De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk III
Feesten

Deel III
Geboorte van Sint Jan



Het feest van de Geboorte van Sint Jan staat op de paapse kalender op de 24e juni of op midzomerdag. Precies dezelfde periode werd eveneens herdacht op de Babylonische kalender als één van de meest gevierde feesten. Het was op midzomer of het zomerzonnewende, dat de maand, die in Chaldea, Syrië en Fenicië "Tammuz" werd genoemd, begon; en op de eerste dag, dat wil zeggen op of omstreeks de 24e juni werd één van de grote originele feesten van Tammuz gevierd. (99) In verscheidene landen werden om verschillende redenen andere perioden gewijd om de dood en de opstanding van de Babylonische god te herdenken; maar dit, zoals afgeleid kan worden uit de naam van de maand, blijkt de juiste tijd te zijn waarop het feest oorspronkelijk werd gevierd in het land waar de afgoderij werd geboren. Dit feest, met zijn eigen rituelen, had zo'n grote invloed op de geest van de mensen, dat zelfs in het geval dat andere dagen werden gewijd voor de grootste gebeurtenissen die in verband stonden met de Babylonische Messias, zoals dat het geval was in sommige delen van Engeland, dit heilige seizoen niet mocht voorbijgaan zonder dat op zijn minst sommige van zijn gebruikelijke rituelen in acht werden genomen. Toen het pausdom tegen het einde van de zesde eeuw zijn missionarissen over Europa uitzond, om de heidenen in haar schaapskooi binnen te brengen, was dit feest zeer populair in vele landen. Wat diende ermee te gebeuren? Moesten zij er de strijd tegen aanbinden? Neen. Dit zou indruisen tegen de vermaarde raad van paus Gregorius I, dat zij op alle mogelijke manieren de heidenen halfweg dienden te ontmoeten en hen alzo in de roomse Kerk moesten binnenbrengen. (100) De Gregoriaanse politiek werd stipt nageleefd; zodoende werd midzomerdag, die door het heidendom aan de aanbidding van Tammuz was gewijd, als een heilig christelijk feest in de roomse kalender opgenomen.

Maar er diende nog een vraag beantwoord te worden. Welke naam moest aan dit heidense feest worden toegekend, als het werd gedoopt en opgenomen in het ritueel van het roomse christendom? Het bij zijn oude naam Bel of Tammuz noemt, in die vroege periode waarin het werd opgenomen, zou al te stoutmoedig zijn geweest. Het naar de naam van Christus noemen was moeilijk, des te meer daar er niets speciaals van zijn leven in die periode te herdenken was. Maar voor de spitsvondigheid van de agenten van het Mysterie der Wetteloosheid was dit niet zo moeilijk. Als de naam van Christus er niet op de geschikte wijze aan kon worden vastgeknoopt, wat kon dan verhinderen dat het werd genoemd naar de naam van zijn voorloper, Johannes de Doper? Johannes de Doper werd zes maanden voor onze Heer geboren. Wanneer daarom het heidense feest van het winters zonnewende eens werd geheiligd als de geboortedag van de Heiland, dan volgt hieruit vanzelfsprekend, dat, indien zijn voorloper dan toch een feest moest hebben, dit maar in deze periode diende te zijn; want tussen de 24e juni en de 25e december - dat wil zeggen tussen het zomer- en winterzonnewende telt men juist zes maanden. Welnu, voor het doeleinde van het pausdom kon niets beter geschikt zijn dan dit. Eén van de vele gewijde namen waarbij Tammuz of Nimrod werd genoemd, toen hij opnieuw verscheen in de mysteriën na te zijn gedood, was Oannes. (101) In de gewijde taal van de roomse kerk was Joannes de naam van Johannes de Doper. Om het feest van de 24e juni dan zowel naar de zin van de christenen als van de heidenen te maken, diende men het feest enkel Johannes te betittelen; aldus veronderstelden de christenen dat zij Johannes de Doper vereerden, terwijl de heidenen nog steeds hun oude god Oannes of Tammuz aanbaden. Zodoende wordt deze periode, waarop in het oude Babylon het grote zomerfeest van Tammuz werd gevierd, op dit ogenblik in de paapse Kerk herdacht als het feest van de Geboorte van Sint Jan. En het feest van Sint Jan begint precies als de feestdag in Chaldea begon. Het is wel bekend dat in het Oosten de dag 's avonds begint. Welnu, alhoewel de 24e beschouwd wordt als de geboortedag, is het toch op Sint Jans Vooravond - dat wil zeggen op de avond van de 23e - dat de feestelijkheden en plechtigheden van die periode beginnen.

Als we nu de feestelijkheden zelf onderzoeken, dan zal het ons opvallen hoe puur heidens ze wel zijn en hoe ze ontegensprekelijk hun ware afkomst verraden. De grote specifieke plechtigheden van Sint Jans Vooravond zijn de midzomervuren. Deze worden ontstoken in Frankrijk, in Zwitserland, in het Rooms-Katholieke Ierland, en in sommige van de Schotse eilanden van het westen, waar het pausdom nog altijd invloed heeft. Zij worden ontstoken in alle plaatsen van de aanhangers van Rome en men draagt brandende fakkels over hun korenvelden. Bell geeft ons in zijn Wayside Pictures de volgende beschrijving van de Sint Jansvuren in Bretagne te Frankrijk: -

"Elk feest wordt gekenmerkt door specifieke gebruiken. Dit van Sint Jan is over 't algemeen genomen misschien wel het treffendste. Overdag gaan de arme kinderen overal bijdragen bedelen om de vuren van Mijnheer Sint Jan te ontsteken, en tegen de avond wordt een eerste vuur geleidelijk gevolgd door een tweede, een derde, een vierde; spoedig glanzen duizenden vuren op de heuveltoppen totdat het ganse land gloeit door al die vuren. Soms ontsteekt de priester het eerste vuur op de marktplaats; en soms wordt het ontstoken door een engel, die op een mechanische wijze neerdaalt van de top van de kerk, en die met een toorts in de hand het vuur aansteekt en dan weer verdwijnt. De jongeren dansen met een verbijsterende activiteit rondom de vuren; want er bestaat een bijgeloof onder hen dat wanneer zij vóór middernacht rond negen vuren hebben gedanst, zij het volgende jaar gehuwd zullen zijn. Dicht bij de brandende stapels worden stoelen geplaatst voor de doden, van wie men denkt dat hun geesten daar naartoe komen om het melancholieke genoegen te hebben, er nog een keer te kunnen luisteren naar hun nationale liederen, en het levendige gestoei van de jeugd te beschouwen. Fragmenten van de toortsen worden bewaard als afweermiddel tegen donder en zenuwziekten; en de bloemenkrans die het voornaamste vuur bekroonde wordt zo begeerd dat het bezit ervan een rumoerige afgunst creëert." (102)

Ziedaar hoe men het feest in Frankrijk viert. Laten we nu een kijkje gaan nemen in Ierland.

"Gedurende dat grote feest van de boerenbevolking, namelijk de Vooravond van Sint Jan," vertelt ons Charlotte Elizabeth, een bepaald feest beschrijvend waarvan zij getuige was, "is het gebruikelijk, dat bij zonsondergang die avond, enorme vuren worden ontstoken over het gehele land, die met onze vreugdevuren kunnen worden vergeleken en die zijn samengesteld uit turf, veenhout en anderen gelijksoortige brandbare materialen die zij bijeenzoeken. De turf zorgt voor een compact vuurlichaam, terwijl het veenhout een schitterende vlam geeft. Deze grote vuurbakens, oplaaiend op elke heuvel en massa's rook opzendend van elk punt aan de horizon, geven een merkwaardig effect. Vroeg in de avond beginnen de boeren samen te komen, allen met hun beste pak aan, blakend van gezondheid, met op elke gelaatsuitdrukking die bruisende levendigheid en buitengewone verheuging die kenmerkend is voor de enthousiaste bevolking van dat land. Ik had nooit iets soortgelijks gezien en ik was dan ook bijzonder verheugd over hun flinke, intelligente en gelukkige gezichten, de forse houding van de mannen en het speelse maar werkelijk bescheiden gedrag van de meisjes, de opgewektheid van de ouderen en de onbeheerste vrolijkheid van de kinderen. Toen het vuur ontstoken werd lichtte een schitterende gloed op; voor een ogenblik stonden zij het gade te slaan met gezichten die vervormd werden door het speciale licht dat ontstond door het veenhout dat in de vlammen werd geworpen. Na een korte pauze werd er ruimte vrijgemaakt voor een blinde doedelzakspeler, het voorbeeldige ideaal van energie, grappig en schrander, die gezeten op een lage stoel, met een goed gevulde kruik binnen zijn bereik, de vrolijkste tonen uit zijn doedelzak opriep waarna de eindeloze Schotse dans begon. Maar dan volgde er lets dat mij niet weinig in de war bracht. Toen het vuur een paar uur gebrand had en een laag peil had bereikt, nam een onmisbaar onderdeel van de ceremonie een aanvang. Elk van de aanwezige boeren ging er doorheen en verschillende kinderen werden over de gloeiende kooltjes gegooid; ondertussen verscheen een man op het toneel met op zijn schouders een houten frame van zo'n acht voet lang, Waarop aan het ene uiteinde een paardekop was bevestigd en waarover een lang wit laken hing dat de man en het hout bedekte. Dit "witte paard" werd met luid gejuich begroet; nadat het door de vaardigheid van de drager met forse sprongen verscheidene keren door het vuur was gegaan, ging het de omstanders najagen die schreeuwend in alle richtingen wegliepen. Op mijn vraag wat het paard voorstelde kreeg ik als antwoord dat het "al het vee" vertegenwoordigde. Hier, "voegt de schrijfster eraan toe", werd de oude heidense aanbidding van Baäl, indien ook niet die van Moloch, openlijk en algemeen in ere gehouden in het hartje van een belijdend christelijk land, en dat door miljoenen die de naam van Christus dragen! Ik was verward omdat ik toen nog niet wist dat het pausdom, het heidendom op listige wijze in zichzelf opgenomen had." (103)

Tot daar wat het feest betreft van de Vooravond van Sint Jan zoals het in Frankrijk en het paapse Ierland vandaag wordt gevierd. Dat is de manier waarop de aanhangers van Rome de geboorte beweren te herdenken van degene die de weg van de Heer kwam bereiden, door zijn volk af te keren van hun leugens en hen de noodzaak te doen inzien van het koninkrijk van God dat niet slechts bestaat in uiterlijk vertoon, maar in "rechtvaardigheid en vrede en vreugde door de Heilige Geest." (Rom.14:17). We hebben bemerkt dat enkel het zien van de rituelen waarmee dat feest werd gevierd, de schrijfster ertoe bracht te concluderen dat wat zij zag in werkelijkheid een overblijfsel was van de heidense aanbidding van Baäl. De geschiedenis van het feest en de manier waarop het wordt gevierd, belichten elkaar wederzijds. Vooraleer het christendom zijn intrede deed op de Britse eilanden, werd het heidens feest van de 24e juni reeds door de Druïden gevierd, met oplaaiende vuren ter ere van hun grote godheid die, zoals we reeds hebben gezien, niemand minder was dan Baäl. "Deze midzomer-vuren en offers", zegt Toland in zijn Account of the Druids, "waren bedoeld om een zegening te ontvangen voor de vruchten van de aardbodem waarvan de oogsttijd spoedig ging aanbreken; die van de eerste mei waren bedoeld om een voorspoedige groei; en die van eind oktober waren een dankzegging na de inzameling van de oogst." (104) In verband met de Druïdische vuren van midzomer zegt hij vervolgens: "Om terug te komen op onze vuren, was het gebruikelijk dat de heer van de omgeving, of zijn zoon of een andere persoon van aanzien, nadat de vlammen waren geminderd, driemaal blootsvoets door de kolen liep met de ingewanden van de geofferde dieren in de handen, om deze vervolgens naar de Druïde te brengen die, gekleed met een huid, bij het altaar stond te wachten. Als de edelman er ongedeerd doorheen kwam dan werd dit als een goed teken gezien en werd dit met luid gejuich begroet; maar als hij enige verwonding opliep betekende dit ongeluk zowel voor de man als voor de gemeenschap". Toland voegt eraan toe: "Ik zag de mensen door de Sint Jansvuren lopen in Ierland; zij waren niet alleen trots als zij er onverbrand doorheen kwamen, maar, alsof het een soort van reiniging betrof dachten zij dat zij op een speciale manier door de ceremonie werden gezegend, daar waar zij in hun onvolmaakte nabootsing echter onwetend waren over de oorsprong ervan". (105) Wij hebben al de redenen beschouwd om te kunnen besluiten dat er een relatie bestaat tussen Phoroneus "de eerste sterveling die regeerde" - dat is Nimrod - en de Romeinse godin Ferania. In verband met de vuren van Sint Jan wordt deze relatie nog duidelijker door hetgeen we uit de oudheid weten met betrekking tot deze twee godheden; tevens wordt terzelfder tijd de oorsprong van deze vuren opgehelderd. Phoroneus wordt beschreven als iemand die gekend was om zijn relatie tot de oorsprong van de vuuraanbidding. Pausanias verwijst naar hem als volgt: "Nabij dit beeld (het beeld van Biton) ontsteken zij (de Argiven) een vuur, want zij aanvaarden niet dat het vuur door Prometheus aan de mens werd gegeven, maar zij schrijven de uitvinding ervan toe aan Phoroneus." (106)

Er moet een tragisch element geweest zijn bij de dood van deze vuur-uitvindende Phoroneus, die "als eerste de mensen in gemeenschappen samenbracht"; (107) want na de ligging van zijn graf te hebben beschreven, zegt Pausanias: "Zelfs in onze tijd houdt men begrafenis-uitvaarten ter ere van Phoroneus." (108) Deze taal leert ons dat zijn dood gevierd werd op een wijze als deze van Bacchus. Het karakter van de aanbidding van Feronia komt overeen met de vuuraanbidding; dit blijkt duidelijk uit de riten van de priesters, die naar haar naam werden genoemd, in de stad die aan de voet van de berg Soracte ligt. Verwijzend naar Plinius en Strabo als autoriteiten, zegt Bryant: "De priesters wandelen met naakte voeten over een grote hoeveelheid gloeiende kolen." (109) In Vergillius heeft Aruns het over hetzelfde gebruik wanneer hij zich richt tot Apollo, de zonnegod die zijn heiligdom had te Soracte, waar men ook Feronia aanbad, die ongetwijfeld dezelfde was als Jupiter Anxur, welke men met haar associeerde, en die men beschouwde als een "jonge Jupiter", net zoals Apollo dikwijls de "jonge Apollo" werd genoemd: -

"Hoogste van alle goden, god Apollo behoeder van het heiige Soracte, die wij terecht vereren boven alles, voor wie de stapels pijnboomhout verteren en tot wiens eer wij, in een vast vertrouwen op onze piëteit, de voeten zetten dwars door het vuur op de verzengde kolen. " - (110)

Aldus worden de Sint Jansvuren, waardoor jong en oud moeten gaan, teruggevoerd tot de "eerste sterveling die regeerde."

Het is merkwaardig dat een feest gevierd werd, gekenmerkt door al de essentiële riten van de vuuraanbidding van Baäl, en terug te vinden is onder heidense volken, in streken die ver van mekaar gelegen zijn, en dit omstreeks de tijden van de maand Tammuz, waarin de Babylonische god vereerd werd. Hurd merkt op dat bij de Turken het feest Ramadan een aanvang neemt op de 12de juni en dat daarbij brandende lampen worden gebruikt. (111)

In China waar het Drakenboot-feest op zo'n wijze wordt gevierd dat daardoor de dood van Adonis in herinnering wordt gebracht bij degenen die er getuigen van waren geweest, begint de plechtigheid op midzomer. (112) Gedurende het rijk van de Inca's vond het feest van Ravmi op dezelfde tijd plaats; dit was het prachtigste feest van de Peruanen, waarbij elk jaar het heilige vuur opnieuw werd ontstoken, door gebruikmaking van een concave spiegel van gepolijst metaal. Wanneer midzomer aanbrak hield men eerst ten teken van rouw "een algemene vasten gedurende drie dagen, waarbij het verboden was in de verblijfplaatsen enig licht te ontsteken", waarna dan op de vierde dag het weeklagen overging in vreugde, als de Inca en zijn hofhouding, gevolgd door de ganse bevolking van Cuzee, in de vroege morgen samenkwam op het grote plein om de opkomende zon te begroeten. "Enthousiast", zegt Prescott "keken zij uit naar de komst van de godheid; nog maar nauwelijks raakten de eerste gele stralen de torentjes en de prachtige gebouwen van de hoofdstad, of een gejuich van goedkeuring brak los uit de verzamelde menigte, vergezeld van triomfliederen en de wilde melodie van barbaarse instrumenten, dat luider en luider werd dan de heldere bol, die oprees boven de bergketen in het oosten, in volle glans op zijn aanbidders scheen." (113) Kon dit afwisselend weeklagen en verheugen, precies op de tijd dat de Babyloniërs weeklaagden en zich verheugden over Tammuz, louter toeval zijn? Als Tammuz de geïncarnaarde Zonnegod was, dan valt het niet moeilijk te begrijpen hoe dit weeklagen en zich verheugen in verband zou worden gebracht met de aanbidding van de zon. In Egypte was het feest van de brandende lampen, waarvan velen het noodzakelijk verband hebben gelegd met het feest van Sint Jan, verbonden met de weeklacht en verheuging voor Osiris. "Te Saïs, zegt Herodotus, (114) "toont men het graf van degene van wie ik denk dat het niet juist is bij deze gelegenheid de naam te noemen." Dit is de constante wijze waarop de historicus naar Osiris verwijst, in wiens mysteries hij was ingewijd, als hij verslag doet van enkele van de riten van zijn aanbidding. "Het is in de heilige plaats achter de tempel van Minerva, en dicht bij de muur van deze tempel, waarvan het de hele lengte in beslag neemt. (115) In de stad Saïs steken allen, na in de nacht van de offerplechtigheid te zijn bijeengekomen, vele lampen aan in de open lucht rondom de huizen. Dat zijn platte lampjes gevuld met zout en olie, waarvan de pit aan de oppervlakte drijft en de hele nacht blijft branden. Dit feest heet het brandende-lampjes-feest. De Egyptenaren, die niet naar dit feest kunnen komen, houden toch wel de nacht van de offerplechtigheid in ere en laten allemaal zelf ook de lampjes branden, zodat ze niet alleen in Saïs branden, maar in heel Egypte. Waaraan deze nacht die eer en dit licht te danken heeft, daarover vertelt men een heilig verhaal" (116) Wanneer Wilkinson (117) deze passage van Herodotus aanhaalt, dan identificeert hij dit feest uitdrukkelijk met het bewenen van Osiris, en verzekert ons dat "het van het grootste belang was voor de eer van de godheid om dit ritueel op de juiste wijze te voltrekken."

Onder de Yezidis, of duivelaanbidders van het moderne Chaldea, wordt hetzelfde feest vandaag gevierd, met praktisch dezelfde riten, voor zover de omstandigheden het toelaten, als duizenden jaren geleden, toen in deze zelfde streken de aanbidding van Tammuz in al zijn glorie werd beoefend. Alzo geeft Dayard ons een nauwkeurige beschrijving van zo'n feest waarop hij zelf aanwezig was:

"Bij het verdwijnen van de schemering kwamen de Fakirs of de lagere orden van de priesters, gekleed in bruine nauwsluitende gewaden van ruwe stof, en zware tulbanden op het hoofd, uit de tombe te voorschijn, ieder van hen met een licht in de ene hand, en een pot met olie en een katoenen wiek in de andere. Zij vulden en schikten de lampen die geplaatst waren in nissen in de muren van de binnenplaats, verspreid over de gebouwen op hellingen van de vallei, of zelfs op afgelegen rotsen en in de holle stammen van bomen. Ontelbare sterren verschenen en schitterden op de zwarte hellingen van de berg en in de duistere schuilhoeken van het woud. Als de priesters hun weg zochten door de menigte om hun taak uit te voeren, dan streken mannen en vrouwen met de rechterhand door de vlam; en na de rechter wenkbrauw te hebben gestreeld met de hand die nu door het heilige element gereinigd was, brachten zij ze vroom naar hun lippen. Sommigen die kinderen op de arm droegen zalfden dezen op soortgelijke wijze, terwijl anderen de handen uitstaken om aangeraakt te worden door degenen die minder geluk hadden gehad en de vlam niet konden bereiken. Naarmate de nacht voortschreed, ontstaken degenen die waren samengekomen - hun aantal moet nu gegroeid zijn tot ongeveer vijfduizend man - toortsen, die zij met zich droegen wanneer zij door het woud dwaalden. Het effect was magisch: de verschillende groepen konden slechts vaag in de duisternis onderscheiden worden; mannen haastten zich her- en derwaarts; de vrouwen zaten met hun kinderen op de daken van de huizen en groepen verzamelden zich rondom de marskramers, die hun goederen te koop aanboden op het binnenplein. Duizenden lichten weerkaatsten in de fonteinen en de waterlopen, schitterden door het gebladerte van de bomen en dansten in de verte. Terwijl ik naar dit buitengewoon gebeuren stond te staren, hield het gezoem van de stemmen plotseling op en een lied, plechtig en melancholiek, steeg op uit de vallei. Het geleek op een majestueuze zang die ik jaren tevoren had beluisterd in een kathedraal in een ver land. Nooit tevoren hoorde ik in het Oosten zulke pathetische en zachte muziek. De stemmen van mannen en vrouwen waren harmonieus vermengd met de zachte tonen van vele fluiten. Met geregelde tussenpozen werd het lied onderbroken door een luide slag van cimbalen en tamboerijnen; degenen die binnen het gebied van de tombe waren namen dan deel aan de zang. ...De tamboerijnen die gelijktijdig werden geslagen, onderbraken slechts met tussenpozen het gezang van de priesters. Naarmate de tijd verstreek volgden hun slagen sneller op elkaar. Geleidelijk ging het lied over in een levendige melodie, die toenemend in maat, tenslotte verloren ging in een verwarring van klanken. De tamboerijnen werden met een buitengewone energie aangeslagen, de fluiten brachten een snelle vloed van tonen voort; de stemmen bereikten de hoogste toonhoogten; de mannen buiten deelden in het geschreeuw terwijl de vrouwen hun schril triangel lieten weerkaatsen op de rotsen.

Uiting gevend aan hun opwinding, gooide de muzikanten hun instrumenten in de lucht, en wrongen hun ledematen in allerlei houdingen totdat zij uitgeput op de grond vielen. Nooit hoorde ik een vreesaanjagender schreeuw dan die uit de vallei oprees. Het was middernacht. Ik staarde verwonderd naar de buitengewone scène rondom mij. Op deze wijze werden waarschijnlijk eeuwen geleden de mysterieuze riten van de Corybanter gehouden wanneer zij samenkwamen in een heilig bosje." (118)

Layard vermeldt niet op welke periode van het jaar dit feest plaatsgreep; maar zijn taal laat er weinig twijfel over bestaan dat hij het beschouwde als een feest van Bacchus, met andere woorden van de Babylonische Messias, wiens tragische dood en het daarop volgende herstel tot leven en glorie, de hoeksteen vormde van het oude heidendom. Het feest werd openlijk gevierd ter ere van zowel Sheikh Shems, of de zon, als van Sheikh Adi, of "Prins der Eeuwigheid"; het is echter rondom zijn graftombe dat de plechtigheid plaats heeft, net zoals het lampen-feest in Egypte ter ere van de zonnegod Osiris werd gevierd binnen het gebied van de tombe van die god te Saïs.

Welnu, het kan de lezer niet ontgaan zijn dat gedurende dit Yezidifeest, mannen, vrouwen en kinderen werden "GEREINIGD" door in contact te komen met "het heilig element", het vuur. In de riten van Zoroaster, de grote Chaldeeuwse god, nam vuur precies dezelfde plaats in. Het was als een essentieel beginsel in zijn systeem opgenomen dat "degene die tot het vuur naderde een licht van de godheid zou ontvangen," (119) en dat "door het goddelijke vuur alle smetten die door de geboorte aankleefden, zouden verwijderd worden." (120) Daarvoor was het dat zij "hun zonen en hun dochters voor Molech door het vuur lieten gaan", (Jer.32:35) om hen te reinigen van de erfzonde, en het is door deze reiniging dat menige onschuldige baby het slachtoffer werd van deze bloedige godheid. Onder de heidense Romeinen werd deze reiniging door het vuur ook erkend; "want", zegt Ovidius, deze praktijk kracht bij zettend, "vuur reinigt zowel de herder als de schapen." (121) Van de vroegste tijden werd door de Hindoes het vuur aanbeden, wegens zijn reinigende eigenschap. Aldus wordt een aanbidder door Colebrooke, in navolging van de heilige geschriften, voorgesteld in zijn aanroeping van het vuur: "Gegroet, 0 vuur dat offeranden aanneemt, dat schijnt en fonkelt, moge uw gunstige vlam onze vijanden verbranden; moogt gij, de REINIGER, ons gunstig gezind zijn." (122) Er zijn er die een "eeuwig vuur" onderhouden en er dagelijks dienst voor doen en "bij het beëindigen van de sacramenten van de goden", er elke dag hun verzoeken aan doen: "0 vuur, gij boet de zonde uit tegen de goden, moge dit offer u welgevallig zijn. Gij boet de zonde uit tegen de mens; gij boet de zonde uit tegen de manes (vertrokken geesten); gij boet een zonde uit tegen mijn eigen ziel; gij boet herhaalde zonden uit; gij boet elke zonde uit die ik heb begaan, gewild of onwetend; moge dit offer u welgevallig zijn." (123) Ook onder de Druiden werd het vuur beschouwd als de reiniger. Aldus lezen we in een Druïdisch lied: "Zij verheerlijkten de lof van de heiligen vóór het reinigende vuur, dat was ontstoken om ten hemel op te stijgen." (124) Indien men in de tijd van de Druïden een zegening hoopte te ontvangen door de vuren te onsteken, en daarbij zowel jong als oud, mens of dier door het vuur liet gaan, dan was dit om de reiniging van zonden, die de mensen en alles wat met hen in contact stond aankleefde, verkregen werd door het vuur te gaan. Het is duidelijk dat de rooms-katholieken van Ierland door dit zelfde geloof betreffende de "reinigende" eigenschap van vuur worden gedreven, wanneer zij samen met hun kinderen vol ijver door de vuren van Sint Jan gaan. (125) Toland getuigt dat deze vuren worden ontstoken als een "reinigingsoffer"; en allen die het onderwerp nauwkeurig hebben onderzocht moeten tot dezelfde gevolgtrekking komen.

Welnu, indien zoals we hebben gezien, Tammuz dezelfde was als Zoroaster, de god van de oude "vuuraanbidders", en indien zijn feest in Babylon zo nauwkeurig synchroon loopt met het feest van de geboorte van Sint Jan, hoe verbazingwekkend is het dan dat dit feest nog steeds wordt gevierd door de oplaaiende "Baälvuren", en dat het zo'n getrouwe weergave is van hetgeen Jehova in de oudheid aan zijn volk verbood, wanneer zij "hun kinderen door het vuur lieten gaan voor Moloch"? Maar welke persoon, die iets af weet van het Evangelie, zou zulk een feest een christelijk feest durven noemen? Indien zij het al niet openlijk leren, dan laten de paapse priesters toch op zijn minst toe dat hun misleide volgelingen geloven, en wel zo vast als de oude vuuraanbidders dat deden, dat vuur de - schuld en smet van de zonde kan wegnemen. We zullen later nog zien, hoe een van de meest monsterachtige maar tevens winstgevendste fabels van hun systeem zich kon vast ankeren in de geest van hun onwetende vazallen.

De naam Oannes kon als naam van de heidense Messias enkel bekend zijn aan de ingewijden; in het begin was er een mate van omzichtigheid nodig om het heidendom in de Kerk binnen te brengen. Maar, naarmate de tijd verstreek, en het Evangelie onbekend raakte en de duisternis intensiever werd, was deze voorzichtigheid helemaal niet meer nodig. Dienovereenkomstig zien we dat, gedurende de Middeleeuwen, de heidense Messias niet op een clandestiene manier de Kerk werd binnengesmokkeld. Openlijk en bekend onder zijn klassieke namen Bacchus en Dionysus werd hij gekerstend en tot voorwerp van aanbidding gemaakt voor de "gelovige." Rome, dat er aanspraak op maakt de bevoorrechte Bruid van Christus te zijn, de enige Kerk waardoor redding kon gevonden worden, heeft de schaamteloze lef gehad om de grote heidense tegenstander van de Zoon van God, en wel ONDER ZIJN EIGEN NAAM, een plaats toe te kennen op haar kalender. De lezer hoeft slechts de roomse kalender te raadplegen om dit feit bevestigd te zien; hij zal dan bemerken dat de 7de oktober werd uitgekozen als de gedenkdag van de "Heilige Bacchus de Martelaar".

Welnu, Bacchus was ongetwijfeld een martelaar; hij stierf een geweldadige dood; hij verloor zijn leven ten behoeve van de godsdienst; maar de godsdienst waarvoor hij stierf was die van de vuuraanbidders; want zoals we van Maimonides hebben gezien, werd hij ter dood gebracht wegens het ondersteunen van de aanbidding van het heirleger van de hemel. Dit patroon van het hemelse heirleger en van vuuraanbidding (want die twee gaan altijd hand in hand) heeft Rome gekerstend; want dat deze "Heilige Bacchus de Martelaar" dezelfde was als de Bacchus van de heidenen, de god van dronkenschap en losbandigheid, blijkt duidelijk uit de tijd van het feest; want de 7de oktober volgt direct op het beëindigen van de wijnoogst. Aan het einde van de wijnoogst in de herfst was het voor de oude heidense Romeinen gebruikelijk het zogenaamde "Landelijke Feest" van Bacchus te vieren; (126) en dat is precies de tijd dat het paapse feest van de "Heilige Bacchus de Martelaar" plaats vindt.

Net zoals de Chaldeeuwse god onder de naam Bacchus op de roomse kalender werd toegelaten, zo werd hij ook aanvaard onder zijn andere naam Dionysus. (127) De heidenen hadden de gewoonte dezelfde god onder verschillende namen te aanbidden; blijkbaar niet tevreden met een feest voor Bacchus, de naam waarmee hij het best bekend was te Rome, gingen de Romeinen dienovereenkomstig twee dagen later, en dit ongetwijfeld om de Grieken een genoegen te doen, een rustiek feest aan hem toekennen onder de naam van Dionysys Eleuthereus, de naam waaronder hij bij de Grieken werd aanbeden. (128) Dat "rustieke" feest werd "Dionysia" genoemd; ofwel werd het onderwerp meer omschreven door de naam "Festum Dionysi Eleutherei rusticum" - dat wil zeggen, het "rustieke feest van Dionysus Eleuthereus." (129) Welnu, in haar buitensporige ijver voor heiligen en heiligenaanbidding, heeft het pausdom in werkelijkheid Dionysus Eleuthereus in twee gescheiden en heeft uit de dubbele naam van één heidense godheid twee verschillende heiligen gemaakt; alsof dit nog niet voldoende was, heeft ze uit het onschuldige epitheton "Rusticum", dat zelfs bij de heidenen geen goddelijke pretentie had, nog een derde gemaakt; zo gebeurt het dan dat op 9de oktober we het volgende gegeven op de kalender lezen: "Het feest van Sint Dionysus, (130) en van zijn metgezellen, Sint Eleutherius en Sint Rusticus". (131) Deze Dionysus, die het pausdom vreemd genoeg twee metgezellen heeft toebedeeld, is niemand minder dan de fameuze Sint Denijs, de patroonheilige van Parijs; een vergelijking van de geschiedenis van de paapse heilige en de heidense god zal een verhelderend licht werpen op het onderwerp. Volgens de legende bleef Sint Denijs, na te zijn onthoofd en in de Seine te zijn geworpen, een tijdje op het water drijven, en tot grote verbazing van de toeschouwers, nam hij zijn hoofd in de hand en wandelde ermee naar de begraafplaats. Ter nagedachtenis aan dit verbluffende wonder, werd er gedurende verscheidene eeuwen in de kathedraal van Sint Denijs te Parijs een hymne gezongen, die de volgende verzen bevatte: -

"Se cadaver mox erexit,
Truncus truncum caput verxit,
Quem Feretem hoe direxit
Angelorum legio." (132)

Tenslotte waren zelfs pausgezinden beschaamd dat zulk een absurditeit werd gevierd in naam van de religie; in 1789 werd dan ook "de kerkdienst van Sint Denijs" afgeschaft. Maar, zie hoe de gebeurtenissen hun verloop hebben gekend. De wereld is gedurende een zekere tijd teruggekeerd naar de perioden van onwetendheid. Het roomse Brevier, dat in Frankrijk met meer werd gebruik, werd in de laatste zes jaar door de pauselijke autoriteit voor de Gallische kerk weer in gebruik gesteld, met al de leugenachtige legenden; de kathedraal van Sint Denijs werd herbouwd, en de oude aanbidding werd in al haar luister hersteld. (133) Welnu, hoe kon het ooit in de geest van de mens opkomen om zo'n monsterachtige fabel te verzinnen? De oorsprong ervan is niet ver te zoeken. De Kerk van Rome stelde haar canonieke heiligen, waarvan werd gezegd dat ze door het zwaard de marteldood waren gestorven, als beelden zonder hoofd voor en met het afgehouwen hoofd in de hand. Eusèbe Salverté zegt in verband hiermee: "In een kerk te Normandië zag ik Sint Clair; te Arles, Sint Mithri; in Zwitserland, alle soldaten van het legioen van Thebe, voorgesteld met hun hoofd in de hand. Sint Valerius wordt aldus afgebeeld te Limoges, op de poorten van de kathedraal en op andere monumenten. Het grote zegel van het kanton Zurich toont in dezelfde hoedanigheid, Sint Felix, Sint Regula en Sint Exsuperantius.

Daarin zien we ongetwijfeld de oorsprong van de vrome fabels die verteld worden over martelaren als Sint Denijs en vele anderen." (134) Dit was de onmiddellijke oorsprong van het verhaal van de dode heilige die opstond en wegwandelde met zijn hoofd in de hand. Maar alles wijst erop dat deze manier van voorstelling werd ontleend aan het heidendom, en wel zodanig dat de paapse Sint Denijs van Parijs vereenzelvigd wordt met de heidense Dionysus, niet alleen van Rome maar ook van Babylon. In één van zijn transformaties werd Dionysus of Bacchus voorgesteld als Capricomus, de "vis met de bokkehoorns"; en wij hebben redenen te geloven dat het onder deze vorm was dat hij de naam Oannes droeg. Er wordt van hem gezegd dat hij in deze vorm in India, onder de naam "Soure", dat is waarschijnlijk "het zaad", vele wonderbare dingen heeft gedaan. (135) In de Perzische sfeer werd hij niet alleen mystiek als Capricomus voorgesteld maar tevens in menselijke gedaante, en dan wel precies zoals Sint Denijs door het pausdom wordt afgebeeld. De woorden van de oude schrijver, die deze figuur uit de Perzische sfeer beschrijft, zijn de volgende: "Capricornus, de derde Decaan. De helft van de figuur is zonder hoofd, omdat zijn hoofd in de hand is." (136)

Nimrod zijn hoofd was ook afgehouwen; en ter herdenking van dat feit, dat zijn aanbidders zo treurig beweenden, werd zijn beeld in de sfeer ook zo voorgesteld. Volgens sommige versies van zijn verhaal, deed zijn afgehouwen hoofd net zulke wonderbaarlijke dingen als die er gebeurd waren door middel van de levenloze romp van Sint Denijs. In zijn verslag over Orpheus heeft Bryant bewezen, dat dit enkel een kleine variante is van het verhaal van Osiris. (137) Net zoals Osiris in Egypte In stukken werd gesneden, zo werd ook Orpheus in Thrace in stukken getrokken. Terwijl nu de verminkte ledematen van deze laatste over het veld werden verstrooid, leverde zijn hoofd, drijvend op de Hebrus, het bewijs van zijn wonderbaarlijke karakter. Vergillius zegt:

"Dan, als zijn hoofd van zijn brede schouders werd gerukt. Door het wassende water van de Hebrus werd gedragen, zelfs dan riep zijn bevende stem zijn bruid toe, met zijn laatste stem riep hij 'Eurydice'; 'Eurydice', herhaalden de rotsen en rivieroevers."(138)

Er zijn hier verschillen, maar tussen die verschillen vinden we een opvallende eenheid. In beide gevallen treedt het afgehouwen hoofd van het levenloze lichaam op de voorgrond; in beide gevallen staat het wonder in relatie tot een rivier. Welnu, als de feesten van "Sint Bacchus de Martelaar" en van "Sint Dionysus en Eleuther" zo merkwaardig overeenkomen met de tijd van de viering van de feesten van de heidense god van de wijn, hetzij onder de Bacchus, Dionysus of Eleuthereus, en als de voorstellingswijze van de moderne Dionysus en de oude Dionysus blijkbaar dezelfde is, terwijl de legenden van beide zo treffend in harmonie zijn, wie kan dan nog twijfelen aan het ware karakter van deze roomse feesten? Zij zijn niet christelijk! Zij zijn heidens; zij zijn ondubbelzinnig Babylonisch!

Voetnoten

[99] STANLEY, Saboean Philosophy, p.1065. In Egypte begon de maand die aan Tammuz was gewijd, ofwel Epep, op 25 juni (WILKINSON, deel IV, p.14).

[100] BOWER, The lives of the Popes, deel II, p.523.

[101] BEROSUS, apud BUNSEN, Egypt, deel I, p.707. Om aan te tonen dat Nimrod dezelfde is als Oannes, die zoals Berosus zegt, uit de zee komt, moeten we onthouden dat bewezen is dat Nimrod dezelfde is als Bacchus. Dan moeten we voor het bewijs dat Nimrod of Bacchus, na door zijn vijanden overwonnen te zijn, zijn toevlucht tot de zee zou hebben genomen, gaan naar Hoofdstuk IV, par.I. Als hij dan ook werd afgebeeld als opkomend uit de zee, dan lag het voor de hand om hiervoor de gedaante van Oannes te gebruiken, ofwel de Vis-god. Hieronymus noemt Dagon, de bekende vis-god, Piscem moeroris (BRYANT, deel III, p.179), "de vis van zorgen", wat erg ver gaat om te bewijzen dat de vis-god dezelfde is als de "weeklagende" Bacchus; de overeenkomst is compleet als Hesychius ons vertelt dat sommigen Bacchus "Ichthus", ofwel "De Vis" noemden (sub voce "Bacchos", p.179).

[102] Wayside Pictures, p.225.

[103] Personal Recollections, pp.112-115.

[104] TOLANT, Druids, p.107.

[105] Idem, p.112.

[106] PAUSANIAS, boek II, Corinthiaca, h.19.

[107] Idem, h.15.

[108] Idem, h.20.

[109] BRYANT, deel I, p.237.

[110] DRYDEN, Virgil, AEneid, boek XI, ill. 1153-1158. "De jonge Apolla" die "geboren om wet en orde onder de Grieken te brengen" "precies in het midden Van de zomer" in Delphi verschenen zou zijn (MÜLLER, Dorians, deel I, pp.295, 296).

[111] HURD, Rites and Ceremonies, p.346, col.I. De tijd die hier door Hurd wordt gegeven, is op zichzelf geen bewijs voor de juistheid van de datering van het feest van Tammuz, want een vriend, die al drie jaar in Constantinopel woont, heeft mij laten weten dat vanwege het feit dat de Turken een afwijkende kalender hanteren, het vastenfeest Ramadan achtereenvolgens alle maanden van het jaar doorloopt. Het feit van een jaarlijkse verlichting met betrekking tot godsdienstige feesten is echter boven alle twijfel verheven.

[112] Zie ante, p.57.

[113] PRESCOTT, Conquest of Peru, deel I, p.69.

[114] Historia, boek II, p.176.

[115] Idem.

[116] HERODOTUS, boek II, c.62, p.127.

[117] WILKINSON, deel V, p.308.

[118] LAYARD, Nineveh and its Remains, deel I, pp.290-294.

[119] TAYLOR, Jamblichus, p.247.

[120] PROCLUS, in Timaeo, p.805.

[121] OVIDUS, Fasti, boek IV, 785-794 inclusief.

[122] COLEBROOKE, "Religious Ceremonies of Hindus", in Asiatic Researches, deel VII, p.260.

[123] Idem, p.273.

[124] DAVIES, Druids, "Song to the Sun", pp.369, 370.

[125] "Ik heb ouders gezien," vertelde wijlen Lord J.Scott in een brief aan mij, "die hun kinderen dwongen door de vuren van Baal te gaan."

[126] Zie uittreksels van Legend of St. Peter's Chair, door ANTHONY RICH, Esq., in het bewonderenswaardige boek van DR. BEGG, met de titel: Handbook of Popery, pp.114, 115. Zie ook SALVERTÉ, Essai sur Noms, deel II, p.54.

[127] Dionysius is, zoals bekend, de Latijnse vorm van het Griekse Dionusos.

[128] PAUSANIAS, Attica, p.46, en TOOKE, Pantheon, p.58.

[129] BEGG, Handbook of Popery, p.115.

[130] Ofschoon Dionysus de juiste klassieke naam was van de god, zien we toch dat deze in het laat klassieke Latijn de vorm heeft van Dionysius, zoals ook het geval was met de naam van de Roomse heilige.

[131] Zie de kalender in Missiale Romanum, van 9 oktober: "Dionysii, Rustici et Eleutherii Mart." Eveneens van 7 oktober: "Sergii, Bacchi, Marchelli et Apuleii Mart."

[132] Het lijk kwam onmiddellijk omhoog; de romp droeg het afgezonderde hoofd, op zijn weg begeleid door een legioen van engelen." (SALVERTÉ, Des Sciences Occultes, noot p.48). In Salverté is het eerste woord van de derde regel van het Latijnse vers "Quo", maar omdat dit hier nergens op slaat en het hier dus blijkbaar een fout betreft, heb ik het verbeterd tot "Quem".

[133] De bewering in het laatste deel van deze zin heeft betrekking op de situatie zoals die vijf jaar geleden was. De bouw van de kathedraal van St. Denys is nu waarschijnlijk wel voltooid.

[134] SALVERTÉ, Des Sciences Occultes, pp.47, 48.

[135] HUMBOLDT, Mexico, deel I, pp.339, 340. Voor Oannes en Souro, zie verder in de Appendix onder noot K.

[136] De noot in SALVERTÉ, Des Sciences Occultes, p.47.

[137] BRYANT, deel II, pp.4I9-423. De naam Orfeus is slechts een synoniem van Bel, de naam van de grote Babylonische god, die oorspronkelijk aan Kush gegeven, gebruikt werd voor alle goddelijke opvolgers. Bel heeft de betekenis van "mengen", evenals "verwarren" en "Orv" in het hebreeuws, wat in het Chaldees "Orf' wordt (zie PARKHURST, Chaldee Grammar in Lexicon, p.40), en ook "mengen" betekent. Maar "Orv" of "Orf' betekent ook "een wilg", en daarom zien we ook dat Orfeus bij de Grieken werd afgebeeld als een wilg. En zo zegt Pausanias, als hij het heeft over de afbeelding van Actaeon: "Als u weer naar het onderste gedeelte van de afbeelding kijkt, dan ziet u achter Patroclus, Orfeus op de heuvel zitten, met een harp in zijn linker hand, en in zijn rechter hand de bladeren van een wilg." (PAUSANIAS, deel X, Phocica, h.30). Verderop zegt hij: "Hij wordt afgebeeld, terwijl hij tegen de stam van deze boom leunt." De wilgebladeren in de rechterhand van Orfeus, en de wilg waar hij tegen leunt, tonen afdoende aan wat de betekenis van deze naam is.

[138] Georgics, boek IV, deel I, ill.759-766, en in het origineel, ill.523-527. De uitgave van Dryden, waaruit ik gewoonlijk citeer, heeft in de eerste regel: "Dan met", maar omdat dit niet overeenkomt met de opbouw van de zin, heb ik de passage weergegeven zoals die voorkomt in de Londense editie van Baxter van 1807, waar het wel juist vermeld staat.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden