50.

[218] OVIDUS, Metam., boek VI, p.114. Het idee van "het zaad van de slang" als de grote Wereldheerser stond zo diep in de gedachte van de Heidenen gegrift, dat toen een mens zich opwierp als god op aarde, werd het van essentieel belang geacht dat zijn titel werd verbonden met zijn karakter, zodat hij kon aantonen dat hij het "zaad van de slang" was. Toen daarom Alexander de Grote goddelijke eer voor zich opeiste, is het een bekend feit dat zijn moeder Olympia verklaarde dat hij niet was voortgekomen uit Koning Philippus, haar echtgenoot, maar uit Jupiter, en wel in de gedaante van een slang. Op dezelfde wijze, zo verklaart de schrijfster van Rome in the 19th Century (deel I, p.388), dat de Romeinse keizer "Augustus pretendeerde een zoon te zijn van Apollo, en dat de god de gedaante van een slang had aangenomen om hem ter wereld te kunnen brengen" (Vid. SUET. AUGUSTINUS).

[219] Zie ante, p.126.

[220] Wij komen tot de ontdekking dat Semele, de moeder van de Griekse Bacchus, gelijk werd gesteld met Eva, want de naam Eva was aan haar gegeven, zoals Photius ons vertelt: "Pherecydes noemde Semele Hué." (PHOTIUS, Lex., h.II. p.616). Hué is de gebruikelijke Hebreeuwse naam voor Eva, zonder de accenten.

[221] TERTULLIANUS, De Praescript. adv. Hoereticos, h.47, deel II pp.63,64.

[222] Aish-shkul-apé komt van Aish, "man", en van shkul, "instructie geven", en van Aphé of Apé, "een slang". De Griekse vorm van deze naam, Asklepios, betekent eenvoudig "de instructie gevende slang", en is afkomstig van A, "de", ski, "onderwijzen", en hefl, "een slang"; de Chaldese woorden hebben hier een Egyptische vorm gekregen. De naam Asklepios kan echter nog een andere herkomst hebben. Het zou kunnen zijn afgeleid van Aaz, "kracht", en Khlep, "vernieuwen", en daarom stond in het populaire geloof Asklepios bekend als de "vernieuwer van de krachten", ofwel de Genezende God. Gelijkgesteld met de slang heeft de naam echter de betekenis die overeenkomt met de eerste uitleg. Macrobius zegt, terwijl hij een uiteenzetting geeft over de mystieke leerstellingen van de klassieke volken, dat Aesculapius de weldadige invloed van de zon was, die tot de ziel van de mens doordrong (Sat., boek I, h.23). Nu was de Slang het symbool van de verlichtende zon.

[223] MACROBIUS, Saturnalia, boek I, h.17, 23, pp.65, C, en 72, 1 en 2.

[224] Uit Pompeii, deel II, p.141.

[225] KITTO, Illustrated Commentary, deel II, p.317.

[226] Zie CLAVIS STOCKII, sub voce "Zebub", waar gezegd wordt dat het woord zebub, zoals toegepast op de vlieg, van Arabische afkomst is, en de betekenis heeft van het van plaats tot plaats gaan, zonder ergens neer te strijken, zoals vliegen dat doen. Baal-zebub heeft daarom de verborgen betekenis van de "Heer van de rusteloze en onbestendige beweging".

[227] Ik ben van mening dat Lactantius tot de conclusie kwam dat de Aesculapius of de slang het uitgesproken symbool was voor Satan, want als hij verslag doet van het naar Rome brengen van de Epidauriaanse slang, zegt hij: "Daarheen (naar Rome) werd in zijn eigenlijke gedaante de Demoniarches (of Prins van de Duivelen) zonder vermomming gebracht, want degenen die op die missie werden gestuurd, brachten een draak van formidabele afmetingen met zich mee." (De Origine Erroris, boek II, h.16, p.l08).

[228] Deze feiten werpen een opmerkelijk licht op een bekend bijgeloof in Engeland. Iedereen daar heeft wel eens gehoord van St.Swithin; het algemene geloof is, dat wanneer het op die dag regent, het onafgebroken gedurende zes weken zal regenen. Wie of wat was deze St.Swithin dan wel, dat deze dag nu juist verbonden is met veertig dagen onafgebroken regen? Zes weken komt afgerond overeen met veertig dagen. Het is in de eerste plaats duidelijk dat hij geen christelijke heilige was, ofschoon van de aartsbisschop van Canterbury gezegd wordt dat men hem bij deze naam noemde. De beschermheer van deze veertig dagen regen was niemand meer dan Tammuz of Odin, die op de Britse Eilanden en in Scandinavië werd vereerd als de incarnatie van Noach, in wiens tijd het veertig dagen en veertig nachten zonder onderbreking regende. Tammuz en St.Swithin moeten dus één en dezelfde zijn. Daar echter in Egypte, in Rome, in Griekenland, en op bijna elke andere plaats voor het christelijk tijdperk Tammuz gezien werd als de incarnatie van de Duivel, hoeft het ons niet te verbazen dat St.Swithin niemand anders is dan St.Satan. Onder de heidenen was een van de gebruikelijke vormen voor de naam van de grote rebel eenvoudig Sytan of Sythan. Deze naam, gebruikt voor dit Verdorven Wezen, wordt zelfs helemaal in het Oosten in Siam teruggevonden. Hij was kennelijk bij de Druïden bekend, en werd in verband gebracht met de vloed, want zij zeiden dat het de zoon van Seithim was die onder invloed van drank de zee het land binnenliet, om zo een uitgestrekt en dichtbevolkt gebied te overstromen (DAVIES, Druids, p.198). Toen deze naam tot de Anglo-Saxen doordrong, zouden zij deze veranderen van Sythan naar Swythan, zoals zij ook Odin veranderd hadden in Wodin. En zo beschikken wij met St.Swithin's day en het bijbehorende bijgeloof over aanwijzingen dat de Duivel-aanbidding in de heidense wereld van toen wijd verbreid was, en dat onze Heidense voorouders zeer wel bekend waren met het grote Schriftuurlijke feit van de veertig dagen neerdalende regens van de Vloed. Indien iemand niet kan geloven dat Satan in de donkere middeleeuwen door het Pausdom werd opgenomen, laat ik u dan wijzen op het saillante feit dat zelfs in relatief recente tijden de Draak, het algemeen aanvaarde symbool voor de Duivel, door de Romanisten van Portiers werd vereerd onder de naam "de goede St.Vermine" (Notes of the Society of the Antiquaries of France, deel I, p.464, apud SALVERTÉ, p.475)!!

[229] Dit geeft een nieuwe en duistere betekenis aan de mystieke Tau, ofwel het teken van het kruis. Aanvankelijk was dit het symbool van Tammuz, maar uiteindelijk veranderde het in het symbool van Teitan, ofwel Satan zelf.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden