De Strijd


VII. De Hervorming



1. Hun opvatting

In grote lijnen komt de opvatting van de Hervormers ook overeen met die van de kerkvaders. Men kan dit nu nog nagaan in al de kerken, uit de Hervorming voortgesproten. Op enkele uitzonderingen na, past men al het goede dat de Here aan Israël beloofde, op de “Kerk” toe en laat de vloek voor de Joden. Het O.T. verstaat men, ten minste voor wat de profetie betreft, uitsluitend “geestelijk”.

In het boek “Maranatha” geeft Ds. Bultema een goed overzicht van wat men sinds de eerste eeuwen geloofde over Israël, de wederkomst des Heren en het duizendjarig rijk. De vooraanstaande hervormers, zoals Luther, Calvyn, Melanchton enz. verwachten wel de komst van Christus en een vervulling van de profetie, maar ook weer grotendeels in geestelijke zin. Zij bekampen een vals “chiliasme”, namelijk volgens hetwelk voor de Christenen op aarde een tijd van grofzinnelijke genoegens zou aanbreken. Het Bijbelse chiliasme in betrekking tot Israël gedurende een beperkte tijd, kennen zij niet.

Het is altijd belangrijk de uitspraken van deze mensen zelf te lezen, om een juiste gedachte te krijgen over hun opvattingen. Wij geven daarom hier enige delen uit de “Institutie” van Calvyn. (Wij vertalen uit het Frans):

2-10-2 “Ten eerste, dat de Here aan de Joden geen aardse heerlijkheid en weelde heeft voorgesteld als doel waartoe zij moeten trachten te komen.”
2-10-3 “Hij (Paulus) bewijst dus duidelijk in deze tekst (Rom. 1:2; 3:21), dat het O.T. bijzonder het toekomende leven betreft.”
2-10-23 “De brutale onwetendheid, die wij heden zien bij het ganse Joodse volk, in dat zij dwaselijk een aards koninkrijk van Christus verwachten...”
2-11-2 “Doch de profeten beschrijven merendeels de schoonheid van de toekomende eeuw door middel van het beeld en de figuur, die zij van God er van ontvangen hebben... Wij begrijpen wel, dat dit het aardse leven niet betreft, dat als een pelgrimsreize is, en bij de aardse stad Jeruzalem niet past: Maar het betreft het ware land der getrouwen en de ware hemelse stad, waar God zegening en eeuwig leven heeft voorbereid (Ps. 132:1315; 133:3).”
2-11-12 “Doch door de openbare roeping van de Volken, die plaats had na de hemelvaart van Jezus Christus, zijn ze niet alleen tot dezelfde eregraad verheven als de Joden, maar wat meer is, zijn ze in hun plaats gezet.”
3-25-10 “Waardoor de profeten, daar ze deze geestelijke dingen met de woorden niet konden uitdrukken, ze hebben beschreven en bijna geschilderd, door middel van lichamelijke figuren.”

Verder geven wij nog een en ander van Bavink en Kuyper.

De eerste heeft in zijn “Gereformeerde Dogmatiek” (4de deel blz. 717 en volgende) een goed overzicht gegeven van de toekomstverwachting van Israël in het O.T. In paragraaf 564 voegt hij hier dan aan toe:

IV-564 “Deze Messiaanse verwachtingen des O.T. dragen, gelijk ieder terstond inziet, een zeer eigenaardig karakter; zij bepalen zich tot ene toekomstige zaligheid op aarde.
........
Het latere Jodendom bracht in deze O.T. verwachtingen allerlei wijzingen aan. Van zijne politieke heerschappij beroofd en onder de volken verstrooid, begon het meer en meer rekening te houden met het toekomstig lot der individuen en breidde zijn gezichtskring tot de mensheid en tot heel de wereld uit. Israël zou wel eenmaal op grond van Zijne eigene, wettische gerechtigheid door de Messias tot ene politieke heerschappij over alle volken gebracht worden, maar dit Messiaanse rijk droeg een voorlopig, tijdelijk karakter en zou aan het einde plaats maken voor een rijk Gods, voor ene zaligheid der recht vaardigen in den hemel, welke door de opstanding aller mensen en door het algemene wereldgericht werd ingeleid. De politieke en de religieuze zijde, welke in het profetische beeld der toekomst ten nauwste verenigd waren, werden op die wijze uiteengerukt. Israël verwachtte in Jezus' dagen een zinnelijk, aards Messiasrijk, welks toestand in de vormen en beelden der O. T. profetie beschreven werd. Maar deze beelden en vormen werden nu in letterlijke zin opgevat; de schaal werd met de kern, de zaak met het beeld, het wezen met den vorm verwisseld; het Messiaanse rijk werd ene politieke heerschappij van Israël over de volken, ene periode van uitwendige voorspoed en bloei. En aan het einde daarvan had eerst, na de algemene opstanding, het wereldgericht plaats, waarbij een ieder geoordeeld werd naar zijne werken en of de zaligheid in den hemel tot loon of de pijniging in de gehenna tot straf voor zijne daden ontving. Op die wijze ontstond de leer van het Chiliasme. Wel blijft een groot gedeelte der Joodse apocriefe litteratuur nog bij de O. T. verwachtingen staan. Maar dikwerf, vooral in de Apoc. van Baruch en in het vierde boek van Ezra, komt toch de voorstelling voor, dat de heerlijkheid van het Messiaanse rijk de laatste en de hoogste niet is, maar na een bepaalden tijd, die menigmaal berekend en in den Talmud b.v. op 400 of op 1000 jaren gesteld wordt, voor de hemelse zaligheid van het Gods-rijk plaats maken zal. Het Chiliasme is dus niet van Christelijke, maar van Joodse en voorts ook van Perzische oorsprong. Het berust altijd op een compromis tussen de verwachtingen van ene aardse en van ene hemelse zaligheid en tracht de O. T. profetie in dien zin tot haar recht te laten komen, dat het door haar een aards Messiasrijk voorspeld acht, hetwelk na een bestemden tijd door het Godsrijk vervangen zal worden. De sterkte van het Chiliasme schijnt nu wel het O. T. te zijn, maar feitelijk is dit niet zo; het O. T. is beslist niet chiliastisch, het tekent in het Messiasrijk het voltooide Godsrijk, dat zonder einde is en eeuwig duurt. Dan. 2:44, en dat door gericht, opstanding en wereldvernieuwing voorafgegaan wordt. Desniettemin vond het bij de Joden en ook bij vele Christenen geloof en kwam telkens weer op, als de wereld hare Godevijandige macht ontwikkelde en de kerk deed lijden onder vervolging en druk. In den oudsten tijd treffen wij het aan bij Cerinthus, in het testament der XII Patriarchen, bij de Ebionieten, bij Barnabas, Papias, Irenaeus, Hippolytus, Appolinafis, Commodianus, Lactantius, Victorinus. Maar het Montanisme maande tot voorzichtigheid; Gnostieken, Alexandrijnse theologen en vooral ook Augustinus bestreden het ten sterkste, en de veranderde toestand der kerk, die de wereldmacht overwonnen had en zichzelf hoe langer hoe meer voor het Godsrijk op aarde hield, deed het langzamerhand geheel uitsterven.
........
Herstel van tempel en altaar, van priesterschap en offerande werd in den regel als al te duidelijk met het N. T. in strijd verworpen, maar vond toch nog verdediging bij de Ebionieten en in den nieuweren tijd bij Serarius, Oetinger, Hess e.a.
........
Al deze wijzigingen formuleren even zovele bezwaren tegen het Chiliasme; reeds voor de profetie van het O.T., waarop het zich bij voorkeur beroept, kan het niet bestaan. Want behalve dat, gelijk boven reeds gezegd is, het O.T. in het Messiaanse rijk geen voorlopige, tijdelijke toestand, maar het eindresultaat der wereldgeschiedenis ziet, maakt het Chiliasme in de verklaring der profetie aan de grootste willekeur schuldig. Het verdubbelt de wederkomst van Christus en de opstanding der doden, zonder dat het O.T. daar iets van weet. Het mist alle regel en methode bij de uitlegging en maakt willekeurig halt, naar de subjectieve mening van den interpreet. De profeten verkondigen allen even luide en even krachtig, niet alleen de bekering van Israël en van de volken, maar ook den terugkeer naar Palestina, den herbouw van den tempel, priesterschap en offerdienst enz. En het is niets dan willekeur den enen trek van dit beeld letterlijk en den anderen geestelijk op te vatten. Het is een beek, der toekomst, dat de profetie ons tekent. En dit beeld is of letterlijk te nemen, gelijk het zich geeft, maar dan breekt men met het Christendom en valt in het Jodendom terug, of er is van dit beeld ene gans andere verklaring te geven dan het Chiliasme beproeft. Zulk ene verklaring wordt door de Schrift zelve aan de hand gedaan en moet door ons aan haar worden ontleend.

(Bavinck wil dus alles vergeestelijken, maar dat gaat ook niet en ten slotte valt hij in dezelfde willekeur, die hij de chiliasten aanwrijft. Door het niet geloven van Paulus' openbaringen, is het niet mogelijk consequent te blijven. Men ziet hier tot welke uitersten hij gedreven wordt).

565. Reeds in het O.T. zijn er vele aanwijzingen voor ene andere en betere verklaring, dan het Chiliasme van de profetische verwachtingen biedt. Zelfs de moderne geschiedbeschouwing van Israël erkent, dat het Jahvisme der profeten door zijn zedelijk karakter zich onderscheidt van de natuurgodsdiensten en allengs aan de godsdienstige wetten en gebruiken onder Israël ene geestelijke betekenis heeft geschonken. De ware besnijdenis is die des harten, Deut. 10:16, 30:6, Jer. 4:4; de offeranden, die Gode aangenaam zijn, zijn een gebroken hart en een verslagen geest, 1 Sam. 15:22, Ps. 40:7, 50:8 v., 51:19, Hoe. 6:6, Am. 5:21 v., Mich. 6:6 v., Jes. 1:11 v., Jer. 6:20, 7:21 v. enz. Het ware vasten is het losmaken van de strikken der goddeloosheid, Jes. 58:3 v., Jer. 14:12; voor een groot deel is de strijd der profeten tegen den uitwendigen, eigengerechtigen cultus van het volk gericht. Het wezen van de bedeling der toekomst bestaat dan ook daarin, dat de Here een nieuw verbond met zijn valk zal oprichten, dat Hij hun een nieuw hart zal schenken en daarin zijne wet zal schrijven en dat Hij op allen zijnen Geest zal uitstorten, zodat zij Hem liefhebben met hun ganse hart en in zijne wegen wandelen, Deut. 30:6, Jer. 31:32, 32:38 v., Ezech. 11:19, 36:26, Joël 2:28, Zach. 12:10. En wel wordt nu die toekomst geschilderd in beelden, aan de historische omstandigheden ontleend, zodat Zion en Jeruzalem, tempel en altaar, offerande en priesterschap daarin ene grote plaats blijven innemen. Maar 1° bedenke men, dat ook wij hetzelfde doen en van God en Goddelijke zaken, van geestelijke en hemelse dingen niet anders kunnen spreken dan in aardse, zinnelijke vormen. De O.T. eredienst is door God daartoe aangesteld, omdat wij niet in eigengemaakte, maar in door Hemzelf ons gegeven juiste beelden van de hemelse dingen naar waarheid zouden kunnen spreken. Het N.T. neemt daarom ook dit spraakgebruik over en gewaagt in het toekomstige Godsrijk van Zion en Jeruzalem, van tempel en altaar, van profeten en priesters; het aardse is een beeld van het hemelse. Alles Vergangliche ist nur ein Gleichniss. Men vergete 20 niet, dat alle profetie poëzie is, die naar haar eigen natuur verklaart moet worden.
........
Hierover kan toch geen twijfel bestaan, dat het N.T. zichzelf beschouwt als de geestelijke en dus als de volkomen en waarachtige vervulling van het O.T. Het vergeestelijken van het O.T., mits in goeden zin verstaan, is niet een uitvindsel van de Christelijke theologie, maar heeft in het N.T. zelf een aanvang genomen. Het vergeestelijkte O.T., dat is, het O.T. van zijn tijdelijke, zinnelijke vorm ontdaan, is het N.T. De eigenaardigheid van de oude bedeling was juist, dat het verbond der genade onder aanschouwelijke beelden voorgesteld en in nationale, zinnelijke vormen ingekleed werd... Al het geestelijke, hemelse en eeuwige werd overeenkomstig de vatbaarheid van Israël, dat als kind onder de tucht der wet was gesteld, in aardse schaduwen gehuld. Ofschoon de grote massa des volks dikwerf bij die uitwendige vormen staan bleef, evenals vele Christenen in het sacrament aan het toeken blijven hangen, drongen de vrome Israëlieten met hunne harten wel tot de geestelijke kern door, die in de schaal verborgen was, maar toch zagen zij ook dat geestelijke niet anders dan in schaduw en beeld...
Geheel verkeerd is dus de beschouwing van het Chiliasme, volgens welke het N.T. met de gemeente uit de Heidenen een intermezzo is, een zijweg, die door God is ingeslagen, omdat Israël zijn Messias verwierp, zodat de eigenlijke voortzetting en vervulling des O.T. eerst bij de tweede komst van Christus een aanvang zou nemen. Veeleer is het omgekeerde waar. Niet het Nieuwe maar het O.T. is een tussenbedrijf...
... de gemeente der gelovigen heeft in alle opzichten het nationale, vleselijke Israël vervangen, het O.T. is in het N.T. vervuld. (Harnack, Die Mission u die Ausbreitung des Christ. in den ersten drei Jahrh. bl. 37 v.)”

Tot zoverre Bavinck. Men ziet tot welke grote moeilijkheden en valse conclusies men geleid wordt als men geen oog heeft voor Gods Voornemen der aionen. Sommigen, die zich de moeite niet gegeven hebben om een en ander er over te onderzoeken, dat hun voorgelegd werd, spreken dan van “stokpaardje” of hebben andere minachtende uitdrukkingen. Uit hun mond komt alzo hun eigen oordeel. Heel onze opvatting van het Christendom, van onze positie, van Israël en de volken, van de toekomst enz. hangt af van de blik die wij in dit voornemen hebben.

Vervolgens geven wij uit “Pro Rege” van Dr. A. KUYPER het volgende:

Blz. 119 “Israël is een zinbeeldige verschijning. In zinbeeldige opvatting was en bleef het “Gods volk”, ook in de dagen toen er in elke straat van Jeruzalem aan de afgoden geofferd werd. Maar dit zinbeeldige volk zou door het echte volk dan eerst vervangen worden, als Messias zou gekomen zijn, en het ware Israël, niet der besnijdenis in het vlees, maar der besnijdenis des harten, uit alle volk zou verzameld worden.”
“Hier is alzo tweeërlei bedeling. De zinnebeeldige, de symbolische bedeling, waarin nog slechts de schaduwen en afbeeldingen gezien werden, en die hield stand tot de Messias gekomen was. En daarnaast stond de wezenlijke bedeling, toen de schaduwen en zinnebeelden wegvloden en het geestelijke koninkrijk zijn intocht hield.”
Blz. 233. “Zij toch (de Joodse Schriftgeleerden) verstonden het Oude Testament, alsof de bedeling van Israël niet profetisch-zinbeeldig, en dus voorbijgaand en uitlopend op Christus, maar duurzaam en blijvend was.”
Blz. 312. “Deze enghartige-nationale, en door en door valse opvatting van het Messiaanse Koningschap, zat er bij Israël in Jezus' dagen zo diep in, dat zelfs Jezus' eigen jongeren, tot den einde toe, tot na zijn opstanding, ja tot op den Olijfberg vlak vóór de hemelvaart, nog altoos bleven vragen: Heere, wanneer zult gij in Israël het Koninkrijk weder oprichten?” Blz. 480. “Dit schenken aan de mensheid van een zo heerlijke Koning, is nu aldus in zijn werk gegaan, dat eerst het hoge leven der mensheid zich in het nationale bestaan van een enkel, uitverkoren volk saamtrekt. Dit is in Israël geschied. In dit verkoren volk komt nu allengs de idee van een heilig Koningschap op. Niet reëel, want alles in Israël is schaduwachtig en zinbeeldig.”
Derde deel Blz. 317. “Zelfs voor de Joden komt eens de tijd, dat ze weer in grote getalle voor den van God over Sion gezalfden Koning buigen zullen, en daarom zijn de Joden in massa uit Afrika en Azië weggevoerd, en in het Christelijk Europa als opgesloten, opdat ze niet door het Heidendom zouden worden verleid en niet voor den Islam buigen zouden. Wanneer hun ure komen zal, weten we niet, maar hun bestendig voortleven, zelfs in een aantal van twaalf millioen, zegt ons toch, dat hun nog een toekomst wacht.”

Men ziet hoe de letterlijke vervulling van de profetie geheel verworpen wordt en de “Kerk” de plaats van Israël inneemt.

In het vergeestelijken kan men natuurlijk meer of minder ver gaan; men bevindt zich dan op een subjectief terrein en wie zal hier de veilige grens aangeven? Dr. Kuyper vindt het dan ook nodig er nadruk op te leggen, dat men niet alles moet vergeestelijken en de kern van de zaak moet behouden worden. Zo is nu voor hem Christus werkelijk Koning over een werkelijk koninkrijk, dat ook de aarde betreft.

Wij nemen vooreerst de letterlijke betekenis van alle profetie. Is ze nog niet letterlijk vervuld, dan zal dat in de toekomst geschieden. Daarna kunnen wij ook de geestelijke lessen, toepassingen, typen enz. onderzoeken, die zowel individuen, als groepen en volken kunnen betreffen.

De verschillende opvattingen aangaande de profetie en Israëls toekomst, kunnen wij in hoofdzaak als volgt opgeven.

  1. Alleen letterlijk.
  2. Alleen geestelijk.
  3. Letterlijk EN geestelijk.

Er zijn natuurlijk allerlei schakeringen. In het algemeen genomen vat het Christendom de nog niet vervulde profetie geestelijk op en meent, dat de “Kerk” in de plaats van Israël gekomen is. Nu beweren wij niet, dat zij de profetieën niet mogen toepassen, maar wel dat ze Gods Woord niet tot zijn volle recht laten komen. Zo zegt Kuyper heel juist, dat Israël een zinnebeeldig volk is, zoals ook het grootste deel van de profetie zinnebeeldig is. Hij gaat echter verder dan Gods Woord, als hij zegt, dat daarom het letterlijke er niet moet zijn en dus Israël nu reeds vervangen is door het ware Israël. Laat nu geheel Israëls historie zinnebeeldig zijn, daarom is die historie nog niet ten einde. Wij verwerpen de symboliek niet, maar houden integendeel aan een volledige symboliek vast. Wij nemen niet alleen het verleden van Israël letterlijk en geestelijk, zoals de meesten, maar ook de toekomst letterlijk en geestelijk. Wij geloven dus aan een letterlijk koninkrijk op aarde, dat nog latere hogere heerlijkheid zal afbeelden. Wat de gewone letterlijke opvatting der Joden in den weg staat, is het feit dat ze hierin te veel een eindtoestand zagen. De letterlijke opvatting is echter geheel gewettigd als men inziet dat er nog twee aionen moeten komen en men in elk dezer niet alleen de aardse roeping beschouwt maar ook de hemelse en overhemelse. Wij moeten met de Schrift onze blik verruimen en beter inzien wat God zegt over de aionen en bedelingen en de verschillende sferen van zegening. Zo alleen krijgt men een volkomen beeld, waar zowel letterlijke als geestelijke betekenis in passen. Wij krijgen door het zoveel mogelijk letterlijk geloven van de Schrift een vergezicht in de tijden en in de sferen, dat alle menselijke gedachte te boven gaat en veel geestelijker is dan alle “vergeestelijking”.

Als men dan inziet, dat het duizendjarig koninkrijk maar een deel is van de toekomende aioon, en er daarop nog een andere aioon volgt, vóór God alles in allen is, dan begrijpt men, dat God ruimte heeft om Zijn Voornemen aangaande Israël en de volken geheel uit te werken. De aardse zegeningen, die wij dan letterlijk nemen, maar daarom niet grofmaterialistisch, zijn dan maar een zinnebeeld van de latere en hogere dingen. Alle mensen leven dan niet op aarde. God geeft nu ook gelegenheid tot een andere sfeer te gaan behoren, hetzij dan de hemelse waar men “met” Abraham gezegend is, hetzij de overhemelse, waar men met Christus in geplaatst is. Het bestaan van een ding of een groep in tijd en sfeer doet daarom het andere niet te niet. Het is niet omdat er nu een groep bestaat, die “met” Abraham zal gezegend zijn en een groep die in Christus boven alles is, dat daarom Israël niet meer op aarde zijn taak als priester-volk zou kunnen vervullen. Ieder onderscheide slechts nauwkeurig waartoe God hem geroepen heeft en wandele in overeenstemming daarmee. Men begrijpt dan ook hoeveel goede tijdingen God in Zijn Woord brengt, hoeveel “Evangeliën” er zijn, al wijzen alle op één Behouder. Zij die een blik over het gehele Voornemen Gods hebben, zullen ook gebruikt kunnen worden om aan ieder het hem passende evangelie te verkondigen. Zij die slechts een heel begrensde blik hebben in Gods plan, lopen gevaar een verward evangelie te brengen, en al hebben ze veel succes, toch geen “beproefd” arbeider te zijn.

Wij twijfelen er niet aan dat de diepe oorzaak van de chaos van het Christendom moet gezocht worden in het niet alles geloven wat de profeten gezegd hebben. Wij bedoelen dus alles in alle opzichten, zowel letterlijk als geestelijk. Elk liep weg met een stukje waarheid en bouwde er een systeem op, dat dan ofwel verviel ofwel door anderen afgewerkt werd. Zo'n systeem voldoet natuurlijk nooit en zij, die er niet te zeer in vastzitten, zien de moeilijkheden en gaan wellicht over tot een ander systeem. De meesten echter geraken niet uit zo'n leer, maar trachten de moeilijkheden zo goed mogelijk te ontwijken of denken er eenvoudig niet aan. Het gaat niet zoals meestal in de gewone wetenschap, waar de ene van de andere bereid is te leren en men nog min of meer gemakkelijk iets opgeeft als men iets beters in de plaats krijgt. In de godsdienstige wereld werkt Satan meestal verblinden, zodat men niet uit een systeem kan loskomen. Een deel van de waarheid te kennen hindert hem nog niet zozeer. Wat hij wil beletten, is een opwassen, een voortdurend onderzoek. De belijdenis of de bijzondere leer van de groep, waartoe men behoort, en die in zeker opzicht nuttig kan zijn, wordt dan een hindernis. Het onderzoek van Gods Woord wordt een gevaar voor die groep en men stelt zich vijandig tegenover elke ernstige poging tot verder onderzoek. De mensen worden gewoon gemaakt alleen te luisteren en zonder ernstig onderzoek aan te nemen wat “vertrouwbare autoriteiten” hun zeggen.

Bij de Hervorming zien wij dus een terugkeer naar de bron, naar Gods Woord, maar het was slechts ten dele. Men kon wijzen op de vele misbruiken van de Roomse Kerk en op het verwaarlozen van wat Paulus in zijn eerste periode geleerd had. Bijzonder de rechtvaardiging uit het geloof alleen, die lang verduisterd was. Ook dat was een gevolg van de vergeestelijking van het O.T. Men paste zo goed mogelijk op de “Kerk” toe, wat tot Israël gezegd werd, ook in de Evangeliën en kwam zo noodzakelijk tot een wettische houding. Wij hebben gezien, hoe de geschriften van de eerste eeuwen duidelijk die neiging tot rechtvaardiging uit de werken tonen. Bij de Hervorming kwam er dus een reactie: Gods Woord werd opnieuw onderzocht en een deel van Paulus' leer weer op de voorgrond gebracht. Men voelde verder wel, dat vele andere dingen niet in orde waren, maar de hoofdoorzaak daarvan werd niet helder ingezien. Men bleef zich nog steeds afwenden van wat Paulus gedurende zijn tweede periode (na Handelingen) had bekend gemaakt. Men bleef dus aan de 12 Apostelen van Israël vasthouden en was onmachtig tegenover het velerlei verkeerde dat hiervan het gevolg was. Met die Apostelen moest men ook, ten minste ten dele, de “Apostolische overlevering” vasthouden, en waar was nu de grens? Rome steunde op de Kerkvaders en hier lag de kracht van de door de Hervorming gezuiverde Kerk. Evenals in de eerste eeuw, zag men bij de Hervorming, dat men niet alle overlevering kon verwerpen en toch ook weer niet alles kon aannemen. Hieruit volgde natuurlijk allerlei twist en strijd. Men moet ook weer de geschriften uit die tijden lezen om een inzicht te krijgen in de warboel, die er toen heerste. In dit opzicht is het werk van Bossuet “Histoire des Variations du Protestantisme” heel leerrijk. Onze tegenstanders kunnen overdrijven, maar het is goed hun woorden na te gaan, om er eigen zwakheid uit te leren inzien.

Het ten dele terugkeren tot de Schriften was dus aanleiding tot strijd en verwarring en daarop wees en wijst Rome nu nog. Onderzoek van de Schriften kan maar tot verdeeldheid voeren, zegt het, blijft daarom bij onze leer! Maar, zal men vragen, hoe was het mogelijk dat Gods Woord hier zoveel verdeeldheid bracht? Die Hervormers waren toch naarstige en oprechte onderzoekers? Voor ons is de reden heel eenvoudig. Daar men door het niet letterlijk aannemen van Gods Woord van het rechte spoor was gedwaald, kon men tot geen bevredigende oplossing komen. Er was sinds lang een nieuwe bedeling begonnen, en daarvoor was men blind. Men moest nu maar trachten allerlei dingen aan elkaar te passen, met ze min of meer geestelijk op te vatten en zo waren er allerlei subjectieve gedachten. Als men niet duidelijk de bedelingen inziet en de positie waarin God ons geplaatst heeft, dan wil men toepassen op de ene groep wat tot de andere gezegd is of voegt men samen wat God gescheiden heeft.

Hoe belangrijk de Hervorming dan ook geweest is, men moet niet denken, dat hier het einddoel bereikt is, dat nu de volle waarheid bekend is geworden. Men mag de Hervormers dankbaar zijn voor hun werk, maar men mag er niet bij blijven staan. Dan worden ook zij een hinderpaal. Steeds weer moet men terug tot het geschreven Woord zonder vooropgezette mening, zonder dat een bijzondere leer of belijdenis gezag mag hebben over het geweten. Zij moeten steeds wijken voor Gods Woord, (Zie de inleiding van Dr A. Kuyper bij de “Drie Formulieren van Eenigheid”).

Wij moeten de ogen niet sluiten voor de kracht van Rome. Als men niet zozeer let op de misbruiken, dan wel op de hoofdlijnen van zijn leer, moet men erkennen, dat dit stelsel goed en sterk in elkaar zit, zolang men aanneemt, dat de 12 Apostelen een roeping hadden in betrekking tot de Gemeente. Men kan zonder einde redetwisten over allerlei onderdelen. In ons geval echter treffen wij de basis zelf door de Schrift te geloven, als die zegt, dat die 12 Apostelen in de Wedergeboorte d.i. in de toekomende aioon op tronen zullen zitten, oordelende de 12 geslachten Israëls, en dat de Gemeente, die het lichaam van Christus is, en die dan met Hem in de overhemelse zal geplaatst zijn, niet in betrekking staat met die Apostelen. In verband met het vorige, vestigen wij er de aandacht op, dat de meeste vertalingen van de Schrift werden gemaakt door gelovigen, die de profetie vergeestelijkten en geen oog hadden voor de grote verborgenheid. Onwillekeurig drukken zij alles uit op een wijze, die min of meer getint is door hun opvatting. Als men nu een andere beschouwing heeft, spreekt het van zelf, dat men terug gaat naar de grondtekst. Als men Gods Woord letterlijk aanneemt, is men ook verplicht met meer nauwkeurigheid de woorden te onderzoeken door de Heilige Geest uitgekozen. Wij kunnen dus niet altijd genoegen nemen met vertalingen, die wel voldoende zijn, in het algemeen genomen als men zich tevreden stelt met de geestelijke betekenis, maar de ingegeven woorden niet altijd juist genoeg weergeven.


2. Ceremoniën

Wij willen hier nog een woord bijvoegen over de ceremoniën. Ook hier ligt weer een grote moeilijkheid voor hen die Paulus verlaten.

Wij hebben reeds een en ander gezien in betrekking tot de strijd over het vieren van het Pascha. Dat was echter niet het einde. De Roomse Kerk hield vast aan de praktijken, die langzamerhand een vaste vorm gekregen hadden en op de overlevering der 12 Apostelen van Israël steunden. Het ritueel was dan ook tot in de kleinste onderdelen bepaald en zo kon Rome de wereld wijzen op een indrukwekkende eenheid.

De Hervormers wilden terecht terug tot Gods Woord, doch vonden hier geen uitvoerige aanwijzingen voor “Nieuw-Testamentische” vormen. Door die dingen af te scheiden van Israël en vorige dingen, was het niet mogelijk op grond van Gods Woord alleen, iets heel bepaalds samen te stellen. Toen zij de strijd opnamen tegen de Roomse Mis, bleek hun zwakte in hun onenigheid en in de noodzakelijkheid telkens en telkens weer hun belijdenissen en verklaringen na te gaan en te wijzigen. In het algemeen weet men niet veel meer van de strijd tussen de Hervormers over een massa zaken, waarover elk natuurlijk zijn eigen opvatting had, wijl de Schrift zweeg. Overeenstemming werd er dan ook nooit bereikt. Dit kan men nu nog zien in de kerken van de Hervorming. Sinds die tijd heeft Home steeds op zijn eenheid gewezen en op de noodzakelijkheid de overlevering van de Apostelen te volgen.

Wij stellen onze lezers voor, eens zorgvuldig na te gaan, wat de Schrift nu wel zegt over de uiterlijke vormen, in hoeverre zij bepaalde aanwijzingen geeft, die de gelovigen zouden toelaten deze overal nagenoeg op dezelfde wijze te houden. De afwezigheid van wel bepaalde voorschriften heeft b. v. W. Kelly (Lectures on the Church of God bl. 151) dan ook getroffen.

“Het is Merkwaardig, hoe de Geest Gods vermijdt wetten te geven aangaande het avondmaal (en hetzelfde is waar van het Christendom, in het algemeen).”

Men vindt wel iets in de geschriften van vóór Handelingen 20, maar alles toepassen gaat ook weer niet; dan loopt men met allerlei vast. Men moet dan onderscheiden wat nu wel voor ons. is, en wat niet. Men is dan ook verplicht te zeggen, dat de Here Zelf de leiding heeft en dat de Heilige Geest alles opgeeft wat moet gedaan worden. Nu is dat ten volle waar in zoverre het geestelijke dingen betreft, maar in onze bedeling is het niet zo in betrekking met de zichtbare ceremoniën. De Here zal ons wel verstand geven in alle dingen (2 Tim. 2:7), maar dan alleen in alle dingen, die naar Zijn wil zijn, en op Zijn Woord steunen. Als wij Zijn geschreven Woord niet volgen en in alles geloven, maar wel de overlevering, zal Hij ons in de beoefening van de overlevering- of van de misplaatste waarheid niet helpen. Men komt dan ook spoedig in allerlei moeilijkheden in betrekking tot de wijze van vergaderen, de waterdoop, hel avondmaal enz. Denk maar eens aan de vraag, wie er deel mag hebben aan des Heren maal. Men wil de ongelovigen en de “boozen” uitsluiten, evenals zij, die een valse leer aankondigen. Alleen de ware gelovigen, die naar Gods wil wandelen, laat men toe. Het principe is misschien goed, maar om van deze dingen zeker te zijn, moet men gaven hebben, zoals in Mat. 18:18. Dan kan men zo iemand aan de Satan overgeven (1 Kor. 5:5). Wil men anderen van valse leer beschuldigen, dan moet men in alles de juiste leer hebben en wie durft dit te beweren? Men zegt wel, dat de Heere alleen te bevelen heeft, maar die bevelen moeten dan toch uitgevoerd worden en wie waagt het te beweren in alles juist Zijn bevelen te kennen? Vooral in betrekking tot andere broeders? Men kent zelfs Zijn wil nog niet volledig ten opzichte van zichzelven !

Wie kent nu zijn medemensen zoals b.v. Petrus Ananias kende? (Hand. 5:8). Men ziet dat men met een “zichtbare” Gemeente een “zichtbare” eredienst enz. onvermijdelijk vastloopt en men komt tot een heersen over de broeders en een hoogmoedig alles weten.

Men mag verzekerd zijn, dat men in Handelingen juist wist, wat men moest doen en dat ook in het Koninkrijk alle vormen volkomen naar Gods wil zullen uitgevoerd worden. In die tijden van geestelijke gaven, die wij niet kennen, en de aardse sfeer betreffen, zal er niets “zichtbaars” aan willekeur overgelaten worden.

Misschien meent iemand echter, dat die uitwendige dingen toch wel kunnen gevierd worden, in een meer algemene betekenis, zonder te veel acht te geven op de wijze, ter gedachtenis van de Here, ter versterking van het geloof, als genademiddel enz. Dan steunt men slechts op zijn gevoel en niet op de Schrift. Waarom dan ook geen handoplegging, voetwassing, zalving, en talrijke andere dingen die even gewenst kunnen schijnen? Ja waarom dan ook geen imposante kerken, diensten, waarom geen beelden, processies enz.? Men zij logisch, ofwel alleen de Schrift, recht gesneden, ofwel een geheel stelsel van dingen, die men goed denkt te zijn, en die men uit oude overleveringen denkt te kunnen rechtvaardigen. Men hinke niet op twee gedachten. men kieze tussen de Schriften en een “godsdienst”, tussen een opwassen in het Hoofd, Dat boven alle dingen is en een handelen naar van Vaderen ingestelde, vaak ijdele wandel. Men vergete daarbij niet dat de enige ware “godsdienst” aan Israël werd gegeven. Soms verwijst men naar Spr. 22:28:

“Zet de oude palen niet terug, die uwe vaderen gemaakt hebben.”

Men wil daardoor zeggen, dat men vast moet houden aan wat onze “vaderen” dachten. Wij houden ons letterlijk aan de Schrift, ook in deze tekst: de vaderen waren die van Israël (Rom. 9:35). Laat ons geen paal verzetten van wat die vaderen en ook de 12 Apostelen en Paulus hebben gesteld. Voor die, door God geïnspireerde mannen, andere “vaderen” in de plaats te zetten, en dezer mening te volgen, doen wij juist niet. Het komt er op aan ver genoeg terug te gaan tot de ware vaderen.

Menig ernstig gelovige zal denken aan hetgeen hij zou verliezen, indien hij geen uiterlijke dingen meer zou hebben. Men moet hem eerst tonen, welke enorme winst er is, als men duidelijk zijn positie in de overhemelse ziet. Daarop kunnen, wij, mensen wel de aandacht vestigen, maar God moet het in hem werken. Als hij die winst ziet, dan noemt hij het geen verlies meer iets te laten dat niet aan ons gegeven was. Zo is het ook op ander terrein. De mens der wereld denkt ook soms veel te verliezen als hij geloven moet. Wat nu waarde voor hem schijnt te hebben, moet hij dan opgeven. Zullen wij beginnen, met hem te ontnemen wat voor hem nog waarde heeft? Dat gaat niet. Maar ziet hij in welke schatten hij in Christus heeft, dan volgt alles van zelve. Zo is het ook met de Roomse. Moeten wij eerst strijden tegen de Mis, tegen Maria als Middelares, tegen de heiligen als voorspraak, tegen de mirakelen als Gods tekens? Zij die in alle oprechtheid in hun Kerk geloven, hebben zoveel zegen van al die dingen. Hoe zouden zij niet terugdeinzen voor het gevaar zulke schatten te verliezen? Neen, eerst moeten wij opbouwen, eerst laten zien al wat God gegeven heeft.

Zo nu ook met de uitwendige dingen van de andere gelovigen. Zolang zij waarde hebben voor iemand, moeten zij gevolgd worden. Als men dan over deze dingen spreekt met hen, die nog geen duidelijk inzicht hebben in de Gemeente, late men zich leiden door de Heilige Geest. Wat in elk geval moet vermeden worden, is anderen aan te vallen in wat hun het dierbaarst is, alleen om te tonen, dat wij het zoveel beter weten. Alles geschiede in liefde, niet uit strijdzucht; met zachtmoedigheid, niet met hoogmoed; in volle afhankelijkheid van God, niet in eigen kracht. Men denke aan 2 Tim. 2:24-26. Laat ons de waarheid vasthouden ten koste van alles... maar in liefde (Ef. 4:15). Wij komen verder nog op dit onderwerp terug om er op te wijzen, dat men overigens niet naar zich zelve moet zien, en naar wat men te winnen heeft, maar wel naar wat God kan verheerlijken.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden