De Twee Babylons
Alexander Hislop
Hoofdstuk III
Feesten
Deel IV
Het feest van Maria Hemelvaart
Indien dat wat reeds werd gezegd de vleselijke politiek van Rome aantoont bij de verspreiding ten koste van de waarheid, dan tonen de omstandigheden van het feest van Maria Hemelvaart, de gedurfde goddeloosheid en godslastering van die Kerk in nog grotere mate; hierbij dienen we te bedenken dat de leerstelling van dit feest, voor zover het pausdom betreft, niet gedurende de Middeleeuwen werd geformuleerd, maar drie eeuwen na de Hervorming, en dit ondanks al het verbluffende licht van de negentiende eeuw. De leer waarop het feest van Maria Hemelvaart is gegrondvest is deze; de Maagd Maria kende geen verderf, en werd met lichaam en ziel ten hemel opgenomen en is nu bekleed met alle macht in de hemel en op aarde. Deze leer werd schaamteloos in het gelaat van het Britse publiek gegooid, in een recent herderlijk schrijven van de paapse aartsbisschop van Dublin. Deze leer heeft nu het zegel van pauselijke onfeilbaarheid gekregen, belichaamd in het godslasterlijke decreet dat "de Onbevlekte Ontvangenis" proclameert. Het is echter voor de priesters van Rome onmogelijk een spoor van bewijs voor zo'n leer te vinden in de Schrift. Maar, in het Babylonische systeem vonden zij de geschikte fabel. Daar vertelde men dat Bacchus naar de hel afdaalde, zijn moeder uit de helse machten bevrijdde en haar in triomf met zich voerde naar de hemel. (139)
Deze fabel verspreidde zich samen met het Babylonische systeem; dienovereenkomstig vieren de Chinezen in onze tijd, zoals zij dat reeds sinds onheuglijke tijden doen, een feest ter ere van een moeder, die door haar zoon was gered van de macht van de dood en het graf. Het feest van Maria Hemelvaart wordt door de roomse Kerk gehouden op de 15de augustus. Het Chinese feest, dat is gebaseerd op een gelijksoortige legende, en dat wordt gevierd met lantarens en lichtkransen, zoals wordt aangetoond door Sir.Z.F. Davis in zijn bevoegd en levendig verslag over China, wordt eveneens in de maand augustus gevierd. (140) Wanneer nu de moeder van de heidense Messias werd beschouwd als "opgenomen", dan was het onder de naam van de "Duif" (141) dat zij werd aanbeden als de incarnatie van de Geest van God, waarmee zij werd vereenzelvigd. In die hoedanigheid werd zij beschouwd als de bron van alle heiligheid, de grote "Reinigster", en was ze zelf bekend als de "Maagd"-moeder "REIN EN ONBEVLEKT'. (142) Terwijl zij werd vereerd als de moeder van de eerste Bacchus, en bekend was als "Pluto's vereerde vrouw", wordt zij, onder de naam van Proserpina (met wie zij werd vereenzelvigd, alhoewel de Babylonische godin oorspronkelijk van haar was onderscheiden), in de Orphische Hymnen ook als volgt bezongen: -
"Metgezellin van de seizoenen, verlichtend wezen, Alles beheersende MAAGD, draagster van het hemelse licht." (143)
Wie deze hymnen ook geschreven mag hebben, des te meer zij worden onderzocht en worden vergeleken met de oudste leer van het klassieke Griekenland, des te duidelijker wordt het dat hun auteurs begrip hadden van de diepe aanhankelijkheid voor de onvervalste theologie van het heidendom. In verband met Proserpina die in het heidense Griekenland algemeen werd aanbeden, en van wie bekend was dat zij onder de naam van "de Heilige Maagd" de vrouw was van Pluto, de god van de hel, krijgen we van Pausanias in zijn beschrijving van het bos Carnasius, het volgende getuigenis: "In dit bos bevindt zich een beeld van Apollo Carneus, van Mercurius die een ram draagt en van Proserpina, de dochter van Ceres, die 'de Heilige Maagd' wordt genoemd." (144) De reinheid van deze "Heilige Maagd" bestond niet alleen uit de afwezigheid van werkelijke zonde, maar zij onderscheidde zich voornamelijk door haar "onbevlekte ontvangenis"; want Proclus zegt: "Zij wordt Kore genoemd, vanwege de reinheid van haar wezen en haar ONBESMETTE uitmuntendheid in haar GENERATIES." (145) Dient men zich te verbazen over deze laatste verklaring? Er is geen enkele reden om zich te verbazen. Het was slechts in navolging van de heidense leerstelling, die vroeger werd opgenomen in, en verweven werd met het hele systeem van Rome tot de logische gevolgen, dat dat decreet werd uitgevaardigd en dat de Madonna van Rome formeel "ONBEVLEKT' verklaard werd, naar de volste betekenis van het woord.
Is het na dit alles nog mogelijk eraan te twijfelen dat de Madonna van Rome, met het kind in de armen, en de Madonna van Babylon één en dezelfde godin zijn? Het is algemeen bekend dat de roomse Madonna aanbeden wordt als een godin, ja dat ze zelfs het voornaamste onderwerp van aanbidding is. Zouden de christenen (van Groot Brittannië) zich dan niet verzetten tegen het idee nog langer dit monsterachtig Babylonisch heidendom te ondersteunen? Welke christelijke natie zou toelaten dat haar afgevaardigden het geld van deze protestantse natie zouden gebruiken voor het ondersteunen van zulke lasterlijke afgoderij? (146) Indien de menselijke geest in deze rechterlijke aangelegenheid niet was verblind, dan zouden zij beven alleen maar bij de gedachte de fout te begaan die dit land de laatste jaren heeft begaan, door de corruptie en de perversiteit van Rome te steunen. Heeft het Woord van God met de meest energieke en ontzagwekkende bewoordingen, het Babylon van het Nieuwe Testament niet veroordeeld? Heeft het niet tevens verklaard dat degenen die deel hebben aan de zonden van Babylon, ook in Babylons plagen zullen delen? (Openb.18:4)
Velen beschouwen de zonde van afgoderij betrekkelijk licht en onbeduidend. Maar zo beschouwt de God des hemels dit niet. Welk van de Tien Geboden bevat de ernstige en ontzagwekkendste sancties? Het is het tweede:
"Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen, want Ik de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten." Exodus 20:4-5.
Deze woorden werden door God zelf gesproken, zij werden door Gods vinger op de stenen tafelen geschreven: dit was echter niet alleen voor het onderricht van het zaad van Abraham, maar voor al de stammen en generaties van de mensheid. Geen ander gebod gaat vergezeld van zulk een bedreiging als dit.
Welnu, als God dreigt de zonde van afgoderij boven alle andere te straffen en als we zien dat de zware oordelen van God op ons als natie rusten, terwijl deze zonde van ons tot de hemel roept, dient het dan niet een zaak van een ernstig onderzoek te zijn indien deze zonde, onder al onze andere nationale zonden die zowel vele als ernstig zijn, niet de eerste en hoofd zonde is? Wat zal er gebeuren ofschoon wij ons zelf niet neerbuigen voor stokken en stenen? Als wij, die een tegenovergestelde leer leren, die afgoderij die God zo ernstig heeft bedreigd met zijn toorn, gaan aanmoedigen, koesteren en ondersteunen, dan is onze zonde, in plaats van onbeduidend, des te groter, want het is een zonde tegen het licht.
De feiten zijn echter duidelijk voor allen. Het dient vermeld dat in 1854 een antichristelijke afgoderij werd opgenomen in de Engelse grondwet, op zo'n manier dat gedurende anderhalve eeuw voorheen iets dergelijks niet werd opgenomen. Het is eveneens vermeldenswaardig dat de natie sindsdien geconfronteerd werd met een opeenvolging van strafzaken. Dienen wij deze samenloop van omstandigheden als louter toeval te beschouwen? Dienen we hierin niet eerder de vervulling te zien van de dreigende uitspraken van God in de Openbaring? Dit vormt voor het ogenblik een intens praktisch onderwerp. Indien onze zonde in deze zaak op nationaal vlak niet wordt erkend, indien ze niet berouwvol wordt beleden, indien ze niet van ons wordt weggenomen; indien wij ze integendeel nog doen toenemen, indien wij nu voor de eerste keer sinds de Revolutie, terwijl wij zo duidelijk afhankelijk zijn van de God der strijdkrachten voor het succes van onze wapenen, Hem in het aangezicht krenken door priesters van afgoden in ons kamp binnen te brengen, dan mogen wij nog nationale feesten en dagen van nederigheid hebben; zij zullen door God niet aanvaard worden; zij mogen ons dan al een tijdelijk uitstel geven, maar wij kunnen er zeker van zijn dat "de toom van God zich niet zal afwenden, maar zijn hand zal nog steeds tegen ons uitgestrekt zijn." (147)
Voetnoten
[139] APOLLODURUS, boek III, h.5, p.266. We hebben gezien dat de grote godin, die in Babylon werd aanbeden als "de Moeder" in werkelijkheid de echtgenote van Ninus was, de grote god, het prototype van Bacchus. In overeenstemming hiermee treffen we een enigszins soortgelijk verhaal aan, zoals dat verteld wordt over Ariadne, de echtgenote van Bacchus, en zoals dat is verwoord door Semelé, zijn moeder. "Het kleed van Thetis" zegt Bryant (deel II, p.99), "bevatte een opschrift over sommige grote gebeurtenissen uit de geschiedenis, in het bijzonder een verslag van de apotheose van Ariadne, van wie wordt gezegd, wat het ook mag betekenen, dat zij door Bacchus naar de hemel gedragen was." Een soortgelijk verhaal wordt verteld van Alemené, de moeder van de Griekse Hercules, die nogal afweek van de primitieve Hercules, zoals we hebben gezien, en slechts een van de gedaanten van Bacchus was, want hij was de "grote pimpelaar", en de drinkbekers van hercules zijn spreekwoordelijk (MÜLLER, Dorians, deel I, p.462). Nu wordt van de moeder van deze Hercules gezegd, dat zij uit de dood was opgestaan, en zij was opgevaren naar de eilanden der gezegenden, zoals ook de vrouw van Rhadamanthus." (Idem, p.443).
[140] China, deel I, pp.354, 355.
[141] Zie ante, p.79.
[142] PROCLUS, in TAYLOR, Note upon Jamblichus, p.136.
[143] Orfische Hymnen, 28ste vers, p.109. Sommigen vermoeden dat deze hymnen gecomponeerd zijn door Neo-Platonisten na het vroeg-christelijke tijdperk, en van wie wordt gezegd dat zij het zuivere geloof van hun voorouders bedorven hebben. Ik betwijfel dit. In ieder geval zal ik niet iets ten nadele van hen zeggen, wat niet zorgvuldig is uitgezocht door gezaghebbende onderzoekers.
[144] PAUSANIAS, boek IV, Messenica, h.33, p.362.
[145] PROCLUS, in een toegevoegde noot over TAYLOR, Orfische Hymnen, p.198. [146] Het is te betreuren dat christenen in het algemeen zo weinig besef hebben van het gewicht van de huidige crisis in de kerk en in de wereld, of van de plicht die op hen rust om als getuigen van Christus hun stem te laten horen, en dat vooral in praktische zin, tegen de zonden van de volken. Als ze gestimuleerd wille worden tot een krachtiger plichtsbesef, laten ze dan een uitstekend en op het juiste tijdstip geschreven werkje lezen, dat recentelijk is uitgegeven onder de titel: An Original Interpretation of the Apocalypse, waarin men in het kort doch uiterst precies kan lezen wat de Openbaring zegt over zaken als het karakter, het leven en de dood, en de opwekking van de Twee Getuigen.
[147] Deze paragraaf verscheen voor het eerst in het voorjaar van 1855, toen het Britse Rijk maanden lang met verbazing had gekeken naar de "afschuwelijke en hartverscheurende taferelen" in de Crimea, veroorzaakt door het simpele feit dat ambtenaren op die afgelegen plek "besluiteloos toekeken". Het is aan de lezer om uit te maken of de gebeurtenissen die sindsdien hebben plaatsgevonden deze redenering overbodig hebben gemaakt. De weinige jaren die sinds het neerslaan van de Indianenopstand straffeloos voorbij zijn gegaan, tonen aan hoe lijdzaam God is. Maar als deze lijdzaamheid wordt geminacht (zoals blijkbaar gebeurt, terwijl de schuld zich opstapelt) moet duidelijk zijn wat hier op het spel staat.
|