De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk II
Voorwerpen van Aanbidding

Deel II
Het origineel van het kind

Onderafdeling I
Het kind in Assyrië



Er is reden om te geloven dat het prototype van deze moederfiguur Semiramis (42) was, naar wie wij reeds hebben verwezen en die, zoals wel bekend is, aanbeden werd door de Babyloniërs (43) en andere oosterse natiën (44); dit gebeurde dan onder de naam van Rhea (45), de grote godin Moeder.

Het was echter aan haar zoon dat zij al haar heerlijkheid en aanspraak op vergoddelijking te danken had. Alhoewel hij werd voorgesteld als een kind in de armen van zijn moeder, was deze zoon een man van groot formaat en bezat hij een onmetelijke lichamelijke kracht alsook zeer aanlokkelijke zeden. In de Bijbel wordt naar hem verwezen (Ez.8:14) onder de naam Tammuz, maar onder de klassieke schrijvers is hij algemeen bekend als Bacchus, dat wil zeggen "De Betreurde". (46)

Voor de gewone lezer roept de naam Bacchus niet meer op dan feesten en dronkenschap, maar het is nu wel bekend, dat men in de verfoeilijkheden die met zijn orgiën gepaard gaan openlijk één doel kan onderscheiden, namelijk "de zuivering van de zielen", (47) dat wil zeggen hun bevrijding van schuld en besmetting van zonde. Deze Betreurde die men vertoonde en aanbad als een klein kind in zijn moeders armen, blijkt in feite de echtgenoot van Semiramis te zijn geweest, wiens naam Ninus, waaronder hij in de klassieke oudheid algemeen bekend is, letterlijk de betekenis heeft van "de Zoon". (48) Aangezien Semiramis, de vrouw aanbeden werd onder de naam Rhea, van wie het onderscheiden kenmerk dit van de grote godin-Moeder was, (49) volstond de vereniging van de echtgenote met de echtgenoot onder de naam van Ninus of de Zoon, om de oorsprong te verklaren van die vreemde cultus van de Moeder en van de Zoon, zo zeer verspreid onder de natiën van de oudheid; en dit is ongetwijfeld de verklaring voor het probleem dat de onderzoekers van de oude geschiedenis heeft beziggehouden, namelijk dat Ninus soms de echtgenoot en soms de zoon wordt genoemd van Semiramis. (50)

Dit geldt eveneens voor de oorsprong van dezelfde verwarring omtrent de verhouding tussen Isis en Osiris, de moeder en het kind bij de Egyptenaren; want, zoals Bunsen aantoont werd Osiris in Egypte de ene keer als de zoon en de andere keer als de echtgenoot van zijn moeder voorgesteld; vandaar dat hij de naam "Echtgenoot van de Moeder" (51) droeg als titel van waardigheid en eer. Dit werpt verder licht op het reeds aangehaalde feit, dat de Indische god Iswara wordt afgebeeld als een baby aan de borst van zijn eigen vrouw Isi of Parvati.

Welnu, deze Ninus of "Zoon", gedragen in de armen van de Babylonische Madonna, wordt op zulk een wijze beschreven dat wij hem kunnen vereenzelvigen met Nimrod. Samengevat door Justinus zegt ons Trogus Pompeius "Ninus, de koning van de Assyriërs, (52) was de eerste die de tevreden matigheid van de oude gewoonten veranderde, omdat hij bezield was door een nieuwe passie, namelijk het verlangen om te veroveren. Hij was de eerste die oorlog voerde tegen zijn buren en hij veroverde alle natiën van Assyrië tot Libië, want zij waren nog niet vertrouwd met de kunst van de oorlogvoering." (53) Dit verslag verwijst dadelijk naar Nimrod en kan op geen ander worden toegepast. Het verslag van Diodorus Siculus is er volledig mee in overeenstemming, en voegt er een nieuw detail aan toe dat nog verder doordringt om de identiteit vast te stellen.

Dit verslag luidt als volgt: "Ninus, de oudste van de Assyrische koningen die in de geschiedenis worden genoemd, zette grote ondernemingen op touw. Van nature oorlogszuchtig, en ambitieus naar de roem die het gevolg is van moed, bewapende hij een aanzienlijk aantal jonge mannen die dapper en krachtig waren als hij zelf, liet hen gedurende lange tijd moeizame oefeningen doen en ontbering lijden, en wende hen aldus de vermoeidheid van de oorlog te dragen en gevaren met onverschrokkenheid tegemoet te zien." (54) Aangezien Diodorus van Ninus "de oudste van de Assyrische koningen" maakt, en hem voorstelt als de grondlegger van oorlogen en als iemand die zijn macht tot een buitengewone hoogte deed stijgen, door het volk van Babylonië te onderwerpen, terwijl de stad Babylon toen nog niet eens bestond, dan toont dit aan dat hij precies dezelfde positie bekleedde als Nimrod van wie de Bijbel zegt: "Deze was de eerste machthebber op aarde. En het begin van zijn koninkrijk was Babel."

Toen de bouwers van Babylon, als hun spraak werd verward, over het oppervlak van de aarde werden verspreid, en daarom zowel de stad als de toren verlieten die zij waren begonnen te bouwen, kon er van Babylon bestaan als stad nog niet worden gesproken, totdat Nimrod er zijn macht ontwikkelde en ze tot basis en beginpunt van zijn grootheid maakte. Vanuit dit gezichtspunt dan, komt het verhaal van Ninus en Nimrod nauwkeurig overeen. De wijze waarop Ninus zijn macht verkreeg was precies dezelfde als waarop Nimrod de zijne opbouwde. Het staat buiten twijfel dat hij, door zijn volgelingen te wennen aan de inspanningen en gevaren van de jacht, hen er langzamerhand toe bracht handig om te gaan met wapens en hen alzo voorbereidde op de ondersteuning van het vestigen van zijn heerschappij en; en dit net zoals Ninus deed, door zijn metgezellen gedurende een lange tijd te oefenen in "moeizame oefeningen en ontberingen" en hen te bekwamen om van hem de eerste der Assyrische koningen te maken.

De gevolgtrekkingen die wij uit deze getuigenissen van de oude geschiedenis kunnen maken worden in grote mate versterkt door vele aanvullende bedenkingen. In Gen.10:11 vinden we een passage, die, wanneer wij de betekenis ervan goed inzien, een verhelderend licht werpt op de zaak. Deze passage luidt volgens de King James: "Van dat land ging Asshur uit, en bouwde Nineve". Dat er gezegd wordt dat Asshur uit het land Sinear wegtrok, blijkt iets eigenaardigs te zijn, aangezien het menselijke ras, in het algemeen genomen, uit hetzelfde land kwam. Deze visie baseert zich op de hypothese dat Asshur een soort van goddelijke aanspraak maakte op dat land en dat hij er op een of andere wijze door Nimrod uit werd verdreven; maar er is geen enkele andere passage van de context die ook maar de minste aanwijzing geeft voor dit goddelijk recht en ik denkt niet dat men het kan bewijzen. Wat meer is, deze vertaling toont ons Asshur die in de onmiddellijke omgeving van Nimrod een koninkrijk opricht dat zo machtig is als dat van Nimrod zelf: Asshur bouwde vier steden, waarbij van één nadrukkelijk wordt gezegd dat ze 'groot' was. (Vers 12).

Volgens deze zienswijze bouwde Nimrod precies hetzelfde aantal steden, waarvan echter géén typisch als groot wordt aangeduid. Welnu, het is nauwelijks voorstelbaar dat Nimrod zulk een machtige rivaal rustig naast zich zou dulden! Om deze moeilijkheden op te lossen, werd voorgesteld deze woorden als volgt weer te geven: "Van dat land trok hij (Nimrod) naar Assyrië (of Asshur)". Maar dan zou er volgens de grammatica in de originele tekst "Ashurah" hebben moeten staan, met het teken voor het zich begeven naar een plaats als voorvoegsel, waar er nu enkel Asshur staat, zonder zulk teken als voorvoegsel. Ik ben ervan overtuigd dat de verwarring van de uitleggers bij het beschouwen van deze passage, ontstaan is uit de veronderstelling dat er in de passage een eigennaam voorkomt daar waar in werkelijkheid geen eigennaam bestaat. Asshur is het voltooide deelwoord van een werkwoord dat in het Chaldeeuws de betekenis heeft van 'sterk maken' (55) en dientengevolge 'gesterkt worden' of 'versterken' betekent.

Als men op deze wijze de passage leest dan wordt ze klaar en eenvoudig (vers 10): "En het begin van zijn (Nimrod) koninkrijk werd Babel en Brecht en Akkad en Kalne." Een begin van iets houdt vanzelfsprekend in dat er nog iets op volgt, en hier krijgen we dan (vers 11): "Vanuit dat land trok hij verder, gesterkt zijnde, of wanneer hij sterk was gemaakt (Asshur), en bouwde Nineve," enz. Welnu, dit komt nauwkeurig overeen met de aanhaling in de oude geschiedenis van Justinus: "Ninus verstevigde de grootheid van zijn verworven heerschappij door meer en meer bezittingen. Daarvoor onderwierp hij zijn buren, en wanneer hij verder gesterkt werd door een toename van zijn troepen, trok hij verder tegen andere volkeren en elke nieuwe overwinning opende de weg voor een andere en alzo onderwierp hij al de volkeren van het Oosten." (56) Alzo was Nimrod of Ninus de bouwer van Nineve; de oorsprong van de naam van die stad, als 'woonplaats van Ninun' laat zich gemakkelijk verklaren, (57) en tevens wordt er gelijktijdig licht geworpen op het feit dat vandaag de dag het grootste deel van de ruïnes van Nineve, Nimrod worden genoemd. (58)

Ninus is dus niemand anders dan Nimrod; het feit dat deze vaststelling zekere onverklaarde feiten uit de oude geschiedenis verklaart, bevestigt in grote mate dat deze conclusie de juiste is. Van Ninus wordt gezegd dat hij de zoon is van Belus of Bel, en van Bel wordt beweerd dat hij de grondlegger van Babylon is. Als Ninus in werkelijkheid de eerste koning van Babylon was, hoe kan er dan van Belus of Bel, zijn vader, worden gezegd dat hij er de stichter van was? Zoals zal blijken zijn nochtans beide meningen aanvaardbaar, indien wij in overweging nemen wie Bel was en wat we kunnen te weten komen over zijn handelingen. Indien Ninus dezelfde was als Nimrod, wie was dan de historische Bel? Hij moet ongetwijfeld Cush geweest zijn, want "Cush werd de vader van Nimrod" (Gen.10:8); en Cush wordt algemeen voorgesteld als de raddraaier van de grote afval. (59) Maar eveneens zien we dat Cush, als de zoon van Cham, Hermes of Mercurius was; want Hermes is enkel een Egyptisch synoniem voor de "zoon van Cham". (60)

Welnu, Hermes was de oorspronkelijke grote profeet van de afgoderij; want hij werd door de heidenen erkend als de auteur van hun religieuze riten en de tolk van de goden. De vooraanstaande Gesenius vereenzelvigt hem met de Babylonische Nebo, de god van de profetie; en het getuigenis van Ilyginus toont aan dat hij bekend was als de leidinggevende figuur in de beweging die de taal verwarring veroorzaakte. Hij zegt: "Een lange tijd geleden leefden de mensen onder het bestuur van Jove (ongetwijfeld is dit niet Jupiter van de Romeinen maar Jehova van de Hebreeën), zonder steden en zonder wetten, en allen spraken slechts één taal. Maar nadat Mercurius de talen van de mensen had vertolkt (vandaar dat een tolk een Hermeneut genoemd wordt) verstrooide hij ook de natiën. Toen begon de tweedracht". (61) Hier is er klaarblijkelijk een raadsel. Hoe kon Mercurius of Hermes de behoefte voelen om de talen van de mensen te vertolken, indien zij allen "één taal spraken"? Om hier de betekenis van te vinden dienen wij ons tot de taal van de Mysteries te wenden. Peresh, in't Chaldeeuws, betekent "verklaren"; maar het werd door de oude Egyptenaren en de Grieken, en dikwijls door de Chaldeeën zelf, op dezelfde manier uitgesproken als "Peres", "verdelen". Daarom was Mercurius of Hermes of Cush, "de zoon van Cham," de "Verdeler van de talen der mensen". Daaruit blijkt dat hij de raddraaier was in het voornemen om de grote stad en de toren van Babel te bouwen; en zoals de welbekende titel van Hermes, "de tolk van de goden", blijkt aan te tonen had hij hen in de naam van God, aangemoedigd hun aanmatigende onderneming voort te zetten, en werd alzo de oorzaak van de verdeling van de taal der mensen, en van hun verstrooiing over het aardoppervlak zelf.

Laten we nu in verband hiermee eens kijken naar de naam van Belus of Bel, die aan de vader van Ninus, of Nimrod, werd gegeven. Terwijl de Griekse naam Belus zowel Baäl als de Bel van de Chaldeeën vertegenwoordigt, waren dit nochtans twee volledig onderscheiden titels. Deze titels werden dikwijls aan dezelfde god gegeven, maar zij hadden een totaal verschillende betekenis "de Verwarrer". Wanneer we daarom lezen dat Belus, de vader van Ninus, degene was die Babylon bouwde of "stichtte", dan kan zich de vraag opwerpen in welke betekenis hem de titel van Belus werd gegeven? Het moet in de betekenis van Bel de "Verwarrer" zijn geweest. Het is op deze betekenis van de naam van de Babylonische Bel dat Jer.50:2 zinspeelt als hij zegt: "Bel is beschaamd gemaakt" (Bel is confounded - King James) dit wil zeggen, "de Verwarrer is in verwarring gebracht." Een aanhaling van Ovidius geeft ons het bewijs dat Cush voor de heidense oudheid bekend was onder het karakter van Bel de "Verwarrer." In de aanhaling waarnaar ik verwijs zegt Janus "de god der goden", (62) van wie alle andere goden afstammen, (63) van zichzelf: "De ouden... noemen me Chaos." (64) Welnu, in de eerste plaats toont dit beslist aan dat Chaos niet slechts bekend was als een toestand van verwarring, maar als "de god van verwarring". Maar, in de tweede plaats wie van degenen die vertrouwd zijn met de regels van de Chaldeeuwse uitspraak, weet niet dat Chaos slechts één van de gevestigde vormen is van de naam van Chus of Cush? (65) Laat ons dan eens aandacht schenken aan het symbool van Janus, (fig.7) (66) die "de ouden Chaos noemden", en het zal meteen opvallen hoe nauwkeurig het strookt met de handelingen van Cush, als hij vereenzelvigd wordt met Bel, "de Verwarrer".

Dat symbool is een knuppel; en de naam van "een knuppel" in het Chaldeeuws komt van een woord dat betekent "in stukken breken of verstrooien". (67) Hij die de oorzaak was van de taalverwarring was ook degene die de voormalige eenheid van de aarde (Gen.11:1) "in stukken brak", en de fragmenten ervan rondom verstrooide. Hoe betekenisvol is daarom de knuppel als symbool ter herinnering aan het werk van Cush, als Bel, de "Verwarrer"? Deze betekenis zal des te meer naar voren treden als de lezer zich tot de Hebreeuwse tekst van Gen.11:9 wendt en opmerkt dat het woord, waaraan een knuppel zijn naam ontleent, datgene is dat gebruikt wordt om te vermelden dat, ten gevolge van de taal verwarring, de kinderen der mensheid "over de gehele oppervlakte der aarde werden verstrooid". (68) Het woord dat hier voor verstrooien wordt gebruikt is Hephaitz, dat in de Griekse vorm Hephaizt (69) wordt; hier ligt meteen de oorsprong van de welbekende maar weinig begrepen naam van Hephaistos, of Vulcanus, "de vader van de goden" (70).

Hephaistos is de naam van de raddraaier in de eerste opstand, als de "Verstrooier", net zoals Bel de naam is voor hetzelfde personage maar als in de betekenis van "de Verwarrer der talen". Hier kan de lezer dan ook de oorsprong terugvinden van Vulcanus' hamer, wat slechts een andere naam is voor de knuppel van Janus of Chaos, "de god van verwarring"; in verband met deze hamer, die de aarde in stukken breekt, is er een verborgen zinspeling in Jer.50:23, waar Babylon, vereenzelvigd met zijn oude god, aldus wordt toegesproken: "0 hoe is de smidshamer der gehele aarde afgehouwen en wordt hij gebroken!" Welnu, als de torenbouw de eerste openlijke daad van opstand was na de vloed, en Cush, in de gedaante van Bel, de raddraaier ervan was, dan was hij natuurlijk de eerste aan wie de naam Merodach "de grote Opstandeling" (71) toekwam, en om die reden vinden wij volgens het gebruikelijke parallellisme van de profetische taal, een verwijzing naar de twee namen van de Babylonische god, wanneer het oordeel over Babylon wordt uitgesproken: "Bel is beschaamd gemaakt. Merodach is verschrikt geworden". (Bel is confounded: Merodach is broken in pieces.) - Jer.50:2. Het oordeel wordt over de Babylonische god geveld overeenkomstig zijn daden. Als Bel had hij de gehele aarde verward, en daarom is hij zelf in "verwarring of verlegenheid gebracht. In de functie van Merodach had door de door hem aangewakkerd opstand, de gehele aarde "in stukken gebroken"; vandaar dat hij zelf "in stukken wordt gebroken" of "verslagen".

Ziedaar wat betreft het historische karakter van Bel, geïdentificeerd met Janus of Chaos, de god der verwarring, met zijn symbolische knuppel. (72) Als wij ons op deze bevindingen baseren, dan kunnen wij gemakkelijk begrijpen waarom we kunnen zeggen dat Bel of Belus, de vader van Ninus, Babylon stichtte, terwijl in werkelijkheid Ninus of Nimrod de eigenlijke bouwer ervan was. Welnu, alhoewel Bel of Cush, als degene die speciaal de eerste grondlegging van Babylon op het oog had, gezien zou kunnen worden als de eerste koning, zoals hij ook in sommige afschriften van de "Kroniek van Eusebius" wordt voorgesteld, is het nochtans duidelijk, zowel uit de heilige als de heidense geschiedenis, dat hij nooit in de hoedanigheid van koning over de Babylonische monarchie heeft kunnen regeren; en dienovereenkomstig wordt zijn naam in de Armeense weergave van de "Kroniek van Eusebius" (dewelke onbetwistbaar het zegel van nauwkeurigheid draagt en als autoriteit erkend wordt) helemaal weggelaten uit de lijst van Assyrische koningen, terwijl deze van Ninus als eerste staat, in bewoordingen die precies overeenkomen met het bijbelse verslag van Nimrod. Indien we dan het feit overwegen dat de oudheid Ninus voortdurend als de zoon van Belus of Bel beschouwt, dan zullen we zien dat de gelijke identiteit van Ninus of Nimrod nog sterker wordt bevestigd aangezien de historische Bel dezelfde is als Cush.

Maar indien we datgene beschouwen wat over Semiramis, de vrouw van Ninus, wordt gezegd, dan krijgt de bewijsvoering een aanvullende ontwikkeling. Tevens kunnen we concluderen dat de vrouw van Ninus niemand anders kon zijn dan de vrouw van Nimrod; bovendien zullen we een van de voornaamste eigenschappen belichten van de aanbidding van de vergoddelijkte Nimrod. In Dan.11:38 wordt er gesproken over een god "Ala Mahozim" (73) genaamd, dat wil zeggen de "god der vestingen". Om deze god der vestingen te identificeren heerst er nogal wat verwarring onder de uitleggers. In de annalen van de oudheid is men over 't algemeen onwetend over het bestaan van een god der vestingen; en het moet worden toegegeven dat de gewone lezer er nergens een god van dit type zal ontdekken, die onze aandacht vraagt. Maar eenieder weet van het bestaan af van een godin der vestingen. Deze godin is Cybele, die men overal afbeeldt met een kroon van torens of van muren, ofwel met een vesting op haar hoofd. Waarom werd Rhea of Cybele aldus afgebeeld? Ovidius stelt de vraag en geeft tevens het antwoord; en het antwoord luidt: "De reden", zegt hij, "waarom het beeld van Cybele een toren als kroon draagt, was omdat zij deze als eerste oprichtte in steden." (74) De eerste stad ter wereld, na de vloed (vanaf wanneer men dikwijls het begin van de wereld zelf dateerde) die torens en omringende muren had, was Babylon; en Ovidius zelf vertelt ons dat Semiramis, van wie werd aangenomen dat zij "Babylon met een muur van bakstenen omringde", (75) de eerste koningin van die stad was. Vandaar dat Semiramis, die de eerste vergoddelijkte koningin was van die stad en van de toren, waarvan de top tot aan de hemel moest reiken, het prototype moet geweest zijn van de godin die "als eerste torens in steden bouwde".

Indien wij Diana van Efeze beschouwen, dan vinden we bewijzen voor hetzelfde doel. Diana werd over 't algemeen voorgesteld als een maagd en de patrones van de maagdelijkheid; maar Diana van Efeze was totaal verschillend. Zij werd afgebeeld met al de kenmerken van de Moeder der goden (zie fig.8) en als zodanig droeg zij een toren-kroon, op een dusdanige wijze dat het onmogelijk is ernaar te kijken zonder aan de toren van Babel te denken. Welnu, deze Diana met haar toren wordt door een oude scholasticus uitdrukkelijk vereenzelvigd met Semiramis. (76) Als we daarbij bedenken dat Rhea of Cybele, de toren dragende godin, in werkelijkheid een Babylonische godin was, (77) en dat de vergoddelijkte: Semiramis werd aanbeden onder de naam van Rhea, (78) dan is er niet de minste twijfel meer, denk ik, over de persoonlijke identiteit van de "godin der vestingen".

Nu is er niet de minste reden om te geloven dat Semiramis alleen (alhoewel sommigen de zaken zo hebben voorgesteld) de kantelen van Babylon heeft gebouwd. Wij hebben het uitdrukkelijke bewijs van de oude historicus Megasthenes, overgeleverd door Abydenus, dat "Belus" degene was die "Babylon met een muur omringde". (79) Indien Bel, de Verwarrer, die een begin maakte met de stad en de toren van Babel, deze twee onbeëindigd diende te verlaten, dan kan dit niet naar hem verwijzen. Het kon enkel betrekking hebben op zijn zoon Ninus die tevens Nimrod was, en die zijn vaders titel erfde en als eerste actuele koning over het Babylonische rijk regeerde.

De werkelijke reden waarom Semiramis, de vrouw van Ninus, de roem verwierf voor het beëindigen van de vestingen van Babylon, was omdat zij de achting kreeg van de oude afgodendienaars en omdat men haar de verschillende eigenschappen ging toeschrijven die hadden toebehoord, of waarvan men dacht dat zij hadden toebehoord, aan haar echtgenoot. Wanneer wij ons aldus van één van de karakters, waaronder de vergoddelijkte vrouw werd aanbeden, hebben vergewist, dan kunnen we van daaruit afleiden wat het overeenkomstige karakter was van de vergoddelijkte echtgenoot. Layard zegt dat hij overtuigd is dat Rhea of Cybele, de "toren-kroon" godin, precies de vrouwelijke tegenhangster is van de "godheid die presideert over bolwerken en vestingen". (80) Dat deze godheid Ninus of Nimrod was wordt verder bevestigd door de verspreide notities uit de oudheid die ons vertellen over de eerste vergoddelijkte koning van Babylon, onder een naam die hem identificeert met de echtgenoot van Rhea, de "toren dragende" godin. Die naam is Kronos of Saturnus. (81). Het is wel een bekend feit dat Kronos of Saturnus de echtgenoot van Rhea was; maar wie Kronos zelf was is niet zo goed bekend. Wanneer wij terugkeren naar zijn oorsprong dan vinden we dat deze godheid de eerste koning van Babylon was.

Theophilus van Antiochië toont aan dat Kronos in het oosten aanbeden werd onder de namen van Bel en Bal; (82) en van Eusebius leren we dat de eerste van de Assyrische koningen, wiens naam Belus was, door de Assyriërs ook Kronos werd genoemd. (83) Aangezien de authentieke teksten van Eusubius niet toelaten dat er een Assyrische koning is geweest vóór Ninus, koning van de Babyloniërs, dan toont dit aan dat Ninus, de eerste koning van Babylon, Kronos was. Maar, verder vinden we dat Kronos de koning van de Cyclopen was, die zijn broeders waren en die hun naam van hem afleidden, (84) en dat de Cyclopen bekend waren als "de uitvinders van de torenbouw". (85) De koning van de Cyclopen, "de uitvinders van de torenbouw," bekleedde een positie die precies overeenstemde met die van Rhea, die "als eerste (torens) in de steden oprichtte." Indien daarom Rhea, de vrouw van Kronos, de godin der vestingen was, dan moet Kronos of Saturnus, de echtgenoot van Rhea, dat wil zeggen Ninus of Nimrod, de eerste koning van Babylon, Ala Mahozim zijn geweest, de "god der vestingen." (86)

De naam Kronos zelf bevestigt trouwens sterk dit argument. Kronos betekent de "Gehoornde". (87) Aangezien een hoorn een bekend Oosters embleem is voor kracht of gezag, was Kronos "de Gehoornde", in overeenstemming met het mystieke systeem, enkel een synoniem voor het bijbelse epitheton voor Nimrod, namelijk Cheber, "de machtige" (Gen.10:8), want "Nimrod, deze was de eerste machthebber op aarde." Zoals de lezer van klassieken wel weet wordt de naam Kronos op Saturnus toegepast als "de Vader van de goden". Wij hebben reeds gesproken van een andere "vader der goden", Cush in het karakter van Bel de Verwarrer, of Hephaistos "de Verstrooier"; (88) aangezien men de doden ging vergoddelijken en wel speciaal de "machtige" zoon van Cush is het gemakkelijk te begrijpen hoe de vader, indien we vooral de plaats beschouwen die hij bekleed schijnt te hebben bij de vorming van dit afgodische systeem, ook vergoddelijkt moet zijn geweest en wel in zijn hoedanigheid van Vader van de "Machtige" en van al de onsterfelijken die hem hebben opgevolgd. Ps.106:28,36-38. Maar ten slotte zullen wij in de loop van ons onderzoek zien dat Nimrod de feitelijke Vader van de goden was, omdat hij de eerste sterveling was die werd vergoddelijkt; en ook dat het dientengevolge, volledig in overeenstemming is met het historische feit dat Kronos, de Gehoornde of Machtige, in het klassieke Pantheon, bij die titel gekend is.

De betekenis van deze naam Kronos, de "Gehoornde", toegepast op Nimrod, verklaart duidelijk de oorsprong van het merkwaardige symbool, dat zo veelvuldig in de afbeeldingen van Nineve voorkomt, namelijk de reusachtige gehoornde man-stier als voorstelling van de grote godheden van Assyrië. Hetzelfde woord dat de betekenis had van een stier, betekende ook een regeerder of een prins. (89) Vandaar dat de "Gehoornde Stier" de betekenis had van de "Machtige Prins" daarbij verwijzend naar de eersten van deze "Machtigen, die onder de naam van Guebres, Gabrs of Cabiri een zo belangrijke plaats in de oude wereld innamen en aan wie de vergoddelijkte Assyrische koningen hun grootheid en macht toeschreven. Dit verklaart waarom Bacchus van de Grieken werd afgebeeld met hoorns en waarom men hem dikwijls vernoemde onder het epitheton "de gehoornde stier", als één van de grote titels van zijn goddelijkheid. (90) Zelfs in betrekkelijk recente tijd werd Togrul Begh, de leider van de Seljukische Turken, die uit de omgeving van de Eufraat kwam, op een gelijke wijze voorgesteld met drie hoorns op zijn hoofd als het embleem van zijn soevereiniteit. (fig.9.) (91).

Dit verklaart merkwaardig genoeg ook de oorsprong van één van de godheden die door onze heidense Angelsaksische voorouders werd aanbeden onder de naam Zernebogus. Deze Zernebogus was "de zwarte, kwaadwillige, ziekte voorspellende godheid," (92) met andere woorden het precieze duplicaat van de populaire opvatting van de duivel, die verondersteld wordt zwart te zijn en hoorns en hoeven te hebben.

Wanneer we deze naam (93) analyseren en vergelijken met de hier bijgevoegde afbeelding van Layard, (fig.10) dan bemerken we dat deze laatste een uniek licht werpt op de oorsprong van het populaire bijgeloof ten aanzien van de grote Tegenstander. De naam Zer-Nebo-Gus is praktisch zuiver Chaldeeuws, en schijnt zichzelf te openbaren door ons de betekenis aan te bieden: "Het zaad van de profeet Cush." Wij hebben reeds redenen gezien om te kunnen besluiten dat Cush, onder de naam van Bel, onderscheiden van Baäl de grote waarzegger of valse profeet was die in Babylon werd aanbeden. Maar onafhankelijke onderzoekers zijn tot de conclusie gekomen dat Bel en Nebo enkel en alleen twee verschillende titels zijn voor dezelfde god, en wel een profetische god. Ziehier hoe Kitto zich uitspreekt over de passage in Jes.46:1: "Bel is ineen gezonken, Nebo is ter neergebogen", met verwijzing naar de laatste naam: "Het woord blijkt te zijn afgeleid van Nibba, een orakel weergeven of profeteren; vandaar dat zijn betekenis "orakel" luidt, en het zou daarom, zoals Calmet (letterlijk commentaar) opmerkt, niets anders zijn dan een andere naam voor Bel zelf, of een karakteristiek epitheton voor hem; het is niet ongewoon in hetzelfde vers hetzelfde idee te herhalen in equivalente termen." (94) "Zer-Nebo-Gus", het grote "zaad van de profeet Cush", was natuurlijk niemand minder dan Nimrod; want Cush was Nimrods vader.

Laten we nu terugkeren tot Layard om te zien welke intieme relatie er bestaat tussen ons land en Assyrië. In de houtsnede waarnaar we reeds verwezen, zien we allereerst "de Assyrische Hercules", (95) dat is "Nimrod de reus", zoals hij in de Septuaginta versie van Genesis wordt genoemd, zonder knuppel, speer of enige ander wapen, een stier aanvallen. Nadat hij deze heeft overmeesterd, plaatst hij de hoorns van de stier op zijn hoofd als een trofee van zijn overwinning en een symbool van zijn macht; vervolgens wordt de held niet enkel afgebeeld met de hoorns maar vanaf zijn middel met de poten en de gespleten hoeven van de stier. Aldus toegerust keert hij zich om, om een leeuw aan te vallen. Deze gravure heeft werkelijk tot doel ons enige aspecten van het leven te tonen van degene die als eerste machtig begon te worden in de jacht en de oorlog, en die volgens de oude tradities ook opmerkelijk was voor zijn lichamelijke kracht, als zijnde de leider van de Reuzen die tegen de hemel in opstand kwamen.

Welnu, als de zoon van Cush was Nimrod zwart, dat wil zeggen hij was een neger. "Kan een Ethiopiër zijn huid veranderen?", is in het origineel: "Kan een Kuschiet zijn huid veranderen?" (Jer.13:23). Wanneer we dit in gedachten houden, dan zullen we zien dat we in de figuur die te Nineve werd opgegraven, zowel het prototype hebben van de Angelsaksische Zer-Nebo-Gus, "het zaad van de profeet Cush", als het werkelijke origineel van de zwarte Tegenstander, met hoorns en hoeven, van de mensheid. Oorspronkelijk was het op een andere basis, dan deze van de Tegenstander, dat Nimrod werd aanbeden; maar bij een volk met een blanke huidskleur, zoals de Angel-Saksen, was het onvermijdelijk dat, indien hij werd aanbeden, dit in het algemeen als een voorwerp van vrees was; en het is op deze wijze dat Kronos "de Gehoornde", die de "hoorns" droeg als een embleem van zowel fysieke als soevereine macht, in het populaire bijgeloof de erkende voorstelling van de duivel is geworden.

In vele en ver van elkaar gelegen landen werden hoorns het symbool van soevereine macht. De kroon die nog steeds het hoofd van Europese monarchen tooit, schijnt in het grijze verleden te zijn afgeleid van het embleem van macht, zoals dit werd aangenomen door Kronos of Saturnus, die volgens Pherecydes "de eerste was voor alle anderen die ooit een kroon droeg." (96) De eerste koninklijke kroon schijnt een band te zijn geweest waarin de hoorns werden geplaatst. Ten gevolge van het idee over de macht van de hoorn, schijnen zelfs ondergeschikte heersers een band versierd te hebben met een hoorn, als teken van hun ontleende autoriteit. Bruce, de Abessijnse reiziger geeft voorbeelden van Abessijnse leiders die aldus waren getooid, (fig.11) en met betrekking tot wie hij vermeldt dat de hoorn speciaal zijn aandacht trok, toen hij bemerkte dat de bestuurders der provincies zich door dit hoofdtooisel onderscheiden. (97)

In het geval van de soevereine machten was de koninklijke hoofdband soms versierd met een dubbele en soms met een drievoudige hoorn. De dubbele hoorn is ongetwijfeld het oorspronkelijke symbool van macht en vermogen geweest bij de regeerders; want op de Egyptische monumenten hebben de vergoddelijkte koninklijke personages in het algemeen niet meer dan twee hoorns op hun hoofd om te getuigen van hun macht. Aangezien soevereiniteit in het geval van Nimrod een kwestie was van fysieke kracht, waren de twee hoorns van de stier de symbolen van die fysieke macht. In overeenstemming hiermee lezen we in "Sanchuniaton" dat "Astarte op haar eigen hoofd de kop van een stier plaatste als teken van haar koninklijkheid." (98) Langzaamaan echter deed een hoger staand idee haar intrede, en de uitdrukking van dit idee kon gezien worden in het symbool van de "drie" hoorns. Na verloop van tijd schijnt een muts geassocieerd te zijn geworden met de koninklijke hoorns. In Assyrië was de drie-hoornige muts één van de "heilige emblemen", (99) ten teken dat de macht die ermee verbonden was van hemelse oorsprong was, - waarbij de drie hoorns klaarblijkelijk verwezen naar de macht van de drieëenheid. Wij hebben nog meer aanwijzingen voor het feit dat de gehoornde band, zonder enige muts, vanouds de corona of de koninklijke kroon was. De kroon die door de Hindoe god Visjnoe, in zijn Avatar van de vis, werd gedragen, is enkel een open cirkel of band met drie rechtopstaande hoorns en met een bol op de punt van elke hoorn. (Fig.12). (100)

Al de avatars zijn voorgesteld als gekroond met een kroon die van dit model schijnt te zijn afgeleid, bestaande uit een kroontje met drie punten die daar recht op staan en waarin Sir William Jones het Ethiopische of Paltische kroontje erkent. (101) De open tiara van Agni, de god van het vuur bij de Hindoes, draagt in zijn binnenste band de dubbele hoorn, (102) op dezelfde wijze gemaakt als in Assyrië, (103) hierbij zowel het oude gebruik tonend als de plaats vanwaar het afkomstig is. In plaats van drie hoorns kreeg men drie bladeren in de vorm van hoorns als vervanging; (Fig.13) (104) en aldus evolueerde de drie-hoornige band tot het moderne kroontje of kroon met de drie leliebladeren, of andere gelijksoortige drie-bladige versieringen.

Bij de Indianen van Amerika vindt men ongetwijfeld iets terug dat een volledige gelijkenis vertoont met het Babylonische gebruik van het dragen van hoorns; want in de "buffel dans" droeg elke danser bizonhoorns; (105) en het verdient opgemerkt te worden dat de "Satirische dans", (106) of de dans van de Satyrs in Griekenland, het duplicaat schijnt te zijn geweest van deze plechtigheid van de Indianen; want de satyrs waren gehoornde godheden en dientengevolge dienden degenen die hun dans imiteerden een gelijksoortig hoofdtooisel te dragen. Indien dus een gebruik dat duidelijk gebaseerd is op een woordvorm, die karakteristiek onderscheidend was voor de streek waar Nimrod regeerde, is terug te vinden in zoveel verschillende landen die ver van elkaar gelegen zijn, en waar zulk een woordgebruik niet werd gehoord in het dagelijkse leven, dan mogen we ervan overtuigd zijn dat zulk een gebruik niet louter toeval was, maar dat het daarentegen de wijdverbreide invloed aantoont die vanuit Babylon alle richtingen uitging vanaf de tijd dat Nimrod als eerste "een geweldige werd op aarde."

Behalve door de hoorn werd de macht van Nimrod nog door een ander symbool weergegeven. Een synoniem voor Gheber "de machtige", was "Abir", terwijl "Aber" ook de betekenis heeft van "een vleugel". Nimrod, hoofd en kapitein van de soldaten die hem omringden en die de instrumenten waren om zijn macht te vestigen, werd "Baäl-aberin" genoemd, "Heer van de machtigen". Maar "Baälabirin" (praktisch gelijkaardig uitgesproken) betekende "de gevleugelde" (107) en vandaar dat hij symbolisch niet enkel werd voorgesteld als een gehoornde stier, maar terzelfder tijd als een gehoornde en gevleugelde stier - hetgeen aantoonde dat hij niet alleen zelf machtig was, maar dat hij machtigen onder zijn bevel had staan, die steeds bereid waren zijn wil ten uitvoer te brengen en elke tegenstand te onderdrukken; en om de uitgebreidheid van zijn macht weer te geven, werd hij met grote en wijduit gespreide vleugels afgebeeld.

Jesaja maakt in hst.8:6-8 een toespeling op deze voorstellingswijze van de machtige koningen van Babylon en Assyrië die Nimrod en zijn opvolgers willen imiteren: "Omdat dit volk de wateren van Siloah heeft verworpen, die zacht vloeien, en er uitbundige vreugde is over Rezin en de zoon van Remalia; ja daarom, zie! doet Jehova tegen hen opkomen de machtige en de vele wateren van de Rivier, de koning van Assyrië en al zijn heerlijkheid. En hij zal stellig boven al zijn stroombeddingen stijgen en buiten als zijn oevers treden en doortrekken dwars door Juda. Hij zal werkelijk overstromen en overlopen. Tot aan de hals zal hij reiken. En de uitspreiding van zijn vleugels moet geschieden om de breedte van uw land te vullen, 0 Immanuël!" Laat de lezer naar de hier aangeboden afbeeldingen kijken, (Fig.14 en 15) met hun grote uitgespreide vleugels, als symbolen van een Assyrisch koning, opdat hij bemerkte wat een levendigheid en kracht deze verlenen aan de geïnspireerde taal van de profeet!

En hoe duidelijk is het tevens, dat de uitspreiding van de vleugels van de Assyrische monarchen die "de breedte van het land van Immanuël moesten vullen", precies die symbolische betekenis heeft waarnaar ik heb verwezen - dat wil zeggen het verspreiden van het land door zijn "machtigen" of zijn troepen gewapende mannen, die de koning van Babylon met zich mee bracht tijdens zijn overstromende invasie! De kennis van de wijze waarop de Assyrische monarchen werden afgebeeld, en van de betekenis van deze voorstelling, geeft nog meer kracht aan de geschiedenis van de droom van Cyrus de Grote, zoals verteld wordt door Herodotus. Cyrus, vertelt de historicus, droomde dat hij de zoon zag van een van zijn prinsen, die zich op dat ogenblik in een verafgelegen provincie bevond, met twee grote "vleugels aan zijn schouders, waarvan de ene Azië overschaduwde en het andere Europa", (108) waaruit hij onmiddellijk de gevolgtrekking maakte dat hij een opstand tegen hem organiseerde. De symbolen van de Babyloniërs, wiens hoofdstad Cyrus had ingenomen en die hij had overwonnen, waren hem volkomen vertrouwd; en indien de "vleugels" de symbolen waren van soevereiniteit en het bezit ervan het meesterschap over de machtige inhield of over de legers van het rijk, dan is het gemakkelijk te begrijpen dat het volkomen normaal was dat de koning ten aanzien van deze prins enig vermoeden van ontrouw had, in de omstandigheden die we hebben aangetoond.

Welnu, alleen het begrip van deze dubbelzinnige betekenis van "Baäl-aberin ", kan de merkwaardige passage van Aristophanes verklaren, namelijk dat bij het begin der wereld "de vogels" eerst werden geschapen, en dan, na hun schepping, kwam "het ras van de gezegende onsterfelijke goden". (109) Men heeft dit steeds beschouwd als een atheïstische of onzinnige uitlating van de dichter, maar als we de juiste sleutel van de taal hier gebruiken, dan zien we dat dit een belangrijk historisch feit weergeeft. Laten we in gedachten houden dat "de vogels", dat wil zeggen de "gevleugelden", "de Heren van de machtigen" symboliseerden en dan wordt ons de betekenis duidelijk; de mensen "begonnen machtig te worden op aarde" en dan werden de "heren" of leiders van "deze machtigen" vergoddelijkt.

De kennis van de mystieke betekenis van dit symbool helpt ons ook de oorsprong te verklaren van de geschiedenis van Perseus, de zoon van Jupiter, wonderbaarlijk aan Danaë geboren, en die zulke wonderlijke dingen deed en van plaats tot plaats trok met behulp van vleugels die hem van godswege waren toebedeeld. Dit werpt eveneens licht op de symbolische mythen van Bellerophon, en de daden die hij verrichtte op zijn gevleugeld paard en hun uiterst rampzalige einde; hoe hoog hij in de lucht steeg en hoe verschrikkelijk zijn val was; en van Icarus, de zoon van Daedalus, die al vliegend over de Icarische zee met door was aangehechte vleugels, zijn vleugels smolten doordat hij te dicht tot de zon was genaderd, en alzo zijn naam gaf aan de zee waarin hij verondersteld werd te zijn neergestort. Deze fabels verwijzen allen naar degenen die in de voetstappen van Nimrod traden, of van wie werd verondersteld dit te doen; deze Nimrod was de eerste "heer van de machtigen" die onder dit karakter werd gesymboliseerd met vleugels.

Nu is het merkwaardig dat in de passage van Aristophanes waarnaar we reeds verwezen, en dewelke spreekt van vogels of de "gevleugelden" die waren voortgebracht vóór de goden, wij worden gewezen op het feit dat degene van wie zowel de "machtige" als de goden hun oorsprong afleiden, niemand minder was dan de gevleugelde jongen Cupido. (110) Zoals later nog zal bewezen worden, nam Cupido, de zoon van Venus, in de mystieke mythologie, juist dezelfde positie in als Nin of Ninus, "de zoon" ten aanzien van Rhea, de moeder van de goden. (111) De passage van Aristophanes, namelijk dat de god-jongen Cupido, zelf een gevleugelde, al de vogels of "gevleugelden" voortbracht terwijl hij dezelfde positie inneemt als Nin of Ninus, "de zoon", toont aan dat ook in dit opzicht Ninus en Nimrod identiek zijn, aangezien Nimrod onbetwistbaar de eerste was "van de machtigen" na de vloed. Terwijl dit ongetwijfeld de gedachte is van de dichter, is dit ook zuiver uit historische oogpunt de conclusie van de historicus Appollodorus; want hij vermeldt: "Ninus is Nimrod". (112) In overeenstemming met deze identiteit van Ninus en Nimrod, vinden we dan ook in één van de meest beroemde sculpturen van het oude Babylon, Ninus en zijn vrouw Semiramis geheel in beslag genomen door de jacht; (113) de "pijlkoker - dragende Semiramis" als een ware metgezellin van "de geweldige jager gekant tegen Jehova".

Voetnoten

[42] Sir H. Rawlinson, die bewijs heeft gevonden in Ninevé voor het bestaan van Semiramis ongeveer zes of zeven eeuwen vóór de christelijke jaartelling, is geneigd om haar te beschouwen als de enige Semiramis die ooit heeft bestaan. Dit staat echter haaks op de geschiedenis. Het feit dat er een Semiramis was in de vroegste geschiedenis van de wereld is boven alle twijfel verheven (zie JUSTINUS, Historia, p.615, en het historische CASTOR in Cory's Fragments, p.65), ofschoon sommige heldendaden van de laatstgenoemde koningin blijkbaar toegeschreven zijn aan haar voorganger. Mr Layard neemt afstand van de visie van sir H. Rawlinson.

[43] Zie DIODORUS SICULUS, boek II, p.76.

[44] ATHENAGORAS, Legatio, pp.I78, 179.

[45] PASCAL, Chronicle, deel I, p.65.

[46] Uit Bakhah "wenen" of "weeklagen". Onder de Phoenicieërs, zo zegt Hesychius, "betekent Bacchos wenen", p.179. Omdat de vrouwen om Tammuz weenden, deden ze dat ook voor Bacchus.

[47] SERVIUS, in Georg., boek I,2,p.I97, en in AEneid, deel II, h.I, p.4OO.

[48] Van het Hebreeuwse Nin, "Een Zoon".

[49] Als zodanig werd Rhea door de Griekse Ammas genoemd; zie HESICHIUS, sub voce "Ammas". Ammas is blijkbaar de Griekse vorm voor het Chaldeese Ama, "Moeder".

[50] LAYARD, Nineveh and its Remains, deel II, p.480.

[51] BUNSEN, deel I, pp.438, 439. Opgemerkt moet worden dat de naam "Echtgenoot van de Moeder", gegeven aan Osiris, zelfs vandaag nog in gebruik is, ofschoon niet het geringste vermoeden bestaat over de betekenis ervan, of waar deze vandaan komt. Herodotus maakt er melding van dat toen hij in Egypte was, hij zeer verbaasd was te horen hoe hetzelfde klagelijke, maar tevens ook verrukkelijke "Lied van Linus", dat hij in zijn vaderland Griekenland hoorde zingen, ook gezongen werd door de Egyptenaren ofschoon onder een andere benaming (HERODOTUS, boek II, h.79). Linus was dezelfde god als de Bacchus van Griekenland, of Osiris van Egypte, want Homerus introduceert een knaap die het lied van Linus zingt, terwijl de wijnoogst in volle gang is (Ilias, boek XVIII, v.569-571, pp.725, 726), en de scholiasten zeggen dat dit lied werd gezongen ter nagedachtenis aan Linus, die door honden aan stukken werd gereten. De benaming "honden", van toepassing op degenen die Linus aan stukken scheurden, wordt blijkbaar in mystieke zin gebruikt, en het zal later duidelijk worden hoe nadrukkelijk de ander naam waaronder hij bekend is - Narcissus - hem in verband brengt met de Griekse Bacchus en de Egyptische Osiris. Op sommige plaatsen in Egypte schijnt voor het lied van Linus of Osiris een bijzondere melodie gebruikt te zijn. Savary zegt dat in de tempel van Abydos "de priester de zeven geloften herhaalde in de vorm van gezangen, en dat het muzikanten verboden was om hierbij te begeleiden." (Brieven, p.566). Strabo, waar Savary aan refereert, noemt de god van die tempel Memnon, maar van Wilkinson vernemen we (deel IV, pp.344, 345) dat Osiris de grote god van Abydos was, waardoor het duidelijk wordt dat Memnon en Osiris twee verschillende namen waren voor dezelfde god. De naam Linus en Osiris, zoals ook "de echtgenoot van zijn moeder" in Egypte, was Kamut (BUNSEN, deel I, pp.373, 374). Toen Gregorius de Grote in de kerk introduceerde wat nu bekend staat als de Gregoriaanse gezangen, had hij ze daarvóór overgenomen uit de Chaldeese mystiek, zoals die in Rome al lang in gebruik was, want de Rooms Katholieke priester Eustace geeft toe dat deze gezangen voornamelijk zijn afgeleid van "Lydische en Phrygische melodieën", (Classical Tour, deel I, p.379). Lydië en Phrygië waren in later tijden de belangrijkste zetels van deze mystiek, waarvan de Egyptische mystiek slechts een aftakking was. Deze melodieën waren heilig - de muziek van de grote god, en door deze in te voeren, introduceerde Gregorius de muziek van Kamut. Zo is het gekomen dat klaarblijkelijk de naam van Osiris of Kamut, "de echtgenoot van de moeder", in deze tijd onder ons is gekomen in de vorm van een toonladder, want wat de melodie van Osiris was, bestaande uit "zeven vocalen". is nu een gezang geworden - de Gamut.

[52] De naam "Assyriërs", zoals reeds is opgemerkt, heeft een breed scala aan betekenissen onder klassieke schrijvers, en beslaat zowel de Babyloniërs als de Assyriërs.

[53] JUSTINIUS, Trogus Pompeius, Hist. Rom. Script., deel II, p.615.

[54] DIODORUS, Bibliotheca, boek II, p.63.

[55] Zie Chaldee Lexicon in Clavis Stockii, waar het werkwoord "asher" wordt weergegeven met "firmavit roboravit". Ashur, een voltooid deelwoord, wordt dan "firmatus roboravit". Zelfs in het Hebreeuws schijnt deze betekenis in het werkwoord opgesloten te liggen, zoals geconcludeerd kan worden uit het zelfstandige naamwoord te-ashur, de naam van de palmboom (Jes.9:13), waarvan het hout bekend stond om zijn taaiheid en compactheid. Zelfs in het gewone Hebreeuws is de betekenis nagenoeg hetzelfde, want daar Asher "gedijen" betekent, of "voorspoedig maken", moet Ashur in de voltooide vorm "gedijd" of "voorspoedig gemaakt" betekenen.

[56] JUSTINIANUS, Hist. Rom. Script., deel II, p.615. De woorden in de grondtekst zijn: "Ninus magnitudinem quaesitae dominationis continua possessione firmavit. Cum accessione virum fortior, ad alios transiret, et proxima quaeque victoria instrumenturn sequentis esset totius Orientis populos subegit."

[57] Nin-neveh, "De bevolking van Ninus".

[58] LAYARD, Nineveh and its Remains, deel I, p.7, et passim.

[59] Zie GREGORIUS TURONENSIS, De rerum Franc., boek I, apud, BRYANT, deel II, pp.403, 404. Gregorius schrijft aan Kush toe wat meer in het algemeen zijn zoon zou zijn overkomen, maar deze bewering toont de opvatting van zijn tijd aan, die ruimschoots bevestigd wordt door andere bronnen, dat Kush een bijzonder aandeel had in het afleiden van de mensheid van de ware aanbidding van God.

[60] De samenstelling van Her-mes is allereerst afkomstig van "Her", wat in het Chaldees synoniem is met Ham of Khem, "De verbrande". Daar "Her" evenals Ham betekent "De hete" of "Brandende" vormde deze naam de grondslag voor het bedekt associëren van Ham met de "Zon", en het eveneens vergoddelijken van de grote aartsvader, waarnaar het land Egypte is genoemd, in connectie met de zon. Khem of Ham onder zijn eigen naam werd openlijk aanbeden in later tijden in het land van Ham (BUNSEN, deel I, p.373), maar dit zou in het begin te gewaagd zijn geweest. Echter door middel van het synoniem "Her" werd de weg hiervoor vrijgemaakt. "Her" is de naam van Horus, die in verband wordt gebracht met de zon (BUNSEN, deel I, p.507), wat de ware etymologie van de naam aangeeft, die voor zover ik heb kunnen nagaan afkomstig is van een werkwoord. Vervolgens komt op de tweede plaats "Mes" van Mesheh (of zonder de laatste stam die kan worden weggelaten (zie PARKHURST, sub voce, p.416) Mesh, "voorttrekken". Uit het Egyptisch kennen we Ms in de betekenis van "voortbrengen" (BUNSEN, deel I, Hieroglyphical Signs, Appendix h.43, p.540), hetgeen blijkbaar een andere vorm is voor hetzelfde woord. In de voltooide vorm treffen we Ms eveneens aan (BUNSEN, Vocabulary, Appendix I, p.470, onder aan de blz., etc.: "Ms... born."). De betekenis van de stam van Mesheh in Stockii Lexicon, in het Latijn "Extraxit", en in het Nederlands "Extractie" zoals dat ook wordt gebruikt voor een geboorte, toont aan dat er verband bestaat tussen de generieke betekenis van dit woord en de geboorte. Deze afleiding verklaart de betekenis van de namen van de Egyptische koningin Ramesses in Thothmes; de eerstgenoemde kennelijk in de betekenis van "de zoon van Ra", ofwel de Zon, want Ramesses is "Heliou pais" (AMMIANUS MARCELLINUS, boek 17, h.4, p.162), terwijl de laatstgenoemde op dezelfde wijze "De zoon van Thoth" betekent. Om dezelfde reden is Her-mes "De zoon van Her of Ham", de verbrande - dat is Kush.

[61] HYGNUS, Fab.143, p.114. Van Phoroneus wordt gezegd dat hij dan koning is.

[62] Janus werd zo genoemd in de meeste oude gezangen van de Salii. (MACROB., Saturn., boek I, h.9, p.54, kolom 2).

[63] Door Terentianus Maurus wordt hij "Principium Deorium" genoemd. (BRYANT, deel III, p.82).

[64] Me chaos antiqui nam res sum prisca vocabant. (Fasti, boek I, v.104. Deel III, p.19).

[65] De naam van Kush is ook wel Khûs, want sh verandert in het Chaldees regelmatig in s, en Khûs wordt dan uitgesproken als Khawos, of zonder de dubbelklank als Khaos.

[66] Uit SIR WM. BETHAM, Etruscan literature and Antiquities investigated, deel 11, p.120; 1842. De Etruskische naam op de keerzijde van de bovenstaande medaille, Bel-athri, "Meester der spionnen", wordt waarschijnlijk aan Janus gegeven als zinspeling op zijn bekende titel "Janus Tuens", wat zoveel betekent als "Janus de Ziener" of "Alziende Janus".

[67] In Spreuken 25:18 is een knots of knuppel "Mephaitz". In Jeremia 20 wordt hetzelfde woord zonder de Jod gebruikt voor een knots (hoewel in onze vertaling het woord zwaard wordt gebruikt), want hij wordt niet gebruikt om mee in stukken te snijden, maar om te "vermorzelen". Zie de gehele passage.

[68] Genesis 11:9.

[69] Er zijn vele voorbeelden van zulke veranderingen. Aldus wordt Botzra in het Grieks Bostra, en Mitzraim wordt Mestraim. Voor het laatste voorbeeld, zie BUNSEN, deel I, pp.606-609.

[70] Vulcanus had in het klassieke Pantheon helemaal niet zo'n hoge positie, maar in Egypte werd Hephaistos of Vulcanus "Vader der goden" genoemd. (AMMANIUS MARCELLINUS, boek XVII).

[71] Merodach komt van Mered, rebelleren, en Dakh, dat door een aanwijzend voornaamwoord wordt versterkt, betekent "Deze" of "De grote".

[72] Terwijl de oorsprong van de namen Bel en Hephaistos hierboven wordt aangegeven, waren het geen ongebruikelijke namen voor de oorlogsgoden, hoewel in een andere betekenis, die van Kush afstamden, waaraan Babylon zijn glorie onder de volken te danken had. De oorlogszuchtige en vergoddelijkte koningen die van Kush afstamden, werden verheerlijkt voor hun macht om verwarring onder hun vijanden te zaaien, om hun legers te verstrooien en de aarde in stukken te breken door hun onoverwinnelijke kracht. Zonder twijfel wordt in de geïnspireerde vervloeking van Babylon door Jeremia, evenals van de oude Bel, hierop gezinspeeld. Ook in physieke zin kregen deze namen betekenis door de knots die aan de Griekse Hercules gegeven werd - dezelfde knots als die van Janus - die in een geheel andere rol als van de oorspronkelijke Hercules werd aangewezen om de grote hervormer van de wereld te zijn, en dat enkel door physiek geweld. Als de twee-hoofdige Janus met een knots wordt geïntroduceerd, is de tweevoudige afbeelding waarschijnlijk bedoeld als een gecombineerde weergave van de oudere en de jonge Kush of Nimrod. Maar de tweevoudige afbeelding met andere attributen had ook betrekking op een andere "Vader der Goden", die zich later zou manifesteren en speciaal met water te maken had.

[Fig.8] Uit KITTO, Illustrated Commentary, deel V, p.205.

[73] In de N.V. wordt Ala Mahozim met "god der vestingen" vertaald. Mahozim of Mauzzim betekent versterkingen." Stockius geeft ons in zijn Lexicon de definitie van Mahoz in de enkelvoudige vorm, robur, arx, locus munitus, en als bewijs voor deze definitie de volgende voorbeelden: - Richteren 6:26 - "Bouw dan een altaar voor de HERE, uw God, op deze versterkte plaats", waar het woord Mahoz wordt gebruikt; en in Daniël 11:19: "Daarna zal hij zijn aangezicht keren naar de burchten (Mahoz) van zijn eigen land." Zie ook GESENIUS, Lexicon, p.533.

[74] OVIDUS, Opera, deel III; Fasti, IV. 219-221.

[75] Idem, deel II, Metam., deel IV, Fab. Pyramus and Thisbe.

[76] Een deskundige op het gebied van de Periergesis van Dionysius, zegt Layard (Nineveh and its Remains, deel II, p.480, noot), stelt Semiramis gelijk aan de godin Artemis of Despoina. Echter, Artemis was Diana en de titel die aan Despoina werd gegeven, toont aan dat Diana der Efeziërs vanwege haar karakter met Semiramis werd vergeleken, want Despoina is het Grieks voor Domina, "De Vrouwe", de merkwaardige titel van Rhea of Cybele, de godin die in het oude Rome de toren draagt. (OVIDUS, Fasti, boek IV, 340).

[77] Zie LAYARD, Nineveh, etc. deel II, pp.451, 457.

[78] Zie Ante, p.21.

[79] CORY, Fragments, pp.45, 46.

[80] LAYARD, Nineveh and its Remains, boek II, pp. 456, 457.

[81] In de Griekse mythologie zijn Kronos en Rhea gewoonlijk broer en zus. Volgens de geschiedenis zijn Ninus en Semiramis niet op deze wijze aan elkaar verwant, maar dit botst niet met de ware identiteit van Ninus en Kronos, want ten eerste is er in de meeste landen sprake van grote conflicten in de verhoudingen tussen de goden onderling - in Egypte wordt Osiris op verschillende plaatsen niet enkel als de zoon en echtgenoot van Isis weergegeven, maar ook als haar vader en broer (BUNSEN, deel I, p.438), en ten tweede, wat de tot goden verheven stervelingen vóór hun vergoddelijking ook geweest mogen zijn, na hun vergoddelijking kwamen ze in een andere verhouding tot elkaar te staan. Na de apotheose van man en vrouw moesten omwille van hun waardigheid aan beiden dezelfde hemelse oorsprong worden toegekend, omdat beiden bovennatuurlijke kinderen van God waren. Vóór de vloed bestond de grote zonde die de mensheid in het verderf stortte hieruit, dat de "Zonen van God" niet huwden met de Dochters van God; met andere woorden, degenen die in geestelijke zin niet hun "zusters" waren (Gen.4:2, 3). In de nieuwe wereld, toen de invloed van Noach nog steeds aanwezig was, moet de tegenovergestelde handelswijze sterk zijn aangeprezen, want een "zoon van God" die niet in het huwelijk trad met een dochter van God, dus niet met zijn eigen "zuster" in het geloof, moet een schande en een mésalliance geweest zijn. Daarom ontstond zonder twijfel uit een geestelijk bewustzijn het besef van waardigheid en zuiverheid van de koninklijke lijn, die meer intact werd gehouden door het huwelijk tussen koninklijke broeders en zusters. Dit was het geval in Peru (PRESCOT, deel I, p.18), in India (HARDY, p.133) en in Egypte (WILKINSON, deel IV, p.385). Vandaar de relatie van Jupiter tot Juno, die zich erop beriep "Soror et conjux", "zuster en echtgenote" te zijn van haar man. Vandaar ook dezelfde relatie tussen Isis en haar echtgenoot Osiris, waarvan de eerstgenoemde wordt afgeschilderd als "treurende over haar broer Osiris". (BUNSEN, deel I p.4I9). Om dezelfde reden werd Rhea zonder twijfel tot zuster gemaakt van haar echtgenoot Kronos, om haar goddelijke waardigheid en gelijkwaardigheid aan te tonen.

[82] CLERICUS, De Philosophia Orientali, boek I, sectie II, h.37.

[83] EUSEBIl, Chronicon, p.6.

[84] Kenners van EURIPIDES, Orest., v.963, p.85, zeggen dat "de Cyclopen zo werden genoemd vanwege hun koning Cyclops". Deskundigen beschouwen de Cyclopen als de bewoners van de natie Tracië, want de Traciërs hadden de traditie gelokaliseerd en op henzelf toegepast. De volgende bewering van deze deskundigen over Prometheus van Aeschylus, p.56, toont aan dat ze verwant waren aan Kronos, en dat Kronos tevens hun koning was: "De Cyclopen ... waren de broers van Kronos, de vader van Jupiter."

[85] "Turres ut Aristoteles, Cyclopes (invenerunt)." (PLINIUS, boek VII, h.56, p.171 ).

[86] Voor meer bewijs met betrekking tot "de God der vestingen", zie de Appendix onder noot D.

[87] Van Krn, een hoorn. De titel Carneus, dat betrekking had op Apollo (PAUSANIAS, boek III, Laconia, h.13) is slechts een andere vorm voor hetzelfde woord. In de Orfische Hymnen, wordt Apollo aangesproken als de "Twee-hoornige god". (Hymne aan Apollo).

[88] Zie ante, p.28.

[89] De naam van een stier of heerser wordt in het Hebreeuws zonder punten geschreven, Shur, wat in het Chaldees van Tur komt. In de betekenis van een stier is uit Tur het latijnse Taurus ontstaan, en van hetzelfde woord de betekenis van een heerser, Turannus, wat later een ongunstige betekenis kreeg. Zo krijgen we uit deze bekende klassieke woorden het bewijs voor de werking van het principe dat er de oorzaak van was dat de vergoddelijkte Assyrische koningen in de gedaante van een man-stier werden afgebeeld.

[90] Orfische Hymnen: Hymne li., to trietericus, p.117.

[91] Uit HYDE, Religio Veterum Persarum, h.4, p.116.

[92] SHARON TURNER, Anglo-Saxons, deel I, p.217.

[93] LAYARD, Nineveh and Babylon, p.605.

[94] KITTO, Illustrated Commentary, deel IV, p.53.

[95] In Lares and Penates of Cilicia, p.151, brengt Barker de Assyrische Hercules in verband met "Dayyad de Jager", die zonder twijfel dezelfde is als Nimrod.

[96] "Saturnum Pherecydes ante omnes refet coronatum." (TERTULIANUS, De Corona Militis, deel II, h.7., p.85).

[97] Zie KITTO, Illustrated Commentary, deel IV, pp.280-282. In afbeelding II zijn de twee mannelijke figuren Abessynse hoofden. De twee dames, die Kitto er tussen heeft geplaatst, zijn vrouwen van de berg Libanon, wiens gehoornde en met sluiers getooide hoofden volgens Walpole gezien moeten worden als eerbetoon in het oude aanbiddingsritueel van Astarte (zie hierboven en WALPOLE, Ansayri, deel III, p.16).

[98] EUSEBIUS, Praeparatio Evangelii, boek I, h.10, deel I p.45.

[99] LAYARD, Nineveh, deel II, p.446.

[100] MAURICE, deel III, p.353. Londen 1793.

[101] Asiatic Researches, deel I, p.260.

[102] Idem, "Agni", plaat 80.

[103] LAYARD, Nineveh, etc., deel II, p.451.

[104] Van KITTO, Illustrated Commentary, deel II, p.301. De sleuf in het midden van het centrale uitsteeksel schijnt erop te wijzen dat het niet echt een hoorn is, maar een blad.

[105] CATLIN, North American Indians, deel II, p.128.

[106] BRYANT, deel IV, p.250. De Satyren waren de metgezellen van Bacchus en "dansten met hem mee" (AElian History, p.22). Als men er bij stil staat wie Bacchus eigenlijk was, en dat zijn walgelijke titel "de gehoornde gelijk een stier", dan komt de ware betekenis van de hoorns van de Satyren aan het licht. Om een of andere reden was de hoorn van de Satyr gewoonlijk die van een geit, maar aanvankelijk moet deze dezelfde zijn geweest als die van Bacchus.

[107] Dit naar een bijzondere Oosterse uitdrukking, waarvan er vele voorbeelden zijn. Zo betekent Baal-aph, Heer der wrake, "een vertoornde man"; Baal-lashon, Heer der tong, "een welbespraakte man"; Baal-hatzim, Heer der pijlen, "een boogschutter"; op dezelfde wijze betekent Baal-aberim, Heer der vleugelen, "een gevleugelde" .

[108] HERODOTUS, boek I, h.209, p.96.

[109] ARISTOPHANES, aves, v.695-705, p.404.

[110] Aristophanes zegt dat Eros of Cupido de "vogels" en de "goden" schiep door het "vermengen van alle dingen". Dit wijst kennelijk op de betekenis van de naam Bel, wat zonder meer "de vermenger" betekent en de "stichter van verwarring". Deze naam behoorde eigenlijk aan de vader van Nimrod, maar vanaf het moment dat deze gelijk werd gesteld aan de vader, ontstaat het bewijs dat deze naam overgaat naar de zoon en anderen door overerving.

[111] Zie Hoofdstuk V, sectie IV.

[112] APPOLODORUS, Fragment 68, in MÜLLER, deel I, p.440.

[113] DIODORUS, boek II, p.69.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden