De Twee Babylons
Alexander Hislop
Hoofdstuk V
Riten en plechtigheden
Deel III
Het kleden en kronen van beelden
In de Kerk van Rome neemt het kleden en kronen van beelden geen onbeduidende plaats in tijdens de plechtigheden. De heilige beelden worden niet voorgesteld als gewone beelden, waarbij de klederen gemaakt zijn van hetzelfde materiaal als zij zelf, maar geregeld worden zij getooid net zoals een gewone sterveling van vlees en bloed zich kleedt. Dikwijls worden grote uitgaven gedaan voor die kledingstukken; daarbij is men de mening toegedaan dat degenen die prachtige klederen aanbieden, speciaal bij hen in de gunst komen te staan en zich een goede voorraad verdiensten aanleggen. Zo bemerken we dat in september 1852, de hertog en hertogin van Montpensier in de krant 'La Tablette' geprezen worden, niet alleen voor hun mildheid in "het schenken van 3000 munten als aalmoezen voor de armen", maar voornamelijk en in de eerste plaats, voor hun mildheid in "het aanbieden van een prachtig kleed van gouddraad en witte kant en een zilveren kroon aan de Maagd". Omstreeks dezelfde periode werd de liefdadigheid van de losbandige koningin van Spanje getoond door een dergelijke weldaad. Zij huldigde de Koningin des Hemels door aan haar voeten het gewaad en de juwelen neer te leggen die zij zelf bij een vorige gelegenheid van plechtige dankzegging had gedragen; tevens schonk zij de jurk die haar had getooid toen zij was neergestoken door de moordenaar Merino. De Spaanse krant Espana zie:
"De mantel vertoonde de tekenen van de wond en de afboording van hermelijn was bezoedeld met het kostbare bloed van hare Majesteit. In de korf (waarin de klederen lagen) bevonden zich tevens de juwelen die het hoofd en de hals van hare Majesteit sierden. Hieronder bevond zich een diamanten lijfje dat zo voortreffelijk was bewerkt en dat zo verblindend was, alsof het slechts één enkele bewerkte steen leek." (42)
Dit is allemaal zo kinderachtig en stelt de menselijke natuur zo vernederend voor; maar het is louter ontleend aan de oude heidense aanbidding. Dezelfde wijze om de goden te kleden en te sieren kende men ook in Egypte waar men geheiligde personen had die als enigen bevoegd waren om een zo belangrijke functie uit te oefenen. In de Steen van Rosetta wordt duidelijk verwezen naar deze heilige functionarissen: "De voornaamste priesters en profeten, en degenen die toegang hebben tot het allerheiligste om de goden te kleden, ..vergaderden in de tempel te Memphis en kondigden het volgende besluit af.." (43)
Het "kleden van de goden" was eveneens een belangrijk deel van de heilige plechtigheden in het oude Griekenland. Zo verwijst ook Pausanias naar een schenking die aan Minerva werd gedaan: "Enige tijd daarna zond Laodicea, de dochter van Agapenor, een sluier naar Tegea, voor Minerva Alea." De inscriptie die deze offerande vergezelde toont ons tevens de oorspong van Laodicea:
"Laodicea, de goddelijke van Cyprus,
Naar haar ver-uitstrekkend vaderland,
Zend deze sluier als offer voor Minerva." (44)
Toen Hekabe, de Trojaanse koningin, in de omstandigheden waarnaar we reeds verwezen, werd aangewezen om de boeteprocessie door de straten van Troje naar Minerva's tempel te leiden, werd haar gezegd niet met lege handen te gaan, maar om het meest aanvaardbare offer mee te nemen: -
"Neem naar de tempel van Pallas, godin die de buit schenkt, hen mede!
Ga er met reukoffers heen en neem ook de bekoorlijkste peplos,
Die aan U zelve het liefst is in uw paleis en de grootste;
Leg die neer op de schoot van Athene, de schoongelokte!"
De koninklijke dame gehoorzaamde strikt: -
"Zij zelve daald' af naar beneden,
Naar haar welriekende zaal, waar zij bonte gewaden bewaarde,
't Werk van Sidonische vrouwen, die Paris, schoon als de goden,
Mee had gebracht uit Sidon, de wijde diepte bevarend;
Dat was de weg die hij nam toen hij Helena mede terugbracht,
Haar, uit een edel geslacht geboren.
En één dier gewaden
't Aller prachtigst in kleuren geweven en 't allergrootste
Zoals een sterrenbeeld licht-uitstralend - het onderste lag het, -
Nam toen Hekabe mee als geschenk voor Athene.
Daarna ging zij op weg en in drommen volgden de vrouwen." (45)
Er is hier beslist een duidelijke overeenkomst te bemerken tussen de liefdadigheid van de koningin van Troje en de koningin van Spanje. In het oude heidendom lag er nu een mysterie gehuld in het kleden van de goden. Indien het de goden en godinnen zo behaagde te worden aangekleed dan was dit omdat er in hun geschiedenis een periode was geweest waarbij zij aan kleding een grote behoefte hadden. Het kan trouwens duidelijk gesteld worden, zoals we reeds enigszins hebben gedaan, dat de grote god en godin van het heidendom tenslotte werden aanbeden als de incarnaties van onze grote voorvaderen (terwijl de feiten van hun geschiedenis werden verweven met het afgodische systeem) die door een rampzalige val werden ontdaan van hun vroegere begunstiging en waardoor de noodzaak ontstond dat de goddelijke hand hun naaktheid bedekte met speciaal ontworpen kleding. Het is hier niet de plaats om dit punt nauwgezet te bewijzen; het moge volstaan na te denken over de aanhaling van Herodotus in verband met een jaarlijkse Egyptische plechtigheid waarbij een ram werd geslacht en de VADER VAN DE GODEN werd getooid met de bekomen huid. (46)
Vergelijk dit gegeven met het goddelijke verslag van Genesis waar gesproken wordt over het kleden van de "Vader der mensheid" met een mantel van schapevacht; kunnen wij na al hetgeen we hebben gezien over het vergoddelijken van gestorven personen nog twijfelen aan de oorsprong van deze jaarlijkse herdenking? Toen Nimrod in stukken werd verdeeld, werd hij noodzakelijkerwijs ontkleed. Die ontbloting werd vereenzelvigd met de naaktheid van Noach en ten slotte met die van Adam. Het lijden dat hij had ondergaan beschouwde men als een vrijwillige gave voor het welzijn van de mensheid. Vandaar dat men zijn naaktheid en die van de "Vader van de goden", van wie hij een incarnatie was, eveneens beschouwde als een vrijwillige vernedering. Het wederom aankleden, na zijn periode van lijden en vernedering, werd beschouwd als een verdienste, niet alleen voor hemzelf maar tevens voor allen die in zijn mysteries werden ingewijd. In de heilige rituelen van de Babylonische god, werd het ontbloten en het weer aankleden, dat ooit in de geschiedenis van deze god had plaatsgevonden, eveneens herhaald bij al zijn aanbidders; dit wordt bevestigd door een aanhaling van Firmicus, die zegt dat de ingewijde datgene doorstond wat zijn god had doorstaan. (47)
Na door magische riten en plechtigheden een geschikte voorbereiding te hebben ontvangen werden zij, volledig naakt, in de binnenste vertrekken van de tempel gebracht. Dit blijkt onder andere uit de volgende vermelding van Proclus: "Zij zeggen, dat in het allerheiligste van de mysteries, de mystici eerst worden geconfronteerd met de geesten in vele gedaanten (dat wil zeggen, met de kwade demonen), die van voor het aangezicht van de goden werden verdreven; wanneer zij dan de binnenste gedeelten van de tempel betreden, ontvangen zij, onbewogen en gefascineerd door de mystieke riten, in alle oprechtheid de goddelijke verlichting in hun boezem, en ontdaan van hun klederen, werden zij een deel (zoals zij zelf beweren) van een goddelijke natuur." (48)
Wanneer de "verlichte" ingewijde, aldus "ontdaan van zijn klederen" en "deelhebber van een goddelijke natuur" geworden, zijn kleren weer aantrekt, dan worden deze kleren beschouwt als "heilige gewaden" die bepaalde deugden bezitten. De "mantel van huid" waarmee de Vader van het mensdom door goddelijke tussenkomst werd bedekt nadat hij zo pijnlijk gevoelig was gemaakt voor zijn naaktheid, was, zoals alle intelligente theologen erkennen, een typisch embleem van de glorierijke rechtvaardigheid van Christus - "de klederen des Heils" en dat "voor allen en op allen die geloven". De klederen waarmee de ingewijden werden bedekt nadat zij waren ontdaan van hun vorige kleding, waren blijkbaar als een imitatie hiervan bedoeld. "De kledingstukken van de ingewijden van de Eleusinische Mysteries" zegt Potter, "werden als heilig beschouwd, en om zich tegen het kwade te beschermen waren zij even doeltreffend als amuletten en toverspreuken. Zij werden nooit afgelegd voordat zij volledig versleten waren." (49) Indien dit enigszins mogelijk was werden zij natuurlijk in deze "heilige kleding" begraven; wanneer Herodotus over Egypte spreekt, de plaats waaraan deze mysteries waren ontleend, dan wijst hij erop dat de "religie" de doodsklederen voorschreef. (50)
Aan de doeltreffendheid van "heilige gewaden" als een middel tot redding en bevrijding van het kwaad in de onzichtbare en eeuwige wereld, schreef men in vele religies een grote waarde toe. Zo geloofden de Perzen, bij wie de elementen van hun systeem ontleend waren aan de Chaldeeuwse Zoroaster, dat de "sadra of heilige vest" voornamelijk diende om "de overleden ziel te behoeden voor de rampspoed die afkomstig was van Ahriman", of de duivel; van degenen die het gebruik van dit "heilige vest" negeren, wordt gezegd dat zij lijden in hun ziel en de "meest afschuwelijke en verbijsterende kreten uitstoten" ten gevolge van de folteringen die zijn ondergaan "vanwege allerlei reptielen en schadelijke dieren die hen kwetsen met hun tanden en angels, zonder enige onderbreking." (51)
Wat kan de mensen ertoe gebracht hebben zulke deugden aan een "heilig vest" toe te schrijven? Als wij erkennen dat het slechts een perversie is van het "heilige gewaad" dat onze eerste ouders bedekte, dan is alles duidelijk. Dit geeft ons ook een verklaring voor de anders onverklaarbare, bijgelovige houding van het pausdom, die velen in de middeleeuwen ertoe bracht zichzelf te sterken tegen de angsten voor het komende oordeel, door te trachten begraven te worden in een monnikspij. Begraven Worden in het habijt van een monnik en begeleid zijn door brieven die de opname van de overledene in een monnikenorde vermelden, werd als een zekere bevrijding van de eeuwige veroordeling beschouwd! In 'De Geloofsbelijdenis van de "Ploeger door Piers", wordt een monnik beschreven die een arme man zijn geld aftroggelt, door hem de verzekering te geven dat, indien hij slechts tot zijn kloostergemeenschap zou toetreden,
'St. Franciscus zelf hem in zijn mantel zou hullen,
Hem aan de Drieëenheid zou voorstellen, en voor zijn zonden zou bidden.' (52)
In de deugdzaamheid van dit zelfde bijgeloof, werd koning John van Engeland in een monnikspij begraven (53); nog vele andere personen van edele afkomst, vooraleer men tijdens de Reformatie opnieuw de "nadruk ging leggen op het leven en de onsterfelijkheid", konden geen betere manier bedenken om, met de dood voor ogen, hun naakte en bevlekte zielen te bedekken, door zich te wikkelen in de kledij van een monnik die even onheilig was als zijzelf. Al deze leugens nu, zowel in het pausdom als in het heidendom, die verband houden met het kleden van de heiligen van het ene systeem en van de goden van het andere, tonen ons, wanneer wij teruggaan tot de bron, dat vanaf het ogenblik dat de zonde haar intrede in de wereld deed, de mens steeds de behoefte heeft gevoeld aan een betere rechtvaardigheid dan die van hemzelf om zich te bedekken; tevens was het zo dat alle stammen van de aarde wisten dat de enige rechtvaardigheid die voor zo'n doel beschikbaar was, "de rechtvaardigheid van God" was, en wel die van "God geopenbaard in het vlees."
Ook het kronen is nauw verbonden met het "kleden van de beelden der heiligen". In de paapse gemeenschap worden de laatste twee eeuwen de feesten voor het kronen van de "heilige beelden" meer en meer gehouden. Een paar jaar geleden werd het beeld van de Madonna met het kind in de armen, te Florence "gekroond" met ongeëvenaarde pracht en praal. (54)
Welnu, ook dit gebruik is ontsproten aan de feiten die zich voordeden in de geschiedenis van Bacchus of Osiris. Net zoals Nimrod de eerste koning was na de vloed, zo werd Bacchus ook vereerd als de eerste die een kroon droeg. (55) Toen hij echter in handen van de vijand viel werd hem niet alleen zijn macht en roem ontnomen maar werd hij tevens van zijn kroon beroofd. Het "vallen van de kroon van het hoofd van Osiris" werd in Egypte speciaal herdacht. Die kroon werd bij verschillende gelegenheden anders voorgesteld, maar in de bekendste mythe van Osiris werd hij voorgesteld als een "krans van Melilot". (56) Melilot is een soort klaver; tevens was klaver in het heidense systeem één van de emblemen van de Drieëenheid. Bij de Tractariërs wordt vandaag klaver in dezelfde symbolische betekenis gebruikt als dit lange tijd het geval was geweest in het pausdom, waaraan het Puseyisme het heeft ontleend. Zo vinden we een godslasterlijke paapse afbeelding van wat genoemd wordt God de Vader (van de 14de eeuw) waarbij deze een kroon draagt met drie punten die elk uitlopen in een blad van witte klaver. (Fig.39) (57)
Maar, lang voordat er sprake was van Tractarianisme of Romanisme, was klaver reeds een heilig symbool. Het klaverblad was blijkbaar een zeer belangrijk symbool bij de oude Perzen; in verband hiermee doet Herodotus een aanhaling bij een beschrijving over de riten van de Perzische magiërs: "Indien iemand (Pers) aan een god wenst te offeren, dan leidt hij het dier naar een gewijde plaats. Daarna snijdt hij het slachtoffer in verschillende delen, kookt het vlees en legt het op de fijnste kruiden, voornamelijk klaver. Hierna zingt een magiër - want zonder magiër kan geen offer worden gebracht - een heilige hymne." (58) Ook in Griekenland nam de klaver onder een of andere vorm een belangrijke plaats in; zo bemerken we dat de staf van Mercurius, de begeleider van de zielen aan wie zo'n kracht werd toegeschreven, "Rabdos Tripetëlos of "de drie-bladige staf' werd genoemd. (59)
Bij de Britse druïden stond het witte klaverblad in hoog aanzien als een embleem van hun drieënige god (60), en was aan dezelfde Babylonische bron ontleend als de rest van hun religie. De Melilot, of klaver-krans, waarmee het hoofd van Osiris was getooid, was dan ook de kroon van de Drieëenheid - de kroon die hem was opgezet als de vertegenwoordiger van de Eeuwige - "de kroon van de gehele aarde" in overeenstemming met de goddelijke stem die tijdens zijn geboorte had gezegd, "De Heer van de ganse aarde is geboren." Toen nu die "Melilotkrans", die kroon van universele heerschappij, vóór zijn dood "van zijn hoofd" viel, zo diende hij opnieuw, bij zijn opstanding, gekroond te worden en de plechtige garantie van zijn universele heerschappij te verkrijgen. Hiervan afgeleid ontstond dan het gebruik om de beelden van de grote god plechtig te kronen en om op zijn altaar de "bloemenkrans" neer te leggen als een trofee van zijn herwonnen "heerschappij". Wanneer de grote god echter werd gekroond dan was het noodzakelijk dat de grote godin een gelijke eer te beurt viel. Hieromtrent deed ook de fabel de ronde dat toen Bacchus zijn vrouw Ariadne naar hemel opvoer, hij haar ook, als teken van haar grote waardigheid, een kroon op het hoofd plaatste; (61) de gedachtenis aan deze kroning van de vrouw van de Babylonische god werd tot onze huidige tijd bestendigd door de bekende figuur in het heelal, namelijk Ariadnaea corcna, (62) of de "kroon van Ariadne". Zonder enige twijfel is dit de ware oorsprong van de paapse rite waarbij het beeld van de Maagd wordt gekroond.
Vanwege het feit dat de Melilotkrans een zo voorname plaats innam in de mythe van Osiris en dat de "bloemenkrans" op zijn altaar werd neergelegd en zijn graf met bloemen werd "gekroond", (63) ontstond er een gebruik dat zo overheerst in het heidendom, namelijk om de altaren der goden met "bloemenkransen" van allerlei soort overvloedig te versieren. (64) Gelijk aan deze reden om de altaren met bloemen te versieren, was er ook nog een andere. Toen
"Dat mooie veld van Enra,
Proserpina bloemen verzamelde, werd zij zelf,
een nog mooiere bloem,
door de vreselijke Pluto weggerukt;"
en verloor zij alle bloemen die zij in haar schoot had bijeengebracht; dit verlies deed haar niet alleen in tranen uitbarsten maar was in de mysteries ook de oorzaak van geween voor een ongewoon verlies, een verlies dat haar niet enkel beroofde van haar geestelijke roem, maar dat ook schade toebracht aan de vruchtbaarheid en schoonheid van de aarde zelf. (65) Dit verlies echter werd, naar men beweerde, de vrouw van Nimrod, onder de naam van Astarte of Venus, meer dan vergoed. Terwijl de heilige "bloemenkrans" van de ontkroonde god opnieuw in triomf op zijn hoofd en altaren werd geplaatst, werden tevens de weergevonden bloemen, die Proserpina had verloren, op deze altaren gelegd, als blijk van dankbaarheid aan die moeder van gratie en goedheid, voor de schoonheid en de tijdelijke zegeningen die de aarde had ontvangen door haar bemiddeling en liefde. (66)
In het heidense Rome was dit voornamelijk het geval. De altaren werden er veelvuldig met bloemen gesierd. Het is vanuit die bron dat het pausdom rechtstreeks het gebruik heeft ontleend aangaande het versieren van het altaar met bloemen; in het protestantse Engeland is het puseyisme werkzaam om dit gebruik vanuit het pausdom bij ons ingang te doen vinden. Maar, als wij het beschouwen in zijn oorspronkelijke vorm, dan zullen zelfs zij die het minste christelijke gevoel hebben, rood aanlopen wanneer zij hieraan slechts denken. Het is niet enkel tegengesteld aan de geest van de dispensatie van het Evangelie die vooropstelt dat zij die God, die een Geest is, aanbidden, "hem in geest en waarheid aanbidden;" (67) maar, het is een rechtstreekse symbolisering met hen die zich verheugen in het herstel van het heidendom in tegenstelling tot de aanbidding van de ene levende en ware God.
Voetnoten
[42] BEGG, Handbook, pp.272, 273.
[43] Regel VI, apud WILKINSON, deel I, p.265, de noot.
[44] PAUSANIAS, boek VIII, Arcadia, h.5, p.607.
[45] HOMERUS, Ilias., boek VI, de vertaling van POPE, pp.466-468.
[46] HERODOTUS, Historia, boek II, h.42, p.119, A en B.
[47] FIRMICUS, De Errore, p.18.
[48] TAYLOR, Jamblichus, noot op p.148. Zie de Appendix onder noot M.
[49] POTTER, Greek Antiquities, deel I, p.356.
[50] HERODOTUS, boek II, h.81, p.134, B.
[51] WILSON, Parsee Religions, pp.164, 441 en 442.
[52] British Reformers, "Bilney", p.258, de noot.
[53] Idem
[54] Bulwark, 1852-53, pp.154-157.
[55] PLINIUS, Hist. Nat., boek XVI, p.377. Onder de naam van Saturnus werd hetzelfde eveneens aan Nimrod toegeschreven. Zie ante, p.35, de noot.
[56] PLUTARCHUS, De Iside, deel II, p.356, E.
[57] Uit DIDRON, Iconography, deel I, p.296.
[58] Historia, boek I, h.132, pp.62, 63.
[59] HOMERUS, Hymne aan Mercurius, ll.526, 527.
[60] DAVIES, Druids, p.448.
[61] OVIDUS, Fasti, boek III, h.3, p.184.
[62] MANILlUS, boek V, v.21, p.164.
[63] WILKINSON, deel IV, p.345.
[64] Idem, deel V, p.368.
[65] OVIDUS, Metamorphoses, boek V, fab.6, ill.391-395, en fab. 8, ill.468-473. Ovidus heeft het over de tranen die Proserpine toen van boven tot onder over haar kleed heeft laten vloeien; alle bloemen die zij tot dan geplukt had en in haar kleed bewaard had vielen op de grond, hetgeen aantoont hoe simpel dit meisje van geest was. Dit is echter slechts voor de niet-ingewijden. De weeklachten van Ceres, die nauw verband hielden met het op de grond vallen van deze bloemen, en de vloek op de grond die onmiddellijk daarop volgde, wezen op iets totaal anders. Daarop kan ik hier niet verder ingaan.
[66] Lucretius, die Venus aansprak, zei: "Tibi suaveis daedala tellus summittit flores." (Boek I, v.6 en 7, p.2).
[67] Het is duidelijk dat deze uitdrukking niet slechts betekent dat zij hem oprecht moesten aanbidden, maar in alle eenvoud, in tegenstelling tot de Joodse symbolische wijze van aanbidding.
|