De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk VII
De twee ontwikkelingen
historisch en profetisch beschouwd


Deel III
Het beest uit de aarde



Dit beest wordt als volgt aan ons voorgesteld:

"En ik zag een ander beest uit de aarde opstijgen, en het had twee horens, gelijk een lam, en het sprak als de draak". (Openb.13:11)

Alhoewel dit beest wordt vermeld na het beest uit de zee, betekent dit nog niet dat het tot bestaan kwam na dit beest uit de zee. Het werk dat het deed blijkt trouwens het tegendeel aan te tonen; want het is door zijn toedoen dat de mensheid wordt aangezet tot het (vers 12) "aanbidden van het eerste beest", nadat dit een dodelijke wonde had opgelopen, hetgeen dan ook aantoont dat het tevoren reeds bestond. Dat het als tweede wordt genoemd komt door het feit dat het alle autoriteit van het eerste beest uitoefent en al de mensen tot het aanbidden ervan aanzet; vandaar dat het niet nauwkeurig kon worden beschreven, zonder dat het andere beest eerst ten tonele was verschenen. Welnu, in het oude Chaldea bestond het type van dit beest. Die god werd in Babylon Nebo genoemd, in Egypte Nub of Num, (122) en bij de Romeinen Numa, aangezien Numa Pompilius, de grote koning-priester van de Romeinen, precies de plaats beklede van de Babylonische Nebo. Bij de Etrusken, van wie de Romeinen de meeste van hun riten hadden overgenomen, werd hij Tages genoemd; van deze Tages wordt speciaal vermeld dat hij als kind plotseling op een wonderbare wijze uit een groef of hol in de grond (123) was geboren, net zoals Johannes het beest "uit de aarde zag opkomen". In Egypte werd deze God afgebeeld met de kop en de horens van een ram. (fig.55) (124)

Ook in Etrurië schijnt hij op een gelijke wijze te zijn afgebeeld; want hier treffen we een goddelijk en mirakuleus kind aan dat wordt voorgesteld met de horens van een ram. (Fig.56) (125)

De naam Nebo, de grote onderscheidende naam van deze god, betekent "de profeet", en in deze functie verschafte hij orakels, beoefende waarzeggerij, beriep zich op bovennatuurlijke krachten en was hij een ingewijde in de magie. Hij was een grote wonderdoener en beantwoordde nauwkeurig aan de beschrijving van de profetie, waarin wordt gezegd (vers 13):

"En het verricht grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet neerdalen naar de aarde ten aanschouwen van de mensen."

Het was met deze kenmerken dat de Etruskische Tages bekend was; want hij was degene die naar men zei de Romeinen het waarzeggen had aangeleerd en al het bijgeloof en het wonderbaarlijke gegoochel dat ermee verbonden was. (126) Zoals wij in de huidige tijd berichten horen van wenende beelden en knipogende Madonna's en van een onnoemelijke aantal wonderen die voortdurend in de roomse Kerk geschieden als bewijs van een of ander pauselijk dogma, zo was dit ook reeds in het systeem van Babylon. Er bestaat nauwelijks een vorm van "vroom bedrog" of heilige bedriegerij die vandaag op de oevers van de Tiber wordt beoefend, waarvan niet kan worden bewezen dat deze niet reeds een tegenhanger had op de oevers van de Eufraat of in de systemen die er zijn ontstaan. Heeft iemand gezien dat het beeld van de maagd weende? Zo zijn er reeds vele tranen vergoten door de heidense beelden. Lucan verwijst naar deze weekhartige afgodsbeelden, wanneer hij het heeft over de wonderen die tijdens de burgeroorlogen gebeurden:

"De tranen die werden vergoten door de beschermgoden van ons land,
en het zweet van de Lares, vertellen ons over het leed van de stad" (127)

Ook Vergilius verwijst naar hetzelfde, wanneer hij zegt:

"De wenende beelden voorspelden de oorlogen,
zoals ook het heilige zweet van de koperen idolen." (128)

Toen Publius Crassus, tijdens het consulaat van Appius Claudius en Marcus Perpenna, in een gevecht met Aristonicus werd verslagen, weende het beeld van Apollo te Cumea gedurende vier dagen zonder onderbreking. (129) De goden hadden echter ook een vrolijk humeur benevens hun rumoerige buien. Indien Rome het als een goddelijke prestatie beschouwd wanneer het heilige beeld van haar Madonna "knipoogt", dan dienen we tevens in gedachte te houden dat de heilige beelden van het heidendom bij gelegenheid eveneens een brede glimlach konden opzetten. Dat zij dit werkelijk ook deden blijkt uit de vele bewijzen. Psellus deelt ons mee dat wanneer de priesters hun magische krachten gebruikten, "de beelden lachten, en lampen spontaan gingen branden." (130) Wanneer de beelden echter vrolijk waren dan schijnen zij bij degenen die hen aanschouwden andere gevoelens te hebben opgewekt dan vrolijkheid. "De theurgisten", zegt Salverté "lieten hun goden in de lucht verschijnen, te midden van dampen, zonder gebruik te maken van vuur. De Theurgis Maximus bediende zich ongetwijfeld van een geheim dat hieraan gelijk was, wanneer in de dampen van de wierook die hij voor het beeld van Hecate brandde, het beeld werd gezien dat op zo'n natuurlijke wijze lachte dat de toeschouwers door vrees werden gegrepen." (131)

Er waren echter momenten dat er andere gevoelens werden opgewekt. Werd het beeld van Madonna ertoe bewogen op een vriendelijke wijze naar een begunstigde aanbidder te kijken en hem naar huis te zenden met de verzekering dat zijn gebed werd verhoord? Zo deden ook de beelden van de Egyptische Isis. Zij waren op zo'n manier gemaakt dat de godin de zilveren slang op haar voorhoofd kon doen schudden en toestemmend naar degenen kon knikken, die zich tot haar hadden gericht op de wijze die haar behaagde. (132) Van roomse heiligen lezen wij dat zij hun wonderlijke krachten toonden door de rivieren of de zee over te steken in de meest onwaarschijnlijke voertuigen. Zo staat er over Sint Raymond geschreven dat hij over de zee werd gebracht op zijn mantel. (133) Het heidendom staat op dit terrein beslist niet achter; want, van een boeddhistische heilige, Sura Acharya, is opgetekend dat hij, "ten einde geregeld zijn kudden ten westen van de Indus te bezoeken, hij op zijn mantel de stroom overstak". (134) De goden en hogepriesters van het heidendom toonden zelfs veel meer veerkracht dan dit. In onze huidige tijd is er in de Kerk van Rome, ergens op het vasteland van Europa, een heilige man die zich verheugt in de naam van St.Cupertin, en die zo overloopt van spiritualiteit dat wanneer hij zich in zijn devotie verdiept, zijn lichaam zich, ondanks alle wetten der zwaartekracht, verscheidene tientallen centimeters boven de grond verheft. Dit was tevens zo met de beroemde St. Franciscus van Assisi, (135) Petrus à Martina, (136) en Franciscus van Macerata, (137) enkele eeuwen geleden. Maar toch St.Cubertin of St.Franciscus en zijn soortgenoten vormen de basis van deze bovenmenselijke devotie. De priesters en magiërs van het Chaldeeuwse systeem waren hen hierin niet eeuwen voorafgegaan, maar zelfs duizenden jaren. Coelius Rhodiginus zegt "dat, volgens de Chaldeeën, lichtstralen die voortkomen van de ziel, soms op een goddelijke wijze het lichaam binnendringen, dat zich daardoor vanzelf boven de aarde verheft, zoals dit onder andere gebeurde met Zoroaster." (138) De leerlingen van Jamblichus beklemtonen dat zij dikwijls getuigen waren geweest van zo'n mirakel in het geval van hun meester, die wanneer hij bad, tot op een hoogte van vijf meter boven de grond uitsteeg. (139)

Het grootste wonder dat Rome beweert te kunnen verrichten, gebeurt door het uitspreken van vijf magische woorden, waarbij het lichaam, het bloed en de ziel, evenals de goddelijkheid van onze Heer Jezus Christus van de hemel naar beneden worden gehaald, zodat hij lichamelijk aanwezig kan zijn in het sacrament van het altaar. De Chaldeeuwse priesters beweerden dat zij op dezelfde wijze, met gebruikmaking van toverspreuken, hun godheden naar beneden konden halen om bezit te nemen van hun beelden, opdat hun "ware aanwezigheid" zich hierin zichtbaar zou manifesteren. Dit noemden zij het "maken van goden"; (140) ongetwijfeld ligt dit aan de basis van de godslasterlijke uitspraak van de paapse priesters, die erop neerkomt dat zij de macht hebben om "hun Schepper te scheppen". Voor zover ik het heb kunnen navorsen, bestaat er geen bewijs dat in het Babylonische systeem, de dunne ronde koek of hostie, het "bloedeloze offer van de mis", ooit anders werd beschouwd dan als een symbool, waarvan men aannam dat het veranderde in de god die het voorstelde. Maar toch is de leerstelling van de transsubstantiatie duidelijk van een magische aard, waarbij tijdens het uitspreken van een paar machtige woorden één substantie overgaat in een andere, of waarbij men door een handige goochelarij de substantie volledig laat verdwijnen en een andere ervoor in de plaats stelt. Bovendien eigent de paus zich, in de opperste uitoefening van zijn gezag, het recht toe om de bliksems van Jehova te zwaaien en al degenen die hem tegenwerken te excommuniceren. Koningen en ganse volkeren, gelovend in deze macht, beefden en bogen zich voor hem neer, uit vrees te worden verpletterd door zijn geestelijke donders. De priesters van het heidendom kenden zich dezelfde macht toe; en om het geloof in hun geestelijke macht te verstevigen, poogden zij zelfs om de ware hemellichten naar beneden te halen; het schijnt zelfs redelijk te geloven dat zij daar ook in slaagden en dat zij daarmee voorafgingen aan de prachtige ontdekking van Dr. Franklin. (141) Van Numa Pompilius wordt gezegd dat hij daar heel succesvol in was. Zijn opvolger, Tullus, Hostilius, die zijn voorbeeld ging navolgen, faalde in zijn poging en werd samen met zijn ganse familie, net zoals de professor Reichman in recente tijd, getroffen door het licht dat hij naar beneden trachtte te halen. (142) Dit waren de wonderbaarlijke krachten die in het goddelijke Woord werden toegeschreven aan het beest van de aarde, en die tevens kenmerkend waren voor het oude Babylonische type.

Ter nagedachtenis aan de geboorte van de god uit een "gat in de aarde" werden de mysteries dikwijls gevierd in grotten onder de grond. Dit was het geval in Perzië, waar van Tages werd gezegd dat hij uit de grond werd geboren. Ook over Mithra deed de fabel de ronde dat hij uit een grot in de aarde was voortgekomen. (143) Numa van Rome zelf beweerde dat hij al zijn openbaringen van de nimf Egeria in een grot ontving. (144) Het was in deze grotten dat mensen voor het eerst werden ingewijd in de geheime mysteries, en door de tekenen en leugenachtige wonderen die zij te zien kregen werden zij na de dood van Nimrod, tot zijn aanbidding in een nieuwe vorm teruggebracht. Dit apocalyptische beest, dat "uit de aarde opstijgt", komt over de gehele linie overeen met die oude god die uit een "gat in de grond" werd geboren; want geen woorden konden een betere beschrijving geven van zijn handelen dan de woorden van de voorzegging (vers 13):

"En het verricht grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet neerdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen... en hij zegt tot hen, die op de aarde wonen dat zij een beeld moeten maken voor het beest dat de wond van het - zwaard had en leefde."

Dit wonderen-werkende beest, Nebo genaamd, of "de Profeet", als de voor ons liggende passage te vergelijken met Openb.19:20, zal het ons duidelijk worden dat dit beest dat "uit de aarde opsteeg", nadrukkelijk bij die naam wordt genoemd:

"En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hem gedaan had waardoor hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die zijn beeld aanbaden."

Indien het "beest uit de aarde" was dat "wonderen verrichte" voor het eerste beest, dat toont dit dat "het beest van de aarde" identiek is aan de "valse profeet", met andere woorden "Nebo". Indien we de geschiedenis van het Romeinse Rijk onderzoeken, dan zullen we bemerken dat ook daar een nauwkeurige overeenkomst bestaat tussen type en antitype. Toen de dodelijke wonde van het heidendom was genezen, en de oude heidense titel van Pontifex was hersteld, gebeurde dit door middel van de corrupte geestelijkheid, gesymboliseerd, zoals algemeen wordt aangenomen, door het beeld van een beest met horens, zoals een lam, en overeenkomstig de woorden van onze Heer:

"Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen roofzuchtige wolven zijn." (Openb.7:19)

De geestelijkheid, als een corporatie, bestemd uit twee grote delen - de reguliere en de seculiere geestelijkheid die overeenkomen met de twee horens of machten van het beest, en die in een zeer vroege periode, de seculiere en de spirituele machten combineren. Voordat de paus de wereldlijke kroon opzette, hadden de bisschoppen, als de leiders van deze geestelijken, reeds een grote wereldlijke macht. In verband hiermee worden ons zowel door Guizot als Gibbon bewijzen verschaft. Na te hebben aangetoond dat vóór de vijfde eeuw, de geestelijkheid zich niet alleen van het volk had onderscheiden maar er tevens onafhankelijk van was geworden, vermeldt hij:

"De 'christelijke" geestelijkheid had bovendien een andere in geheel verschillende invloedsbron. De bisschoppen en de priesters werden de voornaamste gemeentelijke magistraten. ...Indien u de code opent van Theodosius of Justinianus, dan zult u daar vele regelingen in terugvinden waardoor gemeentelijke zaken worden toegewezen aan de geestelijkheid en de bisschoppen. Guizot doet meerdere aanhalingen. Het volgende uittreksel van de Justiniaanse code is voldoende om aan te tonen hoe overvloedig de burgerlijke macht in handen van de bisschoppen werd gegeven: "Wat betreft de jaarlijkse zaken van de steden, zoals de gewone inkomsten van de stad, of van private schenkingen of erfenissen of uit een andere bron; wat betreft openbare werken, voedselopslagplaatsen, aquaducten, het onderhoud van baden of poorten, het bouwen van wallen of torens, het herstellen van bruggen of wegen, gerechtelijke onderzoeken, hetzij openbare of private, waarbij de stad betrokken wordt, geven wij deze richtlijnen: - De vrome bisschop en drie notabelen, die uit de vooraanstaande personen van de stad werden gekozen, zullen een vergadering beleggen; elk jaar zullen zij onderzoeken welke werken er werden verricht; zij zullen erop toezien dat degenen die hier de leiding over hebben hun taak nauwkeurig uitvoeren, verslag uitbrengen en tonen dat zij wel terdege hun geldelijke verplichtingen zijn nagekomen, hetzij het gaat om openbare monumenten, ofwel om de gelden die waren voorzien voor opslagplaatsen of baden, ofwel om uitgaven voor het onderhoud van wegen, aquaducten, of enig ander werk." (145)

Hier wordt een ganse lijst verantwoordelijkheden op de geestelijke schouders van de "zeer vrome bisschop" gelegd, waarvan er zelfs niet één wordt genoemd in de goddelijke opsomming van de plichten van een bisschop, zoals vervat in het Woord van God. (Zie 1Tim.3:1-7; Tit.1:5-9) Hoe speelden de bisschoppen, die oorspronkelijk toch waren aangesteld voor het behartigen van geestelijke zaken, het klaar om in zo'n belangrijke mate wereldlijke autoriteit uit te oefenen? Van Gibbon krijgen we de verklaring van de ware oorsprong van wat Guizot die "wonderbaarlijke macht" noemt. De schrijver van het werk "Decline and Fall" vermeldt, dat spoedig na de dagen van Constantijn, "de Kerk" (en dientengevolge ook de bisschoppen, en wel in't bijzonder wanneer zij zich beschouwden als een aparte orde van de geestelijkheid) grote wereldlijke macht verkreeg door het asielrecht, dat ooit was verbonden aan de heidense tempels, en dat door de keizers aan de christelijke kerken was overgedragen. Hij zegt:

"De vluchteling, zelfs indien schuldig, kreeg de kans om beroep te doen op de rechtvaardigheid of barmhartigheid van de godheid en zijn dienaren." (146)

Alzo werd aan de geestelijkheid de gelegenheid geboden zich in te laten met de rechten van de burgerlijke magistraten, en werden zij aangemoedigd om beslag te leggen op de macht van de Staat. Zoals terecht door de schrijfster van "Rome in the 19th Century" wordt opgemerkt, werden vanwege het asielrecht, "de altaren misbruikt voor de bescherming van misdaden, terwijl ze juist waren opgericht om die uit de wereld te bannen." (147) Dit is bepaald opmerkelijk, aangezien het erop wijst hoe de wereldlijke macht van het pausdom, in het prille begin gefundeerd was op "wetteloosheid"; dit vormt tevens één van de vele bewijzen die aantonen dat het Hoofd van het Romeinse systeem, waaraan alle bisschoppen onderworpen zijn, inderdaad "de Wetteloze" is, (2 Thess. 2:8) zoals voorzegd in de Schrift als het erkende Hoofd van de "verborgenheid der wetteloosheid".

Al deze wereldlijke macht kwam in handen van mannen die, alhoewel zij beweerden dienaren van Christus te zijn en volgelingen van het Lam, enkel bezorgd waren om hun persoonlijke verheerlijking en die, ten einde zich van die verheerlijking te verzekeren, niet aarzelden om de zaak die zij beweerden te dienen, te verraden. De geestelijke macht die zij uitoefenden over de zielen der mensen, en de wereldlijke macht die zij zich toeëigenden in de zaken van de wereld, werden samen gebruikt in tegenstelling tot de zaak van de zuivere en onbesmette godsdienst. In het verschaffen van een onjuiste leiding en in hun streven naar het eenmaken van heidendom en christendom, werkten deze valse profeten in het begin ondergronds, als mollen in de duisternis, waarbij ze de niets vermoedenden in 't geheim op een dwaalspoor brachten, in navolging van de woorden van Paulus, "het mysterie van deze wetteloosheid is weliswaar reeds aan het werk". Maar langzamerhand, tegen het einde van de vierde eeuw, toen de geest van de mensen daarvoor ontvankelijk was geworden, en de omstandigheden gunstig leken, verschenen de wolven in schaapsklederen boven de grond en openbaarden beetje bij beetje hun geheime leerstellingen en praktijken, en eeuw na eeuw, naarmate hun macht toenam, door middel van "onrechtvaardig bedrog" en "leugenachtige tekenen en wonderen", misleidden zij de geest van de wereldse christenen en lieten hun geloven dat hun thema gelijk was aan de vloek van God; met andere woorden, dat zij "van de hemel vuur naar beneden konden halen" en dat zij aldus de aarde en degenen die daarop verblijf hielden, aanzetten tot aanbidding van het beest dat genezen was van zijn dodelijke wonde." (148)

Er wordt gezegd dat vanaf het moment dat "de dodelijke wonde" van het heidense beest was genezen, en het beest van de zee verscheen, dit beest van de aarde de algemeen erkende uitvoerder werd van de wil van het grote zeebeest, (vers 12) "En het oefent alle autoriteit van het eerste wilde beest uit voor diens ogen," - letterlijk "in zijn tegenwoordigheid" - onder zijn toezicht. Wanneer wij bedenken wie het eerste beest is, dan bemerken wij dat de uitdrukking "in zijn tegenwoordigheid" van grote betekenis is. Het beest dat uit de zee opkomt, is "de kleine hoorn", dat "ogen heeft als de ogen van een mens" (Dan.7:8); het is Janus Tuens, "de alles ziende Janus" , met andere woorden de Universele Bisschop of "Universele Opziener" die vanaf zijn troon op de zeven heuvels, door middel van het georganiseerde systeem van de biecht, alles ziet en alles weet wat er is gebeurt, tot aan de verst verwijderde grenzen van zijn grootse rijk.

Welnu, het was precies omstreeks die tijd dat de paus de universele bisschop werd, dat het gebruik ontstond om de voornaamste bisschoppen van het Westerse Rijk systematisch te gaan bekleden met de pauselijke livrei, het pallium, "met als doel", zegt Gieseler "hun verbondenheid met de Kerk van Rome te symboliseren en te versterken." (149) Dit pallium, dat over de schouders van de bisschoppen hing, en dat degenen die het ontvingen de verplichtingen oplegde om als afgevaardigden van Rome te handelen, was aan de ene kant de livrei van de paus, van wie zij al hun macht ontvingen die zij onder zijn toezicht, als de "Bisschop der bisschoppen", uitoefenden; aan de andere kant was het in werkelijkheid de zichtbare bekleding van deze wolven in schaapsklederen. Want wat was het pallium van de pauselijke bisschop? Het was een uit wol vervaardigd kledingstuk, gezegend door de paus, afkomstig van de heilige lammeren die werden geweid door de nonnen van St. Agnes, die de wol hadden geweven met hun heilige handen, (150) opdat het zou worden geschonken aan degenen die het de paus behaagde te eren, en dit om, zoals één van hen het zelf uitdrukte, "hen deel" te laten uitmaken van onze gemeenschap in de ene pastorale schaapskooi. (151) Aldus gemachtigd en aldus door de universele Bisschop aangesteld, deden zij op een doeltreffende wijze hun werk en brachten de aarde en zij die daarop verblijf hielden ertoe om, "aanbidding te schenken aan het beest dat de wond van het zwaard had en toch weer leefde." Dit was een deel van het voorzegde werk van dit beest. Maar er was nog een ander aspect dat moet worden beschouwd.

Voetnoten

[122] In het bijzonder onder het Grieks sprekende deel van de Egyptische bevolking veranderde de Egyptische b regelmatig in een m (zie BUNSEN, deel I, pp.273, 472).

[123] AMMANIUS MARCELLINUS, boek XXI, h.1, p.264.

[124] Uit WILKINSON, plaat 22, "Amum". Door deze afbeelding te vergelijken met hetgeen door Wilkinson wordt gezegd (deel IV, pp.235, 238), zal het duidelijk zijn dat hoewel deze afbeelding de naam "Amum" heeft, toont de kop van de ram aan dat het de eigenschappen van Noub heeft.

[125] Uit Antiquités Etrusques, door F.A. DAVID, deel V, plaat 57. Ik ben dank verschuldigd aan mijn naaste vriend, de eerwaarde A. Peebles uit Colliston, voor de hulp die ik heb mogen ontvangen, waardoor mijn werk aan zoveel helderheid heeft gewonnen.

[126] OVIDUS, Metam.,boek XV, ill.558, 559, p.760.

[127] LUCIANUS, Civ. Bell., boek I, v.356, 357, p.41.

[128] Georgics, boek I, p.129.

[129] AUGUSTINUS, De Civitate, boek III, h.11, deel IX, p.86.

[130] PSELLUS, On Demons, pp.40, 41.

[131] EUNAPIUS, p.73.

[132] JUVENALUS, Satires, h.VI, p.537.

[133] NEWMAN, Lectures, 285-287, apud BEGG, Handbook of Popery, p.93.

[134] TODD, Western India, p.277.

[135] EUSEBIUS SALVERTÉ, p.37.

[136] Flores Seraphici, p.158.

[137] Idem, p.391.

[138] SALVERTÉ, p.37. Het verhaal van de genoemde Francis van Macerata komt nauwkeurig overeen met het verhaal van Zoroastra, want niet alleen voer hij in gebed naar de hemel op, maar zijn lichaam werd tegelijkertijd verlicht, "flammamque capiti insidentem", terwijl een "vlam op zijn hoofd rustte" (Flores Ser., p.391)

[139] Idem.

[140] AUGUSTINUS, De Civitate, boek VIII, deel IX, h.26, p.284, par.2.

[141] Zie SALVERTÉ, p.382.

[142] Idem, p.383; LIVIUS, Historia, boek I, h.3l, p.46.; PLINIUS, boek XXVIII, p.684. Hoe de bliksem kon worden opgeroepen, was beschreven in de boeken van de Etruriërs. Numa had het een en ander uit deze boeken overgeschreven, maar had het commentaar dat erbij hoorde niet overgenomen, waardoor Tallus een vergissing maakte met rampzalige afloop.

[143] JUSTINUS DE MARTELAAR, deel II, p.193. Het is opmerkelijk dat, daar Mitras in een grot werd geboren, de afvallige naamchristenen in het Oosten zeiden dat onze Verlosser op gelijke wijze in een grot werd geboren (zie KITTO, Cyclopoedia, "Bethlehem", deel I, p.327). In de Schrift is niet het geringste bewijs voor zoiets te vinden.

[144] LEMPRIÈRE.

[145] GUIZOT, History ofCivilization, deel I, sectie II, pp.36, 37.

[146] GIBBON, deel III, h.XX, p.287.

[147] Rome in the I9th Century, deel I, pp.246, 247.

[148] Ofschoon de paus de almachtige Jupiter van het pausdom is, en zich uit de dom van het Vaticaan ontpopt, zoals van zijn voorgangers altijd werd gezegd, is in werkelijkheid niet hij degene die het vuur uit de hemel laat neerdalen, maar zijn geestelijkheid. Zonder de invloed van de geestelijkheid bij het volk zou de paapse donder per slot van rekening niet meer zijn dan "bruta fulmine". De symboliek is daarom zeer nauwkeurig, als gezegd wordt dat hij vuur uit de hemel laat neerdalen voor het beest uit de aarde, en niet voor het beest uit de zee.

[149] GIESELER, deel II, Tweede Tijdvak, par.117. Van Gieseler vernemen wij dat reeds in 501 de bisschop van Rome het fundament van het lichaam der bisschoppen had gelegd door het opleggen van het pallium. Hij zegt echter uitdrukkelijk dat pas rond 602, toen Phocas de keizerlijke troon besteeg (de Phocas die de paus tot universele bisschop maakte) de pausen het pallium systematisch en op grote schaal begonnen op te leggen.

[150] Rome in the I9th Century, deel III, p.214. Tegenwoordig wordt het pallium alleen gegeven aan de aartsbisschoppen Gieseler, in een citaat dat wij reeds aangehaald hebben toont aan dat het ook aan gewone bisschoppen werd gegeven.

[151] The original interpretation of the Apocalypse Cieserler, vol.II, Papaaj blz. 256. De lezer die de eerste brieven van de pausen over het schenken van het pallium (de koordvormige witte wollen band met 6 zwarte zijden kruisjes, die op de schouders gedragen wordt als ereteken van aartsbisschoppen, primaten, patriarchen en de paus), nauwkeurige lezers zullen niet nalaten het grote verschil op te merken tussen de betekenis van de uitspraak "de ene pastorale schaapskooi" ("nuo pastorali ovili") waarnaar hierboven wordt verwezen en "de ene schaapskooi die bestaat uit pastors of herders. De pauselijke brieven duiden hier ontegenzeggelijk op de organisatie van bisschoppen als een aparte corparatie, geheel onafhankelijk van de kerk en slechts afhankelijk van het pausdom, die het merkwaardigerwijze eens schijnt te zijn met de bewoordingen van de voorspelling betreffende het beest uit de aarde.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden