De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk IV
Leerstellingen en tucht

Deel II
Rechtvaardiging door werken



De aanbidders van Nimrod en zijn koningin werden beschouwd als herboren en gereinigd van zonde door middel van de doop, en deze doop ontving zijn kracht uit de beproevingen van deze twee grote Babylonische godheden. Maar toch, met betrekking tot de rechtvaardiging, was de Chaldeeuwse leerstelling dat de mensen door middel van werken en verdiensten van henzelf, tot rechtvaardiging en aanvaarding door God moesten komen. De volgende bemerkingen van Christie in zijn opmerkingen bij Ouvaroffe 'Eleusinian Mysteries', tonen aan dat dit het geval was:

"Mr. Duvaroff heeft de mening geopperd dat één van de grote voorwerpen van de mysteries was, dat aan de gevallen mens de middelen werden geboden om tot God terug te keren. Deze middelen waren de cathartische deugden (dit zijn de deugden waardoor de zonde wordt verwijderd), waardoor men bij de beoefening ervan een stoffelijk leven vermocht te overwinnen. Overeenkomstig werden de mysteries dan ook Telatae, 'onvolmaaktheden' genoemd, omdat er van de veronderstelling werd uitgegaan dat zij een volmaaktheid van het leven konden induceren. Degenen die erdoor gereinigd werden, werden als Teloumenoi en Tetelesmenoi betiteld, dat wil zeggen 'tot volmaaktheid gebracht' hetgeen afhankelijk was van de krachtige pogingen van het individu." (54)

In de Metamorphosis van Apulsius, die zelf in de mysteries van Isis was ingewijd, vinden we diezelfde leerstelling van menselijke verdiensten duidelijk uiteengezet. Aldus wordt de godin zelf voorgesteld als zij de held van het verhaal toespreekt:

"Indien gij waardig wordt bevonden mijn goddelijke bescherming te VERDIENEN door middel van ijverige gehoorzaamheid, religieuze devotie, en onschendbare kuisheid, dan zult gij bemerken dat het in mijn macht ligt, en alleen in de mijne, uw leven te verlengen tot buiten de grenzen welke er door uw noodlot aan zijn gesteld." (55)

Wanneer dezelfde persoon een bewijs heeft ontvangen van de veronderstelde gunst van de godheid, dan uiten de aanbidders hun gelukwensen als volgt:

"Gelukkig, bij Hercules! En driemaal gezegend degene die door de onschuld en oprechtheid van zijn voorbije leven, zo'n speciale bescherming van boven heeft verdiend." (56)

Aldus was het met betrekking tot het leven. Ook bij de dood verkreeg men enkel het paspoort voor het binnentreden in de onzichtbare wereld, door zijn eigen verdiensten, alhoewel de naam van Osiris, zoals we zullen zien, aan diegenen werd gegeven die in geloof stierven. "Wanneer de lichamen van personen van aanzien" (in Egypte), zegt Wilkinson, Porphyrus aanhalend, "werden gebalsemd, dan namen zij de ingewanden eruit en deden ze in een pot, waarover (na het voltrekken van enkele andere riten van de dood) één van de balsemers een aanroeping tot de zon uitsprak ten gunste van de overledene." Volgens Euphantus, die ze vertaalde uit de oorspronkelijke taal in het Grieks, was de formule als volgt:

"0 gij zon, onze soevereine Heer! En jullie alle goden, die het leven aan de mens schonken, ontvangt mij, en kent mij een verblijf toe bij de eeuwige goden. Gedurende mijn levensloop heb ik nauwgezet de goden aanbeden die mijn vader mij had geleerd te vereren; ik heb steeds mijn ouders geëerd, die dit lichaam verwekten; ik heb niemand gedood; ik heb niemand beroofd, noch heb ik enig mens onrecht aangedaan." (57)

Aldus vormden de verdiensten, de gehoorzaamheid, of de onschuld van de mens het grote motief. De leerstelling van Rome in verband met deze vitale vraag over de rechtvaardiging van de zondaar is net eender. Ongetwijfeld bewijst dit weinig van de verwantschap tussen de twee systemen, het Babylonische en het Roomse; want vanaf de dagen van Kaïn tot in deze tijd, is de opvatting over de menselijke verdienste en zelfrechtvaardiging overal aangeboren in het hart van de bedorven mensheid. Maar datgene wat in de twee systemen opmerkenswaardig is, is dat de symbolische weergave ervan juist dezelfde is. In de paapse legende wordt ons geleerd dat de weegschaal van Gods rechtspraak wordt toevertrouwd aan de aartsengel Michaël (58), en dat de verdiensten en de fouten van de overleden persoon respectievelijk in de ene en de andere schaal van de weegschaal worden gelegd opdat ze eerlijk tegenover elkaar zouden worden afgewogen, en dat, naargelang de schalen doorwegen naar de gunstige of ongunstige zijde, de dode wordt gerechtvaardigd ofwel veroordeeld al naargelang het geval. Welnu, uit de gegevens van de monumenten uit Egypte, zien we dat de Chaldeeuwse leerstelling over de rechtvaardiging precies op dezelfde wijze wordt uitgebeeld, met dit verschil dat in het land van Cham de schalen van het recht waren toevertrouwd aan de god Anubis in plaats van aan de aartsengel Michaël, en dat de goede daden en de slechte klaarblijkelijk afzonderlijk werden gewogen, waarbij over ieder een apart bericht werd opgesteld, zodat wanneer deze werden samengevoegd en de weegschaal doorsloeg, het godsgericht dienovereenkomstig werd uitgesproken. Wilkinson vermeldt dat Anubis en zijn schalen dikwijls zijn afgebeeld, en dat er in sommige gevallen enkele verschillen zijn waar te nemen in de details. Uit zijn verklaringen blijkt echter duidelijk dat het principe steeds hetzelfde is. Wat nu volgt is een verslag dat hij geeft van een van deze oordeelstaferelen, die voorafgaan aan het toegang verlenen van de dode tot het Paradijs:

"Cerberus is aanwezig als de bewaker van de poorten, en naast hem zijn de schalen van het recht opgesteld. Anubis, die het wegen leidt onderzoekt of de vaas, die de goede daden van de overledene symboliseert, als die op de ene schaal wordt geplaatst, opweegt tegen de andere schaal met het symbool van de waarheid, en of zijn aanspraak op toegang voortgang kan vinden. Indien hij bij de weging niet aan de verwachtingen voldoet, dan wordt hij verworpen, en Osiris, de rechter van de dood, zijn scepter neerwaarts houdend als teken van veroordeling, spreekt het godsoordeel over hem uit, en veroordeelt zijn ziel tot terugkeer naar de aarde in de vorm van een varken of enig ander onrein dier. ...Maar, indien op het ogenblik dat het totaal van zijn daden door Thoth wordt bekend gemaakt (die zich daar bevindt om de gegevens van de verschillende wegingen die Anubis verricht, op te tekenen), zijn deugden in zulk een mate overheersen dat ze hem de toegang verschaffen tot de woonplaatsen van de gezegenden, dan leidt Horus, het tablet van Thoth in de hand nemend, hem tot voor Osiris, die in zijn paleis, bijgestaan door Isis en Nepthys, zetelt op zijn troon te midden van de wateren, waaruit de lotus opstijgt, die op haar uitgespreide bladeren de vier Gonii van Amenti draagt." (59)

Dezelfde wijze om de rechtvaardiging door werken te symboliseren was duidelijk ook in gebruik in Babylon zelf; vandaar ook dat er een geweldige kracht zat in het goddelijke handschrift op de muur, toen de ondergang van Belsazar werd voorzegd:

"Tekel, gij zijt op weegschaal gewogen en te licht bevonden."

In het Perzische systeem, dat veel heeft overgenomen van Chaldea, is het principe van het afwegen van de goede daden tegenover de slechte volledig ontwikkeld. In een verslag over de Perzische leerstellingen met betrekking tot de dood, zegt Vaux, in zijn werk Nineveh and Persepolis, dat men veronderstelt dat, "drie dagen na het overlijden" de ziel rond het stoffelijk lichaam fladdert, op zoek naar de éénmaking; op de vierde dag verschijnt de engel Seroch, en leidt haar naar de brug van Chinawad. Op deze brug, die naar ze beweren hemel en aarde verbindt, zit de Engel van Gerechtigheid, om de daden van de doden af te wegen; indien de goede daden overheersen dan wordt de ziel op de brug met een verblindend wezen geconfronteerd, dat zegt: 'Ik ben uw goede engel; van oorsprong was ik zuiver, maar uw goede daden hebben mij nog meer gezuiverd'; hierna legt het de hand op de schouder van de ziel en leidt ze naar het Paradijs. Indien de overtredingen de overhand hebben, dan wordt de ziel benaderd door een afschuwelijke spookfiguur die uitroept, 'Ik ben uw kwade genius; van oorsprong was ik onzuiver, maar uw overtredingen hebben mij nog gemener gemaakt; door uw schuld zullen wij ellendig blijven tot aan de opstanding;' de zondige ziel wordt dan weggesleept naar de hel, waar Ahriman zit om hem te beschimpen om zijn fouten." (60)

Zo is de leerstelling van de Perzen. Hetzelfde is het geval in China, waarover bisschop Hurd, in een verslag over de Chinese beschrijvingen van de helse woonplaatsen, en van de wezens die daar verblijf houden zegt: "Eén hiervan stelt altijd een zondaar in een paar schalen voor, met zijn overtredingen in de ene en zijn goede werken in de andere." Hij voegt hieraan toe: "Ook in de Griekse mythologie worden we geconfronteerd met verschillende gelijksoortige voorstellingen." (61) Sir J.F. Davis beschrijft de uitvoering van dit beginsel in China, als volgt:

"In een werk over enkele bemerkingen voor stervelingen, Merits and Damarits Examined genoemd, wordt een man gezegd een credit en debet verslag van zijn daden van elke dag te maken, en deze aan het eind van het jaar op te tellen. Indien het resultaat in zijn voordeel is, dan dient het als een basis voor de verdiensten van het volgende jaar; indien het tegen hem is, dan moet het worden tenietgedaan door toekomstige goede daden. Verschillende lijsten en vergelijkende tabellen van zowel de goede als de slechte daden van de verschillende relaties van het leven worden gegeven; weldadigheid wordt in de eerste plaats sterk met betrekking tot de mens ingeprent, en hierna ook met betrekking tot de redeloze schepping. Iemand zijn dood veroorzaken wordt geteld als honderd op de balans van de fouten; terwijl een enkele daad van liefdadigheid wordt geteld als één op de andere zijde. In het bovengenoemde werk wordt het redden van het leven van een persoon als een volledige tegenwaarde beschouwd van het wegnemen hiervan; en er wordt in gezegd dat deze goede daad iemands leven met twaalf jaar zal verlengen." (62)

Terwijl zo'n manier van rechtvaardigen aan de ene kant, uit de aard der zaak, totaal demoraliserend is, dan kon ze aan de andere kant, bij iemand die een waakzaam geweten had, nooit een stevig gevoel van welbehagen schenken, noch een zekerheid met betrekking tot de eeuwigheid. Wie zou ooit kunnen zeggen, wat iemand ook van zichzelf zou mogen denken, of de "som van zijn goede daden" wel of niet zou opwegen tegen de hoeveelheid zonden en overtredingen waarmee zijn geweten hem aanklaagt. Hoe zeer verschilt dit van het schriftuurlijke, goddelijke voornemen betreffende de "rechtvaardiging door geloof", en "alleen door geloof, zonder de werken der Wet", volledig zonder rekening te houden met de menselijke verdiensten, enkel en alleen door de "rechtvaardigheid van Christus, die in allen en op allen is die geloven", die onmiddellijk en voor altijd "elke veroordeling" wegneemt van degenen die het offer van de Zaligmaker aanvaarden en die door het geloof met Hem vitaal zijn verbonden. Het is niet de wil van onze Vader in de hemel, dat zijn kinderen in deze wereld in duisternis en twijfel zouden verkeren omtrent het vitale punt van hun eeuwige redding. Ongetwijfeld kan zelfs een oprechte heilige gedurende een periode zwaarmoedigheid meemaken vanwege veelvuldige beproevingen, maar dit is niet de natuurlijke, normale toestand van een gezonde christen, van iemand die de volheid en de vrijheid van de zegeningen van het evangelie van de vrede kent. God heeft de meest solide basis voor gans zijn volk gelegd door via Johannes te zeggen:

"En wij hebben gekend en geloofd de liefde die God tot ons heeft;" (1 Joh.4:16)

of via Paulus:

"Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood noch leven noch engelen noch regeringen, noch tegenwoordige noch toekomende dingen: noch krachten, noch hoogte, noch diepte, noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer is." (Rom.8:38,39)

Maar dit kan niemand zeggen die "zijn eigen rechtvaardigheid tracht te bevestigen" (Rom.10:3), die onder elke vorm de rechtvaardigheid zoekt door middel van werken. Zulk een verzekering, zulk een troost, kan alleen voortspruiten uit een eenvoudig en gelovend vertrouwen op de vrije, onverdiende goedheid van God, geschonken in en door middel van Christus, de onbeschrijfelijke gave van de liefde van de Vader. Dit was het dat Luthers geest, zoals hij zelf verklaarde, "zo vrij als een bloem in het veld" (63) maakte, toen hij, gans alleen, optrok naar de Rijksdag van Worms, voor de confrontatie met al de prelaten en vorsten die daar waren samengekomen om de leerstelling waaraan hij vasthield te veroordelen. Dit was het dat in elke eeuw de martelaren in staat stelde met een sublieme heldhaftigheid niet alleen gevangenschap maar zelfs de dood tegemoet te treden. Dit is het dat de ziel bevrijdt, dat de ware menselijke waardigheid herstelt, en dat elke bedrieglijke aanmatiging van de "wereldse" priesters met wortel en tak uitroeit. Het is dit alleen dat een leven van liefdevolle, kinderlijke, van uit het hart komende gehoorzaamheid aan de wet en de verordeningen van God kan voorbrengen, en dat, wanneer de natuur faalt en de dood zich aankondigt, de arme, schuldige mensenkinderen in staat stelt, met het diepste gevoel van onwaardigheid, toch te zeggen:

"Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel? Maar God zij gedankt, want hij geeft ons de overwinning door bemiddeling van onze Heer Jezus Christus!" (1 Kor.15:55,57).

Welnu, tegenover al dit vertrouwen in God, deze verzekering van redding, heeft het geestelijk despotisme, zowel heidens als paaps, zich in elke eeuw onvriendelijk betoond. Haar voornaamste doel was steeds om de zielen van haar aanhangers weg te houden van de directe en onmiddellijke omgang met een levende en barmhartige Zaligmaker en van de verzekering van zijn gunst, en dit om een besef van de noodzaak van een menselijke bemiddeling te inspireren en zichzelf alzo te vestigen op de ruïnen van de hoop en vreugde van de wereld. Rekening houdend met de aanspraken die het pausdom maakt op absolute onfeilbaarheid, en de bovennatuurlijke krachten die het aan de functies van haar priesters toeschrijft, met betrekking tot wedergeboorte en de vergeving van zonden, zou men van de veronderstelling kunnen uitgaan dat al haar aanhangers ontmoedigd werden om zich te verheugen in de voortdurende zekerheid van hun persoonlijke redding. Het is echter precies het tegenovergestelde. In al haar grootspraak en pretenties wordt een levenslange twijfel met betrekking tot de redding van de mens aan het einde van zijn leven ingeprent; het is een dogmatisch besluit dat als een geloofspunt door het concilie van Trente werd aangenomen, "dat geen mens met de onfeilbare zekerheid des geloofs kan weten dat hij de gunst van God heeft gekregen." (64)

Dit decreet van Rome, dat rechtstreeks in tegenspraak is met Gods Woord, verzegelt haar eigen hooghartige bewering met het brandmerk van bedrog; want indien niemand, die door de doop is wedergeboren en vergeving van zonde heeft ontvangen, enige solide zekerheid kan hebben dat hem de "gunst van God" is verleend, welke waarde heeft dan zijn opus operatum? In haar poging om haar aanhangers met betrekking tot hun uiteindelijk toestand, in voortdurende twijfel en onzekerheid te houden, is zij toch maar verstandig volgens haar eigen ontwikkeling. In het heidense systeem was het alleen de priester die er aanspraak op kon maken de schalen van Anubis te bedienen; en in de biecht had er soms een vorm van schijn-uitvoering plaats van de gevreesde weging die tenslotte bij het oordeelstafereel voor het gerecht van Osiris zou worden uitgevoerd. Daar zat de priester om de goede en de slechte daden van zijn biechtelingen te oordelen; en aangezien zijn macht en invloed voor een groot deel gegrondvest waren op het principe van een onderdanige vrees, zorgde hij er wel voor dat het oordeel ongunstig was, zodat zij meer onderworpen werden aan zijn wil door een verschuldigde hoeveelheid goede werken in de andere schaal te werpen. Aangezien hij zelf bepaalde wat die werken dienden te zijn, was het in zijn eigen voordeel die werken op te leggen die het meest zouden bijdragen tot de verheerlijking van hem zelf of tot de eer van zijn orde; door op deze wijze de deugden en ondeugden af te wegen, zorgde hij er wel voor dat er steeds een schaal was waaraan iets toegevoegd moest worden, hetzij door de man zelf of door zijn erfgenaam. Indien iemand met zekerheid zou gaan geloven dat hij van tevoren absoluut zeker kon zijn van zijn redding dan zou de priester het gevaar lopen van zijn rechten na de dood te worden beroofd - tegen dit probleem moest kost wat kost gewaakt worden.

Welnu, de priesters van Rome hebben in elk opzicht gekopieerd van de priesters van Anubis, de god van de weegschalen. Wanneer zij iets willen verkrijgen dan laten zij in de biecht de zonden en overtredingen goed doorwegen; wanneer zij dan met een invloedrijk man te doen hebben die machtig en welgesteld is, dan zullen zij hem niet de minste hoop voorhouden totdat deze een grote som geld, de stichting van een abdij of een ander object waarop zij hun zinnen hebben gezet, in de andere schaal heeft geworpen. In de vermaarde brief van Père La Chaise, de biechtvader van Lodewijk XIV van Frankrijk, waarin melding wordt gemaakt van de methode die werd gebruikt om de toestemming van die losbandige monarch te verkrijgen om het Edict van Nantes te herroepen, waarbij zijn onschuldige hugenoten onderdanen zoveel wreedheden dienden te ondergaan, zien we hoe de vrees voor de schalen van St. Michaël het gewenste resultaat bewerkt: "Sedert enige tijd", zegt de begaafde Jezuïet, verwijzend naar de gruwelijke zonde waaraan de koning zich had schuldig gemaakt, "wanneer ik hem de biecht afnam, liet ik hem beven voor de hel, liet hem zuchten, vrezen en sidderen, vooraleer ik hem de absolutie wou geven. Hierdoor zag ik dat hij nog genegenheid voor mij had en dat ik nog macht over hem had; dan wees ik hem op het gemene van zijn daad door hem het hele verhaal te vertellen en erop te wijzen hoe gemeen het wel was en dat dit niet kon vergeven worden tenzij hij iets goeds had gedaan om het EVENWICHT te brengen en de overtreding uit te wissen. Hierop vroeg hij mij tenslotte wat hij diende te doen. Ik vertelde hem dat hij alle ketters in zijn koninkrijk moest uitroeien." (65)

Dit was de goede daad die in de schaal van de Aartsengel Michaël geworpen moest worden om zijn misdaad in evenwicht te brengen. De koning, corrupt als hij was, stemde toe; de "goede daad" werd ingebracht, de "ketters" werden uitgeroeid; en de koning kreeg de absolutie. Maar die absolutie was slechts van dien aard, dat wanneer hij de weg van al het aardse ging, er nog veel diende toegevoegd te worden opdat de schalen in evenwicht gebracht konden worden. Aldus heeft zowel het pausdom als het heidendom de "menselijke zielen" tot koopwaar gemaakt. Openb.18:13. Aldus beantwoorden beide, de ene met de schalen van Anubis en de andere met de schalen van St. Michaël, nauwkeurig aan de goddelijke zienswijze omtrent Efraïm in een afvallige toestand:

"Wat de handelaar aangaat, in zijn hand is de weegschaal van bedrog." (Hos.12:7)

Anubis van de Egyptenaren was dezelfde als Mercurius van de Grieken (66) - de "god van de dieven". St. Michaël, in de handen van Rome, beantwoordt precies aan hetzelfde karakter. Door middel van hem en zijn weegschalen, en hun leerstelling van de menselijke verdienste, hebben zij, van wat zij het huis van God noemen, niets anders dan een "rovershol" gemaakt. De mensen van hun geld beroven is slecht, maar het is nog veel erger hun zielen te stelen.

Om hun rechtvaardiging te verzekeren werd er van de oude heidenen niet alleen vereist om slechts goede daden in de schalen van Anubis te leggen, maar ook daden van soberheid en zelfkastijding, om de toom van de goden te ontlopen. (67) De schalen van St. Michaël moesten op precies dezelfde wijze in evenwicht worden gebracht. De priesters van Rome leren dat wanneer de zonde is vergeven, de bestraffing daarbij niet volledig wordt weggenomen. Hoe volledig de vergeving van God door middel van de priesters ook moge zijn, toch blijft er nog min of meer een straf over die de mens moet ondergaan om "de gerechtigheid van God te bevredigen". Telkens weer werd aangetoond dat de mens niets kan doen om de gerechtigheid van God te bevredigen; met betrekking tot die gerechtigheid is hij hopeloos schuldig en heeft hij werkelijk niets "om te betalen"; meer dan dat, hij heeft het niet eens nodig te pogen een cent te betalen omdat voor degenen die geloven, Christus de overtreding deed eindigen, aan de zonde een eind maakte en hij voldeed aan alle vereisten van de wet. Ondertussen staat Rome erop dat ieder voor zijn eigen zonden moet worden gestraft en dat God niet bevredigt (68) kan worden zonder zuchten en smachten, kwellen van het vlees, folteren van het lichaam en boetedoening van de zijde van de zondaar, ongeacht hoe gebroken van hart of hoe berouwvol die zondaar ook moge zijn. Wanneer we eenvoudig naar de Schrift kijken, dan schijnt deze perverse eis van zelfkastijding van de zijde van hen voor wie Christus een volledige en volmaakte verzoening heeft gedaan uitermate vreemd; maar wanneer we kijken naar de ware aard van de god die het pausdom als voorwerp van aanbidding stelt voor haar misleide aanhangers, dan is dit niet in het minst vreemd. Die god is Moloch, de god van wreedheid en bloed. Moloch betekent "koning"; en Nimrod was de eerste na de vloed die het patriarchale stelsel met de voeten trad en als "koning" werd verheven boven zijn gezellen. Eerst werd hij aanbeden als de "bekendmaker van goedheid en waarheid", maar meer en meer ging die aanbidding beantwoorden aan zijn donker en weerzinwekkend karakter. Oorspronkelijk deed de naam Moloch niet aan wreedheid of terreur denken; maar nu heeft de associatie van de welbekende riten met die naam hem voor eeuwig als een synoniem gemaakt van al wat in opstand komt tegen het hart van de mensheid, en daardoor wordt in ruime mate de beschrijving van Milton gerechtvaardigd: -

"Moloch, de eerste gruwelijke koning, besmeurd met bloed
van de menselijke slachtoffers, en ouderlijke tranen,
Hoort echter niet, vanwege het geluid van de trommen en tamboerijnen,
het geschreeuw van hun kinderen, die door het vuur gaan voor zijn grimmig idool." (69)

In praktisch elk land had de bloedige aanbidding de overhand; "afschuwelijke wreedheid", hand in hand met verachtelijk bijgeloof, vult niet slechts "de donkere plaatsen van de aarde", maar ook de streken die roemden om hun verlichting. Griekenland, Rome, Egypte, Fenicië, Assyrië, en Engeland onder de wrede Druiden, aanbaden gedurende een of andere periode van hun geschiedenis dezelfde god op dezelfde wijze. Menselijke slachtoffers waren voor hem de meest aanvaardbare offers; menselijk geweeklaag en gejammer vormden de zachtste muziek in zijn oren; het folteren van mensen bracht naar men geloofde verlichting voor zijn hart. Zijn beeld droeg als symbool van zijn "majesteit" een zweep, (70) en op Sommige van zijn feesten dienden zijn aanbidders zichzelf onbarmhartig te geselen. "Na de offerplechtigheid", zegt Herodotus, sprekend over het feest van Isis te Bousiris "slaan alle mannen en vrouwen zich op de borst, zeer vele tienduizenden. Voor wie zij deze rouw bedrijven, dat te zeggen is mij niet toegestaan." (71) Herodotus legt zich deze beperking op uit respect voor zijn eed als een ingewijde persoon; maar latere onderzoekingen laten geen twijfel meer bestaan omtrent de god "ter ere van wie" de geseling plaats vond. In het heidense Rome beoefenden de aanbidders van Isis dezelfde praktijk ter ere van Osiris. In Griekenland werd de Deliaanse god Apollo, die dezelfde was als Osiris, (72) verzoend met gelijksoortige boetedoening door de zeelui die zijn heiligdom bezochten, zoals We leren uit de volgende verzen van Callimachus in zijn hymne aan Delos: -

"Zodra zij uw zeeëngten hebben bereikt, wordt ziel en zeil gestreken. Het schip gaat voor anker; noch waagt de bemanning het uw heilige grenzen te verlaten, voordat zij een vreselijke boetedoening hebben doorstaan; met de kwetsende zweep. Driemaal gegeseld rondom uw altaar." (73)

Behalve deze geselingen werd ook van zijn aanbidders vereist dat zij zich insnijdingen in het vlees en wonden toebrachten als verzoenende rituelen. "Bij de plechtige vieringen van de mysteriën", zegt Julius Firmicus, "diende men alles te doen wat die jonge man had gedaan of had geleden bij zijn dood." (74)

Osiris werd in stukken gesneden; om zijn geloof na te volgen werd er daarom, in zoverre dit mogelijk was, van de mens vereist dat hij zichzelf insnijdingen toebracht en verwondde. Vandaar dat, toen de priesters van Baäl werden geconfronteerd met Elia "zij met luider stem riepen en zich naar hun gewoonte insnijdingen met dolken en met lansen maakten, totdat zij dropen van het bloed" (75) om de gunst van hun god te verwerven en hem ertoe te bewegen het verwachte wonder te verrichten. Alhoewel de Egyptenaren in het algemeen een ruim gebruik maakten van de zweep, schijnen zij toch maar matig het mes te hebben gebruikt; maar zelfs hier waren er toch die op zichzelf het verscheuren van Osiris nabootsten. Herodotus zegt: "Alle Kariërs, die in Egypte wonen, die doen het in zoverre nog heviger, dat zij zich ook nog met messen op het voorhoofd raken." (76)

Er valt niet aan te twijfelen dat in de Mozaïsche wet rechtstreeks naar deze praktijken gewezen wordt: "En gij moogt om een overleden ziel geen insnijdingen in uw vlees maken." (77) Het maken van insnijdingen in het vlees wordt ruim beoefend bij de aanbidding van Hindoese godheden, als verzoenende riten of als verdienstelijke boetedoeningen. Het is wel bekend dat zulke praktijken deel uitmaakten van de riten van Bellona (78), de "zuster" of "vrouw" van de Romeinse oorlogsgod Mars, wiens naam "de beweenster van Bel" duidelijk de oorsprong aantoont van haar echtgenoot, tot wie de Romeinen met trots hun afkomst terugvoerden. Deze praktijken werden tevens in de wreedste vorm beoefend in de gevechten van de gladiatoren, waar het Romeinse volk zich in verheugde ondanks hun beschaving waar zij prat op gingen. De beklagenswaardige mannen die gedoemd waren om aan deze bloedige vertoningen deel te nemen deden dit in het algemeen niet uit vrije wil. Het beginsel dat aan deze vertoningen ten grondslag lag was hetzelfde als dit wat de priesters van Baäl stimuleerde. Zij werden gevierd als verzoenende slachtoffers. Van Fuss leren wij dat "de gladiatorenspelen heilig waren" voor Saturnus; (79) en bij Ausonius lezen we dat "het amfitheater haar gladiatoren voor zichzelf opeist wanneer zij einde december met hun bloed de sikkel dragende Zoon des Hemels verzoenen". (80)

Justus Lipsius, die deze passage aanhaalt, zegt hierover: "Hier bemerkt u twee dingen: dat de gladiatoren vochten op de saturnaliën en dat ze dit deden om Saturnus te verzoenen en te behagen." (81) "Ik veronderstel", voegt hij eraan toe "dat de reden voor dit gebruik is dat Saturnus niet tot de hemelse goden maar tot de goden van de onderwereld behoort. In zijn boek over de "Samenvattingen" zegt Plutarchus dat 'de Romeinen Kronos beschouwden als een god van de onderwereld'." (82) Het is juist dat hieromtrent geen twijfel kan bestaan aangezien de naam Pluto slechts een synoniem is voor Saturnus, 'de Verborgene'. (83) Maar in het licht van de ware geschiedenis van de historische Saturnus vinden we meer bevredigende reden voor het barbaarse gebruik dat het blazoen ontsierde van Rome, toen het heer en meester was in de wereld, en toen zulk een menigte mensen

"Geslacht werd ter wille van een Romeins feest."

Wanneer we in gedachten houden dat Saturnus zelf in stukken werd gesneden dan is het duidelijk hoe de idee kon ontstaan om hem een aanvaardbaar offer te bieden door mensen op zijn verjaardag mekaar in stukken te laten hakken om hem gunstig te stemmen.

Zulke boetedoeningen hadden dan, van de zijde van de heidenen die zichzelf sneden en striemden, tot doel hun god te verzoenen en te behagen en aldus een voorraad aan te leggen van verdiensten die ten gunste van hen zou wegen in de schalen van Anubis. In het pausdom, beantwoorden de boetedoeningen niet slechts aan hetzelfde doel, maar zijn zij ook in grote mate identiek. Ik weet weliswaar niet dat zij het mes gebruiken zoals de priesters van Baäl deden; maar zeker is het dat zij het vergieten van hun eigen bloed als de meest verdienstelijke boetedoening beschouwen, waardoor zij zeer in de gunst van God komen en waardoor vele zonden worden weggewassen. Dat de lezer slechts zijn aandacht vestigt op Lough Dergh in Ierland, waar de pelgrims op hun blote knieën over scherpe rotsen kruipen en een bloedig spoor achter zich laten; welnu, welk essentieel verschil is ertussen dit gebeuren en het zichzelf verwondde met messen? Wat het geselen betreft hebben de aanhangers van het pausdom echter letterlijk de zweep van Osiris gehanteerd. Iedereen heeft wel eens gehoord van de Flagellanten die zichzelf in het openbaar geselden tijdens de feesten van de roomse Kerk en die beschouwd worden als heiligen van de eerste rang. Gedurende de eerste eeuwen van het christendom werden zulke geselingen beschouwd als zuiver en volledig heidens. Athenagoras, één van de vroege christelijke apologeten, bestempelt de heidenen als dwaas daar zij denken dat zonde kan worden weggedaan of dat God kan worden verzoend door dergelijke handelingen. (84)

Maar nu worden zulke praktijken, in de hoge plaatsen van de paapse Kerk, beschouwd als het grote middel om de gunst van God te verkrijgen. In Rome, Madrid en andere bolwerken van roomse afgoderij, komen op Goede Vrijdag grote menigte samen om getuige te zijn van het vertoon van de heilige geselaars, die zichzelf striemen totdat het bloed uit elk deel van hun lichaam gutst. (85) Zij beweren dit te doen ter ere van Christus, op het feest dat speciaal werd uitgekozen om zijn dood te herdenken net zoals de aanbidders van Osiris deden op het feest waarop zij weeklaagden over zijn verlies. (86) Maar kan iemand die zelfs maar een minieme christelijke kennis bezit, geloven dat de verheerlijkte Zaligmaker vereerd wordt door zulke riten, die minachting uitstorten over zijn volmaakte zoenoffer, en die het doen voorkomen alsof zijn zo "kostbare bloed" een supplementaire waarde nodig heeft van het bloed dat van de rug van ellendige en misleide zondaars afdruipt? Zulke offers pasten goed bij de aanbidding van Moloch; maar zij passen in het geheel niet bij de dienst van Christus.

Het is niet alleen op één punt, maar in verschillende opzichten dat de plechtigheden van de "Heilige Week" (zoals ze te Rome wordt genoemd) ons herinneren aan de rituelen van de grote, Babylonische godheid. Des te meer we deze riten bekijken, des te meer zullen wij getroffen worden door de wonderlijke overeenkomst die er bestaat tussen deze riten en die welke kenmerkend waren voor het Egyptische lampen-feest en andere festiviteiten van de vuuraanbidders in verschillende landen. In Egypte had de grote illuminatie plaats bij het graf van Osiris te Saïs. (87) Ook in Rome vinden we gedurende de Heilige Week een graf van Christus dat schitterend verlicht is met brandende kaarsen. (88) In Kreta waar de graftombe van Jupiter werd getoond, was die een voorwerp van aanbidding voor de Kretenzen. (89) Indien de ijveraars in Rome niet het zogenoemde graf van Christus aanbidden, dan aanbidden zij echter wel wat zich erin bevindt. (90)

Zoals er reden is om te geloven dat het heidense lampenfeest werd gehouden ter herdenking van de vroegere vuuraanbidding, zo is er ook in Rome een plechtigheid tijdens de Paasweek, die onmiskenbaar het karakter heeft van vuuraanbidding, aangezien een kruis van vuur het grote voorwerp van aanbidding is. Deze plechtigheid wordt als volgt beschreven door de auteur van 'Rome in the 19th Century':

"Het vlammende, vurige kruis dat vanuit het gewelf neerhing boven de graftombe van Sint Pieter had 's nachts een schitterend effect. Het is bezet met ontelbare lampen die het effect van een vlammend vuur creëren ....Mensen van elk ras en nationaliteit verdrongen zich als één grote massa in de kerk en zowel de man van edele afkomst als de armste bedelaar staarde naar dit ene voorwerp. Na enige ogenblikken deden de paus en al zijn kardinalen hun intrede in de Sint Pieter en op een plaats die voor hen was vrijgehouden door de Zwitserse garde, knielde de bejaarde Pontifex in stille verering neer voor het KRUIS VAN VUUR. Een lange rij van kardinalen knielden vóór hem en hun prachtige gewaden en begeleidende sleepdragers vormden een scherp contrast met de nederigheid van hun houding." (91)

Welke daad van vuuraanbidding kon nog duidelijker en ondubbelzinniger zijn dan deze? Welnu, beschouw dit in verband met het feit dat in de volgende aanhaling van hetzelfde werk wordt vermeld en zie hoe het ene licht werpt op het andere: -

"Op Witte Donderdag begon onze misère (d.w.z. vanwege de menigte). Op deze rampzalige dag gingen we vóór negen uur naar de Sixtijnse Kapel... en aanschouwden hier een processie met voorop de lagere orden van de geestelijkheid, gevolgd door de kardinalen in hun indrukwekkende kleding, met lange waskaarsen in de hand; ten slotte volgde dan de paus zelf, die met onbedekt hoofd voortschreed onder een roodkleurig baldakijn, en die de hostie in een kistje met zich droeg. Deze hostie die, zoals u weet, het ware vlees en bloed van Christus is, werd via de intermediaire hal van de Sixtijnse naar de Paulina Kapel gebracht, waar ze werd neergelegd onder het altaar in het graf dat ervoor in gereedheid was gebracht. ...Ik heb nooit begrepen waarom Christus begraven moest worden voordat hij gestorven was, want aangezien hij pas werd gekruisigd op Goede Vrijdag scheen het vreemd hem de donderdag te begraven. In al de kerken van Rome echter, waar deze rite wordt beoefend, wordt zijn lichaam op donderdag voormiddag in het graf gelegd en het blijft daar tot zaterdag middag, wanneer hij, om redenen die zij ongetwijfeld kennen, verondersteld wordt uit het graf te verrijzen, begeleid door kanonschoten, het blazen op trompetten en het luiden van klokken, die sedert de dageraad van Witte Donderdag nauwgezet waren vergrendeld, om te verhinderen dat de duivel er zou binnengaan." (92)

De aanbidding van het vurige kruis op Goede Vrijdag verklaart meteen de anders zo verwarrende abnormaliteit dat Christus op donderdag dient te worden begraven en op zaterdag opstaat. Indien de viering van de Heilige Week werkelijk, zoals de riten aantonen, één van de oude feesten is van Saturnus, de Babylonische vuurgod, die, alhoewel een god van de onderwereld, tevens Phoreneus was, de grote 'Bevrijder', dan is het meteen duidelijk dat de god van de paapse afgoderij, alhoewel hij de naam van Christus draagt, uit de doden zou oprijzen op zijn eigen dag, namelijk Dies Saturni, of "Saturnus dag". (93) De dag voordien wordt het 'Miserere' gezongen met zo'n innige pathos dat slechts weinigen er onbewogen bij blijven en velen zelfs van emotie in zwijm vallen. Verbaasd het ons wanneer dit in de grond slechts het oude lied van Linus (94) is, waarvan Herodotus op een treffende wijze het melancholische en roerende karakter beschrijft? Het is zeker dat veel van het pathos van die 'Miserere' te wijten is aan het gezang van de sopranen; het is eveneens zeker dat Semiramis, de vrouw van degene die, historisch het origineel was van de god wiens tragische dood zo pathetisch in vele landen wordt herdacht, de faam genoot de uitvindster te zijn van het gebruik waaruit het sopraan zingen voortsproot. (95)

Welnu, de geselingen die in grote mate deel uitmaakten van de boetedoeningen te Rome op de avond van Goede Vrijdag, waren eveneens een belangrijk onderdeel van de riten van die vuurgod, aan wie, zoals we hebben gezien, het pausdom zoveel heeft ontleend. Deze geselingen van de "Paasweek", gezien in verband met de andere plechtigheden van die periode, dragen hun getuigenis bij tot het ware karakter van de god wiens dood en opstanding dan door Rome wordt gevierd. Het is vreemd te bemerken dat op de hoge plaats van wat het katholieke christendom wordt genoemd, de essentiële riten van vandaag de riten van de oude Chaldeeuwse vuuraanbidders blijken te zijn.

Voetnoten

[54] OUVAROFF, pp.183, 184.

[55] Metam., h.II.

[56] Idem.

[57] WILKINSON, deel V, pp.463, 464.

[58] Review of Epistle of DR. GENTIANUS HARVET, book II, h.XIV.

[59] WILKINSON, Egyptians, deel V. p.447.

[60] VAUX, p.113.

[61] HURD, Rites and Ceremonies, p.64, col.I.

[62] DAVIES, China, deel II, hoofdstuk over "Religie - Boeddhisme".

[63] Geciteerd in Edinburgh Review, januari 1839.

[64] Concilium Tridentinum. Decretum de Justificatione. Articulus IX. Zie SARPI, History of Council of Trent, vertaald in het Frans door COURAYER, deel I, p.253.

[65] MACGAVIN, Protestant, p.841, col.2.

[66] WILKINSON, Egyptians, deel V. pp. 9, 10.

[67] Zie wat gezegd wordt over boetedoening in verband met de biecht, in hoofdstuk I, pp. 9, 10.

[68] Bisschop HAY, Sincere Christian, deel I, p.270. De woorden van bisschop HAY zijn: "Hij verwacht echter absoluut van ons dat wij ons door boetedoening pijnigen voor onze schokkende ondankbaarheid, en de Goddelijke rechtvaardigheid bevredigen voor het misbruik van Zijn genade. De gebruikelijke methoden van "bestraffing" staan beschreven in de tekst.

[69] Paradise Lost, boek I, ill.392-396, p.13.

[70] Zie de houtsnede van Osiris, p.44.

[71] HERODOTUS, boek II, h.61, p.127, A.

[72] We hebben reeds gezien (p.69) dat de Egyptische Horus slechts een andere incarnatie was van Osiris of Nimrod. Nu noemt Herodotus Horus "Apollo" (boek II, p.171). Diodorus zegt ook (boek I, p.15) dat "Horus, de zoon van Isis, dezelfde is als Apollo." Wilkinson schijnt één keer de identiteit van Horus en Apollo in twijfel te trekken, maar ergens anders geeft hij toe dat het verhaal van Apollo's "gevecht met de slang Pytho kennelijk afkomstig is uit de Egyptische mythologie" (deel IV, p.395), waar men gelooft dat Horus de slang met een speer heeft doorboord. Vanuit verschillende invalshoeken moge blijken dat deze conclusie juist is: 1 - Horus of Osiris was de zonnegod, evenals Apollo. 2 - Osiris, ofwel Horus was bekend om zijn openbaringen; de Pythiaanse Apollo was de god van de orakels. 3 - Osiris, ofwel Horus, werd geboren toen zijn moeder geplaagd zou zijn door de vervolgingen van haar vijanden. Latona, de moeder van Apollo, was om dezelfde redenen een vluchteling toen Apollo geboren werd. 4 - Van Horus wordt volgens één versie van de mythologie gezegd dat hij evenals Osiris in stukken gehakt zou zijn (PLUTARCHUS, deel II, De Iside, p.358, E). In het klassieke Griekse verhaal wordt dit aspect van de sage rond Apollo meestal op de achtergrond gehouden, en van hem werd gezegd dat hij de overwinnaar was in de strijd met de slang. Maar zelfs in deze versie wordt soms toegegeven dat hij door een gewelddadige dood om het leven is gekomen, want Porfyrus zegt dat hij door de slang gedood werd, en Pythagoras bevestigt dat hij zijn tombe in Tripos te Delphi gezien heeft (BRYANT, deel II, p.187). 5 - Horus was de god van de oorlog. Apollo wordt door LAYARD op dezelfde wijze afgebeeld, namelijk met pijl en boog, zodat hij kennelijk de Babylonische god van oorlog was; Apollo's titel, "Arcitenens", komt waarschijnlijk daar vandaan. Fuss vertelt ons (pp.354, 355), dat Apollo de uitvinder was van de kunst van het boogschieten, wat hem in verband brengt met Sagittarius, van wie wij de oorsprong reeds gezien hebben. 6 - Tenslotte vernemen we van OVIDUS (Metam., boek II, p.39) dat, vóórdat Apollo in gevecht trad met Python, hij al zijn pijlen reeds had verschoten in de jacht op herten, etc.. Dit alles toont buiten twijfel aan dat het hier gaat om de machtige jager van Babel.

[73] CALLIMACHUS, in de originele uitgave, v.318-321, deel I, p.134.

[74] JULIUS FIRMICUS, p.18.

[75] 1 Koningen 18:28.

[76] HERODOTUS, boek II, h.61, p.127, A en B.

[77] Leviticus 19:28. Men geloofde dat iedere overledene gelijk werd aan Osiris, en ook zijn naam kreeg (WILKINSON, deel IV, p.167, de noot).

[78] "De priesters van Bellona," zegt Lactantius, "offerden met geen ander bloed dan met hun eigen bloed; terwijl hun schouders doorboord waren met lancen, en zij met blote handen het vlijmscherpe lemmet van een zwaard vasthielden, sprongen zij als gekken in het rond." (boek I, h.2, p.52).

[79] Roman Antiquities, p.359.

[80] AUSONIUS, Eclog.I, p.158.

[81] LIPSIUS, tom.II, Saturn., boek I, h.5.

[82] PLUTARCHUS, deel II, p.266.

[83] De naam Pluto komt blijkbaar van "Lut", "verbergen", dat in combinatie met het Griekse lidwoord de vorm krijgt van "P'Lut". Het Griekse ploutos, "weelde", "het verborgene", is kennelijk op dezelfde wijze ontstaan. Hades is slecht een van de vele synoniemen voor dezelfde naam.

[84] ATHENAGORAS, Legatio pro Christ., h.14, p.134.

[85] HURD, Rites and Ceremonies, p.175; en Rome in the 19th Century, deel III, p.161.

[86] De priesters van Cybele in Rome hadden dezelfde gebruiken (Idem, p.2l5, de noot).

[87] WILKINSON, deel IV, p.328.

[88] Rome in the 19th Century, deel III, pp.145, 150.

[89] "A vanis Cretensibus adhue mortui Jovis tumulus adoratur." (FIRMICUS, deel II, p.23).

[90] Rome in the I9th Century, deel III, p.145.

[91] Idem, pp.148, 149. We zullen nog zien dat het kruis hèt symbool is van Tammuz, de zonnegod en de god van het vuur. Zie paragraaf VI van het volgende hoofdstuk.

[92] Idem, pp.144, 145.

[93] Dit verslag heeft betrekking op de ceremoniën, waarvan de schrijfster getuige was in 1817 en 1818. Het lijkt erop dat sindsdien het een en ander is veranderd, waarschijnlijk doordat alle aandacht naar haar is toegegaan vanwege het grote onrecht haar aangedaan. Hertog Vlodaisky, voormalig Rooms Katholiek priester, die Rome in 1845 een bezoek bracht, liet mij weten dat in dat jaar de opstanding plaatsvond, niet overdag, maar op zaterdagavond om negen uur. Dit zou bedoeld kunnen zijn om de spanning tussen de Roomse gewoonte en de Bijbelse feiten wat minder te laten opvallen. Het blijft echter een feit dat de opstanding van Christus, zoals die in Rome wordt gevierd, niet op Zijn eigen dag plaatsvindt, "De Dag des Heren", maar op de dag van Saturnus, de god van het vuur!

[94] Een van de achternamen van de drie Linusen was Narcissus, in het Grieks narkissos (CLINTON, Fasti Hellenici, Appendix, deel I, p.343). Nu betekent "naar", "kind", en "kissos" is, zoals we hebben gezien, Kush, zodat Nar-kissos "Het kind van Kush" betekent.

[95] AMMANIUS MARCELLINUS, boek XIV, h.6, p.25.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden