De Twee Babylons
Alexander Hislop
Hoofdstuk II
Voorwerpen van Aanbidding
Deel II
Het origineel van het kind
Onderafdeling III
Het kind in Griekenland
Tot zover wat betreft Egypte. In Griekenland vinden we niet slechts bewijzen die hetzelfde doel dienen, maar krijgen we nog een uitbreiding van die bewijzen. De god die in Griekenland werd aanbeden als een kind in de armen van de grote moeder en dit onder de namen van Dionysius, Bacchus of Lacchus, werd door oude onderzoekers uitdrukkelijk vereenzelvigd met de Egyptische Osiris. Dit is onder andere het geval bij Herodotus, die zijn onderzoek in Egypte zelf heeft verricht, en die steeds spreekt over Osiris als zijnde Bacchus. (143) Het getuigenis van Diodorus Siculus leidt ons tot dezelfde conclusie. "Orpheus", zegt hij "bracht vanuit Egypte het grootste deel van de mystieke plechtigheden binnen, de orgieën die het dwalen van Ceres verheerlijken en de gehele fabel van de schimmen beneden. De riten van Osiris en Bacchus zijn dezelfde; deze van Isis en Ceres gelijken precies op elkaar behalve in naam." (144)
Welnu, om Bacchus te vereenzelvigen met Nimrod "de luipaarden-temmer" werden luipaarden gebruikt om zijn wagen te trekken; hij zelf werd afgebeeld als gekleed in een luipaardenhuid; zijn priesters waren op dezelfde wijze getooid ofwel, bij gebrek aan een luipaardehuid, werd de gevlekte huid van een jong hert gebruikt als priesterlijk gewaad. Dit gebruik om een gevlekte hertehuid te dragen schijnt in Griekenland te zijn binnengekomen vanuit Assyrië, waar een gevlekt hert een heilig embleem was, zoals we van de beelden uit Nineve leren; want daar vinden we een godheid die een gevlekt hert of gevlekt damhert in zijn armen draagt, (Fig.21) als een symbool van iets mystieks. (145)
De reden waarom men aan het gevlekte hert en zijn huid zoveel aandacht is gaan schenken is ongetwijfeld de volgende: Toen Nimrod als de "luipaarden-temmer" zich begon te kleden met een luipaardehuid als trofee van zijn vaardigheid, moet zijn gevlekte kledij en zijn verschijning de verbeelding hebben beïnvloed van degenen die hem zagen; en men ging hem dan niet alleen meer "de onderwerper van de gevlekte" noemen (want dat is de juiste betekenis van NIM - de naam van het luipaard), maar "de Gevlekte" zelf. Damascius verschaft ons in verband hiermee afdoende bewijzen daar hij zegt dat de Babyloniërs "de enige zoon" van de grote godin-moeder "Momis, of Moumis" (146) noemden.
Welnu, Momis of Moumis betekent in het Chaldeeuws net zoals NIM "de Gevlekte". Aldus werd het gemakkelijk om Nimrod door het symbool van het "gevlekte hert" voor te stellen en wel voornamelijk in Griekenland of waar maar ook, waar enigszins de Griekse uitspraak overheerste. De naam van Nimrod zoals die aan de Grieken bekend was, was Nebrod. (147) De naam van het hert als "de gevlekte", was in Griekenland Nebros; (148) en aldus kon niets méér natuurlijk zijn dan dat Nebros, het "gevlekte hert" een synoniem zou worden voor Nebrod zelf. Wanneer daarom Bacchus van de Grieken symbolisch werd voorgesteld door Nebros of het "gevlekte hert" zoals we zullen zien, wat kan daarvan dan anders de opzet zijn geweest dan hem op een verborgen wijze te vereenzelvigen met Nimrod? Wij hebben het bewijs dat deze god, wiens embleem de Nebros was, bekend stond als een nakomeling van Nimrod.
Bij Anacreon lezen we dat één van de titels van Bacchus Aithiopias was, (149) dit wil zeggen "de zoon van Aethiops". Maar wie was Aethiops? Aangezien de Ethiopiërs Kuschieten waren, dan was Aethiops Cush. Eusebius zegt dat "Chus degene was van wie de Ethiopiërs afstamden". (150) Het getuigenis van Josephus is hiermee in overeenstemming. Als de vader van de Ethiopiërs was Cush Aethiops bij wijze van hoge positie. Vandaar dat Epiphanius met betrekking tot de oorsprong van Nimrod het volgende zegt: "Nimrod, de zoon van Cush, de Ethiopiër." (151) Welnu, aangezien Bacchus de zoon van Aethiops of Cush was, werd hij ook dusdanig afgebeeld. Als Nin "de zoon" werd hij uitgebeeld als een jonge man of kind en die jonge man of dat kind werd meestal afgeschilderd met een beker in zijn hand. Deze beker maakte hem voor de massa tot de god van de braspartijen; en ongetwijfeld waren zulke braspartijen in zijn orgieën aan de orde van de dag; maar, ondanks alles was de beker hoofdzakelijk een hiëroglief en wel van de naam van de god. De naam van de beker was in de heilige taal khus, en alzo gaf de beker in de hand van de jeugdige Bacchus, de zoon van Aethiops, te kennen dat hij de jonge Chus was ofwel de zoon van Chus.
Op het hier afgebeelde snijwerk (Fig.22) (152), wordt de beker in de rechterhand van Bacchus zo betekenisvol vastgehouden als was het om een symbolische betekenis te suggereren; en voor de tak in de andere hand hebben wij het uitdrukkelijke bewijs dat het een symbool is. Maar het is het vermelden waard dat de tak geen bladeren heeft zodat niet met zekerheid kan worden gezegd wat voor soort van tak het is. Het moet daarom een generisch embleem van een tak zijn of een symbool van een tak in 't algemeen; dientengevolge is de beker een noodzakelijke aanvulling om meer specifiek te bepalen wat voor soort van tak het is. Vandaar dat de twee symbolen samen moeten gelezen worden; en aldus zijn zij het equivalent van de "tak van Chus", dat wil zeggen "de spruit of zoon van Cush". (153)
Er is nog een ander hiëroglief verbonden met Bacchus dat, hetgeen wij hebben gezegd, nog sterk zal bevestigen en dat is de klimoptak. Er is geen ander embleem dat zo onderscheidend is voor de aanbidding van Bacchus dan dit. Waar men ook maar de riten van Bacchus verrichtte, waar men ook maar zijn orgieën hield, de klimoptak zou zeker te zien zijn. In de ene of andere vorm was de klimop essentieel voor deze vieringen. De aanbidders droegen hem in de hand, (154) bonden hem rond het hoofd (155), of hadden het klimopblad zelfs onuitwisbaar in hun lichaam gegrift. (156) Wat zou het nut of de betekenis van dit alles zijn? Een paar woorden zullen volstaan om het aan te tonen. Allereerst hebben we het bewijs dat Kissos, de Griekse naam voor klimop, één van de namen van Bacchus was (157); en verder zien we dat alhoewel de naam Cush onder zijn gewone vorm bekend was bij de priesters in de mysteries, de gangbare wijze waarop de naam van zijn nakomelingen, de Kuschieten, in Griekenland werd uitgesproken, niet volgens de Oosterse wijze gebeurde, maar dat zij "Kissaioi" of "Kissioi" werden genoemd. Wanneer hij het heeft over de inwoners van Susa, het volk van Chusistan of het oude land van Cush, dan zegt Strabo: "De Susianieten werden Kissioi genoemd", (158) wat ongetwijfeld duidt op Kuschieten.
Welnu, indien de Kissioi Kuschieten zijn, dan is Kissos Cush. Vervolgens zien we dan dat de klimoptak, die zo'n belangrijke plaats in alle Bacchanalische vieringen innam, een uitdrukkelijk symbool is van Bacchus zelf; want Hesychius verzekert ons dat Bacchus, in zoverre hij door zijn priester werd voorgesteld, in de mysteries bekend was als "de Tak". (159) Hiervan uitgaande wordt het duidelijk hoe Kissos, het Griekse woord voor klimop, de naam werd van Bacchus. Als de zoon van Cush, en vereenzelvigd met hem, werd hij soms met de naam van zijn vader aangeduid, namelijk Kissos. (160) Nochtans werd zijn verhouding tot zijn vader specifiek weergegeven door de klimoptak, want "de tak van Kissos" die voor de gewone heiden slechts "de tak van klimop" was, was voor de ingewijde "de tak van Cush". (161)
Welnu, deze god die erkend werd als "de spruit van Cush", werd onder een naam aanbeden die hem werd toegewezen in zijn normale karakter als de god van de wijnoogst, maar die hem ook beschreef als de grote versterker. Die naam was Bassareus die in zijn tweevoudige betekenis zowel de gedachte inhoudt van "de inzamelaar van de druiven of de wijnoogster", alsook van "de omgever met een muur". (162) Deze laatste betekenis vereenzelvigt de Griekse god met de Egyptische Osiris, "de machtige leider van de bouwwerken" en met de Assyrische "Belus dat Babylon met een muur omringde."
Aldus hebben we van Assyrië, Egypte en Griekenland aangroeiende en overweldigende bewijzen die samenwerken in het aantonen van het feit dat het kind, dat werd aanbeden in de armen van de godin-moeder, in al deze streken onder het karakter van Ninus of Nin "de zoon", Nimrod de zoon van Cush was. Hier en daar kan een kenmerk of voorval zijn ontleend aan de een of andere held die hem opvolgde, maar het lijkt onmogelijk te twijfelen dat Nimrod van dat kind het prototype of het grote origineel was.
De verbazingwekkende ontwikkeling van de aanbidding van deze man duidt op iets zeer buitengewoons in zijn karakter; en er zijn goede redenen om te geloven dat hij in zijn tijd het voorwerp was van een grote populariteit. Alhoewel hij zich als koning had laten gelden en Nimrod inbreuk maakte op het patriarchale systeem en de menselijke vrijheden aan banden legde, werd hij toch door velen aangezien als een weldoener. Deze weldaden stelden hen ruimschoots schadeloos voor het verlies van hun vrijheden en overlaadden hem met roem en aanzien. Toen hij ten tonele trad zullen de wilde dieren van het woud, die zich sneller voortplantten dan de mensen, grote verwoestingen onder de verstrooide en zwervende volkeren van de aarde hebben aangericht en dit moet een grote angst in de gedachten der mensen hebben gebracht. Het gevaar dat er bestaat voor het mensenleven als de bevolking schaars is, ligt besloten in de reden die God zelf heeft gegeven voor het feit dat hij de veroordeelde Kanaänieten niet ineens van voor Israël verdreef, alhoewel de maat van hun zonde vol was (Ex.23:29,30):
"Ik zal hen niet in één jaar van voor uw aangezicht verdrijven, opdat het land geen verlaten woestenij worde en de wilde dieren van het veld zich werkelijk tegen u vermenigvuldigen. Langzamerhand zal ik hen van voor uw aangezicht verdrijven, totdat gij vruchtbaar wordt en het land werkelijk in bezit neemt."
Vandaar ook dat de daden van Nimrod bij het jacht maken op de wilde dieren van het veld en bij het uit de weg ruimen van de monsters, ten behoeve van hen de verdienste van vooraanstaande weldoener van zijn ras moet hebben verwezenlijkt. Het is op deze wijze, en niet minder door middel van de troepen die hij begeleidde, dat hij zijn macht verkreeg toen hij als eerste een machthebber op aarde begon te worden; en ongetwijfeld werd zijn macht op dezelfde wijze geconsolideerd. Maar hij deed nog meer; als de grote stedebouwer na de vloed, bracht hij de mensen samen in stammen en omgaf hen met muren, waardoor hij hun aldus de gelegenheid bood om hun dagen vreedzaam door te brengen, vrij van de verontrusting die zij hadden gekend in hun zwerversbestaan toen niemand kon zeggen op welk ogenblik hij een dodelijk gevecht zou dienen aan te gaan met rondzwervende wilde dieren, ter verdediging van zijn eigen leven en dat van degenen die hem dierbaar waren. Binnen de gebouwen van een versterkte stad bestond er niet langer het gevaar van wilde dieren; en voor de aldus verkregen veiligheid voelden de mensen zich ongetwijfeld veel verschuldigd aan Nimrod.
Men dient zich dus niet te verbazen over het feit dat de naam van de "geweldige jager", die terzelfder tijd het prototype was van de "god der vestingen", een roemrijke naam werd. Het zou zeker verdienstelijk zijn geweest indien Nimrod zich enkel op deze wijze roem verwierf. Maar nog niet tevreden met de bevrijding van de mens uit de klauwen van de wilde dieren, vatte hij ook het plan op om hen te bevrijden van de vrees voor "Jehova die het begin van wijsheid is" en die alleen het ware geluk kan schenken. Hiervoor blijkt hij, als één van de titels waarin de mensen zich verheugden in zijn verering, de bijnaam te hebben gekregen van Emancipator" of "Bevrijder". De lezer herinnert zich misschien een naam die reeds werd genoemd. Die naam is Phoroneus. De eeuw van Phoroneus is precies deze van Nimrod. Hij leefde, in de tijd dat de mens slechts één taal had, toen de taalverwarring begon en de mensheid uiteen werd gedreven. (163) Van hem wordt gezegd dat hij de eerste (164) was die de mensheid in gemeenschappen samenbracht, de eerste sterveling die regeerde, (165) en de eerste die afgodische slachtoffers bracht. (166) Deze eigenschap kan met niemand anders in verband gebracht worden dan met Nimrod.
Welnu, de naam die hem werd gegeven in verband met zijn "bijeenbrengen van de mensen" en het brengen van offers aan afgoden, is zeer betekenisvol. In één van zijn betekenissen, en wel de meest natuurlijke, duidt Phoroneus op de "Afvallige". (167) Deze naam werd hem zeer waarschijnlijk gegeven door het getrouwe overblijfsel van de zonen van Noach. Maar die naam had ook een andere betekenis, namelijk "bevrijden"; vandaar dat zijn eigen aanhangers hem aanvaardden en de grote "Afvallige" van het oorspronkelijk geloof verheerlijkten, alhoewel hij als eerste de vrijheden van de mensheid, als de grote "Emancipator" (168) aan banden legde. Vandaar ook dat deze titel in één of andere vorm werd doorgegeven aan zijn vergoddelijkte opvolgers als een eretitel. (169) Elke overlevering vanaf de vroegste tijd legt getuigenis af van de afvalligheid van Nimrod en van zijn succes bij het wegleiden van de mens van het patriarchale geloof, en van het bevrijden van hun gedachten van ontzag voor God en de vrees voor de hemelse oordelen die zij moeten hebben aangevoeld, aangezien de herinnering aan de vloed hen nog fris in het geheugen lag. En overeenkomstig al de beginselen van de ontspoorde menselijke natuur, was dit ook ongetwijfeld een belangrijk element van zijn roem; want de mensen scharen zich vlug rondom degene die de minste blijk van geloofwaardigheid aan leerstelling weet te geven, die hen leert dat zij verzekerd kunnen zijn van geluk en van de hemel, alhoewel zij hun hart en aard niet dienen te veranderen en alhoewel zij leven zonder God in de wereld.
Hoe groot was de zegen die door Nimrod aan het mensenras werd verleend volgens de mening van goddeloze mensen, doordat hij hen bevrijdde van de indrukken van de ware religie en doordat hij de hemelse autoriteit voor hen op een afstand plaatste. Dit vinden we trouwens levendig beschreven in een Polynesische overlevering die een eigen bewijsvoering in zich draagt. John Williams, de bekende zendeling, vertelt ons dat volgens één van de oude overleveringen van de eilandbewoners van de Zuidzee, "de hemelen oorspronkelijk zo dicht bij de aarde waren dat de mensen niet rechtop konden gaan, maar verplicht waren te kruipen. Dit werd als een ernstig kwaad beschouwt; maar tenslotte kreeg iemand het sublieme idee de hemelen op te heffen tot een meer gerieflijke hoogte. Voor dit doel gebruikte hij al zijn energie en bij de eerste poging hief hij ze tot aan de top van een teder plantje, teve genaamd, ongeveer vier voet hoog. Daar liet hij ze een ogenblik tot hij was uitgerust, waarna hij bij een tweede poging ze ophief tot de hoogte van een boom Kourariki genaamd, die zo groot is als de esdoorn. Bij de derde poging bracht hij ze tot de top der bergen; na een lange rustperiode en door een uiterste krachtsinspanning, hief hij ze tot op hun huidige positie." Hiervoor, als een machtige weldoener van de mensheid, "werd dit individu vergoddelijkt en tot op het ogenblik dat het christendom werd aanvaard, aanbaden de misleide inwoners hem als de 'Verheffer van de hemelen'." (170) Welnu, wat kon beter de positie van de mensheid na de vloed en de handelingen van Nimrod als Phoroneus de "Emancipator", (171) op een levendiger wijze beschrijven dan deze Polynesische fabel? In een tijd dat de vreselijke ramp waarmee God zijn wrekend oordeel over de zondaars van de oude wereld bracht, nog fris in't geheugen zat, en waarin Noach en de oprechten onder zijn nakomelingen in alle ernst de lessen, waartoe deze ernstige gebeurtenis zich zo goed leende, aan hun discipelen trachtten bij te brengen, moet de hemel, dat wil zeggen God, dicht bij de aarde hebben geleken. De eenheid tussen hemel en aarde bewaren, en deze eenheid zo hecht mogelijk houden, dat moet het grote doel zijn geweest van al degenen die God lief hadden en die ijverden voor de hoogste belangen van de mensheid. Maar dit hield in dat men zich diende te weerhouden van elke verdorvenheid en dat men al die "genoegens van de zonde" waarnaar de niet hernieuwde en ongeheiligde natuurlijke gedachten uitgaan, dient te weerstaan. Dit moet aan elke onzuivere geest het gevoel van een ondraaglijke gebondenheid hebben gegeven.
"De gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God, want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods, trouwens het kan dat ook niet".
Deze zegt tot de Almachtige: "Gaat weg van ons, want wij wensen Uw wegen niet te kennen." Toen de grote vader van de nieuwe wereld nog invloed had op zijn nageslacht, terwijl zijn beginselen werden nagevolgd en een heilige atmosfeer de aarde omgaf, was het geen wonder dat degenen die van God en godsvrucht vervreemd waren, de hemel en zijn invloed en autoriteit als ontoelaatbaar nabij voelden, en dat zij onder zulke omstandigheden "niet konden gaan", maar slechts "kruipen", dat wil zeggen dat zij niet vrij waren te "wandelen volgens hun eigen inzicht en de verbeeldingen van hun harten". Het is van deze slavernij dat Nimrod hen bevrijdde. Door afvalligheid binnen te brengen, door het ontwikkelen van een vrij leven onder degenen die zich rondom hem schaarden, en door hen van de heilige invloeden te scheiden die hen voordien min of meer hadden gecontroleerd, hielp hij hen om God en het absoluut geestelijke van Zijn wet op een afstand te plaatsen, en aldus werd hij de "verheffer van de hemelen", waarbij hij de mensen het gevoel gaf dat zij konden voelen en handelen net alsof de hemel ver van de aarde verwijderd was, en dat ofwel de God van de hemel "niet door de donkere wolk kon kijken", ofwel dat hij niet met misnoegen naar de wetsovertreders keek. Dan zouden al diegenen het gevoel hebben dat zij vrij konden ademen en dat zij nu vrijuit konden gaan. Vandaar dat de mensen Nimrod niet anders konden aanzien dan als een grote weldoener.
Welnu, wie had kunnen denken dat een overlevering van Tahiti licht zou werpen op de geschiedenis van Atlas? En nochtans, als Atlas, die de hemelen op zijn schouders draagt, naast de vergoddelijkte held van de Zuidzee wordt geplaatst die de wereld zegende door de erboven liggende hemelen, die er zo zwaar op drukten, op te heffen, wie bemerkt dan niet dat het ene verhaal in verhouding staat tot het andere? (172) Alzo wordt het duidelijk dat Atlas met de hemelen op zijn brede schouders, niet eenvoudigweg betrekking heeft op een astronomische beroemdheid, hoe groot deze ook mag wezen, zoals sommigen hebben gedacht, maar op heel iets anders, zelfs op de grote afval waarbij de Reuzen in opstand kwamen tegen de hemel, (173) en in welke afval Nimrod "de geweldige" (174) als de erkende raddraaier een vooraanstaande plaats innam. (175)
Volgens het systeem waarin Nimrod zo'n belangrijke rol speelde om het in te voeren, werden de mensen ertoe gebracht te geloven dat een echte geestelijke verandering van het hart niet nodig was en dat in zoverre er een verandering nodig was, zij geregenereerd konden worden door louter uiterlijke middelen. Wanneer wij het onderwerp bekijken vanuit het lichtpunt van de Bacchanalische orgieën, die zoals de lezer heeft gezien de geschiedenis van Nimrod herdenken, dan is het duidelijk dat hij de mensheid ertoe leidde hun hoogste goed in de zinnelijke genoegens te zoeken, en dat hij hen toonde hoe zij de vreugde van de zonde konden smaken zonder bevreesd te hoeven zijn voor de toom van een heilige God. Tijdens zijn talrijke expedities werd hij altijd vergezeld door groepen vrouwen; en door middel van muziek en gezang, spelen en braspartijen, en alles wat het vleselijke hart kon goeddoen, beval hij zichzelf aan de goede gunsten van de mensheid aan.
Voetnoten
[143] HERODOTUS, boek II, h.42.
[144] Bibliotheca, boek I, p.9.
[145] VAUX, Nineveh and Persepolis, h.VIII, p.233.
[146] DAMASCUS, in CORY, Fragments, p.318.
[147] In de Griekse Septuaginta, vertaald in Egypte, wordt de naam van Nimrod weergegeven als "Nebrod" (p.17).
[148] Nebros, de naam van het jonge hert, betekent "de gevlekte". In Egypte zou Nmr ook Nbr worden, want Bunsen toont aan dat de m en de b in dat land vaak uitwisselbaar waren. Zie deel I, p.449.
[149] ANACREON, p.296. De woorden die Anacreon gebruikt zijn: Dionyson Haithiopaida.
[150] EUSEBIUS, Chronicon, deel I, p.109.
[151] EPIPHANES, boek I, band I, p.7.
[152] Uit SMITH, Classical Dictionary, p.208.
[153] Iedereen weet dat Homerus' odzos Areos, of "tak van Mars", hetzelfde is als een "zoon van Mars". Het bovenstaande hiëroglyfenschrift werd kennelijk gevormd met behulp van hetzelfde beginsel. Dat de beker in de hand van de jeugdige Bacchus bedoeld was om hem de status mee te geven van de jonge Chus, of "de jongen Chus", mogen we gevoeglijk concluderen uit een uitlating van Pausanias, waaruit blijkt dat hij "de jongen Kuathos" weergeeft die de rol heeft van een bekerdrager, en deze aanbiedt aan Hercules (PAUSANIAS, deel II; Corinthiaca, h.13, p.142). Kuathos is het Grieks voor een "beker", en is kennelijk afkomstig van het Hebreeuwse Khus, "een beker", die in een van zijn Chaldese vervoegingen Khuth of Khuath wordt teruggevonden in de vorm van Cuth, en deze naam verandert in bepaalde dialecten in Cuath. De "jonge Kuathos" is slechts de Griekse vorm van de "jongen Kush" of "de jongen Kush". Het zal de lezer niet zijn ontgaan dat op de mantel van de figuur vlekken te zien zijn. De bessen of niet geopende bloemknoppen aan de uiteinden van de twijgen (fig 22) zouden kunnen duiden op klimop. Dit zou echter de opbouw van de redenatie eerder versterken dan teniet doen.
[154] SMITH, Classical Dictionary, "Dionysius", p.227.
[155] EURIPIDES, in STABO, deel X, p.452.
[156] KITTO, Illustrated Commentary, deel IV, p.144. POTTER, deel I, p.75. Edin. 1808.
[157] PAUSANIAS, Attica, h.31, p.78.
[158] STRABO, boek XV, p.691. In Hesychius is de naam Kissaioi, p.531. De titel die voor het land van Kush in Aeschylus wordt gebruikt is Kissinos (AESCHYL, Pers., v.16). Het bovenstaande geeft een oplossing voor de onverklaarde titels van Apollo. "Kisseus Appollon" is duidelijk "De Kushitische Apollo".
[159] HESYCHIUS, p.179.
[160] Zie ante, voor wat gezegd wordt over Janus, noot p.28.
[161] De krans of hoofdband van klimop had klaarblijkelijk een soortgelijke betekenis in het hiëroglyfenschrift als het bovenstaande, want het Griekse "Zeira Kissou" is ofwel een "band of krans van klimop" of "het zaad van Kush". De betekenis van het Griekse "Zeira", een zone of bedekkende band, van het Chaldese Zer, "omgeven", toont aan dat Zero "het zaad", wat ook wel werd uitgesproken als Zeraa, zou op gelijke wijze in sommige Griekse dialecten Zeira worden. Kissos, "klimop" in het Grieks, bevat de stam van de Chaldese Khesha of Khosa, "bedekken of verbergen", dat reden geeft te geloven dat de naam van Kush hiervan is afgeleid, want klimop is heel betekenisvol "de bedekker of de verberger" . In verband hiermee mag gezegd worden dat de tweede persoon van de phoenicische drie-eenheid Chusorus was (WILKINSON, deel IV, p.191), hetgeen zonder twijfel Chus-zoro, "het zaad van Kush" is. We hebben reeds gezien (p.13) dat de mythologie van de Phoeniciërs uit Assyrië afkomstig was.
[162] Bassareus komt klaarblijkelijk van het Chaldese Batzar, waaraan zowel Gesenius, pp.150, 151, en Parkhurst, p.77, een tweeledige betekenis toekennen van "het oogsten van de druiven" en "het fortificeren". Batzar wordt afgezwakt tot Bazzar op dezelfde wijze als Nebuchadnetzar wordt uitgesproken als Nebuchadnezzar. In de betekenis van "een niet in te nemen versterking opwerpen", voert Jeremia 51:53 aan: "Al klom Babel ten hemel op, en al maakte het de hoogte van zijn sterkte ontoegankelijk, van Mijnentwege zullen verwoesters er op afkomen, luidt het woord des HEREN." Hier wordt duidelijk gezinspeeld op de twee grote elementen van Babylons macht, ten eerste haar toren, ten tweede haar zware fortificaties, of omringende muren. Door aan Batzar de betekenis te geven van "een ontoegankelijke vesting opwerpen", wordt duidelijk dat Gesenius de juiste generieke betekenis van de term ontgaan is. Batzar is opgebouwd uit een samengesteld werkwoord, Ba, "om", en Tzar, "bevatten", wat omgezet kan worden naar "om-vatten".
[163] Zie ante, p.25 en de noot.
[164] PAUSANIAS, deel II; Corinthiaca, h.15, p.145.
[165] HYGINUS, Fab., 143, p.114.
[166] LUTATIUS PLACIDUS, in Stat. Theb., deel IV, v.589, apud BRYANT, boek III, p.65, noot. De woorden zijn "Primus Junoni sacrificasse dicitur". De betekenis is hiervan waarschijnlijk, dat hij als eerste de duif (Juno) gebruikte als een aanschouwelijk symbool voor de Heilige Geest. Zie de volgende paragraaf.
[167] Van Pharo, ook wel uitgesproken als Pharang, of Pharong, "afwerpen, naakt maken, in opstand komen, bevrijden". Deze betekenissen worden over het algemeen niet in deze volgorde gegeven, maar omdat de essentie van afwerpen alle andere betekenissen omvat, rechtvaardigt dit de conclusie dat "afwerpen" de generieke betekenis van het woord is. Nu ligt "afvalligheid" zeer dicht bij de betekenis van dit woord, en is daarom ook het meest voor de hand liggende.
[168] De godin Ferona had kennelijk een verhouding met Phoroneus, "de bevrijder". Zij werd gezien als de "godin van de vrijheid", omdat te Terracina (of Anxur) slaven in haar tempel vrij werden gemaakt (Servius, in AEneid, VIII, v.564, deel I, p.490), en omdat er melding van wordt gemaakt dat de vrijen van Rome een som geld hadden ingezameld met het doel dit in haar tempel te offeren SMITH, uitgebreide Classical Dictionary, sub voce "Feronia"). De Chaldese betekenis van de naam "Feronia" bevestigt deze conclusie op een treffende wijze. Haar goddelijke gezel, die samen met haar in een spelonk werd vereerd, was evenals Ninus een jeugdige godheid. Hij werd beschouwd als een "jeugdige Jupiter" SMITH, Classical Dictionary, sub voce "Anxurus", p.60).
[169] ZO lezen we van "Zeus Aphesio" PAUSANIAS, boek I, Attica, h.44) wat "de bevrijdende Jupiter" betekent (zie ook ARRIAN, die spreekt van "Jovi Aphesio Liberatori scilicet", apud BRYANT, deel V, p.25) en van "Dionysus Eleuthereus" PAUSANIAS, Attica, h.20, p.46), ofwel "Bacchus de bevrijder". De naam Theseus schijnt dezelfde oorsprong gehad te hebben, van nthes, "losmaken" en dus ook "bevrijden" (de n kan worden weggelaten). "De tempel van Theseus" (te Athene), zegt POTTER, (deel I, p.36) ... "werd het voorrecht gegund een heiligdom voor slaven te zijn, en allen die van slechte zinnen waren, en gevlucht waren voor de vervolgingen van de machthebbers, hadden in gedachten dat Thesus, terwijl nog in leven, een beschermer was van hen die in nood verkeerden."
[170] WILLIAM, Narrative of Missionary Enterprises, h.XXXI, p.142.
[171] De betekenis van deze naam Phoroneus, "de bevrijder", zal uiteen worden gezet in h.III, par. I, "Kerstmis", waar aangetoond wordt dat slaven tijdelijk de vrijheid kregen op zijn verjaardag.
[172] In het Polynesische verhaal zouden de hemel en de aarde "met koorden samengebonden" zijn geweest, en het "aantrekken" van deze koorden zou het werk zijn geweest van de Myriaden of "draak-vliegen" die met hun vleugels een belangrijk aandeel in dit werk gehad zouden hebben (WILLIAM, p.142). Wordt hier niet gezinspeeld op de "machtige" of "de gevleugelden" van Nimrod? De vergoddelijkte "machtigen" werden vaak afgebeeld als gevleugelde slangen. Zie WILKINSON, deel IV, p.232, waar de god Agathodaemon wordt voorgesteld als een "gevleugelde adder".
Onder primitieve volkeren zou zo'n herinnering natuurlijk in verband worden gebracht met de "draak-vlieg", en alle machtigen of gevleugelden uit de tijd van Nimrod, de ware gouden tijd van het heidendom, toen de "doden daemonen werden" (HESIODOTUS, Works and Days, v.120, 121), werden eender voorgesteld. Indien iemand valt over een mogelijk verband tussen de mythologie van Tahiti en van Babel, laat men dan niet vergeten dat de naam van de Tahitiaanse god van de oorlog "Oro" was (WILLIAM, Idem), terwijl Horus (of Orus), zoals Wilkinson de zoon van Osiris in Egypte noemt, die zonder twijfel zijn systeem van Babylon geleend heeft, in datzelfde karakter voorkomt (WILKINSON, deel IV, p.402). Wat zou dan de betekenis kunnen zijn van het losmaken van de "koorden" die de hemel verbonden met de aarde, dan slechts het verbreken van de banden van het verbond, waarmee God de aarde met Zich heeft verbonden, toen Hij de zoete geur rook van het offer dat Noach bracht, ten gevolge waarvan Hij Zijn verbond met hem vernieuwde als het hoofd van het menselijk geslacht.
Dit verbond eerbiedigde niet slechts de belofte aan de aarde dat het nooit meer door een allesomvattende vloed getroffen zou worden, maar in haar boezem lag de belofte van alle geestelijke zegeningen, bedoeld voor hun die er gehoor aan zouden geven. Het ruiken van de zoete geur van Noachs offer had betrekking op zijn geloof in Christus. Toen daarom als gevolg van het ruiken van die zoete geur "God Noach en zijn zonen zegende" (Gen.9:1), hield dit niet enkel tijdelijke zegeningen in, maar ook geestelijke zegeningen met eeuwigheidswaarde. Alle zonen van Noach die het geloof van Noach hadden en die wandelden zoals Noach wandelde, werden van Godswege verzekerd van een aandeel in "het eeuwige verbond". Gezegend waren die banden waardoor God de gelovige kinderen met Zich verbond, en waardoor ook de hemel en de aarde zo hecht met elkaar verbonden werden. Degenen die daarentegen meededen met de rebellie van Nimrod, verbraken het verbond, en met het afwerpen van Gods gezag zeiden zij in feite:
"Laat ons de banden met Hem verbreken en deze van ons afwerpen."
Deze daad van het verbreken van het verbond tussen de aarde en de hemel is duidelijk terug te vinden, zij het in bedekte termen, in de geschiedschrijving van Babylon door Berosus. Van Belus, dat is Nimrod, wordt gezegd dat hij, na de voorwereldlijke duisternis verdreven te hebben, de hemel en de aarde van elkaar scheidde, en de wereld daarna op orde stelde (BEROSUS, in BUNSEN, deel I, p.709). Deze woorden waren bedoeld om Belus voor te stellen als de "Formeerder" van de wereld". Maar het is wel een nieuwe wereld die hij formeert, want voordat hij zijn demiurgische kracht uitoefent, is er al sprake van het bestaan van schepselen. De nieuwe wereld die Belus, of Nimrod formeerde, was slechts de nieuwe orde der dingen die hij introduceerde, toen hij met het negeren van alle Goddelijke instellingen tegen de Hemel rebelleerde. De opstand der giganten wordt in het bijzonder voorgesteld als een opstand tegen de Hemel. Op deze oude opstand van de Babylonische potentaten tegen de Hemel wordt duidelijk gezinspeeld in de woorden van Daniël tot Nebuchadnezar, als hij de vernedering en het eerherstel van de vorst aankondigt (Daniël 4:26):
"Uw koningschap zal bestendig zijn van het ogenblik af dat gij erkent, dat de hemel de heerschappij heeft."
[173] SMITH, klein Dictionary, "Gigantes", pp.282, 283.
[174] In de Griekse Septuaginta, vertaald in Egypte, wordt de uitdrukking "machtig", zoals die in Gen.10:8 wordt gebezigd voor Nimrod, vertaald met gigas, de gebruikelijke benaming voor een "Gigant".
[175] IVAN en KALLERY, in hun verslag over Japan, waar zij aantonen dat daar een verhaal bestaat, dat gelijkenis vertoont met het verhaal over Atlas, want zij zeggen dat ééns per dag de keizer "op zijn troon plaatsneemt om de wereld en het keizerrijk te dragen". Iets dergelijks werd ook aan het verhaal van Atlas toegevoegd, want PAUSANIAS toont aan (boek V, h.18, p.423) dat Atlas ook wel werd afgebeeld, terwijl hij zowel de aarde als de hemel ondersteunt.
|