De Twee Babylons
Alexander Hislop
Hoofdstuk IV
Leerstellingen en tucht
Toen Linacar, een voortreffelijk fysicus, maar dweepzuchtig roomsgezind, gedurende de regering van Hendrik VIII, voor het eerst in kontact kwam met het Nieuwe Testament, en nadat hij dit een tijd had gelezen, slingerde hij het ongeduldig en met een krachtige vloek van zich af en riep hij: "Ofwel is dit boek niet waar, of wij zijn geen christenen." Hij bemerkte meteen dat het systeem van Rome en het systeem van het Nieuwe Testament lijnrecht tegenover elkaar stonden; en niemand die de twee systemen op een onpartijdige wijze met elkaar vergelijkt kan tot een andere conclusie komen. Overgaan van de Bijbel naar het Brevier is als overgaan van het licht naar de duisternis. Terwijl het ene glorie aan God in de hemel, vrede op aarde en goede wil aan de mensen uitademt, zal het andere al wat onterend is voor de Allerhoogste inprenten en verderfelijk zijn voor het morele en geestelijke welzijn van de mensheid. Hoe kwam het dat zulke verderfelijke leerstellingen en praktijken door het pausdom werden omarmd? Was de Bijbel zo vaag of dubbelzinnig dat de mensen onoverkomelijk de vergissing moesten begaan te veronderstellen dat zij precies het tegenovergestelde moesten gaan geloven en beoefenen van wat daarin werd gezegd? Neen; de leerstellingen en tucht van het pausdom werden nooit ontleend aan de Bijbel. Het feit dat, waar het maar enigszins de macht had, het de lezing van de Bijbel onder de ban legde, en nog eerder die uitgelezen gave van hemelse liefde aan de vlammen prijs gaf, of ze achter slot en grendel opborg, bewijst ons reeds voldoende. Maar dit kan nog overtuigender worden aangetoond. Een blik op de voornaamste steunpilaren van het paapse systeem zal overduidelijk aantonen dat haar leerstellingen en tucht, in al hun essentiële onderdelen, ontleend zijn aan Babylon. Laat de lezer nu het bewijs aandachtig bekijken.
Deel I
Wedergeboorte door de doop
Het is wel bekend dat wedergeboorte door de doop een fundamenteel onderwerp van Rome is, ja, dat ze op de drempel van het roomse systeem staat. Volgens Rome is de doop voor dit doel zo belangrijk dat het aan de ene kant als "absoluut noodzakelijk voor redding" (1) wordt genoemd, en dit in zulke mate dat kinderen die ongedoopt sterven geen redding zullen verwerven; aan de andere kant zijn zijn deugden zo groot dat het in alle gevallen onfeilbaar wordt verklaard om "ons te regeneren door een nieuwe geestelijke geboorte, ons kinderen van God makend" (2): - het wordt gedefinieerd als de "eerste deur waardoor we in de schaapskooi van Jezus Christus binnengaan, het eerste middel waardoor we de gunst van verzoening met God verkrijgen; daarvoor worden de verdiensten van zijn dood voor onze zielen bij de doop in zo'n rijke mate aangewend, dat ze ten volle de verzoening van de goddelijke rechtvaardigheid bewerkstelligen voor al onze schulden, hetzij voor de erfzonde hetzij voor bedreven zonden." (3) Deze leerstelling is echter in beide opzichten absoluut antischriftuurlijk; in beide opzichten is ze zuiver heidens. Het is antischriftuurlijk, want de Heer Jezus Christus heeft uitdrukkelijk verklaard dat kinderen, zonder de minste relatie tot de doop of enig ander uiterlijke ritus, in de positie verkeren om toegelaten te worden tot de heerlijkheid van de hemelse wereld:
"Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet, want voor zodanige is het koninkrijk Gods." Lucas 18:16.
Terwijl hij nog in de schoot van zijn moeder was, werd Johannes de Doper zo vervuld met vreugde bij de aankondiging van de Messias, dat zodra de begroeting van Maria in zijn moeder oren klonk, de ongeboren baby "in haar schoot opsprong." Indien dat kind bij de geboorte was gestorven, wat kon het hebben uitgesloten van de "erfenis van de heiligen in het licht" waarvoor hij duidelijk was verwekt? Nochtans aarzelt de rooms-katholieke bisschop Hay niet, in strijd met elk beginsel van Gods Woord, het volgende te schrijven:
"Vraag: Wat gebeurt er met kleine kinderen die zonder doopsel sterven?"
Antwoord: "Indien een jong kind ter dood werd gebracht omwille van Christus, dan zou dit voor het kind de doop in het bloed betekenen, en het ten hemel opvoeren; maar aangezien, behalve in dit geval, deze kinderen de wens niet kunnen uiten de doop te ontvangen samen met de andere noodzakelijke schikkingen, kunnen zij niet, indien zij niet met water worden gedoopt, naar de hemel gaan." (4)
Als deze leerstelling niet uit de Bijbel komt, waar komt ze dan vandaan? Ze werd ontleend aan het heidendom. De lezer van klassieken zal zich wellicht herinneren waar, en in welke melancholieke toestand, Aeneas, bij zijn bezoek aan de duivelse regionen, de zielen vond van ongelukkige kinderen die waren gestorven zonder, om zo te zeggen, "de riten van de Kerk" te hebben bijgewoond:-
"Voor aan de ingang van de onderwereld vernamen zij al dadelijk de stemmen en 't klagelijk geschrei van kinderschimmen een zwarte onheilsdag had hen voortijdig, nog niet deelachtig aan het zoete leven en weggegrepen van de borst der moeder, geroofd en in de bittere dood bedolven." (5)
Tot de verheerlijking van de deugdzaamheid en doeltreffendheid van de mystieke riten van het heidendom, werden deze onschuldige Baby's de toegang ontzegd tot de Elysese Velden, het paradijs van de heidenen, met als naaste verwanten geen beter gezelschap dan dat van schuldige zelfmoordenaars: -
"Daarnaast wonen de schimmen der bedroefden die, alhoewel onschuldig, eigenhandig hun dood bereidden en het daglicht hatend vrijwillig van het leven afstand deden." (6)
Tot daar wat het ontbreken van de doop aangaat. De paapse leerstelling is echter eveneens antischriftuurlijk, wanneer ze het positieve effekt van de daad belicht. Er zijn protestanten die vasthouden aan de leerstelling van de wedergeboorte door de doop; maar het Woord van God geeft hierover geen enkele uitspraak. Het schriftuurlijke verslag over de doop is niet dat het de nieuwe geboorte aankondigt, maar dat het aangewezen middel is om die nieuwe geboorte aan te duiden en te verzegelen, daar waar die reeds bestaat. In dit opzicht komt de doop overeen met de besnijdenis. Welnu, wat leert Gods Woord over de doeltreffendheid van de besnijdenis? Sprekend over Abraham, lezen we:
"En hij ontving een teken, namelijk de besnijdenis, als een zegel van de rechtvaardigheid door het geloof dat hij in zijn onbesneden staat bezat." (Rom.4:11)
De besnijdenis had niet tot doel Abraham rechtvaardig te maken; hij was reeds rechtvaardig vóórdat hij werd besneden. Maar, de bedoeling was veeleer om hem rechtvaardig te verklaren, om hem een overduidelijk bewijs te leveren van zijn eigen bewustzijn. Als Abraham niet rechtvaardig was geweest vóór zijn besnijdenis, dan had zijn besnijdenis geen zegel kunnen zijn en kon geen bevestiging zijn geweest van iets dat niet bestond. Wat de doop aangaat, is het "een zegel van rechtvaardigheid door geloof" die de man had "voordat hij werd gedoopt": want er staat geschreven:
"Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden." Marcus 16:16.
Daar waar geloof bestaat, als het oprecht is, is dit het bewijs van een nieuw hart, van een wedergeboren natuur; en het is enkel op de belijdenis van dat geloof en wedergeboorte in het geval van de volwassene, dat hij tot de doop wordt toegelaten. Zelfs in het geval van kinderen, die geen belijdenis kunnen doen van geloof of heiligheid, dient de toediening van de doop niet het doel van hun wedergeboorte of maakt het hen niet heilig, maar verklaart hen "heilig" in de betekenis dat zij, zelfs in hun kindertijd, klaar zijn om zich toe te leggen op de dienst van Christus, net zoals de natie Israël, door hun vleselijke relatie tot Abraham, "heilig voor Jehova" was. Indien zij niet in die figuurlijke betekenis "heilig" waren, dan zouden zij niet in aanmerking komen voor de doop, dat het "zegel" is van een heilige aard. Maar de Bijbel verklaart hen "heilig", ten gevolge van hun afkomst van gelovige ouders, en dat zelfs wanneer slechts één van de ouders een gelovige is:
"Want de ongelovige man is geheiligd in zijn vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder; anders zouden immers uw kinderen onrein zijn, doch nu zijn zij heilig." (1 Kor.7:14)
Het is ten gevolge van die heiligheid en hun ernstige verklaring hiervan; met alle verantwoordelijkheden die ermee in verband staan, dat zij worden gedoopt. Die "heiligheid" echter verschilt sterk van de "heiligheid" van de nieuwe persoonlijkheid; en alhoewel de doop, schriftuurlijk beschouwd en juist uitgevoerd, in de hand van God een belangrijk middel is om van die "heiligheid" een glorierijke werkelijkheid te maken, in de volste zin van het woord, dan waarborgt dit nog niet noodzakelijk in elk geval hun geestelijke wedergeboorte. God zou, als hij dit verkiest, het nieuwe hart kunnen geven vóór, tijdens, of na de doop; maar het is duidelijk, dat duizenden die plechtig werden gedoopt nog steeds niet wedergeboren zijn, en zich nog steeds in dezelfde positie bevinden als Simon Magus, van wie, nadat hij door Filippus was gedoopt, werd gezegd "dat hij een vergiftigde gal en een band van onrechtvaardigheid was." (Hand.8:23)
De leerstelling van Rome is echter, dat allen die canoniek werden gedoopt, hetzij onwetend, hetzij immoreel, evenzeer wedergeboren zijn als zij ooit zouden kunnen zijn, op voorwaarde dat zij onvoorwaardelijk geloof stellen in de Kerk en hun geweten toevertrouwen aan de priesters; de kinderen die de doop hebben ontvangen zijn ook volledig gezuiverd van de bezoedeling van de erfzonde. Ten gevolge hiervan vinden we de Jezuïetenzendelingen zich weer beroemen dat zij duizenden bekeerlingen maken, door hen eenvoudigweg te dopen, zonder het minste voorafgaandelijk onderricht, in de meest komplete onwetendheid van de waarheden van het christendom, en louter op hun erkenning van onderworpenheid aan Rome. Deze leerstelling van de wedergeboorte door de doop is in wezen Babylonisch.
Sommigen verbazen zich misschien over de idee dat de wedergeboorte in de heiden wereld bekend is; maar als zij zich slechts tot Indië wenden, dan zullen ze daar vandaag nog dweepzuchtige Hindoes aantreffen die nooit gehoor hebben gegeven aan het christelijke onderwijs, maar die net zo goed met de term als de idee bekend zijn als wij zelf. De Brahmanen beschouwen het als hun bijzondere trots dat zij "tweemaal geboren" (7) mannen zijn, en dat zij in die hoedanigheid zeker zijn van het eeuwig geluk. Welnu, hetzelfde was het geval in Babylon, waar de nieuwe geboorte werd verleend door de doop. In de Chaldeeuwse mysteries was het een eerste vereiste, vóórdat iemand enig onderricht mocht ontvangen, dat de persoon die zou ingewijd worden, zich onderwierp aan de doop als teken van blinde en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. We vinden verschillende oude schrijvers die rechtstreeks getuigenis afleggen van deze doop zelf, als van de bedoeling ervan. "In zekere heilige riten van de heidenen", zegt Tertullianus, met een speciale verwijzing naar de aanbidding van Isis en Mithra, "geschiedt de inwijding door de doop." (8)
De term "inwijding" toont duidelijk aan dat hij naar de mysteries van deze godheden verwees. Deze doop gebeurde door onderdompeling, en het schijnt eerder een ruwe en geduchte gebeurtenis te zijn geweest; want in verband hiermee lezen we dat degene die door de reinigende wateren was gegaan en andere noodzakelijke boetedoeningen had gedaan, "toegelaten werd tot de kennis van de mysteries, Indien hij het overleefde." (9) Om dit godsgericht tegemoet te treden was er niet weinig moed vereist van degenen die werden ingewijd. Wij dienen op te merken dat de voornaamste beweegreden van degenen die aldus werden gedoopt, zoals Tertullianus ons verzekert, de "WEDERGEBOORTE" was, en de kwijtschelding van al hun overtredingen." (10)
Van onze eigen heidense voorvaderen, de aanbidders van Odin, is bekend dat zij dooprituelen hielden, die ons in verband met het hun bekende doel dat zij beoogden, aantonen dat zij, op zijn minst in het begin, moeten hebben geloofd dat de aangeboren schuld van hun pasgeboren kinderen weggewassen kon worden door hen met water te besprenkelen, ofwel door hen, zodra zij waren geboren, in rivieren en meren onder te dompelen. (11) Zelfs aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, in Mexico, vond men onder de inboorlingen dezelfde leerstelling van de wedergeboorte door de doop in volle bloei, toen Cortez en zijn krijgers op hun kusten landden. (12) De plechtigheid van de Mexicaanse doop, die met verbazing door de Spaanse rooms-katholieke zendelingen werd waargenomen, wordt als volgt treffend beschreven in Prescott's Conquest of Mexico:
"Wanneer al het noodzakelijke voor de doop klaar was, dan kwamen al de verwanten van het kind samen en werd de vroedvrouw, (13) degene die het ritueel van de doop voltrok, geroepen. In de vroege ochtend ontmoetten zij elkaar op de binnenplaats van het huis. Als de zon was opgekomen, verzocht de vroedvrouw, met het kind in de armen, om een kleine aarden kruik met water, terwijl degenen die rondom haar waren de versieringen, die voor deze plechtigheid waren gemaakt in het midden van de binnenplaats aanbrachten. Met betrekking tot het doopritueel zelf plaatste zij zich met het gelaat naar het westen, en begon onmiddellijk zekere ceremoniële handelingen te verrichtten. ...Hiermee sprenkelde zij water op het hoofd van het kind, met de woorden:
'0 mijn kind, neem en ontvang het water van de Heer van de wereld, want het is uw leven en wordt u gegeven voor de groei en de hernieuwing van uw lichaam. Het dient om u te wassen en te zuiveren. Ik bid dat deze hemelse druppels uw lichaam mogen binnendringen, en daar verblijf houden; dat zij in u al het kwaad en elke zonde mogen vernietigen en verwijderen, die u vóór het begin van de wereld werden gegeven, want ieder van ons staat onder hun macht.' ...
Hierna waste zij het lichaam van het kind met water en sprak als volgt:
'Waar gij ook moogt vandaan komen, gij die nadelig zijt voor dit kind, verlaat het en laat het met rust, want nu heeft het een nieuw leven en is het opnieuw geboren; nu is het gereinigd en gezuiverd, en onze moeder Chalchivitlycue (de godin van het water) bracht hem in de wereld."
Na aldus te hebben gebeden nam de voedvrouw het kind in beide handen, hief het ten hemel en zei:
'0 Heer, zie hier uw schepsel dat gij in de wereld hebt gezonden, in deze plaats van zorg, lijden en boetedoening. Schenk hem, 0 Heer, uw gaven en inspiratie, want gij zijt de Grote God, en bij u bevindt zich de Grote Godin.' (14)
Dit is ongetwijfeld het opus operatum. Hier vinden we zowel de wedergeboorte door de doop als de duiveluitdrijving, (15) zo volmaakt en volledig als enige roomse priester of aanhanger van het Tractarianisme zich maar kon wensen. Vraagt de lezer zich af of er enig bewijs voor handen is dat Mexico deze leerstelling aan Chaldea heeft ontleend? Het bewijs is er beslist. Uit de onderzoekingen van Humboldt leren we dat de Mexicanen Wodan als de stichter van hun ras vereerden, net als onze eigen voorvaderen dat deden. Er kan nu ook worden aangetoond dat deze Wodan of Odin van Scandinavië de Adon van Babylon was. (16) Uit de volgende aanhaling mag blijken dat de Wodan van Mexico dezelfde is:
"Volgens de oude tradities die door bisschop Francis Nunez de la Vega werden samengebracht," zegt Humboldt, "was de Wodan van de Chiapanese (van Mexico) de kleinzoon van die beroemde oude man, die ten tijde van de grote vloed, waarbij het grootste deel van de mensheid omkwam, op een vlot werd gered, samen met zijn familie. Wodan had geholpen aan het optrekken van het grote bouwwerk dat bedoeld was om de hemelen te bereiken; de uitvoering van dit vermetel project werd onderbroken; vanaf dat moment ontving elke familie een verschillende taal; en de grote geest Teotl gaf aan Wodan de opdracht om het land van Anahuac te gaan bevolken." (17)
Dit toont ons met zekerheid aan vanwaar de Mexicaanse mythologie afkomstig was en ook die leerstelling van de wedergeboorte door de doop die de Mexicanen kenden net zoals de Egyptische en Perzische aanbidders van de Chaldeeuwse Koningin des Hemels. Het is echter ook zo dat Prescott twijfels heeft geuit in verband met de echtheid van deze overlevering, als zou deze te nauwkeurig overeenkomen met het Bijbelse verslag om geloofwaardig te zijn. Maar de vooraanstaande Humboldt, die de zaak nauwkeurig had onderzocht en die geen vooroordeel had dat hem kon beïnvloeden, stelt zijn volle vertrouwen in de juistheid ervan; en zelfs in Prescott's eigen boeiende bladzijden, vinden we het bewijs in elk essentieel onderdeel, met als enige uitzondering de naam Wodan, waarnaar hij niet verwijst. Maar het feit dat dit de naam was van een of andere beroemde held van de veronderstelde voorvaderen van het Mexicaanse ras, komt buiten elke twijfel te staan wegens het simpele feit dat de Mexicanen één van hun dagen de naam Wodansdag noemden, net zoals wijzelf. (18) In verband met alle omstandigheden is dit een treffend bewijs zowel voor de eenheid van het menselijke geslacht als voor de wijdverspreide uitstraling van het systeem dat te Babel ontstond.
Als men zich de vraag stelt, hoe het kwam dat de Babyloniërs zelf zo'n leerstelling als de wedergeboorte door de doop aannamen, dan kunnen we hier ook het antwoord op geven. In de Babylonische mysteriën werd de herinnering aan de vloed, de ark, en de grote gebeurtenissen uit het leven van Noach, vermengd met de aanbidding van de Koningin des hemels en haar zoon. Noach die in twee werelden had geleefd, zowel vóór de vloed als erna, werd "Diphues" of "tweemaal geboren" (19) genoemd, en werd afgebeeld als een god met twee hoofden die in tegen-gestelde richting keken, het ene oud en het andere jong. (fig.34) (20).
Wij hebben gezien dat de tweehoofdige Janus in één aspect in verband stond met Cush en diens zoon Nimrod, en beschouwd werd als één god in een tweevoudige hoedanigheid, als de Allerhoogste en de Vader van al de vergoddelijkte machtigen; ten einde hem de vereiste autoriteit en het gepaste aanzien te kunnen Schenken, eigen aan het hoofd van het grote systeem van afgoderij dat de afvalligen hadden opgebouwd, was het nochtans noodzakelijk hem op de één of andere wijze te vereenzelvigen met de grote patriarch, die de vader van allen was en die zo'n wonderbaarlijke levensloop had. Daardoor komt het dat we in de legenden over Janus, vermengd met andere zaken die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, aanhalingen vinden die niet alleen maar hem verwijzen als de "vader van de wereld" maar ook als "de uitvinder van schepen", (21) hetgeen duidelijk werd ontleend aan de geschiedenis van Noach; vandaar, dat de opmerkelijke wijze waarop hij hierbij voor de lezer is afgebeeld, werd geïnspireerd door de geschiedenis van de grote patriarch, naar wiens onkreukbaarheid gedurende zijn tweevoudig leven zo uitdrukkelijk in de Schrift wordt verwezen, waar wij lezen:
"Noach was een rechtvaardig man. Hij was onberispelijk in zijn geslachten," (Gen.6:9: King James vert.)
dat wil zeggen gedurende zijn leven vóór de vloed en gedurende zijn leven erna. De ganse mythologie van Griekenland en Rome, alsook deze van Azië, is doordrenkt van de geschiedenis en de daden van Noach, waarbij het onmogelijk is een verkeerd begrip te krijgen. De god Visjnoe, "de Behoeder" die in India wordt vereerd omdat hij een rechtvaardige familie ten tijde dat de wereld werd overspoeld heeft behoed, heeft niet alleen de geschiedenis van Noach in zijn legende verweven, maar wordt zelfs naar diens naam genoemd. Visjnoe is enkel de Sanskriet vorm van het Chaldeeuwse "Ich-nun", "de man Noach", of de "Man van rust." (22) In het geval van India, de "koning van de goden" en de god van de regen, die blijkbaar een andere vorm van dezelfde god is, vinden wij de naam Ishnu in de juiste vorm terug. De legende van Visjnoe, die hem niet louter als een schepsel voorstelt maar als de opperste en "eeuwige god", toont ons aan dat deze interpretatie van de naam niet louter een ongegronde verbeelding is. In de "Matsya Puran" wordt hij als volgt verheerlijkt: "De zon, de wind, de ether, alle onstoffelijke dingen, werden in zijn goddelijk wezen opgenomen; en terwijl het universum wegteerde, RUSTTE de eeuwige en almachtige god, die een vroegere gedaante had aangenomen, mysterieus op het oppervlak van die (universele) oceaan. Maar niemand kan te weten komen of dat wezen zichtbaar of onzichtbaar was, noch wat de heilige naam van die persoon was, noch wat de oorzaak was van zijn mysterieuze SLAAP. Evenmin kan iemand zeggen hoe lang hij aldus RUSTTE tot hij de gedachte tot handelen kreeg; want niemand zag hem, niemand benaderde hem, en niemand kan doordringen in het mysterie van zijn ware bestaan." (23)
In overeenstemming met deze oude legende, wordt van Visjnoe aangenomen dat hij van elk jaar vier maanden slapend doorbrengt. Breng dit verhaal nu in verband met de naam Noach, de man van "Rust", en met diens persoonlijke ervaringen gedurende de periode van de vloed, toen de wereld werd vernietigd, toen alles gedurende veertig dagen en veertig nachten een chaos was, toen noch zon, noch maan, noch fonkelende sterren te zien waren, toen zee en hemel één waren en alles één enorme universele "oceaan" was, waarop de patriarch verder dreef; in die periode was er geen menselijk wezen dat hem kon "benaderen" behalve degenen die samen met hem in de ark waren; aldus kunnen wij tot "het mysterie van zijn ware aard doordringen"; "de heilige naam van die persoon" wordt voor ons duidelijk en zijn mysterieuze slaap wordt volledig verklaard. Waar Noach ook maar wordt vereerd, zij het nu onder de naam Saturnus, (24) "de verborgene" (want die naam was zowel op hem van toepassing als op Nimrod, ten gevolge van het feit dat hij was "verborgen" in de ark, op de "dag van Jehova's hevige toom") of "Oannes", of "Janus" de "Man van de Zee", overal bemerken we dat hij wordt beschreven als iemand die wordt beschouwd als Diphues "tweemaal geboren" of "wedergeboren." De "tweemaal geboren" Brahmanen, de goddelijke vertegenwoordigers op aarde, tonen door de titel die zij zichzelf toeëigenen, dat de god die zij vertegenwoordigen en op wiens voorrechten zij aanspraak maken, bekend stond als de "tweemaal geboren" god. Het verband tussen "wedergeboorte" en de geschiedenis van Noach wordt ons met bijzonder bewijzen aangetoond in het verslag van de Mysteries van Egypte. De meest geleerde onderzoekers van de Egyptische oudheden, waaronder Sir Gardiner Wilkinson, erkennen dat de geschiedenis van Noach werd vermengd met het verhaal van Osiris. (25)
De boot van Isis en de doodskist van Osiris, die op de wateren dreven, verwijzen rechtstreeks naar die merkwaardige gebeurtenis. Naargelang de plaats in Egypte werd de dood van Osiris op verschillende tijdstippen beweend; nu werd er meer speciaal verwezen naar de persoonlijke geschiedenis van de "geweldige jager gekant tegen Jehova", en later naar de vreselijke ramp die Noach overleefde. Bij het grote en plechtige feest, "de Verdwijning van Osiris" genaamd, is het duidelijk dat er naar Noach zelf wordt verwezen als degenen die verondersteld wordt vermist te zijn. Het tijdstip waarop Osiris "in zijn doodskist werd geborgen"" en waarop die kist op de wateren werd geplaatst, zoals vermeld door Plutarchus, komt nauwkeurig overeen met de tijd waarop Noach de ark binnenging. Dat was op "de 17de" dag van de maand Athyr, na de overstroming van de Nijl, toen de nachten langer werden en de dagen korter." (26)
De maand Athyr was de tweede maand na de herfstequinox, waarop het burgerlijk jaar van de joden en de patriarchen begon. Volgens deze gegevens dan, werd Osiris "geborgen in zijn doodskist" op de 17de dag van de tweede maand van het patriarchale jaar. Vergelijk dit met het bijbelse verslag van Noachs intrede in de ark en het zal ons opvallen hoe nauwkeurig de overeenkomst is (Gen.7:11): "In het zeshonderdste jaar van Noachs leven, in de TWEEDE MAAND, op de ZEVENTIENDE DAG van de maand, op deze dag werden alle bronnen van de grote waterdiepte opengebroken en werden de sluizen van de hemel geopend ....Op diezelfde dag ging Noach naar binnen, ...de ark in." Ook de periode dat Osiris (of elders Adonis), naar werd aangenomen, in zijn doodskist verbleef, was precies dezelfde als die gedurende dewelke Noach in de ark was, namelijk een heel jaar. (27)
Het verslag van Plutarchus toont aan dat Osiris bij dit feest werd beschouwd als dood en begraven wanneer hij zich in zijn ark of kist bevond en aan de diepte was toevertrouwd; wanneer hij echter ten slotte daaruit weer te voorschijn kwam dan werd zijn toestand aangezien als een toestand van "nieuw leven" of "wedergeboorte". (28)
Wij hebben gegronde redenen om aan te nemen dat God door middel van de ark en de vloed, aan de patriarchale heiligen en in't bijzonder aan de rechtvaardige Noach, een levendige typologische voorstelling heeft willen verschaffen van de kracht van het bloed en de geest van Christus, om zowel van toorn te bevrijden als te reinigen van alle zonden; deze voorstelling was een meest aanmoedigende "zegel" en bevestiging voor het geloof van diegenen die werkelijk geloofden. Petrus lijkt hierop te zinspelen wanneer hij, naar deze gebeurtenis verwijzend, zegt:
"...in de dagen van Noach terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden. Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop." (1 Petr.3:20-21)
Welke primitieve waarheid de Chaldeeuwse priesters ook vasthielden, zij hebben ze volkomen verdraaid en verdorven. Met opzet negeerden zij het feit, dat het "de rechtvaardigheid van het geloof" van Noach was, die hij "vóór de vloed" had, die hem veilig door de wrekende wateren van die geduchte katastrofe heen bracht en hem als het ware uit de schoot van de ark, door een nieuw geboorte, in een nieuwe wereld binnenleidde, toen hij bij het vastlopen op de berg Ararat uit zijn lange opsluiting werd bevrijd. Zij lieten hun medegelovigen geloven dat, indien zij slechts door de wateren van de doop, en de daarmee verbonden boetedoeningen, heen gingen, dat op zichzelf hen als de tweede vader van de mensheid zou maken; "Diphueis", "tweemaal geboren" of "wedergeboren", zou hen aanspraak doen maken op alle voorrechten van de "rechtvaardige Noach" en hen die "nieuwe geboorte" (palingenese) (29) schenken, die zij volgens hun geweten zo nodig hadden. Het pausdom handelt volgens precies dezelfde principes; het is dan ook vanuit deze bron dat haar leerstelling over de wedergeboorte door de doop afkomstig is, een leerstelling waarover reeds zoveel werd geschreven en waarover vele discussies werden gevoerd. Degenen die dat wensen mogen blijven redetwisten, maar het is daar en nergens anders dat de ware oorsprong van dit onschriftuurlijke dogma is te vinden. (30)
De lezer heeft reeds bemerkt hoe loyaal Rome het heidense exorcisme met betrekking tot de doop heeft overgenomen. Maar, ook al de andere eigenaardigheden die aan de roomse doop kleven zijn van heidense oorsprong zoals het gebruik van zout, speeksel, chrisma, of de zalving met olie, en ook het merken van het voorhoofd met het kruisteken. Sommige verdedigers van Rome hebben toegegeven dat enkele van deze gebruiken niet uit de Bijbel zijn afgeleid. Jodocus Tiletanus van Leuven aarzelt niet in zijn verdediging van de "Ongeschreven Traditie", te zeggen:
"Wij stellen ons niet tevreden met hetgeen de apostelen of het Evangelie verklaren, maar wij kunnen zeggen dat er zowel vroeger als later verschillende belangrijke en gewichtige zaken werden aangenomen en afgeleid uit een leerstelling die in geen enkel geschrift wordt uiteengezet. Want zij zegenen het water waarmee wij dopen en de olie waarmee zij zalven; wij zegenen zelfs degenen die wij dopen. En (ik smeek u), uit welke Schrift hebben wij dit geleerd? Ontvingen wij het niet van een geheime en ongeschreven verordening? Verder nog, welke Schrift heeft ons geleerd met olie te zalven? Ik smeek u, waar komt het gebruik vandaan, dat wij het kind driemaal in het water onder-dompelen? Komt het niet van die verborgen en mysterieuze leerstelling, die onze voorvaders in't geheim hebben ontvangen zonder enige nieuwsgierigheid, en die ze nog steeds naleven." (31)
Deze geleerde theoloog van Leuven, beweert natuurlijk dat "die verborgen en mysterieuze leerstelling" waarover hij spreekt, het "ongeschreven woord" was dat via het onfeilbare kanaal, van de apostelen van Christus tot in onze tijd werd doorgegeven. Maar, na hetgeen we reeds hebben gezien, wil de lezer over de bron waaruit die verborgen en mysterieuze leerstelling afkomstig is er waarschijnlijk een andere mening op nahouden. Vader Newman erkent waarachtig zelf dat het heilige water (dat wil zeggen, met zout vermengd water dat werd gewijd) en verschillende andere zaken, die zoals hij zegt "de werktuigen en attributen van duivelaanbidding waren, allen een "heidense oorsprong" hadden en dat ze werden "geheiligd door hun opname in de Kerk". (32)
Welk motief of lapmiddel kan hij aanbrengen voor zo'n buitengewone adoptie? De reden hiervoor is dat de Kerk "vertrouwen had in de macht van het christendom om de invloed van het kwaad te weerstaan", en het om te vormen voor "een evangelisch gebruik". Welk recht had de Kerk om er zo'n "vertrouwen" op na te houden? Welke overeenkomst is er tussen licht en duisternis, of tussen Christus en Belial? Laat de geschiedenis van de Kerk getuigenis afleggen van de ijdelheid, ja, van de oneerbiedigheid van zulke hoop. Laat ons voortgezette onderzoek licht werpen op diezelfde kwestie. Op het punt waar we nu zijn gekomen wil ik slechts verwijzen naar één van de riten die met de doop samengaan, namelijk het gebruik van "speeksel"; een onderzoek van de woorden van het roomse ritueel, die daarbij worden geuit, zal ons aantonen dat dit onderdeel van de doop afkomstig moet zijn van de mysteriën. Een verslag van het ritueel wordt ons gegeven door bisschop Hay (33):
"De priester gaat over tot een ander exorcisme, en aan het eind hiervan, raakt hij het oor en de neusgaten van de dopeling aan met een weinig speeksel, zeggende, 'Effatha, dat wil zeggen, wordt geopend in een geur van heerlijkheid; maar wordt gij verdreven, o Duivel, want het oordeel van God is nabij!
Natuurlijk zal de lezer zich afvragen welk denkbaar verband er kan bestaan tussen speeksel en een "geur van heerlijkheid?" Wanneer de geheime leerstelling van de Chaldeeuwse mysteries hier ter vergelijking wordt geplaatst, dan zal het duidelijk worden dat, hoe absurd en betekenisloos deze woordspeling ook moge schijnen, het niet zonder reden was dat "speeksel" en een "geur van heerlijkheid" werden samengevoegd. WIJ hebben reeds gezien hoe grondig het heidendom bekend was met de attributen en het werk van de beloofde Messias, zodat al die kennis van deze grote onderwerpen werd gebruikt met het doel de geest van de mensheid te verderven en hen in geestelijke slavernij te houden. Wij dienen nu te bedenken dat, zoals zij goed op de hoogte waren van het bestaan van de Heilige Geest, zij intellectueel eveneens bekend waren met de werking ervan, alhoewel hun kennis over dat onderwerp eveneens vervalst en onteerd was. Na de aanhaling van de welbekende uitdrukking "Mystica vannus Iacchi", de mystieke waaier van Bacchus", zegt Servius in zijn commentaar en de Eerste Georgica van Vergilius, dat die "mystieke waaier" de "reiniging van de zielen" symboliseert. (34)
Hoe kon nu de waaier een symbool van de reiniging van de zielen zijn? Welnu, de waaier is een werktuig dat "wind" produceert; (35) bovendien hebben we reeds gezien dat er in Chaldea één en hetzelfde woord werd gebruikt dat zowel "wind" als de "Heilige Geest" betekende. Er bestaat geen twijfel over dat vanaf het allereerste begin, de "wind" één van de goddelijke patriarchale emblemen was waardoor de kracht van de Heilige Geest werd voorschaduwd; Jezus Christus zei zelf bij een bepaalde gelegenheid tot Nicodemus: "De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort het geluid ervan, maar gij weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat. Zo is een ieder die uit de geest is geboren." Wanneer daarom Bacchus werd voorgesteld door de "mystieke waaier", dan was dit om aan te tonen dat hij de Machtige was, begiftigd met "het overschot van de Geest". Vandaar is de idee afkomstig om de ziel te reinigen door middel van de wind, volgens de beschrijving van Vergilius, die op deze wijze de wegneming van blaam en besmetting van de zonde voorstelt: -
"Derhalve worden zij door straf gelouterd en boeten zij voor misdaden van vroeger. Er zijn er die gestrekt zijn opgehangen en prijsgegeven aan de ijdele winden. " (36)
Dit verklaart ook waarom de priesters van Jupiter (wat oorspronkelijk slechts een andere naam was voor Bacchus), (zie fig.35) Flamens werden genoemd, (37) dat wil zeggen "zij die ademen" of voortbrengers van de Heilige Geest, door op hun medegelovigen te ademen.
Welnu, in de mysteriën was het "speeksel" slechts een ander symbool voor dezelfde zaak. In Egypte, waardoor het Babylonische systeem naar West-Europa doordrong, was de naam van de "Reine of Reinigende Geest", "Rokh". (38) Maar "Rokh" had ook de betekenis van "speeksel"; (39) vandaar dat het zalven van de neus en de oren van de ingewijde met "speeksel" volgens het mystieke systeem, beschouwd werd als een zalving met de "Reinigende Geest". Dat Rome de adoptie van het "speeksel" kopieerde van een Chaldeeuws ritueel waarbij het "speeksel" het aangewezen embleem was van de "Geest", blijkt duidelijk uit het verslag dat zij vrijgeeft in haar eigen erkende kerkformulier omtrent de reden van de zalving van de oren. "Wij zalven de oren met 'speeksel' zegt bisschop Hay, omdat "door de genade van de doop, de oren van onze ziel worden geopend om het Woord van God aan te horen, alsook de inspiratie van zijn Heilige Geest." (40) Maar, wat is de relatie tussen het "speeksel" en de "geur van heerlijkheid?" Welnu, het woord "Rohk" dat "Heilige Geest" betekent en zichtbaar werd vertegenwoordigd door het "speeksel" stond in een intieme verhouding tot "Rihk" dat de betekenis heeft van een welriekende geur" of "geur van heerlijkheid". Een inzicht in de mysteries geeft inhoud en een consequente betekenis aan de kabbalistische woorden, die de paapse doper richt tot de dopeling, wanneer het "speeksel" op zijn neus en oren wordt gesmeerd, en die anders zonder betekenis zouden zijn . "Effatha, wordt geopend in een geur van heerlijkheid." Terwijl dit de verzegelde primitieve waarheid was omtrent het "speeksel", dan was de geest van het heidendom nochtans zo tegengesteld aan de spiritualiteit van de patriarchale godsdienst, en had het bovendien de bedoeling deze godsdienst betekenisloos te maken en de mensen er totaal van te vervreemden, onder het voorwendsel er hulde aan te betonen, dat het magische gebruik van "speeksel" voor de menigte in het algemeen, het symbool werd van het grofste bijgeloof. Theocritus toont aan met wat voor vervalste riten het werd vermengd in Sicilië en Griekenland; (41) Presius laat in zijn dagen zijn minachting blijken voor het volk van Rome, omdat zij erop vertrouwen dat het de invloed van het "boze oog" zal afwenden: -
"Ons bijgeloof vangt aan met ons leven;
Wanneer de grootmoeder of de naaste verwant,
Het pasgeboren kind uit de wieg neemt,
En vooreerst met speeksel een reiniging verricht;
Daarna zalft zij de slapen, het voorhoofd en de lippen,
Onder het voorwendsel van bescherming tegen de magie (urentes oculos),
Door middel van deze vieze zalving." (42)
Alhoewel we tot hiertoe hebben gezien hoe het paapse doopsel slechts een reproduktie is van het Chaldeeuwse, is er toch nog een ander punt dat we willen beschouwen en dat het betoog zal vervolledigen. Dat punt vinden we in de onderstaande verschrikkelijke vervloeking die werd geuit tegenover een man die de onvergeeflijke zonde had begaan de Kerk van Rome te verlaten, en die de ernstige en gewichtige redenen daarvoor publiceerde: "Moge de Vader, die de mens schept, hem vervloeken" Moge de Zoon, die voor ons leed, hem vervloeken! Moge de Heilige Geest die voor ons leed in de doop, hem vervloeken!" (43)
Ik kan niet nalaten aan te tonen hoe absoluut en volkomen tegengesteld een vervloeking als deze is aan de geest van het Evangelie. Maar datgene waar ik speciaal de aandacht van de lezer op wil vestigen is de ontstellende verklaring dat "de Heilige Geest voor ons leed in de doop". Waar, in de gehele Schrift, kunnen wij een rechtvaardiging vinden voor een dergelijke bewering, of zelfs iets dat dit maar suggereert? Maar, laat de lezer zich wenden tot het Babylonische verslag betreffende de persoonlijkheid van de Heilige Geest, en het zal duidelijk worden hoe godslasterlijk deze taal is. Volgens de Chaldeeuwse leerstelling werd Semiramis, de vrouw van Ninus of Nimrod, toen zij tot godheid werd verhoogd onder de naam van Koningin des hemels, aanbeden als Juno, de "Duif" - met andere woorden, de geïncarneerde Heilige Geest. Welnu, toen haar man, wegens zijn lasterlijke opstandigheid tegen de majesteit van de hemel, werd afgesneden, volgde er voor haar ook een periode van verdrukking. De fragmenten van de oude geschiedenis die ons hebben bereikt, geven ons een verslag van haar verwarring en vlucht, om aan haar tegenstanders te ontkomen. In de fabels van de mythologie werd deze vlucht mystiek weergegeven in overeenstemming met datgene wat aan haar man werd toegeschreven. De barden van Griekenland vermelden dat Bacchus naar de diepte van de oceaan vluchtte toen hij door zijn vijanden werd bedreigd (zie fig.36). (44)
Homerus zegt:-
"Hij, die van Dionysus, de zwerver in wilde vervoering,
Eertijds de voedsters verjoeg naar 't Nysa-gebergte, hoogheilig.
Her-en-der wierpen zij neer hunne Thyrsusstaven,
zij allen Door Lykoörgus de Moorder met bullepezen geranseld.
Onder de golven der zee verborg zich bevreesd Dionysus.
Thetus nam daar de beangstigde op in haar schoot, want hij beefde." (45)
Zoals we hebben gezien, zocht in Egypte ook Osiris zijn toevlucht tot de wateren, toen hij werd bedreigd door zijn grote vijand Typhon, of de "Boze". De dichters stellen Semiramis voor als deelgenote van zijn ellende en blijkbaar zocht zij naar heil op dezelfde wijze. We hebben ook reeds gezien, dat zij, onder de naam Astarte, voortkwam uit het wonderbaarlijke ei dat drijvend op de wateren van de Eufraat werd gevonden. Manilius vertelt ons nu in zijn Astronomica wat haar er toe aanzette haar toevlucht tot deze wateren te nemen. "Venus stort zich in de Babylonische wateren," zegt hij "om aan de toorn van de slangachtige Typhon te ontkomen." (46) Wanneer Venus Urania, of Dioné (47), de "Hemelse Duif" zich in grote droefheid in deze wateren van Babylon stort, laten wij dan ook nagaan wat dit volgens de Chaldeeuwse leerstelling betekent. Het was niet meer of minder dan hiermee te kennen te geven dat de geïncarneerde Heilige Geest in een toestand van grote verdrukking deze wateren inging, en dit met de bedoeling om deze wateren geschikt te maken, niet alleen vanwege het tijdelijke verblijf van de Messias hierin, maar wegens de door de Geest overgedragen doeltreffendheid, om, door middel van de doop, een nieuw leven en wedergeboorte te geven aan de aanbidders van de Chaldeeuwse Madonna. We hebben het bewijs dat de reinigende waarde van de wateren, die in de heidense beschouwing zo doeltreffend waren voor de zuivering van schuld en de wedergeboorte van de ziel, gedeeltelijk werd toegeschreven aan het feit dat de Bemiddelaar, de zonnegod en god van het vuur, gedurende zijn vernedering en zijn verblijf onder hen, door deze wateren was gegaan; tevens zien we dan dat het pausdom vandaag nog vasthoudt aan dit gebruik dat van die geloofsovertuiging afkomstig is. Wat het heidense aspect ervan betreft moge duidelijk blijken uit de volgende aanhalingen van Potter en Athenaeus:
"Elke persoon", zegt de eerste, "die naar de plechtige offerande (van de Grieken) kwam werd gereinigd door water. Voor dit doel stond er gewoonlijk aan de ingang van de tempels een vat vol heilig water." (48)
Hoe verkreeg dit water zijn heiligheid? Dit water zegt Athenaeus "werd gewijd door er een BRANDENDE TOORTS, die van het altaar werd genomen, in te steken." (49) De brandende toorts was het uitdrukkelijke symbool van de god van vuur; door het licht van deze toorts, dat zo onmisbaar was voor de wijding van het "heilig water", kunnen wij gemakkelijk zien waaraan voor een groot deel "het water van de luid galmende zee" haar reinigende deugd ontleende en dat het zo doeltreffend scheen om de schuld van de zonde te verwijderen, (50) dank zij de toevlucht van de zonnegod daarin. Precies dezelfde methode wordt nu in de roomse kerk gebruikt om het water te wijden voor de doop. Het onverdachte getuigenis van bisschop Hay laat op dit punt geen twijfel bestaan: "Het (het water van de doopvont) wordt gezegend op de vooravond van Pinksteren, omdat het de Heilige Geest is die aan het water voor de doop de kracht en doeltreffendheid geeft om onze zielen te heiligen, en omdat Christus doopt "met heilige geest en met vuur". (Matt.3:11) Om de wateren te wijden wordt een BRANDENDE TOORTS in de doopvont gehouden." (51)
Het is hier duidelijk dat het regenereren de doopwater van Rome op dezelfde wijze wordt gewijd als de regenererende en reinigende wateren van de heidenen. Wat baat het wanneer bisschop Hay, met de bedoeling om het bijgeloof te kerstenen en "afvalligheid te vergoelijken", beweert dat dit wordt gedaan "om het vuur van de goddelijke liefde voor te stellen, die door de doop aan de ziel wordt meegedeeld, en het licht van het goede voorbeeld dat allen die worden gedoopt dienen te geven." (52) Dit is de zaak een mooi voorkomen geven; maar het blijft een feit dat, terwijl de roomse leerstelling omtrent de doop zuiver heidens is, één van de essentiële riten van de oude vuuraanbidding bij de plechtigheden van de paapse doop, vandaag nog steeds wordt beoefend, net zoals ze werd beoefend door de aanbidders van Bacchus, de Babylonische messias. Net als Rome de herinnering levendig houdt aan de vuurgod die door de wateren gaat en er hierdoor een goede eigenschap aan geeft, zo herdenkt het op gelijksoortige wijze, wanneer het spreekt over "de Heilige Geest die voor ons lijdt in de doop", de idee die het heidendom toekent aan de Babylonische godin wanneer zij in de wateren springt. De zorgen van Nimrod of Bacchus, wanneer zij zich in het water bevonden, waren verdienstelijke zorgen. De zorgen van zijn vrouw, in wie de Heilige Geest op miraculeuze wijze verblijf hield, waren dezelfde. De zorgen van de Madonna, wanneer zij in de wateren was wegens de toorn van Typhon, waren de barensweeen waardoor kinderen aan God werden geboren. Vandaar dat zelfs in het Verre Westen, Chalchivitlycus, de Mexicaanse "godin van de wateren" en "moeder" van al de wedergeborenen, werd voorgesteld als degene die het pasgeboren kind van zijn erfzonde reinigt en "het vernieuwd in de wereld brengt." (53) De Heilige Geest nu werd in Babylon afgodisch aanbeden onder de gedaante van een "Duif". Onder dezelfde gedaante en even afgodisch wordt de Heilige Geest aanbeden in Rome. Wanneer wij dan, tegen elk beginsel van de Schrift in, lezen dat "de Heilige Geest voor ons leed in de doop", dan moet het nu duidelijk zijn wie die Heilige Geest is die in werkelijkheid wordt bedoeld. Het is niemand anders dan Semiramis, de incarnatie van wellust en alle onreinheid.
Voetnoten
[1] Bisschop HAY, Sincere Christian, deel I, p.363, Er zijn twee uitzonderingen op deze bewering, het geval van een ongelovige die in een heidens land tot bekering is gekomen, waar het onmogelijk is om gedoopt te worden, en het geval van een martelaar, die "is gedoopt in zijn eigen bloed", zoals dat heet. In alle andere gevallen echter, of het nu om jong of oud gaat, is er een "absolute" noodzaak.
[2] Bisschop HAY, Sincere Christian, deel I, p.356.
[3] Idem, p.358.
[4] Idem deel I, p.362.
[5] AEneid, boek VI, ill.576-518, DRYDEN (in het origineel ill.427-429).
[6] Virgil, boek VI, 586-589, de vertaling van DRYDEN (in het origineel ill.437-436). Naast de groep van de kinderen en degenen die hun eigen leven hebben genomen, is er nog een groep, en wel degenen die hier op aarde onterecht zijn veroordeeld. Voor deze groepen is er hoop, maar voor zuigelingen bestaat die hoop niet.
[7] Zie Asiatic Researches, deel VII, p.271.
[8] TERTULLIANUS, De Baptismo, deel I, p.1204.
[9] Eliae Comment. in S. GREG. NAZ., Orat.IV, GREGORII NAZIANZENI, Opera, p.245.
[l0] TERTULLIANUS, De Baptismo, deel I, p.1205.
[11] Zie MALLET onder de Anglo-Saksische Doop, Antiquities, deel I, p.335.
[12] HUMBOLDT, Mexican Researches, deel I, p.185.
[13] Daar de doop voor de redding een absolute noodzaak is, geeft Rome ook aan vroedvrouwen de bevoegdheid om te dopen. In Mexico schijnt de vroedvrouw een "priesteres" geweest te zijn.
[14] PRESCOTT, Mexico, deel III, pp.339, 340.
[15] In de Roomse ceremonie van de doop drijft de priester eerst de duivel uit het kind, om in deze wereld gedoopt te kunnen worden. "Ga uit van hem, gij onreine geest, en sta uw plaats af aan de Heilige Geest, de Vertrooster." (Sincere Christian, deel I, p.365). In het Nieuwe Testament is niets te vinden dat er op wijst dat de christelijke doop vergezeld moet gaan van zulke exorcistische praktijken. Het is puur heidendom.
[16] Voor bewijs, zie de Appendix onder noot L.
[17] HUMBOLDT, Researches, deel I, p.320.
[18] Idem, deel I, p.319.
[19] BRYANT, deel III, p.21.
[20] Idem, p.84.
[21] BRYANT, deel III, p.78.
[22] We vinden het woord Ish, "man", in het Sanskriet terug, en dan in samengevoegde vorm, zodat het wordt: Vishampati, "Heer over mensen". (Zie ook WILKINSON, India Three Thausand Years Ago, p.59.
[23] COL. KENNEDY, Hindoo Mythology, p.228.
[24] BRYANT, deel III, p.75.
[25] WILKINSON, deel IV, p.340.
[26] PLUTARCHUS, De Iside et Osiride, deel II, p.336, D.
[27] APOLLODORUS, boek III, h.XIV, deel I, pp.356, 357. THEOCRITUS, Idyll XV., ill.I03, 104, pp.190, 191, Poetae Graeci Minores. Theocritus heeft het over Adonis die door Venus bevrijd zou zijn uit de handen van Acheron, of de onderwereldse regionen, na daar drie jaren vertoefd te hebben. Maar daar het tafereel zich in Egypte afspeelt, is het duidelijk dat het hier over Osiris gaat, omdat hij de Adonis van de Egyptenaren was.
[28] PLUTARCHUS, De Iside et Osiride, deel II, pp.356-367. et quoe sequuntur. Het paste bij de aard van Pthah-Sokari-Osiris om afgebeeld te worden als te zijn "begraven" in de wateren (zie WILKINSON, deel IV, p.256). In werkelijkheid onderging Osiris een geheel andere begrafenis.
[29] PLUTARCHUS, De Iside, deel II, p.364, F.
[30] Er is veel gespeculeerd over de betekenis van de naam Shinar, die betrekking heeft op het gebied waarvan Babel de hoofdstad was. Laten de feiten hun licht er niet op schijnen? Het is duidelijk dat deze naam is afgeleid van "shené", "herhalen", en "naar", "jeugd". Het land van "Shinar" betekent dan volgens deze visie het land van hem "die doet wederbaren".
[31] Review of Epistle of DR. GENTIANUS HARVET, p.19 B en 20 A.
[32] NEWMAN, Development, pp.359, 360.
[33] Sincere Christian, deel I, p.368,
[34] SERVIUS, deel II, p.197.
[35] Er is hier duidelijk een toespeling op de "mystieke wanner" van de babylonische god in de vloek die door Jeremia (51:1 ,2) wordt uitgesproken over Babylon: "Zo zegt de HERE: Zie, Ik verwek tegen Babel en tegen de inwoners en zend op Babel wanners af, die het zullen wannen en zijn land uitschudden, want zij omringen het van alle kant op de dag van het onheil."
[36] DRYDEN, Virgil, AEneid, boek VI, vs.l002, 1003, in het origineel ill. 739-741.
[37] Van "Flo", "Ik adem".
[38] BUNSEN, deel I, pp.475, 476 en 516.
[39] PARKHURST, Lexicon, p.703.
[40] Sincere Christian, deel I, p.368.
[Fig.35] Uit Pompeii, deel II, p.150. De lezer zal zich herinneren dat Jupiter als "Jupiter puer", ofwel "Jupiter de jongeling", in de armen lag van de Babylonische godin, en zo werd aanbeden, ofwel Homs in de armen van Isis (zie ante, p.20). Daarnaast is Cupido, de zoon van Jupiter, Vejovis, ofwel "Jupiter de jongeling" (OVIDUS, deel III, p.179, in een noot over Fasti, deel III, v.408), zoals die in de illustratie wordt afgebeeld. Hierin houdt hij niet alleen de wijnbeker van Bacchus vast, maar wordt hij omgeven door een krans van klimop, het kenmerk van zijn goddelijkheid.
[41] THEOCRITUS, Idyll, II, 61, pp.126, 127.
[42] PERSIUS, Satires, II, v.30-34, in de originele uitgave.
[43] Dit is genomen uit een vloek die over de heer Hogan uit Philadelphia is uitgesproken voor het verlaten van de Kerk van Rome, en vanwege het openbaar maken van de redenen hiervoor (zie BEGG, Handbook, p.152; zie ook BLAKENEY, Popery in its Social Aspect, p.126 en de noot bij p.I27).
[44] Uit BRYANT; de eerste figuur, de halve stier, is uit deel III, p.303; de tweede figuur, de god op de vis, is genomen uit hetzelfde deel, p.338. De eerste afbeelding heeft slechts dezelfde betekenis als de gevelde boom (zie ante, p.97). Die boom stelde Nimrod voor als "de machtige", toen hij op het hoogtepunt van zijn macht in stukken werd gehouwen. De figuur van de man-stier stelt hem voor als "De Prins", want de naam voor een prins en een stier zijn hetzelfde. De vis boven de stier symboliseert de verandering die hij moet hebben ondergaan, toen hij door zijn vijanden gedood werd, want het verhaal van Melikerta, die samen met zijn moeder in de zee werd geworpen, en zo de god van de zee werd (SMITH, Class. Dict., "Athamas", p.l00), is in feite een andere versie van het verhaal van Bacchus, want Ino was de peetmoeder van Bacchus (SMITH, sub voce "Dionysus", p.226). Op de tweede medaille wordt Melikerta onder de naam "Palaemon" afgebeeld, terwijl hij triomfantelijk op een vis zit; zijn zorgen zijn voorbij, en hij heeft als kenmerk de denneboom bij zich, het symbool van Baal-berith, "Heer van het Verbond". Als dit wordt vergeleken met wat in hoofdstuk III wordt gezegd over de kerstboom, dan laat dit zien hoe de spar werd erkend als boom bij het Kerstgebeuren. De naam Ghelas boven de halve stier en de vis wordt in beide gevallen hetzelfde uitgesproken. Bij de vis is het afkomstig van Ghela, "uitbundig zijn van vreugde", zoals dolfijnen en soortgelijke dieren in de zee zich ook gedragen; met betrekking tot de goden, wat de stier en de vis in feite zijn, is het afkomstig van Ghela, "openbaren", want deze godheid was degene die de "waarheid openbaarde" (WILKINSON, deel IV, p.189).
[45] HOMERUS, Ilias, VI, v.133. Zie BRYANT, Mythology, deel IV, p.57.
[46] MANILLIUS, Astronom., boek IV, v.579-582, p.146.
[47] OVIDUS, Fasti, boek II, p.461.
[48] POTTER, Antiquities, boek I, p.195.
[49] ATHEANEUS, deel IX, p.409.
[50] "Alle menselijke kwalen," zegt Euripides in een bekende passage, "worden door de zee weggespoeld."
[51] HAY, Sincere Christian, deel I, p.365.
[52] Idem.
[53] Zie ante, p.133.
|