De Strijd


IV. Paulus



1. Zijn waarschuwingen

Petrus, Johannes en Judas waarschuwen voor valse leraars, antichristussen en spotters (2 Petr. 2; 1. Joh. 2 en 4; 2 Joh.; Judas). Ook Paulus spreekt telkens van toestanden die verre van goed zijn. Hij zag geen graduele ontwikkeling van het Christendom ten goede, tot men een “gouden eeuw” zou bereiken met een wereldbekering. Neen, de toekomst was zeer duister.

Wij moeten goed de twee perioden van Paulus' rentmeesterschap onderscheiden. In de eerste, waar hij nog niet van de Grote Verborgenheid sprak, dus gedurende de tijd van de Handelingen, zag hij, evenals de 12 Apostelen Israëls, dat vóór het koninkrijk nog zware tijden moesten komen, in het bijzonder voor Gods Volk. Laat ons daarover een en ander lezen:

Hand. 20:29-31. “Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; en uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang, nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.”

Men denke er goed aan, wat het zeggen wil 3 jaar lang, nacht en dag, met tranen te vermanen.

2 Kor. 11:13-15. “Want zulke valse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus. En het is geen wonder want de Satan zelf verandert zich in een engel des lichts: zoo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaren zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken.”

In de brieven van deze periode spreekt hij over de tijden, die het koninkrijk voorafgaan. In de brieven van de tweede periode, namelijk de gevangenschaps-brieven (Ef. Fil. Kol. 2 Tim.), spreekt hij ook over de omstandigheden van onze bedeling. Zo lezen wij:

2 Tim. 2:16, 17. “Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdelroepen; want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen; en hun woord zal voorteten gelijk de kanker.”

2 Tim. 3:1-5, “En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelf, geldgierig, laatdunkend, hoovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods; hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van deze. “

2 Tim. 3:13. “Doch de boze mensen en bedriegers zullen tot erger voortgaan, verleidende en wordende verleid.”

2 Tim. 4:3, 4. “Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigen begeerlijkheden, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keren tot fabelen.”

Hij spreekt alzo niet van ongelovigen alleen, maar in de eerste plaats van gelovigen. Daarom zegt hij ook:

2 Tim. 2:25, 26. “Met zachtmoedigheid onderwijzende degenen, die tegenstaan, of hun God te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid, en zij wederom mochten ontwaken uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijnen wil.”

Dat zich afwenden van de volle waarheid begon reeds toen Paulus nog leefde en betreft in het bijzonder de verborgenheid, die hij aan de anderen bekend maakte. Hij spreekt er ook over in zijn laatste brieven. Zo b.v.:

Filp. 2:20, 21. “Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, welke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen: want zij zoeken allen het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is.”

Christus Jezus is de naam van de Heer in verband met zijn overhemelse positie.

Kol. 4:11. “Deze alleen zijn mijn medearbeiders in het koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn.”

Men ziet hieruit, dat de meeste “medearbeiders” hem niet tot vertroosting geweest zijn. Wij mogen veronderstellen, dat zij wel veel arbeidden voor vele dingen in het koninkrijk Gods, maar Paulus niet geloofden, toen hij sprak over het deel van het koninkrijk Gods betreffende de Gemeente der verborgenheid. In zijn laatste brief zegt hij dan ook:

2 Tim. 1:15 “Gij weet dit, dat allen, die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben.”

Zelfs toen hij voor zijn rechters stond, verliet men hem:

2 Tim. 4:16. “In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend.”

Volgens de gewone opvatting, was toen (in de jaren 50-70) de gemeente in volle bloei. Nu mogen wij inderdaad veronderstellen, dat er toen meer en meer in Christus geloofden en dat in die zin de “gemeente” zich zeer ontwikkelde. Maar dan moet men daarbij inzien, dat de grote massa zich van de bijzondere bekendmakingen van Paulus afkeerde. Paulus ging voor hen veel te ver. Waarom niet blijven bij het “eenvoudig evangelie”? Al die kennis maakte maar opgeblazen en verwarmde het hoofd, maar verkoelde het hart! En men hield aan zijn overlevering, aan zijn vormen, aan zijn gevoelsleven vast, en hechtte aan een zichtbare kerk, die toen al vol scheuringen was.

Daarbuiten waren dan enkele “getrouwen” (zie Ef. 1:1; Kol. 1:2; 2 Tim. 2:2 in de vert. Voorhoeve), die het voorbeeld der gezonde woorden, die zij van Paulus gehoord hadden (2 Tim. 1:13) hielden en het woord der waarheid recht sneden (2 Tim. 2:15). Deze waren de leden van de Gemeente der verborgenheid, die bewust waren van hun positie, en door hun geloof, in de openbaring aan Paulus gegeven, toonden, dat zij werkelijk tot die Gemeente behoorden. Het Christendom breidde zich meer en meer uit, maar deze getrouwen bleven blijkbaar klein in getal.

Wij hebben reeds gewezen op de drie sferen van zegening: de aardse, de hemelse en de overhemelse. Paulus ging in enkele jaren door de twee eerste, om dan in zijn laatste periode de derde te bereiken. Met hem gingen enkele getrouwen mee. In het verdere van de tegenwoordige bedeling, kan men zeggen, dat na Paulus bijna alle Christenen zich in de eerste sfeer plaatsten door Israëls plaats in te nemen. Vooral bij de Hervorming kwam een groep, door de rechtvaardiging door geloof, tot de tweede sfeer. In onze tijden ziet men nu een groep komen tot de derde sfeer.

Beschouwen wij nu Israël en de volken, dan is de toekomende aioon, beginnende met het duizendjarig koninkrijk, die van de aardse sfeer, de volgende aioon (nieuwe hemel en aarde), die van de hemelse en dan komen tenslotte alle volken na de tijden der aionen tot de overhemelse sfeer, als God alles in allen is.

Zo ziet men de ontwikkeling van sfeer tot sfeer, in de personen reeds in Paulus' tijd (en ook wel later), in de groepen in deze bedeling (en mogelijk ook later) en in de volken gedurende de volgende aionen. Paulus is dan een type van die groepen en die volken. Volgt men Paulus, dan kan men misschien even snel als hij, van de ene sfeer tot de andere overgaan en kan men reeds nu in de geest deel uitmaken van de overhemelse, die door anderen slechts bereikt wordt door de aionen door te gaan.

Later hopen wij, een schets te geven, die dit alles overzichtelijk voorstelt.

In hoeverre de 12 Apostelen van Israël een blik hadden in de nieuwe bedeling, door Paulus kenbaar gemaakt, is ons onbekend. Slechts drie van deze Apostelen schreven enkele brieven en daarin zeggen zij niets betreffende de bijzondere positie van de Gemeente. Wellicht wijst Petrus in die richting in 2 Petr. 3:16. Ook uit de geschiedenis is weinig bekend, en dan weet men nog niet in hoe verre het betrouwbaar is. Het is mogelijk, dat er geschriften van de “getrouwen” zijn, doch onbekend, niet vertaald of nog niet ontdekt.

Wel kunnen wij ons enigszins voorstellen welke de toestanden moeten geweest zijn gedurende die tijd en vooral na de verwoesting van Jeruzalem (jaar 70). Al was dan Israël als Gods volk geheel ter zijde gezet, toch was er nog een sterke judaïserende stroom onder de Christenen. Verder vormden zich allerlei sekten met allerlei denkwijzen. Dit was heel natuurlijk, want waarop kon men zich nu steunen? Vroeger zagen zij naar Israël als het Volk, waarvan al hun zegeningen afhingen. Maar nu? Israël was verspreid, dus daarop konden zij niet langer steunen. Paulus sprak nu vel van “iets nieuws”, maar daar wilden zij niet van weten. Wat stond hun dan te doen? Paulus werd nu volledig uitgeschakeld en zij hielden vast aan de “apostolische overlevering” zover dat nog mogelijk was. In al de geschriften van die tijden vindt men die neiging en het terugkeren tot de Evangeliën. “Terug tot Jezus” zal men geroepen hebben. Die Paulus heeft ons maar van de hoofdzaak afgeleid! Hiermee bedoelen zij dan de Heere, zoals Hij in vernedering is gekomen. De goede tijding die Hij aan Israël bracht, werd vergeestelijkt en alleen voor de “Kerk” genomen. Men ging terug naar een deel van het “beginsel der leer van Christus” (Heb. 6:1). Als opgestane en verheerlijkte en boven alles geplaatste Christus Jezus kende men Hem bijna niet meer. Zelfs de rechtvaardiging uit geloof alleen kwam in vergetelheid. Dat had bijval! Dat moest toch het beste zijn: Jezus en de 12 Apostelen volgen! Wij willen echter de feiten zelf laten spreken en de Apostolische Vaders nagaan.

Wij merken vooraf nog op, dat Paulus in zijn laatste jaren geen spoedige komst van het koninkrijk verwacht en ook geen algemene opname, zoals vroeger in 1 Kor. 15 en 1 Thes. 4. Hij wist nu dat hij zou sterven (2 Tim. 4:6), “ontbonden worden” d.i. wederkeren en met Christus zijn. Dat was zeer verre het beste. (Fil. 1:23). Wat tot de hemelse sfeer behoort, was nu niet meer in het zicht, want de nieuwe bedeling in betrekking tot de overhemelse sfeer was nu aangebroken.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden