De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk V
Riten en plechtigheden

Deel II
Relikwie aanbidding



Niets is meer karakteristiek voor Rome dan de aanbidding van relikwieën. Waar ook maar een kapel wordt genoemd of een tempel wordt ingewijd, is het alsof er iets ontbreekt als er geen relikwie aanwezig is van de een of andere heilige. De relikwieën van de heiligen of de verrotte beenderen van de martelaars vormen voor een groot deel de welstand van de Kerk. Deze relikwieën zijn het voorwerp geweest van het grootste bedrog; tevens werd in de annalen van de christenheid de meest dwaze kletspraat verteld over hun wonderlijke macht en dit zelfs door kerkelijke Vaders met grote naam. Zelfs Augustinus, die met ijver en met een filosofische scherpzinnigheid tegen sommige valse leerstellingen streed, was ernstig besmet door de kruiperige geest die leidde tot relikwieverering. Laten wij slechts de onzin lezen waarmee hij zijn beroemd boek, "De Stad Gods", besluit en het zal ons geenszins verwonderen waarom Rome hem heilig heeft verklaard en hem tot voorwerp van aanbidding heeft verheven voor haar aanhangers. Laten wij slechts aandacht schenken aan een paar verhalen waarmee hij de heersende waanideeën van zijn dagen ondersteunt:

"Toen bisschop Projectius de relikwieën van Sint Stefanus naar de stad Aquae Tibiltinae bracht, stroomde het volk in grote getale toe om hem eer te betuigen. Onder hen bevond zich een blinde vrouw die de mensen dringend verzocht haar bij de bisschop te brengen, die de heilige relikwieën met zich droeg. Zij deden dit en de bisschop gaf haar enkele bloemen die hij in de hand had. Zij bracht de bloemen aan haar ogen waarbij haar gezicht onmiddellijk werd hersteld, zodat zij snel voor de anderen uitliep zonder dat iemand haar nog diende te leiden." (22)

In de dagen van Augustinus was de formele "aanbidding" van de relikwieën nog niet gegrondvest; de martelaren, aan wie ze naar men meende toebehoorden, werden echter wel al aangeroepen in gebeden en smeekbeden, hetgeen gebeurde onder het goedkeurend oog van de bisschop van Hippo, zoals duidelijk mag blijken uit het volgende verhaal:

"Hier in Hippo", zegt hij, "leefde een arme en heilige oude man, Florentius genaamd, die als kleermaker nauwelijks in zijn levensonderhoud kon voorzien. Op een dag verloor hij zijn mantel en toen ging hij in deze stad naar het schrijn van de Twintig Martelaars en bad luid tot hen, smekende dat zij hem aan een ander kledingstuk zouden helpen. Een groep dwaze jongens, die hem hadden gehoord, gingen hem na zijn vertrek volgen en vroegen hem spottend of hij bij de martelaars om geld had gebedeld om een mantel te kopen. De arme man ging in stilte verder, en toen hij langs de zee liep zag hij een grote spartelende vis die op het zand was geworpen. Anderen die daar aanwezig waren stonden het hem toe de vis mee te nemen en hij bracht hem naar een zekere Catosus, een kok en tevens een goed christen, die hem kocht voor 300 denari. Hiermee dacht hij wol te kopen, waarmee zijn vrouw kon spinnen en een nieuwe mantel voor hem kon maken. Toen de kok de vis opensneed vond hij er een gouden ring in en hij werd door zijn geweten bewogen om deze aan de arme man te geven van wie hij de vis had gekocht. Dit deed hij dan ook en zei tot hem: "Houdt in gedachte hoe de Twintig Martelaren u hebben gekleed!" (23)

Aldus voerde de grote Augustinus de aanbidding van de doden in en de verering van hun relikwieën. De "dwaze jongens" die "spotten" met de smekingen van de kleermaker, bleken meer inzicht te hebben dan de "heilige oude kleermaker" of dan de bisschop. Terwijl nu mensen die beleden christenen te zijn, in de vijfde eeuw de weg baanden voor de aanbidding van allerlei doekjes en doodsbeenderen, zien we dat dezelfde vorm van aanbidding binnen de kringen van het heidendom reeds eeuwen voordat er nog maar van christelijke heiligen of martelaars sprake was, had gebloeid. In Griekenland vormde het bijgeloof in relikwieën en in het bijzonder in de beenderen van vergoddelijkte helden, een opvallend deel van de populaire afgoderij. Het werk van Pausanias, de geleerde Griekse geschiedschrijver, staat vol verwijzingen naar dit bijgeloof. Zo lezen we dat, na een reeks avonturen, het schouderblad van Pelops, dat door het orakel van Delphi was aangewezen als het goddelijke middel om de Eleaten van hun pestilentie te genezen, als een heilige relikwie werd "toegewezen aan de hoede" van de man die het uit de zee had opgevist, en na hem aan zijn nageslacht. (24)

De beenderen van de Trojaanse Hector werden te Thebe als een waardevolle waarborg bewaart. Pausanias zegt:

"Zij (de inwoners van Thebe) vertellen dat zijn beenderen (die van Hector) van Troje naar hier waren gebracht in navolging van het volgende orakel: 'Gij Thebetanen, die woont in de stad van Cadmus, indien gij in uw land wenst te verblijven, en een voorspoedige gezondheid wenst te genieten, brengt dan de beenderen van Hector, de zoon van Priam, vanuit Azië naar uw verblijfplaatsen en eerbiedigt deze held in overeenstemming met het bevel van Jupiter.'" (25)

Vele gelijkaardige vermeldingen kunnen van dezelfde auteur worden aangehaald. Aan al de beenderen die aldus zorgvuldig werden bewaard en vereerd, werd een wonderlijke kracht toegeschreven. Van de vroegste tijden af werd het systeem van het boeddhisme volgepropt met relikwieën die wonderen tot stand hadden gebracht of die er tenminste borg voor stonden, net zoals die van Sint Stefanus of van de Twintig Martelaren. In de Manawanso, één van de grote standaardwerken van het boeddhistische geloof, wordt als volgt melding gemaakt van het heiligdom met de relikwieën van Boeddha:

"Toen de overwinnaar van de vijanden de werken had voltooid die hij diende te verrichten in het relikwieënheiligdom, vergaderde hij de priesters en zei tot hen: 'De werken die ik in het relikwieënheiligdom diende uit te voeren zijn beëindigd. Morgen zal ik de relikwieën insluiten. Heer, schenk aandacht aan de relikwieën.'" (26)

Wie heeft er niet gehoord van de Heilige Mantel van Trier, en de vertoning ervan aan het volk? Uit het volgende verslag zal de lezer kunnen zien dat er een identieke vertoning bestond van de Heilige Mantel van Boeddha:

"Daarop verhief zich de neef van de Nage Rajah door zijn bovennatuurlijke gave, tot een hoogte van zeven palmbomen, strekte de armen uit en bracht de Dupathupo (of relikwiekast) naar de plaats waar hij zich in evenwicht bevond. De relikwiekast bevatte het gewaad dat Boeddha bij zijn intrede in het priesterschap als prins Siddhatto droeg en dat nu aan het volk werd getoond." (27)

Deze "Heilige Mantel" van Boeddha was ongetwijfeld even authentiek en aanbiddenswaardig als de "Heilige Mantel" van Trier. Maar de gelijkenis is nog groter. Slechts een paar jaar geleden heeft de paus aan zijn geliefde zoon, Frans-Jozef van Oostenrijk, een tand van St. Pieter aangeboden als blijk van zijn gunst en bijzondere achting. (28) De tanden van Boeddha worden evenzeer gewaardeerd door zijn aanbidders. "Koning van Devas", zei een boeddhistische missionaris die naar een van de bijzonderste hoven van Ceylon was gezonden om aan de Rajah een paar relikwieën te vragen, "Koning van Devas, gij bezit de rechter hoektand (van Boeddha) en het rechter sleutelbeen van de goddelijke leraar. Heer van Devas, aarzel niet in zaken die doorslaggevend zijn voor het heil van Lanka." (29) Ziehier nu een passage die ons duidelijk het wonderbaar effect toont van de relikwieën:

"Zelfs nadat hij het Parinibanan of de uiterste emancipatie (dit is, na zijn dood) had bereikt, verrichtte Boeddha, de Redder van de Wereld, door middel van een relikwie van zijn - lichaam, onbeschrijfelijke en uiterst volmaakte daden voor het geestelijke en tijdelijke welzijn van de mensheid. Wat heeft de Overwinnaar (Jeyus) niet gedaan gedurende zijn leven?" (30)

In het werk de 'Asiatic Researches' vinden wij nu betreffende de relikwieën van Boeddha een verklaring terug, die ons op een wonderlijke wijze de ware oorsprong van deze boeddhistische relikwieëncultus duidelijk maakt. De verklaring luidt:

"De beenderen of ledematen van Boeddha werden over de hele wereld verspreid, net als die van Osiris en van Jupiter Zagreus. De eerste plicht van zijn afstammelingen en volgelingen was deze resten te verzamelen en te begraven. Uit kinderliefde werd elk jaar de gedachtenis aan deze droevige zoektocht in herinnering gebracht door het improviseren van een zoektocht, die gepaard gingen met alle mogelijke uitdrukkingen van pijn en droefenis, totdat de priester eindelijk aankondigde dat de heilige relikwieën waren gevonden. Dit gebeurt vandaag de dag nog bij verscheidene Tartaarse stammen van boeddhistische godsdienst, en de uitdrukking "beenderen van de zoon van de hemelse geest" is eigen aan de Chinezen en aan enkele stammen uit Tartarenland." (31)

Het is dus duidelijk dat hier de cultus van de relikwieën deel uitmaakt van de ceremoniën die gehouden werden om de tragische dood van Osiris of Nimrod te herdenken. Deze laatste werd, zoals de lezer zich wel herinnert, in veertien stukken verdeeld welke naar evenveel landen werden verzonden, die met zijn afvalligheid en onjuiste cultus waren besmet, ten einde al degenen met ontzetting te slaan die geneigd zouden zijn hem na te volgen. Toen de afvalligen weer aan de macht kwamen was het trouwens hun eerste werk om deze verspreide resten van de grote raddraaier van de afgoderij weer op te zoeken en ze met de grootste eerbied te begraven. Plutarchus schrijft hierover:

"Toen Isis op de hoogte was gebracht van de gebeurtenis (namelijk van het aan stukken snijden van Osiris), ging zij onmiddellijk op zoek naar de delen van het lichaam van haar man en ze nam een boot van papyrusriet om des te gemakkelijker de lage en moerassige plaatsen over te steken ....De verklaring voor het grote aantal begraafplaatsen van Osiris in Egypte bestaat hierin dat overal waar zij één van de ledematen van haar man vond, zij dat ter plaatse begroef; anderen zijn nochtans de mening toegedaan dat het is toe te schrijven aan een list van de koningin, die aan elk van deze steden een beeld van haar man schonk, zodanig dat, indien Typhon in de eerstvolgende strijd Horus mocht overwinnen, hij het echte graf niet zou vinden. Isis slaagde erin al de verschillende ledematen terug te vinden op één na, dat verslonden was door de Lepidotus, de Phagrus en de Oxyrhynchus, om welke reden de Egyptenaren deze vissen dan ook verafschuwen. Om het weer goed te maken, heiligde zij de Phallus en plande een speciaal feest voor zijn nagedachtenis." (32)

Dit toont ons niet enkel de ware oorsprong van de relikwieënverering; het laat ons tevens zien dat de vermeerdering van relikwieën tot de meest eerbiedwaardige oudheid is terug te voeren. Wanneer Rome dan roemt dat ze zestien of twintig heilige gewaden heeft, zeven of acht armen van Mattheüs, twee of drie hoofden van Petrus, dan is dit louter hetgeen Egypte deed met de relikwieën van Osiris. Egypte was bezaaid met graven van haar gemartelde god; meer dan één been of arm of schedel, met een certificaat van echtheid, werd gebruikt om in de concurrerende begraafplaatsen te worden getoond voor de verering van de Egyptische gelovige. Deze Egyptische relikwieën waren niet alleen zelf heilig, maar ze heiligden ook de grond waarin ze werden begraven. Uit een aanhaling van Plutarchus (33) wordt ons dit onder de aandacht gebracht door Wilkinson:

"De tempel van deze godheid te Abydos, werd zo speciaal vereerd en de plaats werd door de Egyptenaren als zo heilig beschouwd, dat personen die in de naaste omgeving woonden, met veel moeite de toelating trachtten te verkrijgen om in het Necropolis een grafstede te mogen bezitten, opdat zij na hun dood in de grond zouden mogen rusten die werd geheiligd door de tombe van deze grote en geheimzinnige god." (34)

Indien de plaatsen waar de relikwieën van Osiris begraven lagen zo heilig waren, dan is het gemakkelijk te begrijpen dat dit een aanleiding zou worden voor de bedevaarten, die zo algemeen waren onder de heidenen. De lezer weet maar al te goed welke waarde Rome hecht aan zulke pelgrimstochten naar de graven van de heiligen en hoe het in de middeleeuwen de aangewezen manier was om van zijn zonden te worden gereinigd, door een bedevaart te ondernemen naar het heiligdom van St. Jago di Compostella in Spanje of naar het Heilig Graf te Jeruzalem. (35)

In de Schrift vinden we echter niet de minste aanhaling over een bedevaart naar het graf van een heilige, martelaar, profeet of apostel. De handelwijze, waarbij de Heer het goed oordeelde om het lichaam van Mozes zelf te begraven in het land Moab, zodat niemand ooit zou weten waar hij lag begraven, had klaarblijkelijk tot doel de gevoelens die aanleiding geven tot zulke bedevaarten te onderdrukken. Wanneer wij voorts bedenken vanwaar de Israëlieten waren gekomen, hoe zij besmet waren met de Egyptische geest (zoals werd getoond in verband met het gouden kalf) en welk een hoge achting zij ten aanzien van Mozes hadden, dan blijkt duidelijk de wijsheid van God in zijn optreden omtrent het lichaam van Mozes. In het land waar Israël zo lang had verbleven, kende men grote en pompeuze bedevaarten tijdens bepaalde perioden van het jaar, en deze gingen gewoonlijk gepaard met grootse uitspattingen.

Herodotus deelt ons mee dat de menigte die gedurende deze tijd de jaarlijkse bedevaart naar Bubastis ondernamen uit wel 700.000 pelgrims kon bestaan en dat bij deze gelegenheid meer wijn werd gedronken dan tijdens welke periode van het jaar ook. (36) Wilkinson verwijst als volgt naar een dergelijke bedevaart naar Philae: "Behalve de viering van de grote mysteries te Philae, was daar ook op een bepaalde tijd nog een belangrijke plechtigheid, waarbij de priesters in een plechtige processie zijn graf stede bezochten en deze met bloemen sierden. (37) Plutarchus beweert zelfs dat gedurende elke andere periode de toegang tot het eiland was verboden, dat er geen vogel mocht overvliegen noch een vis in de nabijheid van deze heilige grond zwemt." (38) Dit schijnt niet slechts een bedevaart te zijn geweest van de priesters die in de onmiddellijke nabijheid van het graf woonden, maar een ware nationale bedevaart; want, zegt Diodorus, "het graf van Osiris te Philae wordt door alle priesters van Egypte vereerd." (39)

We beschikken niet over dezelfde nauwkeurige gegevens omtrent de relikwieënaanbidding in Assyrië of Babylon; aangezien het echter de Babylonische god was die in Egypte onder de naam Osiris werd aanbeden, weten we voldoende om aan te tonen dat men in zijn eigen land dezelfde bijgelovige verering schonk aan zijn relikwieën. We hebben reeds gezien, dat toen de Babylonische Zoroaster stierf, er werd beweerd dat hij zijn leven vrijwillig als een offer had afgestaan en dat hij zijn langgenoten had "gelast zijn overblijfselen te bewaren" met de vermelding dat de toekomst van hun rijk zou afhangen van het naleven of negeren van dit uitdrukkelijke bevel. (40) Dienovereenkomstig leren we van Ovidius dat de "Susta Nini" of de "Tombe van Ninus" lange tijd één van de monumenten van Babylon was. (41)

Wanneer we de dood en de verzonnen heropstanding van de valse messias vergelijken met deze van de ware, toen deze eindelijk verscheen, dan bemerken we dat er een groot verschil bestaat. Toen de valse messias stierf werden zijn ledematen gescheiden en over het land verspreid. Toen de ware Messias stierf, zorgde God ervoor dat het lichaam volledig bleef en dat het profetische woord nauwkeurig in vervulling ging, namelijk - "hij behoedt al zijn beenderen; niet één ervan is gebroken." Toen de valse messias, naar werd beweerd, uit de doden opstond, was dit in een nieuw lichaam terwijl het oude lichaam in al zijn delen werd achtergelaten, waardoor werd aangetoond dat de opstanding niets anders was dan een voorwendsel en bedriegerij. Toen daarentegen de ware Messias "door middel van de opstanding uit de doden met kracht werd verklaard Gods Zoon te zijn", was de graftombe, alhoewel deze plichtsbewust door ongelovige gewapende soldaten van Rome werd bewaakt, volledig leeg en ook werd later geen dood lichaam van de Heer ooit gevonden of beweerde iemand het te hebben gevonden. Vandaar dat de opstanding van Christus, vergeleken met de opstanding van Osiris, op een ander voetstuk staat. Als wij de ware feiten kennen, dan weten wij dat er van het lichaam van Christus geen relikwieën konden overblijven. Om het systeem van Babylon te kunnen navolgen, heeft Rome echter de relikwieën van de heiligen benut om dit tekort aan te vullen; vandaar dat nu de relikwieën van St. Petrus en St. Paulus, van St. Thomas A'Beckett en St. Lawrence O'Toole, dezelfde plaats in de aanbidding van het pausdom innemen als de relikwieën van Osiris in Egypte of van Zoroaster in Babylon.

Voetnoten

[22] De Civitate, boek XXII, h.8, par.IX, p.875, B en C.

[23] Idem, boek XXII, h.8, par.IX, pp.874, 875. Het verhaal van de vis en de ring is een oude Egyptische sage (WILKINSON, deel I, pp.186, 187). Catosus, "de goede christen", was kennelijk een werktuig in de handen van de priesters, die het zich konden veroorloven om hem een ring te geven, die hij in de maag van de vis moest verstoppen. Het wonder zou bedevaartgangers aantrekken tot het heiligdom van de Twintig Martelaren, om zo koren op hun molen te brengen om hen zo voldoende inkomsten te geven.

[24] PAUSANIAS, boek V, Prior Eliaca, h.13, p.408.

[25] Idem, deel IX, Boeotica, h.18, p.746.

[26] POCOCKE, India in Greece, p.307.

[27] Idem, pp.307, 308.

[28] Original Interpretation of the Apocalypse, p.72.

[29] POCOCKE, p.321.

[30] Idem, p.321 met de noot.

[31] Asiatic Researches, deel X, pp.128, 129.

[32] PLUTARCHUS, deel II, p.358, A.

[33] Idem, deel II, par.20, p.359, A.

[34] WILKINSON, deel IV, p.346.

[35] Evangelical Christendom, Ann.1855, deel IX, p.201.

[36] HERODOTUS, Historia, boek II, h.60, pp.126, 127.

[37] PLUTARCHUS, deel II, p.359, B.

[38] WILKINSON, Egyptians, deel IV, p.346.

[39] DIODORUS, boek I, p.13.

[40] SUIDAS, in Zoroastres, deel I, pp.1133, 1134. Zie voor meer over dit onderwerp in hoofdstuk VII, par.I, met betrekking tot wat gezegd wordt over Phaëthon.

[41] Metamorphoses, boek IV, deel II, par.88, p.278.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden