De Strijd


II. SATAN'S WERK IN DE TEGENWOORDIGE BEDELING



1. Tegen het levende Woord

In de Schriften kan men de eeuwen door, Satans werkzaamheid nagaan. Wij vermelden hier maar enkele dingen.

In de eerste aioon wilde hij de Allerhoogste gelijk worden en als gevolg daarvan werd hij nedergeworpen (Jes. 14:12 — 14).

In de tweede aioon verleidde hij Eva en bracht haar in overtreding. Daarna kwam het er op aan de komst van het beloofde “Zaad” te beletten. Hij werkte daarom eerst in Kaïn. Later gebruikte hij de “zonen Gods” (Gen. 6:2) om het ganse mensdom te verderven en radicaal het “Zaad” te verstikken. Telkens slaagt hij schijnbaar in zijn pogingen, doch tenslotte blijkt hij niets te winnen.

In de derde aioon, d.i. de tegenwoordige, vinden wij hem werkzaam in Babel. Zijn doel is nu tweevoudig: Gods koninkrijk tegenwerken en een eigen koninkrijk oprichten. zo laat hij het beloofde land door de Kanaänieten bezetten en hier spelen de Nephilim (soms vertaald door “reuzen”, de naam betekent “gevallenen”), de Gibboor (geweldigen), de Refaïeten (dikwijls vertaald door “reuzen”, de betekenis schijnt “genezers” te zijn) en andere niet menselijke wezens, hun rol. Wij zien hem in Egypte het Volk verdrukken en trachten uit te roeien. Later in de strijd van Saul, Goliath en de Filistijnse reuzen tegen David; in het doden van Jorams broeders en zonen; in het ombrengen van het koninklijke zaad door Athalia, enz. Niettegenstaande al die pogingen kwam het Zaad, de Here Jezus.

Dan wordt alles tegen Hem gericht en weer scheen alles gewonnen voor Satan toen de Here aan het kruis kwam. Ook hier was het integendeel de grootste nederlaag. Het kruis, het bloed, de dood van de grote Redder waren juist nodig om Gods plan der eeuwen te verwezenlijken.

Daar nu alles afhangt van de bekering van Gods Volk, gaat Satan in het bijzonder Israël bewerken. Weer een overwinning: einde Handelingen wordt het ter zijde gesteld. Paulus spreekt er het oordeel over uit:

“Want het hart dezes volks is dik geworden, en met de oren hebben zij bezwaarlijk gehoord, en hunne ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zij zich bekeren, en Ik hen geneze. Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods den Heidenen gezonden is, en deze zullen horen.” Hand. 28:27, 28.

Wat sinds het begin van deze aioon door God voorbereid was, schijnt nu alles te vergeefs geweest te zijn. Met het uitverkoren volk verdwijnt ook alle mogelijkheid om het koninkrijk te doen komen, waarvan alle profeten spraken. Israël, dat een uitdeler van Gods zegeningen voor de andere volken had moeten zijn, bekeert zich niet. Dat moet voor vele schepselen een angstige tijd geweest zijn. Wat nu? Zie, daar komt Paulus iets bekend maken wat van alle eeuwen en geslachten verborgen was in God! Met Israël wordt de vroegere lijn onderbroken, alles wordt opnieuw door God toebereid en daaruit blijkt weer de uitnemende grootheid Zijner genade en kracht. Paulus, van mensen verlaten, schrijft zijn Gevangenschap-Brieven aan Efeze, Filippi en Kolosse en maakt aldus aan de getrouwen bekend, wat God hem alleen geopenbaard heeft. Een nieuw Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, wordt gevormd geheel onafhankelijk van al het vroegere, van Abraham, Israël, bet Koninkrijk, het land Kanaän, de stad Jeruzalem. Dat is iets onverwachts, een verrassing voor Satan. Wat zal hij nu doen? Dit willen wij meer uitvoerig onderzoeken, doch vooraf een kort overzicht geven.

Kort na Paulus' bekendmaking der grote Verborgenheid, wordt Israëls verwerping ook zichtbaar: de stad en de tempel worden verwoest en het Volk over heel de wereld verspreid. Nu zou de duivel, de Diabolos (dooreenwerper), zijn naam ten volle rechtvaardigen, hij zou alles dooreenwerpen. Vooreerst moest hij beletten dat men Paulus geloofde en ten tweede moest hij van de omstandigheden gebruik maken om Gods Woord ófwel te doen verwerpen ófwel krachteloos te maken.

Sommigen geloofden inderdaad aan een volledige mislukking en verwierpen alles. Anderen trachtten niettegenstaande de feiten nog iets te redden. Daar alles scheen af te moeten hangen van Israël en dat volk nu verworpen was, kon het niet het ware Israël geweest zijn! Wat de profeten van Israël gezegd hadden was wel waar, maar moest “geestelijk” opgevat worden voor al de gelovigen, voor de “Kerk” die eigenlijk reeds van alle eeuwen, maar meer bepaald van Pinksteren bestaan had! Een aards koninkrijk zou er nooit komen, dat was ook geestelijk: de “Kerk” zou zich uitbreiden en tenslotte de gehele wereld omvatten! De gelijkenissen van de Here Jezus spreken wel van onkruid, zuurdeeg, een schat en een parel, men zou dit alles wel aanpassen aan de nieuwe opvatting. Dat had niets uit te staan met het vroegere Israël, maar wel met het “Geestelijk” Israël! Welk een dwalingen!

Satan werkt nu in de “kinderen der ongehoorzaamheid” (Ef. 2:2), zoals de Here werkt in de leden van de Gemeente (Fil. 2:13). Kunnen wij de draagwijdte begrijpen van Joh. 5:19 “ Wij weten... dat de gehele wereld in het boze (of: in den Boze) ligt”? Weet men wat het zeggen wil, dat Satan de god van deze aioon is? (2 Kor. 4:3, 4). Satan is niet het wangedrocht, waarvan vooral de vroegere Christelijke literatuur zo veel wist te vertellen. Hoe kan hij de god dezer eeuw zijn en zovelen verblinden? Men begrijpt dat niet omdat men hem niet kent in zijn ware of voornaamste gedaante. “Want de Satan zelf verandert zich in een engel des lichts” (2 Kor. 11:14). Hij spreekt dan van vooruitgang, ontwikkeling, beschaving, moraal enz. Hij wil goede mensen maken en wereldvrede hebben om zijn troon op te richten. Ook het goede kan hij gebruiken. Het volmaakte mensdom waarover hij dan koning zou zijn, moet er echter komen zonder God, zonder Christus. Hier ziet men het antichristelijke: hij wil de plaats nemen van Christus (“Anti” betekent n.l. allereerst niet “ tegenover”, maar “in de plaats van”). Om tot dit alles te komen, kan hij ook heel goed het Christendom gebruiken. Als men maar Gods Woord niet letterlijk aanvaardt. Dan kan hij de ogen van zijn slachtoffers verblinden voor woorden, die zoals Rom. 3:10 — 18, de ware natuurlijke mens afschilderen:

“Gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een; er is niemand , die verstandig is, er is niemand, die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden, er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot één toe. Hun keel is een geopend graf, met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen; welker mond vol is van vervloeking en bitterheid; hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; vernieling en ellendigheid is in hun wegen; en den weg des vredes hebben zijn niet gekend. Er is geen vreze Gods voor hun ogen.”

Niettegenstaande alle vooruitgang blijft de mens uit zichzelf onrechtvaardig. Gods orde is: eerst van boven geboren en gerechtvaardigd worden en daarna Zijn wegen bewandelen. Zó alleen komt men tot alle goede dingen, zoals vrede en geluk en nog veel meer. Satan stelt het anders voor: eerst de menselijke idealen verwezenlijken, dan is er van zelve een wedergeboorte en Christus niet meer nodig. God wil de “oude mens” dood en een nieuwe mens met een goddelijk leven en wandel. Satan wil de oude mens verbeteren.


2. Tegen het geschreven Woord

Terwijl Satan zo de gehele wereld beheerst, wil hij toch in het bijzonder het Christendom bewerken. Hiermee heeft hij ook weer een dubbel doel: van Gods Woord afvoeren en de Christenen in zijn dienst gebruiken.

Voor wat Gods Woord betreft, heeft hij talrijke listige omleidingen. Voor sommigen stelt hij de Schrift voor als absoluut geen waarde hebbende en gebruikt daartoe allerlei middelen, die zich aan de omstandigheden aanpassen. In deze “verlichte” eeuw gebruikt hij daartoe vaak de wetenschap. Vroeger heeft men sommige delen van de Schrift uitgelegd in overeenstemming met de wetenschappelijke ontwikkeling van die tijd. Later bleek die opvatting misschien onjuist te zijn in het licht van juistere inzichten in de stoffelijke wereld. Dan stelt men het vaak voor alsof Gods Woord verkeerd is en vergeet men zo gemakkelijk, dat alleen maar de opvatting van die vroegere tijd mis is. Men denkt er dan niet aan weer eens opnieuw te onderzoeken of Gods Woord werkelijk en noodzakelijk zo moet opgevat worden als men dat vroeger gedaan heeft. Vooral Genesis heeft aanleiding gegeven tot dergelijk misbruik.

In de eerste eeuwen werd er een poging gedaan het ware Woord te verstikken onder een massa valse geschriften. In latere tijden werd de Bijbel verbrand en de gelovigen gedood. Als dergelijke radicale middelen echter niet kunnen toegepast worden of niet helpen, dan past Satan meer bedekte toe. De Schrift wordt dan behouden, ja misschien geprezen, als de kracht maar weggenomen kan worden. Behalve het grote middel: het vergeestelijken, zijn er nog andere. God heeft wel een reeks aionen en bedelingen onderscheiden en elk dezer heeft wel bijzondere voorschriften en opdrachten en omstandigheden, maar men begint met die rechte snijding niet te volgen, men vermengt wat God gescheiden heeft, past op een tijd en een groep mensen toe, wat tot een andere gezegd is, maakt een echte warboel van Gods Woord en is dan verwonderd dat er moeilijkheden zijn. In plaats van nu ook weer tot de Schrift terug te leren en te onderzoeken of de moeilijkheden niet uit de mens zijn, blijft men bij zijn leer, zijn belijdenis, zijn opvatting. In theorie wil men wel aannemen dat men niet de gehele waarheid heeft, maar in de praktijk houdt men vast aan zijn stelsel. Dat denkt men de waarheid te zijn. Men verwijt anderen soms van opvatting te veranderen, dat mag niet. Terwijl elke moeilijkheid dus een reden moest zijn om zijn opvattingen nog eens ernstig na te gaan en getracht moest worden ze anders op te lossen, zien anderen er dan een gebrek in Gods Woord in. Zo komt men weer tot vergeestelijken en verwerpen. Men houdt tenslotte nog wat goede morele voorschriften over, die men dan wil uitvoeren in eigen kracht, wat weer tot mislukking en ontmoediging leidt.

In andere gevallen legt Satan nadruk op de dingen, die het gevoel betreffen. Men wil zich dan niet zo moe maken met onderzoek, men is tevreden met het weinige dat men kent. Te veel kennis wordt zelfs schadelijk geacht, men spreekt dan licht van “warme hoofden en koude harten”. Men leeft meer in een gevoelssfeer waar gezang, samenkomsten en vormen een grote rol spelen.

Weer anderen rekenen op hun ondervinding. Zij hebben dit gezien of gehoord, dat gedroomd en mogelijk allerlei wonderlijke ervaringen gehad. Dat is dan hun steun. Niet de Schrift. Deze wordt uitgelegd met behulp van hun persoonlijke ondervinding.

Zo worden de mensen dan op allerlei wijzen van Gods Woord afgeleid. En dan kan Satan ze ten dele gebruiken voor zijn eigen doel. Want voor zover men niet in dienst van de waarheid is, is men in dienst van de leugen. Als men van ons zegt, dat wij Satan in de hand werken, dan kunnen wij dit toestemmen, mits men daaronder dan versta, dat alleen hij, die de volle waarheid heeft, voor hem onvatbaar is (en dat is er slechts Eén geweest) en ook aanneemt, dat iedereen, voor zoverre hij de volle waarheid niet heeft, Satan helpt. Wie meer licht heeft, helpe ons uit de duisternis waarin wij ons heten te bevinden, te komen en wijze ons aan, waar wij van de waarheid afwijken. Zolang men dat niet doet, steunende op de Schrift, vrezen wij, dat men Satan nog meer ten dienste staat dan wij. Wij herhalen het: door Gods Woord zo letterlijk mogelijk te nemen, zijn wij op een veilig pad. Men onderzoeke met zorg of wij schriftuurlijk zijn en weerlegge ons anders met de Schrift, niet met van de vaderen overgeërfde leer.

In deze boze aioon gebruikt Satan dus alles, schikt zich naar alle omstandigheden en overwint bijna over de ganse lijn. Hoe kan men staan tegen die listige omleidingen van de dooreenwerper? Slechts één middel is er en Paulus geeft het op in Ef. 6:11 — 18.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden