De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk VII
De twee ontwikkelingen
historisch en profetisch beschouwd


Deel IV
Het beeld van het beest



Het beest uit de aarde leidt de wereld niet enkel tot de aanbidding van het eerste beest, maar (vers 14) hij beweegt degenen die op de aarde wonen om een

"beeld te maken voor het beest dat de wond van het zwaard had en weer leefde."

Tijdens de vele jaren van meditatie over de betekenis van "het beeld van het beest", kon ik niet de minst bevredigende verklaring vinden in al de theorieën die hieromtrent ooit werden voorgesteld, totdat ik een bescheiden maar waardevol werk in handen kreeg, dat ik reeds heb aangehaald en dat getiteld is 'An Original lnterpretation of the Apocalypse'. Dat werk, blijkbaar het product van een scherpzinnige geest die goed onderlegd was in de geschiedenis van het pausdom, bracht meteen de oplossing van de moeilijkheid. Het beeld van het beest wordt daarin geïdentificeerd met de Maagd Moeder, of de Madonna. (152)

Op het eerste zicht mag dit dan wel een zeer onwaarschijnlijke oplossing lijken; maar bij een vergelijking met de religieuze geschiedenis van Chaldea, verdwijnt de onwaarschijnlijkheid volledig. In het oude Babylonische heidendom, kende men een beeld van het beest uit de zee; en als wij vernemen wat dat beeld was, dan denkt ik dat het probleem duidelijk is gemaakt. Toen Dagon voor het eerst ter aanbidding werd voorgesteld, toen was, zoals de lezer wel weet, de favoriete vorm waarin hij werd aanbeden die van een kind in de armen van zijn moeder, terwijl hij op veel verschillende manieren werd voorgesteld en getoond werd met veel verschillende eigenschappen. In het normale verloop van de gebeurtenissen, ging men de moeder samen met het kind aanbidden, ja, werd zij zelfs het favoriete voorwerp van aanbidding. Om deze aanbidding te rechtvaardigen diende deze moeder, zoals we reeds hebben gezien, natuurlijk tot godheid te worden verheven, en moesten haar goddelijke macht en voorrechten worden toebedeeld. De waardigheid die men veronderstelde eigen te zijn aan de zoon, die waardigheid werd ook toegeschreven aan de moeder. De naam van eerbetoon die hij droeg, een gelijksoortige naam werd ook aan haar gegeven. Hij werd Belus, "de Heer" genoemd; zij Beltis, "Vrouwe". (153) Hij werd Dagon, (154) de "Meerman" genoemd, zij Derketo, (155) de "Meermin". Als de Wereldkoning droeg hij de hoorns van de stier: (156) zij, zoals we reeds hebben gezien, volgens de autoriteit van Sanchuniaton, plaatste op haar eigen hoofd de kop van de stier, als het teken van koninklijke waardigheid. (157) Als de zonnegod werd hij Beël-samen genoemd, "Heer van de hemel'" (158) als de maangodin werd zij Melkat-ashemin genoemd, "Koningin van de hemel". (159) Hij werd in Egypte aanbeden als de "Bekendmaker van goedheid en waarheid": (160) zij in Babylon onder het symbool van de Duif, als de godin van zachtaardigheid en barmhartigheid, (161) de "Moeder van de gunstige ontvangst", (162) "genadig en minzaam voor de mensen". (163) Onder naam Mithra werd hij aanbeden als Mesites, (164) of "de Middelaar"; zij, als Aphrodite of de "bedwingster van toom", werd Mylitta genoemd "de Middelares". (165) Hij werd voorgesteld als degene die de grote slang onder zijn hiel vermorzelde; (166) zij, terwijl zij de kop van die slang in haar hand verpletterde. (167) Onder de naam van Janus droeg hij een sleutel, als de opener en sluiter van de poorten van de onzichtbare wereld. (168) Onder de naam van Cybele, kreeg zij een gelijksoortige sleutel toebedeeld, als embleem van dezelfde macht. (169) Als de reiniger van zonde, werd hij de "onbesmette god" (170) genoemd; zij had ook de macht om zonde uit te wissen, en alhoewel zij de moeder van het zaad was, werd zij toch de "Maagd, zuiver en onbevlekt" (171) genoemd. Hij werd voorgesteld als de "Rechter van de doden"; van haar werd aangenomen dat zij hem bij de rechterstoel ter zijde stond, in de onzichtbare wereld. (172) Er wordt van hem verteld dat hij, nadat hij door het zwaard werd gedood, terug tot leven kwam, (173) en ten hemel opvoer. (174) Alhoewel zij ook volgens de verslagen, met het zwaard door één van haar zoons werd gedood, (175) werd zij toch, volgens de mythe, door haar zoon lichamelijk naar de hemel gedragen, (176) waar zij Pampasileia werd, "Koningin van het universum". (177) Tenslotte, om het geheel te sluiten, was de naam waarmee zij nu bekend stond Semelé, hetgeen in de Babylonische taal de betekenis heeft van "HET BEELD". (178) Aldus werd zij in elk opzicht, tot de laatste jota of letter, het uitdrukkelijke beeld van het Babylonische "beest dat de wond van het zwaard had en weer leefde."

Na hetgeen de lezer reeds gezien heeft in een vorig gedeelte van dit boek, is het nauwelijks noodzakelijk te vermelden dat het precies deze godin is die nu in de Kerk van Rome wordt aanbeden onder de naam van Maria. Alhoewel die godin bij de naam van de moeder van onze Heer wordt genoemd, werden alle attributen die haar kenmerken, gewoonweg ontleend aan de Babylonische Madonna, en behoren niet toe aan de Maagd-Moeder van Christus. (179)

[179] De manier waarop de Paapse Madonna wordt afgebeeld, is duidelijk overgenomen van de Heidense godin. De grote godin werd zittend afgebeeld in de beker van de lotusbloem (zie BRYANT, deel III, p.180, waar Harpocrates op deze wijze wordt afgebeeld; en VAUXs Handbook of British Museum, p.429, waar Cupido op een bloem zit). In India wordt dezelfde manier van afbeelden gebruikt; Brahma, die gezeten is op een lotusbloem, en die zou zijn voortgekomen uit de navel van Vishnu. De grote godin moest over een soortgelijk vervoermiddel kunnen beschikken, en daarom zien we in India Laksnmi, de "moeder van het universum", op een lotusbloem zitten, terwijl zij door een schildpad wordt gedragen (zie fig.57, uit COLEMAN, Mythology, plaat 23). Het pausdom heeft dit heidense voorbeeld gebruikt, want in de Pancarpium marianum, p.88, wordt de Maagd en het kind afgebeeld, terwijl zij in de beker van een tulp zitten (zie fig.58).

In heel de Bijbel vinden we niet één enkel vers of letter, om de gedachte te ondersteunen dat Maria aanbeden dient te worden, dat zij de "toevlucht is voor zondaars", dat zij "onbevlekt" was, dat zij verzoening deed voor zonde toen zij bij het kruis stond, en toen volgens Simeon, "een zwaard haar eigen ziel doorboorde"; ook lezen we daar nergens dat zij na haar dood werd opgewekt en in heerlijkheid naar de hemel werd gevoerd. Maar in het Babylonische systeem vinden we evenzeer een verzoening was als de dood van Christus; - want, in het Devote officie of Kerkboek, aangenomen door de "Broederschap van het heilig hart", lezen we deze godslasterlijke woorden, "Ga dan, vrome klant! Ga naar het hart van Jezus, maar laat uw weg gaan door het hart van Maria; het zwaard van verdriet dat haar ziel doorboorde opent voor u een doorgang; ga door de wond die door liefde ontstond"; (180) - weer horen we één verklaring van het nieuwe geloof, zoals M. Genoude in Frankrijk zegt dat "Maria de schuld van Eva herstelde, zoals onze Heer de schuld van Adam"; (181) en een ander - professor Oswald van Paderbom bevestigt dat Maria geen menselijk schepsel was zoals wij, maar dat zij "de Vrouw is, zoals Christus de Man is", en dat "Maria eveneens tegenwoordig is in de eucharistie, en dat het onbetwistbaar is dat, volgens de leerstelling over de eucharistie van de Kerk, deze aanwezigheid van Maria in de eucharistie waar en echt is, en niet slechts figuurlijk"; (182) verder lezen we in het pauselijk besluit betreffende de Onbevlekte Ontvangenis, dat diezelfde Madonna, voor dit doel "gewond met het zwaard", uit de doden opstond, en na haar hemelvaart Koningin des hemels werd. Wanneer dit alles zo is, wie ziet dan niet hetgeen er in die afvallige gemeenschap te vinden is dat precies beantwoordt aan het maken en opstellen, midden in het christendom, van een "Beeld voor het beest dat de wond van het zwaard had en weer leefde."

Wanneer de geïnspireerde termen worden geraadpleegd, dan zullen we bemerken dat dit diende te gebeuren door een publieke, algemene daad van het afvallige christendom; (vers 14), "terwijl het tot hen die op de aarde wonen, zegt dat zij een beeld moeten maken voor het beest"; en zij maakten het. Wij dienen hier nu wel het belangrijke feit te beschouwen, dat dit nooit werd gedaan, en nooit gedaan kon worden, tot acht jaar geleden; dit dan vanwege het feit dat, tot op dat ogenblik de Madonna van Rome nooit werd beschouwd alsof zij al de eigenschappen die kenmerkend waren voor het Babylonische "BEELD van het beest", in zich combineerde. Tot op dat moment aanvaardde men zelfs in Rome niet dat Maria werkelijk onbevlekt was, alhoewel dit slechte zuurdeeg reeds lange tijd krachtig aan het werk was, en dientengevolge kon zij niet het volmaakte tegenbeeld zijn van het Babylonische Beeld. Wat echter nooit tevoren gebeurde, werd gedaan in december 1854. Toen kwamen bisschoppen uit alle delen van het christendom, en afgevaardigden van de uiteinden der aarde in Rome samen; en met slechts vier stemmen tegen, werd het besluit aanvaard dat Maria, de moeder van God, die stierf, uit de doden opstond en ten hemel opsteeg, voortaan aanbeden diende te worden als de Onbevlekte Maagd, "ontvangen en geboren zonder zonde." Dit was de nadrukkelijke oprichting van het Beeld van het beest, en dat door de éénstemmigheid van "degenen die op de aarde wonen".

Welnu, na deze oprichting, wordt er gezegd dat het beest van de aarde, leven en spraak geeft aan het Beeld, wat vooreerst inhoudt dat het noch leven noch spraak heeft in zichzelf; maar dat het toch door middel van het beest van de aarde, zowel leven als spraak zal hebben, en dat het een werkzame vertegenwoordiger van de paapse geestelijkheid zal zijn, die het precies zal laten spreken zoals het haar past. Sedert het Beeld werd opgericht, werd zijn stem in gans het pausdom gehoord. Vroegere besluiten werden min of meer rondgestuurd in naam van Christus. Nu worden alle dingen voornamelijk gedaan in naam van de Onbevlekte Maagd. Haar stem wordt overal gehoord - haar stem is de hoogste. Maar, laat het niet aan onze aandacht ontgaan, dat wanneer de stem wordt gehoord, het niet de stem is van barmhartigheid en liefde, maar de stem van wreedheid en terreur. De besluiten die worden uitgevaardigd onder de naam van het Beeld, zijn van dien aard, (vers 17) dat "niemand zou kunnen kopen of verkopen, behalve wie het merkteken, de naam van het beest of het getal van zijn naam heeft." Nauwelijks is het Beeld opgericht, of we zien hoe dit alles zich begint te ontwikkelen. Wat anders was het Concordaat in Oostenrijk, dat zo spoedig volgde? Dat concordaat is, wegens de kracht van onverwachte gebeurtenissen, nog niet in werking getreden; maar indien dit wel was gebeurd, dan zouden de resultaten precies zijn geweest zoals was voorzegd - dat niemand in de Oostenrijkse gebieden zou "kopen of verkopen" zonder het teken in een of andere vorm. Wanneer zo'n onverdraagzaam concordaat zo spoedig volgt op de verklaring van de Onbevlekte Ontvangenis, dan toont dit duidelijk aan wat de ware aard van dat besluit is. De gebeurtenissen die zich spoedig daarna in Spanje voltrokken tonen ons ook hier de krachtige werking van diezelfde vervolgende geest. Gedurende de laatste jaren, is de uitbreiding van het geestelijk despotisme blijkbaar afgeremd; ongetwijfeld zijn velen daardoor de mening toegedaan dat de macht van het pausdom of van haar ondergeschikten, vanwege de wankele en manke toestand van de wereldse soevereiniteit van het pausdom, zich niet meer kan laten gelden. Maar het Mysterie der Wetteloosheid beschikt over een verbazende vitaliteit; niemand kan ooit van tevoren vertellen welke ogenschijnlijke onmogelijkheden zullen aangewend worden om de vooruitgang van waarheid en vrijheid af te remmen, hoe veelbelovend de zaken ook mogen zijn. Wat er ook met de wereldlijke soevereiniteit van de Romeinse staten mag gebeuren, het is vandaag in geen enkel opzicht duidelijk, zoals het voor velen een korte tijd geleden wel het geval bleek te zijn, dat de omverwerping van de geestelijke macht van het pausdom op handen is, en dat haar macht om te vervolgen ten slotte is verdwenen.

Ik twijfel er niet aan dat velen, gesterkt door de liefde en barmhartigheid van God, nog de hemelse stem willen gehoorzamen, en uit die vervloekte kerk zullen wegvluchten, voordat de goddelijke toorn erover wordt uitgestort. Maar, indien mijn uitleg van deze passage juist is, dan volgt daaruit dat de vervolging nog erger zal worden dan ze reeds is geweest, en dat die onverdraagzaamheid, die zich onmiddellijk na de oprichting van het Beeld, in Oostenrijk en Spanje liet gevoelen, zich nog verder over Europa zal verspreiden; want er wordt niet gezegd dat het Beeld van het beest louter besluiten zou uitvaardigen, maar dat het "ook zou bewerken dat allen die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood werden". (Vers 15) Wanneer dit plaats vindt, dan is duidelijk het ogenblik gekomen voor de vervulling van vers 8, "En allen die op de aarde wonen, zullen hem (het beest) aanbidden; allen wier naam niet geschreven staan in het boek des levens des Lams dat geslacht werd sedert de grondlegging der wereld." Het is onmogelijk om dit af te wimpelen door te beweren dat "dit naar de vroege middeleeuwen verwijst; dat het werd vervuld vóór Luther". Dan stel ik de vraag of hij die op de aarde verbleef het Beeld van het beest oprichtte vóór de dagen van Luther? Dit is duidelijk niet gebeurd. Het besluit van de Onbevlekte Ontvangenis was een daad van gisteren. Vandaar dat de profetie naar onze tijd verwijst - naar de periode die de Kerk nu aanvangt. Met andere woorden, het slaan van de getuigen, de grote beproeving, MOET NOG KOMEN. (183)

Voetnoten

[152] Original interpretation of the Apocalypse, p.123.

[153] Zie ante, p.20, de noot.

[154] Zie ante, p.114, de noot.

[155] KITTO, Cyclopoedia, deel I, pp.251, 252.

[156] Zie ante, pp.32-36.

[157] EUSEBIUS, Proeparatio Evangelii, boek I, h.10, p.45. Deze uitspraak is opmerkelijk, omdat het aantoont dat de horens die de grote godin droeg in werkelijkheid bedoeld waren om haar voor te stellen als de enige afbeelding van Ninus, ofwel "de Zoon". Indien zij slechts horens van een koe had gedragen, dan had dit kunnen worden opgevat alsof zij zich enkel met de maan wenste te associëren. De horens van een stier tonen echter aan dat het de bedoeling was om haar als gelijke in soevereiniteit voor te stellen van Nimrod, ofwel Kronos, de "gehoornde".

[158] Zie ante, p.165.

[159] Jeremia 7:18, en PARKHURST, Hebrew Lexicon, pp.402, 403.

[160] Zie ante, p.72.

[161] Zie ante, p.78.

[162] Zie ante, p.158. De Chaldese betekenis van de naam Amarusia betekent "Moeder van genadige aanvaarding", en toont aan dat deze van Babylon afkomstig is.

[163] LUCIUS AMPELIUS, in BRYANT, deel III, p.158.

[164] Zie ante, p.194.

[165] Zie ante, p.158.

[166] Zie ante, p.60.

[167] Zie ante, p.75.

[168] Zie ante, p.2l0.

[169] TOOKE, Pantheon, p.153. Dat de sleutel van Cybele in het mystieke verhaal identiek in betekenis was met die van Janus, zal duidelijk worden uit de persoonlijkheid die haar hier wordt toegekend als Middelares.

[170] Proclus zegt, als hij het over Saturnus heeft: "Reinheid impliceert deze ... verhevenheid van Saturnus, zijn onbesmette eenheid met het begrijpelijke. Deze reinheid, en de onbevlektheid, die hij bezit,...." Etc., in Noten bij TAYLOR, Orfische Hymnen, p.176.

[l7l] Zie ante, p.125.

[172] WILKINSON, deel IV, pp.314, 315.

[173] Idem, deel IV, p.190.

[174] Idem, p.156. Zie ook ante, p.57.

[175] MOZES VAN CHORENE, boek I, h.16, p.48. "Ninyas enim occasionem nactus matrem (Semiramide) necavit." Op gelijke wijze wordt van Horus gezegd dat hij het hoofd van zijn moeder afhakte, zoals Bel in Babylon eveneens de grote voorwereldlijke godin van de Babyloniërs in stukken hakte (BUNSEN, deel I, pp.436, 708).

[176] Zie ante, p.125.

[177] Orphische Hymnen, "Hymne aan Semelé", no.43.

[178] Apollodorus zegt dat Bacchus, terwijl hij zijn moeder naar de hemel droeg, haar Thuone noemde (APOLLODORUS, boek III, h.5, p.266), wat de gewone vrouwelijke vorm was van zijn eigen naam, Thuoneus, ofwel Thyoneus in het Latijn (OVIDUS, Metam., boek IV, p.13). Thuoneus is kennelijk afkomstig van het passieve deelwoord van Thu, "weeklagen", een synoniem voor "Bacchus", "de betreurde god'. Op dezelfde wijze betekent Thuone "de betreurde godin". De Romeinse Juno was kennelijk op gelijke wijze bekend als haar "evenbeeld", want er was een tempel voor haar opgericht in Rome op de Capitool heuvel onder de naam "Juno Moneta". Moneta is de verbogen vorm van een van de Chaldese woorden voor een "beeltenis", en dat dit ook de werkelijke betekenis van de naam was, zal blijken uit het feit dat de Munt werd bewaard binnen de muren van die tempel (zie SMITH, "Juno", p.358). Welk ander nut heeft een munt dan slechts het stempelen van "beeltenissen"? Vandaar het verband tussen Juno en de Munt.

[179] De manier waarop de Paapse Madonna wordt afgebeeld, is duidelijk overgenomen van de Heidense godin. De grote godin werd zittend afgebeeld in de beker van de lotusbloem (zie BRYANT, deel III, p.180, waar Harpocrates op deze wijze wordt afgebeeld; en VAUXs Handbook of British Museum, p.429, waar Cupido op een bloem zit). In India wordt dezelfde manier van afbeelden gebruikt; Brahma, die gezeten is op een lotusbloem, en die zou zijn voortgekomen uit de navel van Vishnu. De grote godin moest over een soortgelijk vervoermiddel kunnen beschikken, en daarom zien we in India Laksnmi, de "moeder van het universum", op een lotusbloem zitten, terwijl zij door een schildpad wordt gedragen (zie afb.57, uit COLEMAN, Mythology, plaat 23). Het pausdom heeft dit heidense voorbeeld gebruikt, want in de Pancarpium marianum, p.88, wordt de Maagd en het kind afgebeeld, terwijl zij in de beker van een tulp zitten (zie afb.58).

[180] Memoir of Rev. Godfrey Massy, pp.91, 92. In het Paradisus sponsi et sponsoe, van de schrijver van Pancarpium Marianum, staan de volgende woorden, gericht tot de Maagd, op een afbeelding die de kruisiging voorstelt, terwijl Maria aan de voet van het kruis staat, met het zwaard in haar borst: "Dilectus tuus filius carnem tu vero animam immolaste; immo corpus et animam" (p.181); "Uw geliefde zoon offerde zijn vlees op; gij uw ziel, ja, zowel lichaam als ziel." Dit gaat verder dan het op een gelijk niveau plaatsen van het offer van de Maagd met dat van de Heer Jezus; het wordt hoger geplaatst. Dit was in 1617 het credo van de Jezuïten, nu bestaat reden om aan te nemen dat dit het algemene credo is van het Pausdom.

[181] Missionary Record of the Free Church, 1855.

[182] Idem.

[183] Zie de Appendix onder noot Q.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden