De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk IV
Leerstellingen en tucht

Deel V
Vagevuur en gebeden voor de doden



Het "Heilige oliesel" was ten slotte maar een schrale troost voor een belaste ziel die de dood in de ogen keek. Het wekt dan ook geen verwondering dat men iets anders vond om degenen, die alles hadden ontvangen wat die aanmatigende priesters konden geven, te vertroosten in hun vooruitzicht op de eeuwigheid. Vandaar dat wij in elk systeem, behalve dat van de Bijbel, de leerstelling terugvinden van het vagevuur en van het bidden voor de doden. Waar wij ook gaan, in de oude of de moderne tijd, overal vinden we dat het heidendom hoop geeft na de dood voor de zondaar, die op het moment van zijn overlijden, bewust ongeschikt was voor het verblijf van de gezegenden. Om dit te bereiken werd een overgangstoestand geveinsd, waar de schuld, die tijdens het leven niet werd weggenomen, in een andere wereld, door middel van reinigende pijnen, werd verwijderd en de ziel de gelegenheid werd geboden de uiteindelijke zaligheid tegemoet te treden.

In Griekenland werd de leerstelling van een vagevuur door de leider der filosofen ingeprent. Plato spreekt over het toekomstige oordeel van de doden, waarbij hij zijn geloof uitdrukt in de uiteindelijke bevrijding voor allen, maar beweert dat "sommigen van degenen die worden geoordeeld" eerst "naar een onderaardse plaats van oordeel moeten gaan, waar zij de bestraffing zullen ontvangen die zij hebben verdiend." Anderen daarentegen, zullen als gevolg van een gunstig oordeel, onmiddellijk in een hemelse verblijfplaats worden opgenomen, "om er een leven te leiden dat overeenkomt met hun leven in een menselijke vorm." (139) In het heidense Rome werd de mensen ook het vagevuur voorgehouden, het blijkt echter dat daar geen enkele kans bestond om vrijstelling van die pijnigingen te verkrijgen. Vandaar dat Vergilius de verschillende folteringen als volgt beschrijft:-

"Een ziel brengt heel die massa in beweging; door alle ledematen henen stromend verenigt zij zich met het wereldlichaam. Daaruit ontstaan de mensen en de dieren, het vliegend vogelvolk, de wangedrochten onder de schitterende waterspiegel. Vurige kracht bezitten deze wezens daar zij in hemels zaad hun oorsprong vinden, als zij tenminste niet belemmerd werden door een verderfelijk, verlammend lichaam, niet afgestompt door aardse ledematen of door een al te sterfelijke gestalte. Dat is de oorzaak van hun sentimenten, verdriet en vreugde, onrust en verlangen. In duisternis en kerker opgesloten, zien zij zelfs nooit de tintelende hemel. Meer nog, als met het allerlaatste daglicht het leven hen verlaat, worden niet alle gebreken noch lichamelijke kwalen meteen van die rampzaligen verwijderd, want veel verderf is al lang en grondig met hen vergroeid op wonderbare wijze. Derhalve worden zij door straf gelouterd en boeten zij voor misdaden van vroeger. Er zijn er die gestrekt zijn opgehangen en prijsgegeven aan de ijdele winden; bij anderen wordt de droesem van het misdrijf in een immense draaikolk weggewassen of spoorloos opgezogen in de vuurgloed. De ziel van ieder onzer ondergaat hier de voor haar voorbestemde louteringen. Dan worden wij gezonden naar het wijde Elysium. Met weinigen bewonen wij voor altijd het gelukzalige landschap, totdat de lange tijd, na de voleinding der wentelende jaren, alle smetten die aan ons kleefden helemaal gedelgd heeft en niets blijft dan een hemelse gezindheid, een vuur van louter licht. (140)

In Egypte werd in wezen dezelfde leerstelling van het vagevuur ingeprent. Wanneer echter éénmaal deze leerstelling van het vagevuur in de populaire geest werd toegelaten, dan was tevens de deur geopend voor elke wijze van priesterlijke afzetterij. Gebeden voor de doden gaan steeds hand in hand met het vagevuur; maar de gebeden kunnen niet ten volle doeltreffend zijn zonder de bemiddeling van de priesters; en de medewerking van de priester kan slechts verkregen worden wanneer daar speciaal voor betaald wordt. Vandaar, dat we in elk land de heidense priesters terugvinden die de "huizen van de weduwen opeten", (Lucas 20:47) en koopwaar maken van de tedere gevoelens van treurende verwanten die zich zorgen maken om het eeuwige geluk van de dierbare gestorvene. Openb.18:11-13. Van alle kanten steekt een unaniem getuigenis op tegen het drukkende karakter van, en de uitgaven voor deze postmortale devotie.

Eén van de drukkende lasten waaronder de arme katholieken in Ierland gebukt gaan, is de speciale periodieke devotie, waarvoor zij moeten betalen, wanneer de dood iemand van hun huisgezin heeft weggenomen. Er zijn niet alleen de begrafenisdiensten en de begrafeniskosten voor de rust van de gestorvene, gedurende de begrafenis, maar de priester bezoekt nog herhaaldelijk de familie met hetzelfde doel, wat enorme kosten met zich brengt. Deze uitgaven beginnen met wat "de geest van de maand" wordt genoemd, dat wil zeggen een dienst ten behoeve van de overledene een maand na zijn dood. Iets dat hier volledig mee overeenkomt, kwam klaarblijkelijk voor in het oude Griekenland, want, zegt Müller in zijn boek 'Historie of the Dorians': "de Argiërs offerden op de dertigste dag (na de dood) aan Mercurius, de begeleider van de doden." (141)

In India zijn de diensten van de Sráddha of de rouwdiensten voor de rust van de overledene, talrijk en vormen ze een zware last. Om zich van de doeltreffendheid hiervan te verzekeren is het vereist dat de man die de dood in ogen ziet, "vee, land, goud, zilver en andere zaken" als gaven schenkt, ofwel dat iemand anders het in zijn naam doet als hij dit zelf niet kan. (142) Waar wij ook kijken het is praktisch overal hetzelfde. In Tartarië zegt de Asiatic Journaal "zijn de Gurjumi, of de gebeden voor de doden zeer duur." (143) Suidas zegt dat in Griekenland (144) "het grootste en duurste offer het mysterieuze offer was dat Teleté werd genoemd", een offer dat volgens Plato, "werd gebracht voor de levenden en de doden, en dat, naar men aannam, hen bevrijdde van al het kwaad waarvoor de zondaar verantwoordelijk was bij het verlaten van deze wereld." (145)

In Egypte waren de afpersingen door de priesters voor de rouwdiensten en missen voor de doden verre van onbeduidend. "De priesters," zegt Wilkinson "spoorden het volk aan tot het besteden van grote sommen voor de inachtneming van begrafenisrituelen; en velen die nauwelijks voldoende hadden voor het dagelijkse levensonderhoud, spaarden angstvallig om de uitgaven voor hun dood te kunnen bekostigen. Want, behalve de balseming, die soms een talent zilver koste (± € 20.000,-) werd de graftombe voor een zeer hoge prijs gekocht; daarbij werd dikwijls aanspraak gemaakt op het bezit van de gestorvene voordat er gebeden werden opgezonden of andere diensten werden verricht ten behoeve van zijn ziel." (146) Elders zegt hij:

"De plechtigheden bestonden uit een offer dat overeenkwam met hetgeen in de tempel werd gebracht, en dat voor de overledene werd opgedragen aan één of meerdere goden (zoals Osiris, Anubis en andere die verbonden waren met Amenti); daarbij werden ook wierook en plengoffers aangeboden; soms werd er een gebed gelezen terwijl de aanwezige verwanten en vrienden weeklaagden. Zij voegden ook hun gebeden bij die van de priester. De priester die de leiding had bij de begrafenisdienst werd gekozen uit de klasse van het pontificaat en was getooid met de luipaard-huid; voordat de mummie in het graf of de tombe werd gelegd, werden door een van de lagere priesters nog verschillende andere riten uitgevoerd. Zolang als de familie betaalde voor hun prestatie bleven zij met tussenperioden hun taak verder behartigen. (147)

Op deze wijze werd de leerstelling van het vagevuur en het bidden voor de doden onder alle heidenen toegepast; in welk essentieel opzicht verschilt dit van de wijze waarop deze zelfde leerstelling in het paapse Rome wordt toegepast? Dezelfde afzetterij vinden we terug in zowel het ene systeem als het andere. De leerstelling van het vagevuur is zuiver heidens en kan nog geen ogenblik staande blijven in het licht van de Schriften. Voor hen die sterven in Christus is er, of kan er geen vagevuur nodig zijn want, "het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden." Joh.1:7. Als dit waar is, waar bestaat dan de noodzaak voor enige andere reiniging? Voor degenen trouwens die sterven zonder persoonlijke band met Christus, en die dientengevolge onrein, onrechtvaardig, ongered zijn, kan er geen andere reiniging zijn; want "hij die geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven; hij die de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien," en kan het nooit zien. Doorzoek de Bijbel en er zal staan dat voor al degenen die "sterven in hun zonden," het besluit Gods onomkeerbaar is:

"Wie onrecht doet hij doe nog meer onrecht, wie vuil is hij worde nog vuiler;" - Openb.22:11.

Vandaar dat de ganse leerstelling van het vagevuur een systeem is van een puur onbeschaamd heidens bedrog, dat smaad werpt op God en de mensen misleidt die in zonde leven met de hoop er na hun dood verzoening voor te kunnen doen, en dat hun zowel van hun bezittingen als van hun redding berooft. In het heidense vagevuur werd vuur, water en wind (zoals wij bij Vergilius kunnen lezen) (148) als combinatie gesteld om de smet der zonde weg te wassen. Vooral sinds de dagen van paus Gregorius, was vuur het belangrijke middel in het vagevuur van het pausdom. (149) Terwijl dus de reinigende vuren van de komende wereld de toepassing vormen van het beginsel dat vervat ligt in de oplaaiende en reinigende Baäl-vuren van de vooravond van Sint Jan, vormen zij tevens een andere schakel in de vereenzelviging van het systeem van Rome met het systeem van Tammuz of Zoroaster, de grote god van de oude vuuraanbidders.

Indien nu de wedergeboorte door de doop, rechtvaardiging door werken, boetedoening als genoegdoening tot Gods rechtvaardigheid, het onbloedige misoffer, het laatste oliesel, het vagevuur, en de gebeden voor de doden, alle aan Babylon werden ontleend, hoe nauwkeurig kan het algemene systeem van Rome dan niet als Babylonisch worden bestempeld. Als bovendien het verslag dat we reeds geven juist is, hoe dankbaar kunnen we God dan zijn, dat we van zo'n systeem werden bevrijd dank zij de Hervorming! Wat een zegen is het bevrijd te zijn van het geloof in leugens die evenmin zonden kunnen wegnemen als het bloed van stieren of bokken! Wat een zegen is het te ervaren dat het bloed van het Lam, door Gods Geest van toepassing op het meest belaste geweten, dit volledig reinigt van dode werken en zonden! Hoe intens dankbaar dienen wij te zijn, wanneer wij beseffen dat wij, ondanks al onze lasten en smarten, vrij tot de troon van genade mogen naderen en wel in naam van niemand minder dan Gods eeuwige en geliefde Zoon. En dat, terwijl deze Zoon wordt beschreven als een liefhebbende en barmhartige Hogepriester, Die begrip heeft voor onze zwakheden, Die evenals wij in alles werd beproefd maar Die zonder zonde is. Terwijl wij een liefhebbend medelijden uiten voor de misleide slaven van de paapse slavernij, dient de gedachte aan dit alles ons standvastig te maken in de vrijheid die Christus ons geschonken heeft en ons te helpen ons te gedragen als mannen, zodat wij noch onze kinderen ooit weer onder dit slavenjuk komen.

Voetnoten

[139] PLATO, Phaedrus, p.249, A en B.

[140] DRYDEN, Virgil, boek VI, ill.995-1012, deel II, p.536; in het origineel, ill.730-747.

[141] Dorians, deel II, p.405. MÜLLER zegt dat de Argiven ook onmiddellijk na de dood redding brachten.

[142] Asiatic Researches, deel VII, pp.239, 240.

[143] Asiatic Journal, deel XVII, p.143.

[144] SUIDAS, deel II, p.879, B.

[145] PLATO, deel II, p.364, 365.

[146] WILKINSON, deel II, p.94.

[147] Idem, deel V, pp.383, 384.

[148] Zie ante, p.167.

[149] Catechismus Romanus, sectie I, par.5, art.5, p.50.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden